| |
| |
| |
Leupenius' taalkunde en zijn boekenkast
G.R.W. Dibbets
Abstract - In his contributions to the Dutch grammar, the Amsterdam minister Petrus Leupenius (1607-1670) strayed from the predecessors path. He reduced the usual number of nine (or six) parts of speech to three: noun, verb and adverb, and distinguished only three cases instead of six (or four).
After his death his books were sold and the book-auction catalogue mentions titles of linguistic books too. In this contribution I will make an inventory and give a description of these books. I tried to indicate the influence of the books to Leupenius' linguistic ideas.
| |
1. Inleiding
De gestaag groeiende reeks microfiches die onder de verantwoordelijkheid van J.A. Gruijs (KB Den Haag) en H.W. de Kooker (Universiteit Leiden) verschijnt onder de titel Book Sales Catalogues of the Dutch Republic, 1599-1800 (IDC-publishers, Leiden), biedt aangename verrassingen. Voor de onderzoeker van de geschiedenis van de Nederlandse spraakkunst is de aldus gerealiseerde beschikbaarheid van de veilingcatalogus van de bibliotheek van Petrus Leupen of Leupenius er een. Dit boekenregister is te vinden op microfiche 3319, vervaardigd van het enige bekende exemplaar van deze catalogus in kwarto-formaat, dat bewaard wordt in de Herzog August Bibliothek te Wolfenbüttel (sign. BC Kapsel 5:21).
Leupenius heeft, tijdens zijn predikantschap in Amsterdam waar hij vanaf 1642 tot aan zijn dood werkzaam is geweest, in een bestek van een paar jaar enkele malen aandacht besteed aan het ‘grammaticaal’ correcte gebruik van de moedertaal. Hij heeft dat het eerst gedaan in De geessel der sonden (Amsterdam: Hendrik Donker, 1651), waarin hij niet alleen ‘het Wesen, Oorsaaken, Eigenschappen, en Werkingen der Sonden; als ook Middelen tegen de selve’ heeft gepresenteerd maar ook in de ‘Aanspraak, tot den Bescheidenen Leeser’ (p. **4v) als zijn mening heeft gegeven dat de spelling een zaak is ‘daar bysonderlijk op te letten staat; niet alleen ten aansien van ons, maar ook ten aansien van andere, die begeerig sijn onse taale te leeren. Wy gaan nochtans nergens buiten de gewoonte, of wy meinen op redenen gegrondt te sijn, en sijn noch altijd bereidt het onse te geeven om een beter’: de invloed van de Twe-spraack (1584:A4v) valt hier duidelijk vast te stellen (‘t'selfde nu als voren onderwerpende aller verstandighen óórdeel ende iet beters ziende zyn wy bereyt met gróte ernst t'selve te vólghen’), alsmede die van Van
| |
| |
Heule (1633:A3v), volgens wie evenwel de ‘rede’ het gebruik niet kon overvleugelen (‘1. Het gebruyc eener Tale, stelt de byzonderste en krachtichste wet. 2. Hier naer volcht de reden, welke alles met toe-latinge des gebruyx regeert’).
Leupenius' volgende werk, Aanmerkingen op de Neederduitsche taale (Amsterdam: Hendryk Donker, 1653), is geheel gewijd aan de moedertaal, ‘die wy alle eerbiedigheid schuldig syn’ (‘Aan den liefhebberen der Neederduitsche Taale’, p. A3r). Dit boek bevat geen ‘volledige’ spraakkunst van het Nederlands: ‘dat soude ons aan den tyd, en bequaamheid ontbreken’ (p. A4r), maar het behelst - zoals Caron in de inleiding tot zijn uitgave ervan heeft aangegeven - ‘opmerkingen [...] bij het werk van grammatici als Spiegel, De Hubert, Van Heule, Ampzing en Kok. Vooral Van Heule's voorbeelden kunnen we bij hem terugvinden’ (Caron 1958:XIII).
Kort na het verschijnen van Aanmerkingen heeft de invloedrijke predikant in Naaberecht gedaan op J.v. Vondelens Noodigh Berecht over de nieuwe Nederduitsche misspellinge (Amsterdam: Hendryk Donker, 1654) onbarmhartig de vloer aangeveegd met Vondel en diens Noodigh Berecht over de nieuwe Nederduitsche misspellinge, door de ‘paapse’ dichter wat onbesuisd toegevoegd aan zijn drama Lucifer (Amsterdam: Abraham de Wees, 1654) als reactie op Aanmerkingen; van dit ‘afgryselyk Treurspel, Lucifer’ (Naaberecht p. 5) wist Leupenius de verdere opvoeringen te verhinderen. Het zal niet verbazen dat uit de catalogus blijkt dat dit treurspel van Vondel in Leupenius' bibliotheek aanwezig was; wat onthutsend is het, te zien dat Lucifer, mét Vondels Adam in ballingschap dat in 1664 te Amsterdam voor de weduwe van Abraham de Wees verschenen is, de enige Nederlandstalige literatuur - volgens onze huidige normen althans - in Leupenius' bezit blijkt te zijn geweest (‘Libri incompacti’ nrs 29 en 30). Gróte belangstelling voor de eigentijdse Nederlandstalige letterkunde lijkt Leupenius niet te hebben bezeten.
| |
2. Catalogus
De catalogus voor de veiling van de boeken die aan het einde van Leupenius' leven - 62 jaar oud overleed hij in Amsterdam op 15 januari 1670 - diens eigendom waren, maakt het onder andere mogelijk ons een wat duidelijker beeld te vormen van de taalkundige informatie en kennis waarover Leupenius bij het schrijven van zijn hierboven genoemde taalkundige beschouwingen kan hebben beschikt. Daarbij dienen we ons te realiseren dat de predikant niet-aanwezige werken van anderen kan hebben geleend, én dat de catalogus een momentopname biedt: tijdens Leupenius' leven zijn er (ook taalkundige) boeken uit zijn collectie verdwenen, andere eraan toegevoegd.
| |
| |
Het titelblad van de catalogus bevat de volgende informatie:
Catalogus variorum & insignium librorum, praecipuè theologicorum, viri admodum reverendi, D[omini] Petri Leupenii, p[iae] m[emoriae] Ecclesiastae, dum viveret, Amstelodamensis. Quorum auctio habebitur in aedibus viduae, Op de Prinse-graft, teegen oover de Noorder-kerk. Ad diem 8. July, Ao. 1670. Horâ 9 antemer[idianâ] et 2 pomeridianâ. [vignet] Amstelodami, Typis Petri Boeteman, mdclxx.
[Catalogus van allerlei opmerkelijke boeken, vooral theologische, van de zeereerwaarde heer Petrus Leupenius zaliger gedachtenis, in leven predikant te Amsterdam. Deze zullen worden geveild ten huize van zijn weduwe, op de Prinsengracht, tegenover de Noorderkerk, op 8 juli 1670, 's-morgens te 9 uur en 's-middags om 2 uur. Amsterdam, ter drukkerij van Pieter Boeteman, 1670.]
De catalogus voor de veiling, die dus bijna een half jaar na Leupenius' overlijden heeft plaatsgevonden, blijkt, na het titelblad en de blanco verso-zijde daarvan, niet meer dan 14 ongenummerde bladzijdes te vullen: de verkoping van dit deel van de nalatenschap kan dus in één dag zijn afgerond.
Er is in de catalogus - de enige uit de hele tot nu toe verschenen Book Sales Catalogues of the Dutch Republic, 1599-1800 die door Boeteman werd gedrukt - een viertal categorieën onderscheiden binnen ieder waarvan de loten naar grootte zijn gegroepeerd:
|
fo |
4o |
8o |
12o/16o |
totaal |
Libri theologici |
79 |
66 |
61 |
12 |
218 |
Libri Angli, Belgici, & Miscellanei |
24 |
57 |
53 |
47 |
181 |
|
_____ |
_____ |
_____ |
_____ |
_____ |
|
103 |
123 |
114 |
59 |
399 |
Appendix |
|
37 |
Libri incompacti |
|
79 |
Noch eenige Pakketten |
|
p.m. |
|
_____ |
totaal |
|
515 + p.m. |
Aan de vermelding ‘Noch eenige Pakketten’ valt geen enkele informatie te ontlenen aangaande het aantal ervan of de omvang en de inhoud van elk: de kostbaarste werken uit de collectie zullen hier overigens stellig niet in zijn ondergebracht. We laten deze daarom buiten de beschouwing, en nemen
| |
| |
daarnaast aan dat de 37 boeken uit de ‘Appendix’ bezit van Leupenius zijn geweest en niet door de veilinghouder, bij voorbeeld als restanten uit andere boedels, waren toegevoegd. Dan heeft onze Amsterdamse predikant dus 515 loten (nagenoeg alle uit één boek bestaand; vgl. echter ‘Libri Angli’ etc. nr 38: ‘Georg. Dissertationes Histor. & Polit.’) nagelaten, waarvan er 79 niet gebonden waren.
Het grootste deel van deze collectie staat in relatie tot Leupenius' theologische vorming en zijn predikambt, zoals het titelblad van de catalogus al aangaf (‘librorum, praecipuè theologicorum’): ook onder de werken die ná de voornamelijk Latijnse ‘Libri theologici’ volgen, bevinden zich heel wat theologische of godsdienstige uitgaven. Enigszins opmerkelijk in deze eeuw waarin het Engels binnen de Republiek nog geen voorname plaats had verworven, is het betrekkelijk grote aantal Engelstalige boeken: van de ‘Libri Angli, Belgici, & Miscellanei’ zijn dat er 46 (ruim 25%, t.o. 42 Latijnse titels), van de ‘Libri incompacti’ 3, in totaal dus bijna 10% van het totaal; dit vrij hoge percentage houdt wel verband met Leupenius' Engelse herkomst (*Colchester, 1607; zie Van Lieburg 1996:150).
Bij globale lezing van de titels die de catalogus vermeldt, deed ik geen spectaculaire ontdekkingen: kwalitatief imponeert de collectie dus niet. Was ze dan misschien kwantitatief boven of onder de maat voor een man van Leupenius' positie? Resultaten van onderzoek naar het boekenbezit (of deelgebieden daaruit) van ‘de’ zeventiende-eeuwse predikant in de Republiek in het algemeen of in Holland in het bijzonder zijn bij mijn weten nimmer gepubliceerd; toch zou zo'n onderzoek - met de gemicroficheerde Book Sales Catalogues of the Dutch Republic, 1599-1800 als basismateriaal - interessante informatie aan het licht kunnen brengen omtrent de invloed van bepaalde theologische werken, de verspreiding van (Nederlandstalige) literaire teksten, de belangstelling voor (Nederlandse) taalkundige publicaties onder dominees, etc. In het volgende overzicht zijn voor een bescheiden vergelijking louter kwantitatieve gegevens verzameld omtrent de boekencollecties van vijf overleden predikanten wier bibliotheken eveneens in 1670 onder de hamer werden gebracht. De informatie is ontleend aan de gemicroficheerde catalogi; omdat het om een globale vergelijking gaat, is niet minutieus nagegaan of de opgegeven aantallen loten precies klopten en of de loten elk uit één boek bestonden: de indruk is dat er zich maar weinig mis-tellingen of toevoegingen voordoen en dat de meeste loten inderdaad uit één werk hebben bestaan. Het betreft de bibliotheken van: 1. Bartolomaeus Donius (als gereformeerd predikant te Rotterdam in 1667 overleden), geveild op 9 april 1670 te Rotterdam (microfiche 3159); 2. Bartholomaeus Praevostius (remonstrants predikant te Amsterdam, overleden in 1669), geveild 17 april 1670 te Amsterdam (mf 3371); 3. Johannes Heidanus (gereformeerd predikant te Am- | |
| |
sterdam, gestorven in 1670), geveild 12 augustus 1670 te Amsterdam (mf 3139); 4. Cornelius de Leeuw (gereformeerd predikant te Doorn, overleden in
1661), geveild 6 oktober 1670 te Utrecht (mf 3314); 5. Jacobus Rennet (overleden als waals predikant te Leiden), verkocht 28 oktober 1670 te Leiden (mf 3254); 6. Gibbo Theodorus van Eerst (gereformeerd emeritus-predikant, te Oudewater overleden), geveild op 3 november 1670 te Leiden (mf 3473).
|
fo |
4o |
8o |
12o/16o |
totaal |
Donius |
92 |
277 |
311 |
325 |
1005 |
Praevostius |
44 |
100 |
248 |
107 |
499 |
Leupenius |
103 |
123 |
114 |
59 |
515 (zie boven) |
Heidanus |
142 |
363 |
|
231 |
736 |
De Leeuw |
26 |
56 |
130 |
85 |
297 |
Rennet |
132 |
412 |
704 |
398 |
1646 |
Van Eerst |
166 |
315 |
482 |
212 |
1175 |
|
_____ |
_____ |
_____ |
_____ |
_____ |
|
5873 |
Leupenius is derhalve op de ranglijst van deze zeven overleden predikanten wier boekenbezit gemiddeld 839 loten telde, de onopvallende leider van het laatste drietal als het gaat om aantallen loten. Zijn beide Amsterdamse ambtgenoten, Praevostius en Heidanus, staan in dit klassement juist vóór en achter hem. Waren de Amsterdamse predikanten middenmoters waar het de interesse voor het boek betreft?
In aansluiting op de opmerking die hierboven (1) is gemaakt over het nagenoeg geheel ontbreken van eigentijdse Nederlandse literatuur in de ‘boekkamere’ van Leupenius, moet worden vastgesteld dat deze ook bij Praevostius, Heidanus, De Leeuw en Van Eerst te vergeefs wordt gezocht. Bij Rennet bestond er blijkbaar enige belangstelling voor. Donius' boekenplanken zijn niet bezweken onder de last van de Nederlandse letterkunde, maar grote namen ontbreken niet: we vinden bij hem o.a. het werk van Vondel en Hooft, en uitgaven van auteurs als Cats en de De Brunes. Men vraagt zich af of de belangstelling bij deze theologisch gevormden heeft ontbroken, of dat zij zich het bezit van die literatuur niet hebben kunnen permitteren.
| |
3. Taalkundige werken
Binnen de hierboven vermelde categorieën ‘Libri Angli’ etc., ‘Appendix’ en ‘Libri incompacti’ vinden we uit de nalatenschap van Leupenius enkele
| |
| |
taalkundige boeken te koop aangeboden, die hieronder ter sprake zullen worden gebracht; alleen Pagninus' Hebreeuws woordenboek (3.1) en Erpenius' Hebreeuwse spraakkunst (zie 3.2.1) zijn hiervan in de catalogus onder de theologische werken opgenomen.
| |
3.1. Woordenboeken
Eén zestiende-eeuws woordenboek in folio-formaat staat in de catalogus vaag vermeld, mét zijn verschijningsjaar: ‘Calepinus Duarum Linguarum, Basil. 1549’ (‘Libri Angli’ etc., folio nr 22). Hoewel deze aanduiding eerder doet denken aan Calepinus' Latinoe atque adeo etiam Groecoe Linguoe Dictionarium dat in 1550 bij Hieronymus Curio in Bazel het licht heeft gezien, kan het, gelet op het jaartal, niet anders of hier is het Dictionarium linguoe Latinoe [...] à multis utriusque linguoe peritissimis viris [...] auctum bedoeld, in 1549 eveneens in Bazel bij Hieronymus Curio verschenen voor rekening van Heinrich Petri; de eerste druk van dit woordenboek van de Italiaanse Augustijner priester Ambrosius Calepinus had in 1502 het licht gezien, waarna veel herdrukken en bewerkingen gevolgd zijn. In de druk van 1549 is aan het Latijnse trefwoord in veel gevallen een Grieks synoniem toegevoegd.
‘Lexicon Graeco-Latinum Constantini, 1568’ luidt een andere vermelding (‘Libri Angli’ etc., kwarto nr 56). Het betreft het Lexicon Groeco-Latinum, ex R. Constantini aliorumque scriptis compendio collectum, auctum illustratumque van Robert Constantin dat, in 1566 voor het eerst bij Joannes Crispin in Genève uitgegeven, in 1568 was herverschenen voor dezelfde uitgever.
Aanzienlijk minder omvangrijk dan deze beide woordenboeken was het systematisch ingerichte en aanvankelijk zestalige substantievenlexicon Nomenclator, omnium rerum propria nomina variis linguis explicata indicans van de Haarlemse rector Adriaen de Jonghe of Hadrianus Junius; van dit standaardwerk heeft Christoffel Plantin te Antwerpen in 1567 de eerste in de reeks van vele drukken in het licht gegeven (Voet 1980-1983 III: 1285-1291). Het boek dat in de veilingcatalogus met ‘Nomenclator Junii’ (‘Appendix’ nr 24) is aangeduid, zal, gelet op de gebezigde omschrijving, een Latijns-Nederlands-Franse Nomenclator Junii contractus zijn geweest, een flink ingekorte versie van het oorspronkelijke werk, op last van de Staten van Holland en West-Friesland tot stand gebracht om op de Latijnse Scholen (zie 3.2.1) te worden gebruikt in het tweede leerjaar (= 5de klasse): ‘Item discatur Nomenclator Hadriani Junii contractus’ (Kuiper 1958:10-11, 111-113). Van deze druk is geen exemplaar bekend, wél een van de editie van 1632 (Amsterdam: Joannes Cloppenburg; zie Kuiper 1958:217).
Voor het werk vermeld als ‘Dictionarium Latino-Germanicum’ (‘Appendix’ nr 1), zijn er enkele kandidaten. Bedoeld zou kunnen zijn het volgens de grammaticale systematiek ingerichte Dictionariolum Latinogermanicum
| |
| |
van de Weerter rector Evert Franssen of Evaldus Gallus (Antwerpen: Joannes Latius, 1536; Claes & Bakema 1995:132), waarvan de titel evenwel, zij het in geringe mate, afwijkt van de opgave in de catalogus. Het meest in aanmerking komt m.i. het Dictionarium Latinogermanicum van de Zwitser Peter Hasenfus, alias Petrus Dasypodius; dit Latijns-Duitse en Duits-Latijnse woordenboek was in 1537 voor de eerste maal voor Wendelin Rihel in Straatsburg verschenen, en in 1542 was er in Antwerpen voor Gulielmus Montanus een Latijns-Nederlandse bewerking van uitgegeven, bezorgd door Antonius Schore of Schorus uit Hoogstraten, waaraan Joannes Gymnicus in 1556 een Nederlands-Latijns component heeft toegevoegd (Claes 1969:31, 1995:131); beide delen hebben enkele malen het licht gezien. Ik veronderstel dat Leupenius een exemplaar bezeten heeft waarin het Nederlands een der beide talen was, maar een versie met Duits kan niet worden uitgesloten. Dictionarium Latinogermanicum is ook de titel van een woordenboek van de Zwitsers Petrus Cholinus en Joannes Frisius (Zürich: Froschauer, 1541) - een bewerking van het Latijns-Franse woordenboek van Robert Estienne (Parijs: Robert Estienne, 1538) - en van de bewerking daarvan van de hand van Frisius (Zürich: Froschauer, 1556). Maar Leupenius is waarschijnlijk meer gebaat geweest bij een Latijns-Nederlands woordenboek dan bij een Latijns-Duits.
Met ‘Dictionarium Triglotton’ (‘Appendix’ nr 8) kunnen twee zestiende-eeuwse woordenboeken worden bedoeld: Dictionarium Triglotton van Jan Knaap of Joannes Servilius, geboortig van Weert maar gevestigd te Antwerpen (Antwerpen: Joannes Steelsius, 11545), dat tot 1620 een groot aantal herdrukken heeft beleefd, en het eveneens Latijns-Grieks-Nederlandse Dictionarium Triglotton van Petrus Dasypodius (Antwerpen: Joannes Gymnicus, 1567).
Van recenter datum zal het werk zijn geweest dat met ‘Janua linguarum’ (‘Libri Angli’ etc., octavo nr 37) is aangeduid. Bedoeld zal zijn een exemplaar van het Latijns-Frans-Nederlandse Janua linguarum reserata aurea. De guldene ontslootene deure der talen (Amsterdam: Johannes en Jodocus Janssonius, 1642) of het Latijns-Nederlandse Janua linguarum reserata aurea. De guldene ontslootene deure der talen (Amsterdam: Joannes Janssonius, 1643) van de pedagoog Johann Amos Comenius, die allebei herdrukken hebben beleefd (Claes & Bakema 1995:148 en 130). Deze werkjes zijn geen woordenboeken in strikte zin: ze bieden in honderd hoofdstukken een systematisch geordende beschrijving van de wereld als de omgeving van de mens. Deze capita worden gevolgd door bij de aangesneden onderwerpen aansluitende woordenlijsten.
De Italiaanse hebraïst Sanctes Pagninus had in 1529 voor Sebastianus Gryphius te Lyon een omvangrijke foliant laten verschijnen: Thesaurus lin- | |
| |
guoe sanctoe. Een uittreksel van dit Hebreeuws woordenboek was in 1570 bij Plantin te Antwerpen uitgebracht onder de titel Epitome thesauri linguoe sanctoe. Herdrukken van dit door Plantins schoonzoon, Frans van Raphelingen, en anderen bezorgde werk verschenen bij Plantin in 1578 en 1588 (Voet 1980-1983 IV:1740-1745). Van een van deze uitgaven stond een exemplaar in Leupenius' boekenkast: ‘Pagnini Thesaurus Linguae Sanctae, ex Offic. Plant.’ (‘Theologici’ octavo nr 36).
Ook woordenboeken van moderne vreemde talen hebben ter beschikking van Leupenius gestaan. Schatkamer, der Nederduytsche en Francoysche tale vormt gewoonlijk het tweede deel van het Franstalige woordenboek waarvan het eerste deel getiteld is Le gazophylace, de la langue Francoise et Flamende (Rotterdam: Joannes Naeranus, 1654-1656; Claes & Bakema 1995:79). De verschijning van het Frans-Nederlandse deel van dit enkele malen heruitgegeven woordenboek van de Rotterdamse schoolmeester Caspar van den Ende werd door een beconcurreerde uitgever, Pieter van Waesbergen, enkele jaren opgehouden zodat het tweedelige boek eerst in 1656 was voltooid (Hulsker 1988:147-148; Weekhout 1998:186-188). Gezien de vermelding in de catalogus (‘Libri Angli’ etc., kwarto nr 55: ‘Schatt-kaamer der Neederduytsche en Francoische taale[,] Rot[terdam] 1654’) heeft Leupenius óf over een band beschikt waarin het Nederlands-Franse deel voorop was geplaatst óf over alleen het Nederlands-Franse deel. Het jaartal 1654 maakt duidelijk dat Leupenius hiermee dus niet de Franse spraakkunst van Jean d'Arsy in handen heeft gehad: die werd eerst in 1665 aan Van den Endes werk toegevoegd.
In 1589 had John Rider, bisschop van het Ierse Killaloe, Bibliotheca Scholastica, a double dictionarie uitgegeven (Oxford: Joseph Barnes). In de catalogus zien we ‘Riders Dictionarie, London 1640’ (‘Libri Angli’ etc., kwarto nr 1) vermeld, waarmee de door Francis Holyoake bezorgde heruitgave is bedoeld die in dat jaar voor F. Kingstone te Londen verschenen is.
Bevreemding wekt de vermelding ‘Kóks Nederlandsche Woorden-schatt’ (‘Libri Angli’ etc., octavo nr 43) in de catalogus: er bestaat immers geen door Kók samengesteld woordenboek. In 1650 had de Haarlemmer Johan Hofman zijn Nederlandtsche woorden-schat het licht doen zien (Haarlem: Thomas Fonteyn). De tweede (Amsterdam: Thomas Fonteyn, 1654), derde (Amsterdam: Jan Hendriksz en Jan Rieuwertsz, 1658) en vierde druk (Amsterdam: Jan Hendriksz Boom, 1663) van dit woordenboek zijn verschenen zonder dat de bewerker op het titelblad vermeld staat; diens naam: Lodewijck Meijer, prijkte overigens wél onder het woord vooraf tot ‘Den ghoedtwillighen Leezer’ en vanaf de vijfde druk van het werk (Amsterdam: wed. Jan Hendriksz Boom, 1669) op de daartoe meest geëigende plaats: de titelpa- | |
| |
gina. Nu was deze spinozist, die er ernstig van verdacht werd in 1666 Philosophia. S[anctoe] Scripturoe interpres (Eleutheropoli [= Amsterdam]) te hebben uitgegeven en dat werk in 1667 onder de titel De Philosophie d'Uytleghster der H. Schrifture (Vrystadt [= Amsterdam]) te hebben vertaald, in allerlei kringen zeer omstreden. Zou de vervaardiger van de catalogus, ter voorkoming van moeilijkheden, hebben gedaan alsof zijn neus bloedde en zou hij (Allard) Kók, de halfbroer van Meijer en schrijver van een beknopte spraakkunst van het Nederlands (Dibbets 1981), als de auteur hebben vermeld? Zijn naam stond op het titelblad vanaf de druk van 1654 vermeld, maar niet als enige of eerste ‘bron’: ‘Nederlandtsche Woorden-Schat, Waar in meest alle de Basterdt-Woorden, Uyt P.C. Hóófdt, H. de Ghróót, C. Huyghens, I.v. Vondel, en andere voortreffelijke Taalkundighe: En Konst-Woorden Uyt A.L. Kók, [...], Verghadert, Naauwkeurighlijk en met Kraft
vertaalt worden’. Is het formaat in de catalogus correct opgegeven, dan zal Leupenius een exemplaar van de druk van 1654 hebben bezeten: de edities van 1658, 1663 en 1669 zijn volgens de Short-Title Catalogue Netherlands (stcn) alle op duodecimoformaat, die van 1654 in octavo.
Opvallend is het ontbreken van de bekende woordenboeken uit de drukkerij van Plantin: Cornelis Kiliaans Dictionarium tetraglotton (Antwerpen, 11562; Voet 1980-1983 II:806-810) dat verschillende malen is herdrukt, en diens Etymologicum Teutonicoe linguoe, sive Dictionarium Teutonico-Latinum (Antwerpen, 11599; Voet 1980-1983 III:1300-1303), de uitgebreide bewerking van zijn Dictionarium uit 1574: Kiliaans woordenboek gold en geldt als het belangrijkste Nederlands woordenboek van de zestiende en de zeventiende eeuw.
| |
3.2. Grammaticale werken
3.2.1. Vreemde talen
Na overleg tussen hoogleraren van de Leidse Academie, afgevaardigden van de synodes van Noord- en van Zuid-Holland, en rectoren van Latijnse Scholen werd op 1 oktober 1625 een convenant getekend dat beoogde de opleiding op de verschillende Latijnse Scholen te stroomlijnen en een goed niveau bij de aankomende academiestudenten te waarborgen. De afspraak werd neergelegd in de ‘School-ordre, gemaeckt ende gearresteert by de Heeren Staten van Hollant ende West-Vrieslant, over de Latijnsche Schoolen binnen den selve Lande’, en was dus alleen van kracht voor de genoemde gebieden (hoewel haar invloed zich ook daarbuiten deed gelden). Ze behelsde o.a. een compleet, beredeneerd en helder uitgewerkt leerplan en lesrooster voor de Latijnse Scholen, en de Leidse hoogleraren hadden met betrekking tot de schoolboeken al in 1624 op zich genomen ‘in deselffde autheuren ende boucken alles te dresseren, veranderen ende verbeteren, 'tgene de voorsz Univer- | |
| |
siteyt oordelen sal vorderlyck ende nut te weesen’. Van die verplichting hebben zij zich inderdaad gekweten, waarbij een groot aandeel is genomen door Gerardus Johannes Vossius, oud-rector van de Latijnse School van Dordrecht, sinds 1622 hoogleraar in de rhetorica en algemene geschiedenis en vanaf begin 1625 tevens voor Grieks in Leiden, én van de zijde van de Academie deelnemer aan het overleg dat tot de ‘Schoolordre’ heeft geleid (Kuiper 1958:97-110; Rademaker 1967:166-181).
Volgens de ‘Schoolordre’ zou in de beginnersklas het Latijn eerst worden onderwezen aan de hand van de ‘Rudimenta’ (Kuiper 1958:6-7), een uittreksel uit de eigenlijke grammatica, waarin de hoofdzaken uit de Latijnse woordsoortenleer (‘etymologia’) en de syntaxis waren opgenomen. Van de eerste editie van Linguoe Latinoe rudimenta, tot dit doel in 1626 op last van de Staten op de markt gebracht, is geen exemplaar bekend, wél van de tweede uitgave van het werk (Amsterdam: Bonaventura en Abraham Elzevier, 1628) en van latere. Waarschijnlijk is in de catalogus met ‘Rudimenta Linguae Latinae’ (‘Appendix’ nr 21) een exemplaar bedoeld van dit veelal aan Vossius toegeschreven boek (Kuiper 1958:108-110; Rademaker 1967:180-181) dat een aantal herdrukken heeft gekend. Het valt echter niet ten volle uit te sluiten dat De primis grammatices Latinoe rudimentis, het eerste boek van Cornelius Valerius' Grammaticarum institutiones (Parijs: Vascosan, 11550), ermee is aangeduid (Kuiper 1941:58-59; Kuiper 1958:98-99).
Nadat deze grondbeginselen waren bijgebracht, kon men ‘overgaan tot de hoofdregels uit Lithocomus' Etymologie’ (Kuiper 1958:9). Maar Lithocomus' boek werd in 1626 vervangen door Vossius' herziening ervan, de Latina grammatica en Latina syntaxis (Leiden: Bonaventura en Abraham Elzevier, 1626) die, veelal in één band, vóór 1670 een kleine twintig herdrukken hebben beleefd (Kuiper 1958:103-107; Rademaker 1967:176-181, 281-282) en tot in de negentiende eeuw binnen het onderwijs in gebruik zouden blijven. In de veilingcatalogus komen ze voor als ‘Vossii Syntaxis Latina’ (‘Appendix’ nr 23) en ‘Vossii Grammatica Latina’ (‘Appendix’ nr 31). Aangezien alleen in de Leidse editie van 1644 (Bonaventura en Abraham Elzevier) de titel niet ‘Latina Grammatica’ luidt maar Grammatica Latina, zou men, gelet op de overeenkomst hiervan met de tekst uit de catalogus, kunnen concluderen dat Leupenius een exemplaar van déze uitgave heeft bezeten. Deze gevolgtrekking komt evenwel op losse schroeven te staan als we zien dat in geen van de bekende edities van vóór 1670 het substantief ‘Syntaxis’ en het adjectief ‘Latina’ in deze volgorde op het titelblad staan, terwijl in de catalogus toch van ‘Syntaxis Latina’ sprake is.
Naast deze drie grammaticale werken werden tot diep in de achttiende eeuw ‘de gemakkelijkste samenspraken van Corderius of de Gesprekstermen
| |
| |
van Erasmus’ door de Staten als Latijnse conversatieboekjes voor de laagste klas voorgeschreven (Kuiper 1958:9, 115-117): Wagenaar (1765:376) schrijft nog dat de leerlingen van de ‘derde en vierde rang’ ‘zig oefenen in 't vertaalen der Samenspraaken van Corderius’. Van ‘Corderii Colloquia, Latino-Belgica’ bezat Leupenius twee exemplaren (‘Appendix’ nr 15 en 16), evenals van ‘Corderii Colloquia, Latinè’ (‘Appendix’ nr 18 en 19). Desiderius Erasmus' Familiarum Colloquiorum formuloe (Bazel: Joannes Froben, 11518) en Maturin Cordiers Colloquiorum scholasticorum libri quatuor ad pueros in sermone latino paulatim exercendos (s.l. [Genève]: Henricus Stephanus, 1s.d. [1564]) zijn in 1626 ten behoeve van de Latijnse Scholen gezamenlijk gedrukt, maar er lijken geen exemplaren van deze uitgave meer te bestaan. Wellicht heeft Leupenius bezeten Centuria colloquiorum Maturini Corderii: cum vernacula interpretatione et constructione grammatica in meliorem puerorum captum edita. Een hondert t'zamen-spreekingen: met de duytsche oversettingh ende constructie tot meerder verstant van de jonghe kinderen uytgegeven (Rotterdam: Arnout Leers, 1662) of een Bossche editie (Steven van den Berg, 1664).
Johannes Sartorius had in 1563 Selectissimarum orationum germanice redditarum delectissimus adversus barbarie exercitus het licht doen zien in Antwerpen, bij Willem Silvius. Een bewerking hiervan was in 1573 onder de titel Linguoe Latinoe phrases: vel Selectissimarum orationum [...] exercitus in Antwerpen voor AEgidius Radaeus uitgegeven, waarvan herdrukken zijn verschenen, o.a. in Amsterdam voor Martinus Joannes Brand (1645, 31660). Uit de aanduiding ‘Phrases Sartorii’ (‘Appendix’ nr 33) blijkt dat enige editie van dit boek bij Leupenius aanwezig is geweest.
Onduidelijk is ‘Etymologia & Syntaxis, Duytsch’ (‘Appendix’ nr 34). In de catalogus is ‘Hoogduytsch’ gebruikt om het hedendaagse ‘Duits’ aan te duiden (‘Theatrum Diabolorum, Latijn en Hoogduytsch, Franc. 1587’; ‘Libri Angli’ etc. nr 16; ‘Spiegel der Arzeny, Hoogduytsch’; ‘Libri Angli’ etc., folio, nr 24). ‘Duytsch’ wordt alleen nog gebezigd in de niet-geïdentificeerde titel ‘Duytsche Argumenten’ (‘Appendix’ nr 30), terwijl bij Nederlandstalige werken geen aanduiding van de taal geboden wordt (‘Lansmans Roomsche Afvall, Amst. 1665; ‘Libri Angli’ etc. kwarto nr 35). Wellicht moeten we denken aan een werk als Etymologia Latina van Lithocomus (Amsterdam: Joannes Janssonius, 1630), waar een Nederlandse vertaling was toegevoegd aan de Latijnse tekst. Of betreft het een beknopte Vossius-editie als die welke in 1643 bij Waelpot in Delft verschenen is (zie Dibbets 1989)?
In het derde jaar van de Latijnse School diende het Grieks aan bod te komen: ‘want het is een feit, dat deze taal de bron is van alle wetenschap en kennis’ (Kuiper 1958:13). Evenals bij het Latijn werd er begonnen met een
| |
| |
beknopt schoolboekje: Clenardus' herziene Rudimenta. In 1530 was in Leuven voor Rutger Rescius en Joannes Sturm van de Diestenaar Nicolaus Cleynaerts of Clenardus Institutiones in linguam Groecam verschenen. Dit boekje genoot grote populariteit en werd vele malen herdrukt, o.a. vanaf 1562 door Plantin (Voet 1980-1983 II:660-662). In 1586, 1592 en 1624 had de Senaat van de Leidse universiteit het al sterk bij de Latijnse Scholen aanbevolen (Kuiper 1958:122). Vossius heeft er in 1626 een herziene editie van bezorgd waarvan herdrukken verschenen zijn (Kuiper 1958:128-129; Rademaker 1967:175, 282). Ook Leupenius beschikte over een exemplaar: ‘Rudimenta Linguae Graecae’ (‘Appendix’ nr 22).
In het volgende leerjaar werd Clenardus' woordsoortenleer van het Grieks behandeld, het jaar erop aangevuld met de Syntaxis Groeca (Wittenberg: Joannes Crato jr, 11561) van de graecus uit Rostock, Joannes Posselius (Kuiper 1958:15 en 19, 122-126); deze syntaxis werd in 1626 in Leiden ‘denuo regognita, multisque mendis repurgata’ heruitgegeven door Vossius (Rademaker 1967:175). Na het voorafgaande zal het niet verbazen dat ook dit werk bij Leupenius aanwezig was: ‘Syntaxis Graeca Posselii’ (‘Appendix’ nr 10). Ook bezat hij Posselius' ‘Calli graphia’ (‘Appendix’ nr 6) ten behoeve van de oefening in het sierlijk schrijven, waaraan binnen de Hollandse schoolordre van klas V tot II aandacht werd besteed (Kuiper 1958:81-83). Calligraphia oratoria linguoe Groecoe was in 1585 bij Andreas Wechel te Frankfurt voor het eerst gepubliceerd en is daarna verscheidene malen heruitgegeven; welke druk in de bibliotheek van Leupenius aanwezig is geweest, valt niet uit te maken aan de hand van de summiere gegevens.
Met ‘Erpenii Grammatica Hebraea’ (‘Theologici’ kwarto nr 37) wordt de Grammatica Ebroea generalis bedoeld die de Leidse oriëntalist Thomas Erpenius in 1621 bij Van Raphelingen te Leiden had laten verschijnen. Van het werk, dat geen ‘complete’ spraakkunst beoogde te zijn maar een inleiding (‘generalem solum tradere in nobilissimam linguam introductionem, nec attingere anomala illa, & specialia, quae sic satis magno numero in sacris enstelling tot al zijn Nederlandse voorgangers (Dibbets 1995:34-37) tot drie woordsoorten: naamwoord, werkwoord en bijwoord, tot welke laatste alle onveranderlijke woorden behoren, zoals bij Erpenius: ‘Particulae separatae sunt quae separatim & per se subsistunt. Dividi autem possunt, more nostro, in Adverbia, Conjunctiones, Praepositiones, & Interjectiones’ (p. 240).
Getuige de vermelding ‘Fanois Methodus Linguae Gallicae’ (‘Libri Angli’ etc., octavo nr 48) heeft Leupenius ook over een Frans instructieboek kunnen beschikken; bedoeld zal zijn Guido Fanois' Methodus accurata linguoe Gallicoe principia, praxin et puritatem docens (Leiden: ?, 1663); een exem- | |
| |
plaar van dit werk is ook aan de Leuvense samenstellers van het Répertoire des ouvrages grammaticaux du XVIIe siècle: P. Swiggers en J. De Clercq, niet bekend (zie Stengel 1976:199, naar Riemens 1919:226).
Behalve het Engels woordenboek van Rider (zie 3.1) bezat Leupenius Orthoepia Anglicana, or, The first principall Part of the English Grammar, ‘teaching The Art of right speaking and pronouncing English’ (Londen: Robert Young en Richard Badger, 1640) van de schoolmeester Simon Daines (zie Dobson 1968:327-336); in de catalogus is het boek onder de ‘Libri Incompacti’ vermeld (nr 34) als ‘Orthoepia Anglicana’. Van invloed van Daines' boekje op het taalkundige werk van Leupenius trof ik nauwelijks een spoor aan. Evenals Daines telt Leupenius (1653:10) 24 letters - zoals hij die ook uit Latijnse voorbeelden kon kennen - maar Leupenius heeft er voor het Nederlands onmiddellijk twee aan toegevoegd; Leupenius (1653:13) spreekt van diftongen als hij te doen heeft met ‘twee Klinkeren van verscheide geluid, welker geluid soo te saamen wordt gesmolten, dat een derde geluid daar uit gebooren wordt’, Daimes (1640:8) definieert diftongen eveneens als de ‘combination, or, [...] the comprehension of two Vowels together in one syllable’, ‘the contraction of two Vowels’, maar een term als ‘samensmelten’ wordt al door De Heuiter in 1581 gebruikt (Zwaan 1957:70). Zou misschien ‘Letterstippen’, Leupenius' weergave van ‘notae interpungendi’ geinspireerd zijn door Daines' ‘stops’ (1640:69), aangezien Leupenius' Nederlandse voorgangers ‘af-teekeningen’, ‘byteykens’, ‘teykenen’ hiervoor hebben gebezigd?
| |
3.2.2. Nederlands
In de derde druk van Beschryvinge ende lof der stad Haerlem (Haarlem: Adriaan Rooman, 1628) had de Haarlemse predikant Samuel Ampzing een ‘Nederlandsch tael-bericht’ opgenomen dat 51 ongenummerde bladzijden besloeg. In 1649 heeft Christiaen van Heule van deze taalkundige verhandeling een separate heruitgave bezorgd (Zwaan 1939:26-28) onder de titel Samuelis Ampzingii Taelbericht der Nederlandsche spellinge (Wormerveer: Willem Symonsz Boogaert). In de veilingcatalogus is sprake van ‘Ampzingii Taelbericht’ (‘Libri incompacti’ nr 40), zodat we mogen concluderen dat Leupenius in 1670 in het bezit van een van de exemplaren uit 1649 is geweest.
De zojuist genoemde Van Heule had zelf zijn ideeën over de grammatica van het Nederlands ook op papier gezet: in 1625 was van zijn hand De Nederduytsche grammatica ofte spraec-konst (Leiden: Daniel Roels) verschenen, en in 1633 had De Nederduytsche spraec-konst ofte tael-beschrijvinghe (Leiden: Jacob Roels) het licht gezien. Afgaand op wat de catalogus vermeldt: ‘Heule Neederduytsch Spraackkonst’ (‘Libri incompacti’ nr 41), lijkt
| |
| |
het me het waarschijnlijkst dat het werk van 1633 Leupenius' boekenkast heeft gesierd (hetzelfde werk eveneens in de catalogus van Rennet; zie hierboven 2). Leupenius' reductie van het aantal woordsoorten tot vijf bij voorbeeld (zie ook 3.2.1) komt het dichtst bij die uit Van Heules werk uit 1633 waar van zes sprake is (andere spraakkunsten van het Nederlands acht of negen; Dibbets 1995:39-41), en Leupenius' aandacht voor alleen de woord-vorm bij de bespreking van de naamval sluit aan bij de zienswijze van Van Heule in zijn boek uit 1633 (Dibbets 1995:163-165). Daarmee is overigens niet gezegd dat Leupenius Van Heules eerste boek: De Nederduytsche grammatica ofte spraec-konst, niet zal hebben gebruikt.
| |
4. Appendix
Bij de globale beschrijving van de inhoud van de catalogus (zie 2) is aangenomen dat de boeken die in de ‘Appendix’ vermeld staan, behoord hebben tot het bezit van Leupenius. In de daarop volgende paragrafen (3.1 en 3.2) kwam o.a. naar voren dat verschillende boeken die in 1626 aan de Latijnse Scholen van Holland en West-Friesland werden voorgeschreven, in deze ‘Appendix’ waren geplaatst. Bevat dit ‘aanhangsel’ wellicht vooral schoolboeken?
Kuiper (1958:87) heeft een overzicht geboden van boeken die in 1626 ten behoeve van de Latijnse Scholen op last van de Staten van Holland en West-Friesland werden ge- of herschreven, gedrukt en verspreid. De ‘Appendix’ uit de veilingcatalogus telt 37 nummers, waarvan er drie dubbel zijn (14=37, 15=16, 18=19). Van de 23 door Kuiper aangeduide werken zijn er 16 direct te relateren aan titels uit Leupenius' catalogus. Bovendien zal met ‘Burgerdicii Logica Major’ (‘Appendix’ nr 3) ongetwijfeld Institutionum Logicarum libri duo van Burgersdijk bedoeld zijn (Leiden: Abraham Commelin, 1626 of een herdruk; Kuiper 1958:211), voor de scholen vervaardigd. Ook verschillende andere boeken uit de ‘Appendix’ zijn - vooral na 1626 - op gezag van de Staten vervaardigd of (her)uitgegeven, zoals ‘Xenophon de Institutione Cyri, Libr. 1. 2. 8.’ (‘Appendix’ nr 11), ‘Vossii Rhetorica Contracta’ (‘Appendix’ nr 20) en ‘Lithocomi Vocabula & Exempla’ (‘Appendix’ nr 27), waarmee Xenophontis De Cyri institutione (Leiden: Bonaventura en Abraham Elzevier, 1627), Vossius' Rhetorices contractoe (Leiden: Johannes le Maire, 1621) en het nuttige Vocabularum & exemplorum, quoe per grammaticam universam, etymologiam, syntaxim, prosodiam Ludolffi Lithocomi [...] passim occurrunt bedoeld zullen zijn; deze laatste tekst was intussen ook met een ‘interpretatio Belgica’ verschenen, bij voorbeeld in 1666 te Amsterdam bij Jan van Ravestein.
| |
| |
De ‘Appendix’ bevat dus inderdaad vooral schoolboeken - die ook in de veilingcatalogi van de in 2 genoemde predikanten steeds verschijnen -, en men kan zich voorstellen dat de veilinghouder deze, met het oog op hun staat en het toch al betrekkelijk schamele aanbod aan de kopers, heeft willen onderscheiden van de ‘serieuzere’ werken.
| |
5. Slot
Na Leupenius' dood restte diens weduwe Sara Bucquoy onder andere een kleine verzameling boeken. Deze bestond voornamelijk uit theologische werken en was voor een groot deel in het Latijn geschreven. Het aantal Nederlandse literaire werken is gering: slechts twee drama's van Vondel. De aanwezigheid van de genoemde Latijnse, Griekse en Hebreeuwse woordenboeken en spraakkunstige werken is niet vreemd bij een oud-leerling van een Latijnse School en van de theologenopleiding van de Leidse Academie: de meeste van deze boeken werden daar gebruikt. Met name de spraakkunsten hiervan hebben het raamwerk gevormd waarbinnen Leupenius zijn taalkundige beschouwingen betreffende het Nederlands geschreven heeft. De vermelding van de Hebreeuwse spraakkunst van Erpenius (3.2.1) biedt de mogelijkheid om Leupenius' reductie van het aantal woordsoorten in het Nederlands tot drie en enkele andere taalkundige opmerkingen te verklaren.
Leupenius had, zo blijkt uit de aanwezigheid van taalkundige werken over het Engels en het Frans, belangstelling voor die talen. Aanknopingspunten voor zijn taalkundige opvattingen bieden de genoemde werken niet: de grammatica van het Engels bevat er geen en die van het Frans ontbreekt.
De aanwezigheid van taalkundig werk van Van Heule en Ampzing bevestigt de inleiding en de aantekeningen van Caron (1958) bij diens uitgave van Leupenius' Aanmerkingen en Naaberecht: ‘vooral Van Heule's voorbeelden kunnen we bij hem terugvinden’, en heel wat voetnoten van de editeur bevatten parallelle uitspraken juist van Ampzing en Van Heule.
Van geen van de taalkundige werken uit Leupenius' catalogus kan met zekerheid worden vastgesteld dat hij het in zijn bezit heeft gehad toen hij zijn taalkundige opmerkingen betreffende het Nederlands opstelde. Toch lijkt de relatie ervan tot de inhoud van Aanmerkingen en Naaberecht voldoende grond om aan te nemen dat hij de bedoelde boekjes toen al bezat; in elk geval heeft hij kennis gedragen van wat erin stond.
| |
Bibliografie
Caron, W.J.H. (1958), Petrus Leupenius, Aanmerkingen op de Neederduitsche Taale en Naaberecht. Uitgegeven, ingeleid en toegelicht. Groningen. |
| |
| |
Claes, F. (1969), De bronnen van drie woordenboeken uit de drukkerij van Plantin: het Dictionarium tetraglotton (1562), de Thesaurus Theutonicae linguae (573) en Kiliaans eerste Dictionarium Teutonico-Latinum (1574). Gent. |
Claes, F. & F.P. Bakema (1995), A Bibliography of Dutch Dictionaries. Tübingen. |
Dibbets, G.R.W. (1981), A.L. Kók, Ont-werp der Neder-duitsche letter-konst, uitgegeven, ingeleid en van kommentaar voorzien. Assen. |
Dibbets, G.R.W. (1989), ‘Vossius' Latina grammatica. Twee onopgemerkte uitgaven uit 1643’. In: De zeventiende eeuw 5:51-68. |
Dibbets, G.R.W. (1995), De woordsoorten in de Nederlandse triviumgrammatica. Amsterdam. |
Dobson, E.J. (1968), English Pronunciation 1500-1700. Londen. |
Heule, Chr. van (1633), De Nederduytsche Spraec-konst ofte Tael-beschrijvinghe. Leiden. |
Hulsker, J.L.M. (1988), ‘Pronken met andermans veren. Casparus van den Ende en zijn klankmethode’. In: Voortgang. Jaarboek voor de Neerlandistiek IX (1988):143-161. |
Kuiper, G. (1941), Orbis artium en renaissance. Cornelius Valerius en Sebastianus Foxius Morzillus als bronnen van Coornhert. Harderwijk. |
Kuiper, E.J. (1958), De Hollandse ‘schoolordre’ van 1625. Groningen. |
Lieburg, F.A. van (1996), Repertorium van Nederlandse hervormde predikanten tot 1816. Deel 1: Predikanten. Dordrecht. |
Rademaker, C.S.M. (1967), Gerardus Joannes Vossius (1577-1649). Zwolle. |
Riemens, K. (1919), Esquisse historique de l'enseignement du Français en Hollande du XVIe au XIXe siècle. Leiden. |
Stengel, E. (1976), Chronologisches Verzeignis französischer Grammatiken vom Ende des 14. bis zum Ausgange des 18. Jahrhunderts nebst Angabe der bisher ermittelten Fundorte derselber. Neu herausgegeben mit einem Anhang von Hans-Josef Niederehe. Amsterdam. |
Twe-spraack (1584), Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst. Leiden. |
Voet, L. (1980-1983), The Plantin press (1555-1589). A bibliography of the works printed and published by Christopher Plantin at Antwerp and Leiden. Amsterdam (6 vls). |
Wagenaar, J. (1765), Amsterdam in zyne opkomst, aanwas, geschiedenissen, voorregten, koophandel, gebouwen, kerkenstaat, schoolen, schutterye, gilden en regeeringe. Dl II. Amsterdam. |
Weekhout, I.M. (1998), Boekencensuur in de Noordelijke Nederlanden. Een verkennend onderzoek naar de vrijheid van drukpers gedurende de zeventiende eeuw. 's-Gravenhage. |
Zwaan, F.L. (1939), Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst. Grammatische stukken van De Hubert, Ampzing, Statenvertalers en reviseurs, en Hooft, uitgegeven, samengevat en toegelicht. Groningen-Batavia. |
Zwaan, F.L. (1957), Jacob van der Schuere, Nederduydsche spellinge, uitgegeven, ingeleid en toegelicht. Groningen-Batavia. |
|
|