| |
| |
| |
Het Redelijk Gezelschap van Joannes Vollenhove
G.R.W. Dibbets
Abstract - The profile of a historical personality can be improved by the study of his collection of books. In this contribution the collection of the minister, influential poet and famous user of the mother tongue Joannes Vollenhove (1631-1708) is reviewed on the basis of the auction catalogue (1708). It appears that Vollenhove possessed a collection of about 2750 titles; over the half of them were theological. A great number of the contemporary Dutch literary books he possessed in an édition de luxe, as a gift of acknowledgment for a liminal poem. Compared with his disciple, friend and colleague Arnold Moonen (1644-1711) Vollenhove had not the disposal of a great number of linguistic books.
| |
1. Inleiding
Op 12 juni 1894 werd door E.J. Brill en Burgersdijk & Niermans in Leiden op verzoek van de Alkmaarse officier van justitie Dirk François van Leeuwen (1826-1895) de handschriftenverzameling geveild die grotendeels bijeen was gebracht door Joannes Vollenhove (1631-1708). Het betrof hier geen executorale veiling ten gevolge van een juridische procedure maar een die uit voorzorg geschiedde: de collectie was sinds het overlijden van de gerenommeerde Haagse predikant op 14 maart 1708 binnen de familie bewaard en op bescheiden schaal aangevuld, en de huidige beheerder: Dirk François van Leeuwen zelf, kinderloze en ongehuwde nazaat van Vollenhove en al enigszins op leeftijd, wilde voorkomen dat de stukken verloren zouden gaan (‘il désire les voir, avant sa mort, passer en bonnes mains. De là la vente’; inl. tot Catalogue). Ten behoeve van de auctie is de verzameling beschreven in de Catalogue d'une splendide collection de lettres autographes et de documents historiques et littéraires provenant de la succession de Johannes van Vollenhoven (Leiden, 1894). Uit deze catalogus blijkt dat Vollenhove een verzamelaar is geweest van geschreven ‘curiosa’, een ‘eigenaardigheid’ waarover de Dordse predikant David Flud van Giffen (1653-1701), met dezelfde verzameldrang behept, hem op 17 februari 1698 heeft geschreven: ‘Onse curieusheit is een van de prijselikste, en die best bij letteren past’. De catalogus laat tevens zien dat Vollenhove lang niet alle brieven die aan hem gericht waren, aan het vuur heeft toevertrouwd of anderszins heeft vernietigd. De inhoud van de catalogus bevestigt de opmerking in Van Selm (1987:97) omtrent het bewaren van nagelaten correspondentie door de familie.
In een aantal van de ongeveer 500 brieven van en aan Joannes Vollenhove die inmiddels mede op basis van de Catalogue o.a. via de electronische Catalogus Epistolarum Neerlandicarum (CEN) en archiefonderzoek zijn achter- | |
| |
haald, is sprake van boekenbezit, boekenveilingen en boekenverwerving door koop of schenking. Ik geef daar enkele voorbeelden van.
Als Vollenhove in de zomer van 1665 als predikant uit Zwolle naar Den Haag is beroepen, schrijft zijn goede vriend Johannes Coccius (1626-1678), dan nog rector van de Zwolse Latijnse school, op 15 oktober van dat jaar dat er een drietal boeken van Vollenhove bij hem is achtergebleven. Op 5 maart 1682 verzoekt de Amsterdamse remonstrantse leraar Geeraerdt Brandt (1626-1685) in een naschrift bij zijn brief zijn Haagse ambtgenoot om toezending van ‘de catalogus van den Heer van Kijfhoeks boeken’. Dat Vollenhove belangstelling koesterde voor boekenveilingen en daar ook zijn slag heeft geslagen, blijkt overduidelijk uit wat de al genoemde Coccius op 21 april 1666 aan Vollenhove heeft geschreven; hij wenst de Haagse predikant geluk ‘vanwege de prachtige boeken die u daar hebt aangeschaft’ (‘de libris egregiis ibi comparatis’) en zegt hem te benijden
want u bent in de gelegenheid zoveel grote verkopingen te baat te nemen, waarop u niet alleen boeken voor een zacht prijsje aanschaft, maar ook zeer zeldzame werken, die je bij boekhandelaren vergeefs zoekt (‘[tu] cui tot magnarum auctionum occasione licet uti, in quibus non solum pretio emas minore libros, sed & raros nimium, & quos frustra quaeras apud bibliopolas’)
(Dibbets 1997). Dit laatste citaat bevat de suggestie dat Vollenhove reeds in 1666 een boekenverzameling heeft bezeten, al dan niet bescheiden, maar zeker voor een deel begerenswaardig voor Coccius. Het vermoeden omtrent de aanwezigheid van een bibliotheek(je) in Vollenhoves woning aan de Haagse Prinsengracht wordt versterkt door diens antwoord van 4 april 1669 op Brandts verzoek van 19 november 1668 om Seize sermons sur divers textes de l'Ecriture sainte (Genève: J.A. en S. de Tournes, 1660) van Raymond Gache te mogen lenen:
Les Sermons de Mons[ieu]r Raymond Gache, zijn wel eertijds van mij gelezen en geprezen, onder en na het gebruik, maar ik hebze nu zelf niet.
Ik blijve anders met mijne boeken tot veel groter diensten aan Uw Eerw. verplicht [...].
Dát er boeken door Vollenhove werden uitgeleend, kan worden opgemaakt uit een opmerking in de condoleancebrief van 9 oktober 1674, vanuit Londen aan Brandt geschreven, betreffende Seneca's ‘uitnemend werkje van de voorzienigheit’, ongetwijfeld diens De providentia:
het boek heb ik hier niet by de hant, immers [althans] niet in mijn kamer, als [vermits] zyn Excell. den Heere van Beuningen geleent.
Bleek hierboven al dat Vollenhove boeken kócht, hij kreeg er ook, vele, ten geschenke. Voor het eerst is daarvan in de teruggevonden brieven sprake in Brandts brief van 9 juli 1665. Brandt, dan nog predikant in Hoorn, doet Vol- | |
| |
lenhove daarin het voorstel vriendschap te sluiten en zendt hem ‘dese Stichtelijke Gedichten tot een gering teeken mijner genegentheit t'uwaerts’: Brandts bundel Stichtelyke gedichten, vervaetende verscheide gebeden, plichten en opwekkingen ter Godtsaeligheit, in hetzelfde jaar voor Jan Rieuwertsz in Amsterdam gedrukt. Heel wat brieven, vooral van na ongeveer 1680, laten zien dat schrijvers een exemplaar van hun geesteskinderen aan Vollenhove toe hebben gestuurd; in vele ervan prijkt een Nederlandstalig gedicht van deze ‘zoon van Vondel’ als eerste van de liminaria (Dibbets 1991).
Voor wie iemands schriftelijke nalatenschap bestudeert, kan het nuttig zijn de bibliotheek van zijn ‘object’ te kennen. Die kan zicht bieden op (een deel van) de geestelijke, culturele achtergrond van de eigenaar, op de inhoud van diens teksten. Doorlichting van de Catalogus [...] librorum [...], quos magno studio & judicio collegit [...] Arnoldus Moonen (Deventer: Johannes van Wijk, 1713), na de dood van dominee Arnold Moonen (1644-1711) samengesteld ten behoeve van de veiling van diens boeken, liet o.a. zien dat deze auteur van de invloedrijke Nederduitsche spraekkunst (Amsterdam: François Halma, 11706) een respectabele collectie taalkundige werken tot zijn beschikking heeft gehad, en bracht nieuw bronnenmateriaal aan het licht (Dibbets 1992). Een ‘catalogus-Vollehove’ - zo was de verwachting - zou de intellectuele achtergrond van waaruit Vollenhove geschreven heeft, verduidelijken, concrete passages in brieven, gedichten, preken kunnen verhelderen, en laten zien over welke kennis en informatiebronnen op diverse terreinen de vermaarde Haagse predikant in de onmiddellijke omgeving van zijn schrijftafel heeft kunnen beschikken. Daarbij mag uiteraard niet worden veronachtzaamd dat Vollenhoves boekenbezit in de loop der jaren is gegroeid, zodat een (bij voorbeeld taalkundige) uitspraak uit 1686 niet met zekerheid mag worden verbonden met een taalkundig werk dat na Vollenhoves dood op een van zijn boekenplanken stond. En bovendien: Vollenhove zal, schrijvend, ook gebruik hebben gemaakt van boeken van elders; zo weten we uit een brief van 14 augustus 1673, geschreven door Coccius, die dan hoogleraar in Leiden is, dat Vollenhove in de Leidse universiteitsbibliotheek heeft laten zoeken naar de Latijnse of Griekse versie van de Opera van de vierde-eeuwse kerkvader Gregorius van Nazianze, gedrukt in 1550
voor Joannes Hervagius te Bazel, of naar De pauperibus amandis & benignitate complectendis oratio (Parijs: Vascosanus: 1550) van dezelfde schrijver: als Vollenhove er behoefte aan had, kon het boek hem worden toegezonden (‘Qui si tibi usui sit futurus, negotio facili transmittetur’).
Dat de inhoud van Vollenhoves ‘boekkamere’ - een term die Brandt gebruikt in zijn brief van 29 maart 1668 - was geveild en er ten behoeve daarvan een catalogus was vervaardigd, bleek uit een mededeling in de Oprechte Haerlemse Dingsdaegse Courant van 11 september 1708, herhaald in de editie van 18 september:
| |
| |
Den 24 September sal men in 's Gravenhage by Abr. de Hont verkopen de treffelijcke Bibliotheek van Do. Joh. Vollenhove, in sijn Leven Predicant in 's Gravenhage; bestaende in schoone Theol. Auctores, Gr.Lat., Hist., Antiq., Litterat. en Miscell.: De Catalogus is te bekomen t'Amsterdam by Boom en van Damme, Haerlem van Kessel, Leyden Boudesteyn en Dijkhuysen, Delft Beman, Rotterdam vander Veer, Dort Goris, Gouda Kloppenburg, Utrecht van de Water, Aernhem Smits, Nimwegen Meys, Antwerpen Verdussen, &c.
Raadpleging van de microfiches van de Book Sales Catalogues of the Dutch Republic 1599-1800 bracht geen ‘veilingcatalogus Vollenhove’ aan het licht. Maar G.T. Hartong (Enschede) was zo vriendelijk, me te wijzen op Blogie (1992: kol. 6) waarin een exemplaar van de gezochte catalogus, bewaard in de Koninklijke Bibliotheek Albert Ier te Brussel, wordt beschreven (sign. VI 86.750 A 12). Kort daarop attendeerde dr. J.A. Gruys, van de Afdeling Bijzondere Collecties van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, me op een ander exemplaar ervan, in de Nationale Openbare Bibliotheek (eertijds de Keizerlijke of Saltykov-Ščedrin Bibliotheek) te Sint-Petersburg (sign. 16.134. 7.23). Van dít exemplaar, deel uitmakend van de grote verzameling veelal unieke Nederlandse veilingcatalogi (Lankhorst 1992-1993) waartoe ook die van Moonen behoort (Dibbets 1995), kon een microfilm worden vervaardigd. Deze bijdrage is gebaseerd op een microfilm van het Sint-Petersburgse exemplaar, waarin op enkele plaatsen veilingprijzen genoteerd zijn.
| |
2. Beschrijving van de catalogus
Zoals we bij zeventiende- en achttiende-eeuwse veilingcatalogi regelmatig zien, is het boekwerkje verschenen in octavo-formaat. De titel ervan luidt:
Catalogus selectissimorum in omni disciplinarum genere librorum, theologicorum, historicorum, litteratorum, antiquitorum aliorumque miscellaneorum, quos, dum viveret, usus est plurimum reverendus Joh. Vollenhove, ss. theologiae doctor, ecclesiae Hagiensis pastor fidelissimus.
De ‘toon’ van dit titelblad mag de huidige lezer geen gouden boekenbergen beloven: de gekozen bewoordingen zijn zeker vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw een nagenoeg vaste formule (Van Selm 1987:78).
De collatieformule van het boekje (verder CLV: Catalogus Librorum Vollenhove) luidt: π2 A-H8I4 (I1 + χ). Na vier ongepagineerde bladzijdes volgen 130 genummerde waarop de boektitels zijn gedrukt. In het Sint-Petersburgse exemplaar is achter het G-katern (p. 112) de Catalogus van veel fraye papiere prent-kunst, zoo van Italiaanse, Franse, Hoog- en Nederduytse meesters ingevoegd, die ‘verkogt sullen werden op den 28. September 1708. des morgens ten 10. uuren in de boekwinkel van Abrah. de Hondt, op de Groote Zaal van 't Hof, in 's Gravenhage’. Deze collectie prentkunst zou dus, gelijk we nog zullen zien, aan de man worden gebracht op dezelfde ochtend als de laatste
| |
| |
portie van Vollenhoves bibliotheekinventaris. De catalogus ervan vormt een materiële eenheid met die van Vollenhoves boeken, zij het dat hij in dit exemplaar op de verkeerde plaats terecht is gekomen: de katernensignatuur ervan (I2-4) sluit op die van de CLV aan en het titelblad is ingevoegd.
Het tweede signatuur- en nummerloze blad van CLV (π2) bevat veilingcondities en mededelingen aan de kopers:
Aen de Koopers.
Den Kooper werdt bekent gemaekt, dat alle de Boeken voor compleet werden verkoft, dog onder conditie, dat den Kooper gehouden sal zijn, sijne gekofte Boeken te collationeeren aen des Verkoopers Winkel, binnen de tijdt van veertien dagen, en by gebreeke van dien, sal den Kooper gehouden wesen, de selve Boecken voor sijn reekening te houden; Edoch soo daer buyten des Verkoopers weeten eenig Boek defect mogte wesen, soo sal den Verkooper voldoen kunnen, met het selvige Boek wederom [terug] te nemen, voor de gekofte Penningen [koopsom].
Wert gewaerschouwt dat men des voormiddags ten negen uyren, en naer de middagh ten twee uyren precijs sal beginnen te Vercoopen.
Bevatte het titelblad van de catalogus al de informatie dat Abraham de Hondt (1659-1726) de auctie zou houden op 24 september 1708 ‘In aula magna (vulgo) de Groote Zaal van 't Hof’, op de laatste van de vier ongenummerde bladzijdes vinden we een nadere precisering in de ‘ordre De welke gehouden sal werden in 't Verkoopen’ Vijf dagen zijn er voor de verkoping uitgetrokken:
[24 en 25 sept] |
Alle de Theologici in Folio, Quarto, Octavo, en Duodecimo |
[26 september] |
Alle de Miscellanei in Folio en eenige Miscellanei in Quarto |
[27 september] |
Het Restant van de Miscellanei in Quarto en eenige Octavo |
[28 september] |
Het Restant van de Miscellanei in Octavo en Duodecimo, |
ongetwijfeld gevolgd door enkele kavels, zonder lotnummer vermeld op p. 130, aan het einde van de CLV:
Eenige curieuse Packetten
Een silver Sackhorloge
Een Note-Bome Tafel met een geslingerde voet, onder 't bladt een Schaak of
Dambordt, daar toe seer curieuse stukken zoo van Yvoor als swart Ebbenhout.
En om te Dammen 28. Schyven seer net geschroeft; aen weerzyde met inscripten, en beeltenisse van oude en latere tyden. Onder 't Bordt twee laatjes om de schyven of schaak stukken in te leggen.
Eenige Boeckekasten
Een Lessenaer.
| |
| |
De Hondt, die een grote naam en ervaring als veilingmeester van boeken had (zie Kossmann 1937:189-190), rekende er dus op dat hij op 28 september maar weinig meer te veilen zou hebben van de boeken van Vollenhove: vanaf 10 uur zou de ‘Prent-kunst’ onder de hamer komen, zoals we hierboven hebben gezien.
De CLV kent twee afdelingen: theologie (p. 1-58) en diversen: ‘libri miscellanei’ (p. 58-130). Binnen de afdelingen zijn de boeken, zoals gebruikelijk was, naar formaat ingedeeld: folio, kwarto, octavo en duodecimo. Elk formaat kent vervolgens nog een tweedeling: één categorie blijkbaar ‘normale’ werken, en één die een ‘aanhangsel’ vormen: ‘Libri Theologici in Folio’ - ‘Appendix. Libri Theologici in Folio’, etc.
Wie binnen één formaat de titels van de twee categorieën vergelijkt, stelt vast dat er nogal wat werken in de appendices vermeld zijn die al in de eerste categorie zijn genoemd. Bij de theologische folianten bij voorbeeld komen 8 van de 23 werken uit de appendix reeds in de eerste afdeling voor, bij de kwartijnen 32 van de 98, opnieuw ca. ⅓ deel; in veruit de meeste gevallen betreft het, gelet op het vermelde jaartal van uitgave, dezelfde editie van het werk.
De vraag werpt zich op, wat die tweedeling te betekenen heeft. Ik neem aan dat De Hondt, zoals zijn collega's, in de appendices boeken heeft aangeboden die níet tot de bibliotheek van Vollenhove hadden behoord: winkelvoorraden, niet (op tijd) opgehaalde restanten van eerdere veilingen (Van Selm 1987:96-97). Er valt geen andere verklaring te geven voor de afzonderlijke annoncering: de inhoud geeft er geen aanleiding toe.
In het onderstaande overzicht zijn afdelingen en formaten onderscheiden. Op de eerste regel van de beide afdelingen zijn de nummers van het boekenbestand van Vollenhove vermeld, op de tweede die van de toegevoegde boeken uit de appendix.
|
folio |
kwarto |
octavo |
duodecimo |
theologie |
1-127 |
1-455 |
1-512 |
1-205 |
|
228-252 |
456-553 |
513-529 |
206-209 |
|
diverse |
253-407 |
554-816 |
530-1015 |
210-496 |
|
408-497 |
817-1005 |
1016-1347 |
497-686 |
Duidelijk wordt dat de drukker van de catalogus de nummering per formaat heeft laten doorlopen, hoewel bij voorbeeld de theologische werken in octavo beschreven zijn op p. 34-51 van de catalogus (nrs 1-529), de overige octavoboeken op p. 89-115 (nrs 530-1347).
De aantallen te veilen loten wijken enigszins af van de hierboven gedane opgave: enerzijds zijn er bij het nummeren getallen overgeslagen - zo ont- | |
| |
breekt bij voorbeeld nr. 28 op p. 35 -, anderzijds werden er nummers herhaald, voorzien van een of meer asterisken, zoals op p. 79 en p. 43:
781 |
Uytheemsse Oorlog of Roomse Min-triomfen, door Clootwyk |
*781 |
Zuylichem Zeestraat van 's Gravenhage |
|
279 |
Mornay Mysterium Iniquitatis 1612. |
*279 |
Gutherius de Officiis Domus Augustae. |
**279 |
Litterae Societatis Jesu, 11 vol. |
***279 |
Seldeni de Dis Syris Syntagmata, cum additamentis, 2 voll. |
Betrekken we deze overgeslagen nummers en toevoegingen binnen de berekening, dan betrof de veiling de volgende aantallen loten:
|
folio |
kwarto |
octavo |
duod. |
|
theologie |
|
|
Vollenhove |
225 |
457 |
517 |
205 |
1404 |
|
appendices |
25 |
99 |
17 |
4 |
145 |
|
|
1549 |
|
diverse |
|
|
Vollenhove |
155 |
263 |
486 |
289 |
1193 |
|
appendices |
91 |
189 |
333 |
190 |
803 |
|
|
1996 |
|
totaal |
496 |
1008 |
1353 |
688 |
3545 |
2597 van deze 3545 loten (ruim 73%) zouden dus tot het boekenbezit van Vollenhove hebben behoord. We zullen mogen aannemen dat het het grootste deel betreft van wat op Vollenhoves boekenplanken heeft gestaan. De erven hebben wellicht, behalve de boeken van de hand van hun vader die geen van alle in de catalogus voorkomen (zie Van Selm 1987:97), ook andere (bij voorbeeld dierbare, herinneringsvolle, kostbare) werken vooraf veiliggesteld.
Ruim 54% van de geveilde boeken van Vollenhove - de appendices blijven hier verder buiten de beschouwing - bestond uit theologie, waarvan met name onder die in folio en in kwarto nogal wat werken voorkomen waarbij opgegeven is dat ze uit meer volumina bestonden, zoals bij voorbeeld nr 21 op p. 2 van CLV (verder 2.21 etc.):
2:21 |
J. Coceii Opera, 8 voll. Amst. 1677. |
20:215 |
Augustinus de Civitate Dei cum notis Vivis & Coquaei, 2 voll. Francof. 1661. |
| |
| |
Behalve uit een werk van meer dan één band kon een lot ook uit meer werken bestaan, van één auteur of verschillende; ook zijn er wel meer exemplaren van hetzelfde werk in een lot opgenomen, waarbij het soms verschillende edities betreft. Het valt niet uit te sluiten dat deze soms één band hebben gevormd, maar zeker wanneer er in een nommer ‘bis’ is vermeld, zullen we mogen aannemen dat de twee exemplaren afzonderlijk aan de man zijn gebracht (Van Selm 1987:91):
5:98 |
Marloratus in Psalmos idem in Esaiam 1562, apud Stephanum. |
46:365 |
Spanheim versameling van Predikatien. |
55:125 |
Goethals Godtsalig overlyden van Frederik Hendrik en meer andere Tractaten. |
27:392 |
G. Brandt 31. Predikatien. |
49:461 |
57. Morale Zinnebeelden. |
46:372 |
Daille 20. Feest-Predikatien. |
4:79 |
A. Hyperius in Epistol. ad Hebraeos, item J. Wolphius in Nehemiam. |
79:785 |
Verscheyde Polityke Tractaten van 't jaar 1612. tot 1649. |
71:567 |
Horatius Lambini, Franc. 1596. bis idem 1605. |
71:569 |
Horatius Cruquii, Lugd. Batt. 1597. bis idem 1579. |
Het totale aantal boeken uit het bezit van Vollenhove dat geveild werd, ligt dus hoger dan het aantal loten. Ruw geschat ging het om rond de 2750 werken. Daarmee gaf Vollenhove zijn adept en ambtgenoot Moonen het nakijken die zo'n 2000 werken tot zijn beschikking heeft gehad (Dibbets 1995:204), evenals zijn vriend, de Zwolse en Haagse rector en Leidse hoogleraar Coccius, wiens bibliotheek amper de 1700 boeken haalde (Dibbets 1997).
In de informatie die de catalogus omtrent de aangeboden boeken biedt, zitten duidelijke verschillen (zie Van Selm 1987:90). Zowel bij de theologische werken als bij die met diverse inhoud (inclusief de appendices) zijn bij de boeken in folio en - in wat geringer mate - in kwarto in de regel plaats en jaar van de uitgave opgegeven. Soms ontbreekt een van die beide, soms is van het impressum ook de naam vermeld van de (vooral vermaarde) uitgever/boekhandelaar voor wiens rekening het werk gedrukt is:
2:38 |
Gatena Graecorum patrum in beatum Jobum, Londini 1687. |
3:47 |
Monumenta S. Patrum Orthodoxographia, 2 vol. Basilaea libr. Rar. |
2:33 |
Theodoreti Episcopi Sermones, gr. lat. 1592. |
3:58 |
Chemnitii & Gerhardi Harmonia Evangelica, 2 voll. |
2:19 |
S. Hieronymi Opera, 9 tom. 4 voll. Basil. 1526 apud Froben. |
Bij de twee overige formaten is deze informatie hoogst zeldzaam. Wat de bibliografische verzorging betreft doet de CLV dus sterk onder voor de catalogus-Moonen, in 1713 door Johannes van Wijk in Deventer uitgebracht, die van het begin tot het einde nagenoeg steeds, behalve de naam van de auteur en de titel van het werk, plaats en jaar van uitgave heeft opgegeven. Er moet
| |
| |
bovendien worden opgemerkt dat de gegevens in de CLV wel dikwijls maar niet steeds betrouwbaar zijn: onder 17:134 wordt Johannes Gerhardus' ‘In Epistolas ad Hebraeos, Jenae 1631’ genoemd. Het in mijn bezit zijnde exemplaar van Vollenhove, dat hij volgens een aantekening op het schutblad op 7 april 1667 heeft aangeschaft, vermeldt bij voorbeeld dat dit werk voor rekening van Christian Guth uit Hamburg in Jena is gedrukt in 1661.
De titelbeschrijvingen uit de CLV behelzen ook andere inlichtingen. Bij lot 25:352 is aangegeven dat het om een handschrift gaat (‘Synopsis der Resolutien zoo van de Nationale als particuliere Synoden der Provincien M[anu] S[criptum]’) evenals bij 42:242 (‘S. van Till introductio Sciographica ad Systema antiquitatum Biblicarum Vet. & Nov. Testament. manuscript[um] nitid[issimum]’). Enkele malen is vermeld dat het een doorschoten exemplaar betreft, zoals 42:241 (‘Novum Testamentum Graecum cum charta pura’) en 46:364 (‘Het Nieuwe Testament van Hartsoecker, bis met schoon papier’). Dit laatst genoemde lot omvatte twee exemplaren van hetzelfde werk: Christiaen Hartsoekers (1626-1683) Het Nieuwe Testament of Verbondt, uit het Grieksch op nieuws vertaelt (Amsterdam: Hendrik en Dirk Boom, 1680), waarvan het eerste door de vertaler met zijn brief van 28 september 1680 was aangeboden, het tweede volgens die van 11 augustus 1681 op verzoek van Geeraerdt Brandt, ‘om 'er volgens uwe toesegging uwe aenmerkingen bij te stellen’. Met de één maal voorkomende toevoeging ‘libr[i] Rar[i]’: ‘zeldzame boeken’ (3.47; zie boven) vroeg De Hondt de aandacht van potentiële kopers, evenals met aanduidingen als ‘zeer oud’ (42.262: ‘Cassiodori Historia Ecclesiastica, Paris. exempl. vetustissim.’). Speciale belangstelling (en betaling) werd ook gevergd door middel van toevoegingen als ‘charta maior’ of ‘gr[oot] pap[ier]’, ‘fr[anse] b[ant]’, ‘en veau’ die verschillende keren voorkomen, of ‘in jught leer met slooten’ (1:3, 10:218), ‘met volkomen Annotatien, in jught leer’ (10:219). Hetzelfde mogen we aannemen voor de ‘(curieus) afgesette’, d.i. (zorgvuldig) ingekleurde werken die onder 58:253 (‘Braun Civitates orbis Terrarum,
6 voll. afgeset’) en 61:321 (‘Tonneel des Aertrijcks of nieuwe Atlas, door Bleau, 6 deelen curieus afgeset’) zijn opgenomen.
Voor het zetsel van de catalogus is gebruik gemaakt van verschillende lettertypes. Maar vielen in de catalogus-Moonen Hebreeuwse en Griekse werken op doordat voor de titelbeschrijvingen Hebreeuwse resp. Griekse lettertekens zijn gebruikt, in de CLV is dat niet het geval. Toch heeft ook Vollenhove beschikt over enkele Hebreeuwse en Griekse werken, zoals blijkt uit
1:5 |
Biblia Graeca. Franc. apud Wechel. 1597. |
63:348 |
Herodotus J. Camerarii, Item Thucidides cum Scholiis Ant. graece. |
1:7 |
Biblia Hebraica, Sebast. Munsteri, Basiliae 1546. |
De beschrijving van Nederlands- en Duitstalige boeken is gezet in een gotische letter, van Engelse, Franse, Spaanse en Italiaanse in een cursiva, terwijl de overige (Latijnse) titels in romein zijn gedrukt (zie Van Selm 1987:88-89).
| |
| |
Dat maakt het gemakkelijk de boeken uit de bibliotheek van Vollenhove op grond van de lettertypen uit de catalogus naar talen in te delen, temeer omdat per afdeling en formaat de titels bijna geheel per talengroep en dus lettertype zijn geordend. Het onderstaande overzicht, opgesteld op basis van de typografie van de CLV, laat zien hoe groot het bestand aan loten in volkstalen bij Vollenhove is geweest:
|
Ned. |
Fr. |
Eng. |
Du. |
It. |
Sp. |
theologie |
|
|
folio |
32 |
5 |
3 |
- |
- |
- |
kwarto |
152 |
19 |
4 |
1 |
- |
- |
octavo |
152 |
76 |
1 |
3 |
- |
- |
duodecimo |
90 |
34 |
5 |
- |
1 |
- |
|
|
426 |
134 |
13 |
4 |
1 |
- |
|
diverse |
|
|
folio |
17 |
3 |
- |
- |
- |
- |
kwarto |
60 |
10 |
- |
- |
5 |
- |
octavo |
42 |
15 |
- |
- |
6 |
2 |
duodecimo |
15 |
10 |
- |
- |
8 |
1 |
|
|
134 |
38 |
- |
- |
19 |
3 |
In totaal waren dus 560 van de loten (ruim 21%) Nederlandstalig, 195 (nog geen 8%) geschreven in een van de romaanse volkstalen, Frans, Italiaans of Spaans. Allerminst spectaculair maar wel opmerkelijk in deze tijd waarin weinig Nederlanders het Engels beheersten, is het aantal Engelstalige theologische werken: maar Vollenhove had in 1674, toen hij in Engeland vertoefde, pogingen in het werk gesteld zich het Engels eigen te maken; in zijn interessante, eigenhandig geschreven ‘Reisjournael van een reis naar Engeland 17.V - 30.X. 1674’ (UBL Ltk hs 1644) zijn dienaangaande verschillende opmerkingen te vinden. En als hij zich al niet eigener beweging naar de Londense boekwinkels en - markten heeft begeven, dan werd hij daar wel door de Leidse theologiehoogleraar Frederik Spanheim (1632-1701) heen gedirigeerd, die hem op 12 augustus 1674 schreef:
Juist u doe ik met de grootste aandrang het verzoek om, als u weet dat er iets heel nauwkeurigs of geleerds in de wereld van het boek is verschenen dat op het terrein ligt van de vroege kerkgeschiedenis of op dat van de verklaring van de Heilige Schrift of met betrekking tot de gewijde filologie, dat aan mijn broer te bezorgen, die er zorg voor draagt dat dat soort aankopen bij mij terechtkomt. Ik heb onder ogen gehad wat Pearson met betrekking tot Dallaeus heeft geschreven over de brieven van Ignatius, en ik heb Chronicus canon van Marsham gezien. Wellicht zullen er u of de Londense boekhandelaren vele andere te binnen schieten. U zou werkelijk een daad verrichten die tot dankbaarheid stemt, wanneer u me op de hoogte brengt van de goede dingen die onder de pers liggen te zweten.
| |
| |
| |
3. Onderdelen uit het boekenbezit
Ruim 54% van Vollenhoves boeken is bij de afdeling theologie ondergebracht, wat voor een predikant niet verwonderlijk mag heten; daaronder bevinden zich ook werken als ‘Handelinge van 't Synode van Dordregt’ (11.227), een bundel als ‘Lodesteyn Uytspanningen’ (47.415; 49.479), en ‘Bewys dat Paus Jutte een Vrouw geweest is’ (23.297), waarmee Egbert Grims Pauselicke heiligheit, dat is Catholyck ende authentyck vertoogh, dat Johannes, gemeenlick Paus Jutte genoemt, een vrouwe geweest is (Wesel: Dirc Wylickx, 1635) bedoeld zal zijn. De titels van de afdeling ‘libri miscellanei’ wijzen niet in de richting van een speciale interessegebied zoals bij Moonen, die een duidelijk historische belangstelling had en een relatief grote verzameling (vooral in Deventer gedrukte) incunabels en post-incunabels, bijeen had gebracht (Dibbets 1995:210-211). Vollenhove bezat naast verscheidene (Nederlandstalige) geschiedkundige (Van Aitzema, Bor, Hooft, van Reyd, Van Slichtenhorst etc.) ook medische (Van Beverwijck, Van Solingen e.a.), plantkundige en geografische werken, dicht- en liedbundels, reisbeschrijvingen etc., tot zelfs twee kookboeken (103.987 en 988) en een ‘uitgesproken erotische bundel’ en ‘libertijnse autobiografische avonturenroman in verzen’, gevolgd door satyrische verzen (Schenkeveld-van der Dussen 1989), toe: de Uyt-heemsche oorlog, ofte Roomse Min-triomfen [...] ('s-Gravenhage: Isaac Burchoorn, 11651 of latere ed.; 79.781) van Matthijs van de Merwede, heer van Clootwijck (1613-1664).
De CLV telt maar weinig werken waarbij een jaartal vóór 1541 is opgegeven. Ik noteerde slechts: ‘Biblia Antiqua Latina, ex Editione Antonii Goinii, Antwerp. 1540’ (1.8), ‘S. Hieronymi Opera, 9. tom. 4 voll. Basil. 1526 apud Froben’ (2.19), ‘Biblia apud Steph. 1528’ (7:150), ‘Bibl. Haebraic. Ariae Montani, item nov, Test. Coloniae Allobrog. 1519’ (7:151), ‘Dialogus Creaturarum, dat is Samenspraak der Creaturen, door Gerart Leeu tot Gouda 1482’ (29.454), ‘G. Budaei Commentar. in Linguam graecam, 1529’ (63. 359), ‘Fabii Quintiliani Orationes, Additae Petri Mosellani, Paris 1538’ (64. 372), ‘Erasmi Epistolae, Basil. 1529’ (64.385), ‘Erasmi Adagia, Basil. 1520’ (64.386), ‘Ciceronis ad Brutum Orator, 1539 apud Gryphium’ (74.644). Maar dit overzicht is, bij het ontbreken van zoveel jaartallen in de catalogus, waarschijnlijk geenszins representatief. Ik beperk me hier verder liever tot een schets van Vollenhoves bezit aan boeken op het gebied van de Nederlandse letterkunde (3.1) en - gezien de grote waardering die men voor hem als ‘taalkundige’ koesterde - de taalkunde (3.2).
| |
3.1. Nederlandse letterkunde
1. P.C. Hooft. Vollenhove heeft zijn grote bewondering voor het werk van Pieter Cornelisz Hooft (1581-1647) en Joost van den Vondel (1587-1679) niet onder stoelen of banken gestoken. In de brieven die hij heeft gewisseld met Brandt, toen deze de uitgave voorbereidde van Hoofts Werken (Amsterdam:
| |
| |
Jacob Lescailje, 1671) en Nederlandsche Historien (Amsterdam: Johan van Someren, Abraham Wolfgangh, Henrik en Dirk Boom, 1677) heeft hij van zijn belangstelling voor deze edities blijk gegeven, en voorin beide uitgaven prijkt een drempeldicht van zijn hand (Vollenhove 1686:468-472, resp. 475-478). In het eerste prijst hij Hoofts voortreffelijk gebruik van de Nederlandse taal, met name zijn purisme; Vollenhoves uitroep daarbij: ‘Ja Vondel waar geen Vondel zonder Hooft’ leidde bij de nazaten van de drost die het gedicht vóór de publicatie ervan lazen, tot de beduchtheid dat dit ‘aenstoot soude geven’ (brief Brandt aan Vollenhove, d.d. 12 juni 1671). In het drempeldicht dat de Historien voorafgaat, stelt Vollenhove Hoofts taal ten voorbeeld aan iedere Nederlandstalige auteur die wenst dat zijn werk beklijft: ‘zoo uw pen zich eer en duur belooft,/ Begint toch niet in 't Neêrlantsch zonder Hooft’. En toen Brandt na Vondels dood bezig was diens Poëzy of verscheide gedichten (Franeker: Leonard Strik, 1682) uit te geven, wendde hij zich verscheidene malen om advies tot zijn Haagse vriend. Diens ‘Lykzang over den groten poeet Joost van den Vondel’ uit 1679 (Vollenhove 1686:304-307) is van de lijkdichten die achterin deel 2 van Poëzy zijn opgenomen, de eervolle eerste. Evenals Hooft wordt Vondel ten voorbeeld gesteld: ‘dichters, wilt gy eer inleggen,/ Met maatzang, die vermaakt, of sticht,/ Leert Vondels taal, Parnastaal spreken’.
Evenals bij Moonen (Dibbets 1995:231-232) zijn Hooft en Vondel in Vollenhoves bibliotheek royaal aanwezig geweest. We treffen er twee uitgaven van Hoofts Hendrik de Grote aan: een in folio (‘Hendrik de Groote’; 62.327) en een in duodecimo (‘P.C. Hoofs Hendrick de Groote’; 123.484). Met de folio-uitgave moet de eerste (Amsterdam: Willem Jansz Blaeuw, 1626) of de tweede druk (Amsterdam: Willem en Johan Blaeu, 1638) bedoeld zijn, met de duodecimo-editie die van 1661 of 1664 (Amsterdam: Arent van den Heuvel). Op de planken stonden ook twee exemplaren van ‘Nederlantsche Historien, met het Vervolg, bis’ (62.326). Hoofts Neederlandsche Histoorien was in 1642 voor het eerst verschenen (Amsterdam: Louys Elzevier) en aangevuld met Vervolgh der Neederlandsche Historien, dat twaalf jaar later verschenen is (Amsterdam: Joan Blaeu). Ik veronderstel echter dat het in de CLV gaat om de hierboven al vermelde editie uit 1677, bezorgd door Brandt, waarvan de titel: P.C. Hoofts Nederlandsche Historien [...], met het Vervolgh tot het einde der Landtvooghdye des Graaven van Leicester strookt met de tekst uit de catalogus.
Het komt me voor dat de vermelding ‘P.C. Hoofs Werken, groot pap[ier] met fig[uren]. Amst. 1631’ (62.325) een onjuistheid bevat. Allereerst is er geen bundeling van Hoofts werk in dat jaar verschenen. Vervolgens: Brandt had in een brief van 12 juni 1671 Vollenhove welhaast gegarandeerd dat P.C. Hoofts zoon Arnout (1629-1680), in wiens opdracht Brandt de uitgave voorbereidde, Vollenhove een exemplaar van de Werken zou doen toekomen, alleen al als dankbetuiging voor het geboden drempeldicht: ‘Ik twijffel niet of UEerw. sal een exemplaer van 't boek t'huis komen. 'T waer een onbeleeftheit indien 't de Hre Hooft versuimde’. Wanneer dat presentexemplaar
| |
| |
niet naar Den Haag is gegaan, ligt het voor de hand dat Vollenhove een exemplaar heeft aangeschaft van dit door hem zo bezongen werk. Maar dat zal niet nodig zijn geweest: de catalogus spreekt immers van ‘groot pap[ier]’, een uitvoering die voor vrienden- en relatiegeschenken zeer gebruikelijk was! Tot koop zal Vollenhove niet hebben hoeven overgaan, en het jaartal ‘1631’ in de catalogus zal een van de slordigheden zijn die veilinghouder De Hondt of zijn werknemer ontglipten.
Tot slot zien we nog ‘Hoofs Gedigten’ (102.956) genoemd. Gelet op de titelaanduiding en het duodecimoformaat moet hiermee Gedichten bedoeld zijn, in 1644 te Amsterdam voor Joost Hartgers gedrukt: de uitgave van 1636, onder dezelfde titel voor Johan Blaeu tot stand gekomen, is in kwarto, en de edities van 1657 voor Jan van Duisberg en van 1668 voor Arent van den Heuvel werden weliswaar ook in duodecimo uitgegeven maar dragen de titel Dichtkunstige werken.
2. J. van den Vondel. Twee banden had Vollenhove volgens de catalogus in zijn boekenkast staan met hetzelfde drietal werken in kwarto van Vondel: Bespiegelingen van Godt en godtsdienst, Joannes de boetgezant en Altaergeheimenissen (78.761 en 78.766). Het laatstgenoemde werk was slechts één maal separaat verschenen: in 1645, waarschijnlijk voor Abraham de Wees in Amsterdam. Van de Bespiegelingen én van Joannes de boetgezant was in 1662 voor de weduwe Abraham de Wees een kwarto-editie uitgekomen, terwijl er in 1696 voor de weduwe Gysbert de Groot in Amsterdam een dito uitgave van het laatstgenoemde werk tot stand was gebracht, in 1700 voor de Rotterdamse Barent Bos, eveneens op het aangegeven formaat.
Gelet op het formaat (4o) zal met ‘[Vondels] Poezy, 2 deelen’ de door Brandt bezorgde Poëzy bedoeld zijn, die in 1682 voor Leonard Strik te Leeuwarden werd uitgebracht; aan de totstandkoming ervan had Vollenhove het zijne bijgedragen zoals uit de brieven blijkt die hij in 1680-1682 met Brandt heeft gewisseld. Daarnaast beschikte Vollenhove over ‘Vondels Poezy’ en ‘[Vondels] Schimpdichten en andere Poezy’ in 8o (102.952 en 102.953). De eerste bundel zou Vondels Poëzy of verscheide gedichten kunnen zijn, voor Joost Hartgers te Amsterdam in 1650 gedrukt, of de nadruk daarvan voor Gysbert Sybes te Leeuwarden uit 1651 en 1658. De tweede titel is hoogstwaarschijnlijk sterk verbasterd: een werk met een dergelijke titel is onbekend. Wellicht is het vervolg op de zojuist genoemde uitgave bedoeld, in 1660 in Schiedam verschenen: dit deel opent met een aantal hekel- of schimpdichten van Vondel.
Moeilijk te identificeren is ‘Vondels Treurspeelen, 3 deelen’ in 4o (78.760). Het formaat wijst in de richting van Alle de treur-spelen, in 1700 voor Joannes de Wees in Amsterdam in het licht gegeven. Deze uitgave, in feite een boekverkopersconvoluut dat uit 32 oorspronkelijke uitgaven is opgebouwd, is alleen in twee delen bekend, niet in drie (Unger 1888:9-10, Arpots 1987:7, Schuytvlot 1987:123). Maar Vollenhove of degene van wie hij het werk heeft gekocht, kan uiteraard de collectie naar eigen believen hebben
| |
| |
laten binden zodat er drie delen ontstonden. Of zou er abusievelijk ‘3’ in plaats van ‘2’ zijn gezet?
Onder de theologische werken in duodecimo wordt ‘Vondel Davids Harpzangen’ vermeld (57.161); het zal hier de eerste druk van Koning Davids Harpzangen betreffen, in 1657 te Amsterdam voor Abraham de Wees gedrukt.
Uiteraard ontbraken ook Vondels vertalingen van Ovidius, Vergilius en Horatius niet. ‘[Vondels] Ovidius Herscheppingen’ (78.762), ‘[Vondels] Virgilius in Prose’ (78.763) en ‘[Vondels] Virgilius in Rym’ (78.764) stonden in een kwarto-uitgave onder handbereik. Het formaat laat zien dat we bij de twee eerste vermeldingen met de oudste drukken te maken hebben: Publius Ovidius Nazoos Herscheppinge uit 1671 voor de weduwe Abraham de Wees te Amsterdam, en Publius Virgilius Maroos wercken uit 1646 voor Abraham de Wees. Hoewel het bij Publius Virgilius Maaroos Wercken, in Nederduitsch dicht vertaelt ook om de Amsterdamse kwarto-uitgave voor het consortium Barent Visser, Willem de Coup, Willem Lamsvelt en Andries van Damme uit 1696 zou kunnen gaan, is het gezien Vollenhoves grote belangstelling voor Vondels werk waarschijnlijker, dat het hier de eerste druk betreft, in 1660 voor de weduwe Abraham de Wees in het licht gegeven. Onder de duodecimo boeken ten slotte staat ‘[Horatius] Door Vondel in Rym gebragt, lat. en Duyts’ vermeld (115.215). Van Vondels hand verscheen, in 12o, Q. Horatius Flaccus lierzangen en dichtkunst (met de Latijnse tekst naast de vertaling), voor Luidewijck Spillebout te Amsterdam in 1654 en, ten tweeden male, voor Paulus Matthijsz. in 1656, eveneens in Amsterdam. Zoals het titelblad van deze uitgaven echter duidelijk aangeeft was Vondels vertaling ‘In het Rijmeloos’.
3. Andere Nederlandse literatoren. In tegenstelling tot Moonen (Dibbets 1995:233) bezat Vollenhove literair werk van onze twee andere groten uit de Nederlandse letterkunde van de zeventiende eeuw: Gerbrand Az. Bredero (1585-1618) en Constantijn Huygens (1596-1687). Van de eerste - voor wie de belangstelling na 1680 gedurende een eeuw zeer gering was (Naeff 1960:42) - waren ‘Alle de Werken’ in octavo aanwezig (102.951), waarmee óf de voor Joost Hartgers te Amsterdam vervaardigde editie van 1644 bedoeld kan zijn óf die welke Jan Claasz ten Hoorn uit Amsterdam in 1678 had laten verschijnen (Unger 1884:7-8).
Beschikte Moonen alleen over Huygens' Momenta desultoria ('s-Gravenhage: Adriaen Vlacq, 1655), onder de te veilen boeken van Vollenhove bevond zich ‘Korenbloem van Nederlantsche Gedigten, gr[oot] pap[ier]. Amst. 1672’ (78.767), gedrukt voor Johannes van Ravesteyn; gelet op het aangegeven papierformaat betrof het het exemplaar van Koren-bloemen dat Huygens met het begeleidende, wat zurige versje ‘Aen den predicant Vollenhove’ d.d. 4 november 1672 heeft geschonken:
| |
| |
Waer henen, Boeck, van als? wat derft ghij u beloven?
Een groote Welkom, en veel dancks van Vollenhoven?
Ik vrees, uw' hoop is los, en all' uw' gissing vals:
Tot Vollenhoven is te Vollen hof van als.
(Worp VIII:85). Boek en vers vormen ongetwijfeld de dankbetuiging voor Vollenhoves drempeldicht ‘Aen den Heer van Zuilichem, op den tweeden druk van Sijn Edts Korenbloemen’ (Vollenhove 1686:473; Worp VIII:361). Ook werd in 1708 ter veiling ‘Zuylichem Zeestraat van 's Gravenhage’ in 4o te koop aangeboden (79.*781), de uitgave van Huygens' Zee-straet van 's Graven-hage op Schevening die in 1667 voor Johannes van Ravesteyn in Amsterdam was uitgekomen. Den herstelden Prins (Amsterdam: J.C. van der Gracht, 1663), door sommigen aan Huygens toegeschreven, is eveneens in de catalogus opgenomen (103.978).
Behalve van Hoofts Werken en Huygens' Koren-bloemen blijkt Vollenhove ook van andere boeken een luxe-editie op groot papier te hebben bezeten. Vollenhoves correspondentie laat zien dat hij de meeste ervan in vriendschap ten geschenke heeft gekregen van de schrijvers; in verschillende werken siert een drempeldicht van de Haagse predikant het voorwerk. Geeraerdt Brandts postuum verschenen Poezy en Daghwyzer der geschiedenissen (Amsterdam: Aart Dircksz Oossaan, 1688 resp. 1689; 79.782 en 79.783) zullen Vollenhove als oude vriend van hun vader door Brandts zonen in een fraaie uitvoering zijn toegezonden; om dezelfde reden zal Johannes Brandt (1660-1708) zijn Paulus leven [...] ('s-Gravenhage: Daniel Gezelle, 1695 en 1696; 24.304) naar Den Haag op groot papier en in een Franse band gestoken hebben verzonden. Lukas Rotgans' (1654-1710) Wilhem de derde (Utrecht: François Halma en Willem van de Water, 1698, 1700; 79.771) bevat Vollenhoves ‘Op koning Willem den derden, in Nederduitsch heldendicht vertoont’ en werd aan Vollenhove met een ongedateerde brief van Rotgans' hand toegestuurd (Strengholt 1989:82-83). In de correspondentie tussen Moonen en Vollenhove is geen brief bewaard die Moonens Poëzy (Amsterdam: François Halma, Utrecht: Willem vande Water, 1700; 79.768) naar Den Haag heeft begeleid, maar het spreekt vanzelf dat de trotse schrijver een fraai exemplaar heeft aangeboden aan zijn geestelijke vader, wiens ‘Op de Nederduitsche gedichten, in druk verwacht [...]’ het voorwerk opluistert. In zijn brief van 10 juni 1704 presenteert David van Hoogstraten (1658-1724) Ezopischefabelen van Fedrus (Amsterdam: François Halma, 1704), onder dankzegging voor Vollenhoves gedicht ‘Op Fedrus Fabelen, in Nederduitsch dicht vertaalt [...]’; de catalogus (79.772) geeft als
jaar van verschijning 1703 op. Zo zal ook het fraaie exemplaar van S. Schynvoets Muntkabinet der Roomsche keizers en keizerinnen, in vaarzen beschreven door Abraham Bógaert (Amsterdam: J. Lescailje, 1695; 102.964), toegezonden met Bógaarts (1653-1727) brief van 15 april 1695, te danken zijn geweest aan Vollenhoves lofdicht ‘Op het muntkabinet der Roomsche keizers en keizerinnen’, waarom Bógaart op 27 oktober 1694 schriftelijk had verzocht. Nog andere werken uit Vollenhoves bibliotheek zijn op groot papier gedrukt. In sommige ervan staat een drempeldicht van Vol- | |
| |
lenhove. Ik vermeld hier: Franciscus Burmannus' (1628-1679) Samuel, ofte uitlegginge ende betragtinge des boeken Samuels (Utrecht: Cornelis Noenaart, 1678; 24.307); op verzoek van de auteur (brief 15 april 1678) schreef Vollenhove zijn drempeldicht ‘Op de uitlegginge der boeken van Samuel, uitgegeven door den heer Franciscus Burmannus [...]’ (Vollenhove 1686:136-140). Voorts: Manuale operatien der chirurgie, beneffens het ampt en pligt der vroedvrouwen (Amsterdam: Jan Bouman, 1684; 80.812) van Kornelis Solingen; voor dit werk schreef Vollenhove, naar we mogen veronderstellen op verzoek, ‘Op de heelkunstige hantwerken van den here Kornelis Zolingen [...]’ en ‘Op het onderwys der vroedvrouwen en d'aanmerkingen van den zelven’ (ook Vollenhove 1686:487-489). Maar ook boeken van schrijvers van wie het niet bekend is dat ze contact met Vollenhove onderhielden, stonden in een luxe-uitgave onder Vollenhoves handbereik, bij voorbeeld, Reizen door de vermaardste deelen van Klein Asia [...] (Delft: Hendrik van Krooneveldt, 1698; 62.324) van Cornelis de Bruyn (1652-1726/7), en de door C. van Diemerbroeck (1602-1679) en anderen gerealiseerde vertaling Verklaringe over het vierde boeck van Mosis genaemt Numeri (Amsterdam: J. Benjamin, 1667;
10.206) van een boek van William Attersoll. Sommige andere werken waar Vollenhove een drempeldicht voor vervaardigde, staan vermeld met een ‘fr[anse] bant’, bij voorbeeld Pieter de Neyns Lust-hof der huwelyken [...] (Amsterdam: Jan Bouman, 1681; 103.976), waarin van Vollenhove ‘Op den Lusthof der Huwelyken van den Here en Mr Pieter de Nein’ is opgenomen (ook Vollenhove 1686:482).
Van een aantal van de hierboven genoemde werken treffen we de titel ook aan in de catalogus-Moonen. Dat is ook het geval met andere, hier nog niet vermelde Nederlandse literaire uitgaven. Zo bezat Vollenhove, net als Moonen (Dibbets 1995:233), ‘Meles Stooke Hollantsche Rym-Kronyk’ in folio (62.336). Maar terwijl in Moonens catalogus het jaar van uitgave (1620) is vermeld, ontbreekt dit gegeven voor Vollenhoves exemplaar, zodat onduidelijk is of we te maken hebben met de editie door Jan vander Does en Hendrik Laurensz Spiegel bij Barent Adriaensz te Amsterdam (1591) of bij Hillebrant Jacobssz in Den Haag (1620), óf met het voor Johannes du Vivie en Isaak Severinus in Leiden gedrukte boek uit 1699, bezorgd door Cornelis van Alkemade; aangezien de naam van de schrijver is vermeld: ‘Meles Stooke’, zou men kunnen concluderen dat de laatstgenoemde uitgave is bedoeld, maar evengoed zou men uit de onzorgvuldige schrijfwijze van deze naam kunnen afleiden dat de bezorger van de catalogus de auteursnaam ‘uit het geheugen’ heeft toegevoegd en niet van een titelblad heeft afgelezen. Vollenhove had aan het einde van zijn leven thuis ‘Alle de Werken van de Bruyn’ (103.970) en ‘Bankket Werk van de Bruyn’ (103.971) in 8o, boeken waarover ook Moonen de beschikking had; van Alle de volgeestige werken was in 1665 de eerste kwarto-uitgave tot stand gebracht voor H. Galama te Leeuwarden. Johan de Brunes (1589-1658) andere werk was in 1657 en 1658 al in 8o uitgekomen, maar de eerste editie waarin die opvallende kk-spelling Bankket-werk
| |
| |
van goede gedagten is gebezigd, is die uit 1660, voor Jaques Fierens te Middelburg. De Wetsteen der Vernuften in 4o (80.804) van Johan de Brune de Jonge (1616-1649), waarmee verscheidene edities vanaf 1644 aangeduid kunnen zijn, ontbreekt bij de Deventer dominee.
Opmerkelijk is de afwezigheid van het verzameld werk van de nog zo populaire Jacob Cats (1577-1660), bij Moonen wel aanwezig. Dit wordt slechts ten dele gecompenseerd door de vermelding van ‘Cats Houwelyk, fig[uren]’ (79.774), ‘Minne en Zinnebeelden, fig[uren]’ (79.775) in 4o en ‘Maegden-plicht ofte Ampt der Jongvrouwen’ (124.490) in 12o. Cats' Houwelyck verscheen sinds de druk voor Jan Pietersz vande Venne in 1625 vele keren in kwarto, Proteus ofte Minne-beelden verandert in sinnebeelden in kwarto te Rotterdam voor P. van Waesberge in 1627, en zonder nader drukkersadres kwam zijn Maeghden-plicht verschillende keren in 12o sedert 1630 in het licht. Evenals Moonen beschikte Vollenhove over Dapes inemptae, of de mouseschans, dat is de soeticheydt des buyten-levens (Leiden: Joris Abrahamsz. vander Marsce, 1621; 103.965) van een andere Zeeuw: Petrus Hondius (1578-1621). Ook staan in beider catalogus vermeld: Johan van Heemskerks (1597-1656) Batavische Arcadia in 8o (103.973), waarmee een druk van na 1662 bedoeld moet zijn, Jacob Westerbaans (1599-1670) Davids Psalmen ('s-Gravenhage: A. en J. Tongerloo, 1635; 48.433), David van Hoogstratens Gedichten (Amsterdam: Jacobus van Hardenberg, 1697; 79.773), waarvoor Van Hoogstraten Vollenhove in een brief van 16 januari 1696 om een drempeldicht had verzocht (‘Op de Nederduitsche poezy van David van Hoogstraten’); hij heeft hem de bundel met een brief van 13 augustus 1696 toegezonden. Moonen en Vollenhove beschikten voorts over François Halma's (1653-1722) Leven van B. de Spinoza [...] (Utrecht: François Halma en Willem vande Water, 1698; 46.363) waarvoor Vollenhove een drempeldicht schreef, Kaspar Brandts (1653-1699)
Poezy (Amsterdam: Jacob van Nieweveen, 1701/1702; 102.954), Gedagten en gedigten, geestelyke en zedelyke (Leiden: Pieter vander AA, 1707; 79.769) van Johan baron van Arnhem, heer van Roozendaal (1636-1716), en Cornelis Zweerts' (1670-1742) Zede zinnebeelden over Koning Davids Harpzangen [...] (Amsterdam: Johannes Ratelband, 1707; 46.369, 48.441, 102.960) waarvoor Zweerts in een brief van 6 oktober 1706 om een drempeldicht vroeg en Vollenhove ‘Op het stichtig gebruik van Davids Harpzangen [...]’ schreef. Met een brief van 15 mei 1707 ontving Vollenhove de proef van zijn gedicht.
Van andere literaire werken die tot Moonens boekenschat hebben behoord (Dibbets 1995:234-235), wordt in de CLV geen exemplaar vermeld. François Halma's Heilige feestgezangen (Amsterdam: François Halma, 1708), dat toch Vollenhoves ‘Op de Heilige feestgezangen en Geloofs zegepraal [...]’ als drempeldicht bevat - op 31 december 1707 stuurde Halma hem nog een zetproef ervan toe -, zal Vollenhoves bibliotheek niet meer hebben bereikt: hij overleed op 14 maart 1708. Maar ook andere boeken, waarvan het zeker is dat ze eigendom van Vollenhove zijn geworden, ontbreken in de CLV. Moonens Kerszangh (Amsterdam: Joannes van den Bergh, 1663) was door Vollen- | |
| |
hove ontvangen en geprezen, zoals blijkt uit een brief van Moonen van 17 maart 1664; zijn Verbastert Nederlant (Utrecht: Hendrik Versteeg, 1665) werd met een ongedateerde brief aan Vollenhove gestuurd. Deze werken bijvoorbeeld zijn in de catalogus niet genoemd. Wellicht waren ze verloren geraakt, misschien waren ze uit de verzameling gehaald voordat de boekverkoper aan het werk ging.
Tegenover de enkele Nederlandse literaire werken die Moonen wél, Vollenhove níet bezat, staan er nogal wat waarbij het omgekeerde het geval is. Ik laat er een aantal van volgen, alfabetisch geordend op de schrijversnaam, met opgave van de boekformaten, die - bij het veelvuldig ontbreken van de verschijningsjaren - soms hulp bieden bij de identificatie van de aanwezige druk.
Arnhem, Johan baron van, heer van Roozendaal tot Harslo, Jesus Christus in het bloed synes cruices. Arnhem: E. van Biesen, 1695 (79.770), in 4o; |
Beeckman, Martin, Tresoir, van geestelijcke liederen [...]. Hoorn: S. Jansz, 1671 (49.460), in 8o. Beeckman verzocht in een brief van 21 december 1670 Vollenhove om een drempeldicht. Deze schreef ‘Op de Stichtelyke poezy van den Here Martinus Beekman’ (zie ook Vollenhove 1686:148) en zal het werk daarna ongetwijfeld ten geschenke hebben gekregen; |
Boot, Arent, Het leven en sterven van de Christelijckste Princes Johanna Gray [...]. Amsterdam: N. van Ravesteyn, 1649 (124.493), in 12o; |
Brandt, Geeraerdt, Stichtelyke gedichten [...]. Amsterdam: Jan Rieuwertsz, 1665 (50.485), in 8o, door de auteur met diens eerste brief aan Vollenhove van 9 juli 1665 toegezonden ter kennismaking; |
Brandt, Joannes, Mengeldichten. Amsterdam: Gerrit Slaats, 1701 (102.955), in 8o. In zijn brief van 9 maart 1701 verzocht Brandt Vollenhove om een drempeldicht. De proef van ‘Op de Nederduitsche gedichten van den Eerwaarden Heer Joannes Brandt’ bereikte Vollenhove met Brandts brief van 17 juni 1701, waarna de bundel vóór Brandts brief van 17 augustus 1701 in Den Haag moet zijn aangekomen; |
Camphuysen, Dirck Rafaelsz. (1586-1627), Stichtelijcke Rymen, een editie van 1652 (Amsterdam: C. de Leeuw) of later (56.156; 57.181), in 12o; |
Domselaar, Tobias van (17de eeuw), Hollantsche Parnas. Amsterdam: Jacob Lescailje, 1660 (102.959), in 8o; |
van Dorp van Maesdam, Frederik (1612-1679), Stichtelycke gedichten. 's-Gravenhage: Jacobus de Putter, 1679 (28.421), in 4o. Vollenhove schreef voor deze bundel op 3 januari 1676 ‘Aan de Hoogedelen en Welgeboren Heer Frederik van Dorp [...]’ (zie ook Vollenhove 1686:150); |
Feylingius, Johannes (1629-1696), Bloem-hofje der Gedighten [...]. 's-Gravenhage: Barent Beeck, 1683 (124.491), in 12o; |
Heinsius, Daniel (1580-1655), Nederduytsche Poëmata (102.958), in 8o; waarschijnlijk is hier de oblong-uitgave van 1621 (Leiden: H. van Westerhuisen) bedoeld; |
Hofferus, Adrianus (1589-1644), Nederduytsche Poëmata. Amsterdam: Broer Jansz., 1635 (79.776), in 4o; |
Jonktys, Daniël (1609/10-1654), Toneel der jalouzyen. Rotterdam: Joannes Naeranus, 1666 of Amsterdam: Willem de Coup, Willem Lamsveld, Philip Verbeek, 1699 (2 exemplaren; 103.972), in 8o; van dezelfde schrijver bezat Vollenhove ook
|
| |
| |
Verhandelingh der Toover-sieckten. Dordrecht: Hendrick van Esch, 1638 (103. 973), in 8o; |
Lodestein, Jodocus van (1620-1677), Weeg-schale der onvolmaacktheden [...]. Utrecht: Henricus Versteegh, 1664 (57.192), in 12o; |
Lodestein, Jodocus van, Beschouwinge van Zion [...]. Utrecht: Willem Clerck, 1674-1677 (27.416), in 4o; |
Lodestein, Jodocus van, Uyt-spanningen [...], een uitgave van 1676 (Utrecht: W. Clerck) of later (47.414 en 49.479), in 8o; |
Lodestein, Jodocus van, Laatste gedachten over de zedelijkheid des vierden Gebodt. Utrecht: Willem Clerck, 1681 (27.417 en 28.427), in 4o; |
Pels, Marcus, Tydtmeting van christelijke gedachten [...]. 's-Gravenhage: Levyn van Dyck, 1680-1684 (56.154), in 3 delen 12o. Pels publiceerde dit werk onder de schuilletters L.D.W.: ‘Liefde der Waerheit’. Vollenhove bezorgde hem de drempeldichten ‘Op de tydtmetinge der christelijke gedachten’ (ook Vollenhove 1686:489-490) en ‘Op het twede deel der Tydtmetinge der christelyke gedachten’ (Vollenhove 1686:791-792); |
Het Ryper liedtboecxken, De Rijp: C. Jacobsz., 1636 of een latere druk (57.180), in 12o; |
Six, Jan (1618-1670), Medea. Amsterdam: A. de Wees en Jacob Lescailje, 1648 (79.778), in 4o; in zijn brief van 15/25 juni 1671 aan Brandt schrijft Vollenhove: ‘De Medea van Six heb ik noit gezien, maar wel de Poëzy van Joan Six de Chandelier in 8o’; |
Six, Jan, Muider-berg. Amsterdam: Jacob Lescailje, 1676 (79.779), in 4o; |
Sluiter, Willem (1627-1673), Buiten-leven [...]. Z.p., z.n., z.j. (wsch. Delft: Jacobus van der Beek, 1668 (56.155), in 12o. Sluiter zond zijn boekje met een brief van 2 maart 1668 aan Vollenhove (Blokland 1965:362); |
Sluiter, Willem, Buiten - eensaem Huis. Somer- en Winter-leven [...] (47.415), in 8o. Onder deze titel zijn vanaf 1680 verschillende drukken in 8o van dit werk verschenen (Blokland 1965:304-308); van welke Vollenhove een exemplaar bezeten heeft, valt niet uit te maken; |
Sorgen, Philippus van (?-1677), Dicht-kundige ziele-zangen. Utrecht: Willem Clerck, 1677 (49.478), in 8o; |
Spiegel, Hendrik Laurensz. (1549-1612), Hartspiegel (124.496), in 12o; vanaf de eerste druk (Amsterdam: C.D. Cool, 1614) zijn alle edities beschreven als 8o, behalve een Amsterdam exemplaar uit 1614; |
De Geest van Mattheus Gansneb Tengnagel [...] (124.488), in 12o; gezien het vermelde formaat betreft het hier de uitgave van deze tekst met ‘Alle zijn [t.w. Tengnagels; G.D.] Boertige Poëtische Wercken [...]’. Haarlem: Arent Pietersz, 1653 of een van de vele herdrukken ervan (zie Overstegen 1969:621-626); |
Westerbaen, Jacob, Minnedichten. 's-Gravenhage: A. Meuris, 1626 (79.780), in 4o; |
Zweerts, Hieronymus (1629-1696), Innerlycke Ziel-tochten op 't H. Avontmaal [...]. Amsterdam, z.n., 1673 en latere drukken (48.416), in 8o; |
Zweerts, Cornelis, Inleiding tot de zang en speelkunst. Amsterdam: Cornelis Zweerts, 1698 (102.961), in 8o. Vollenhoves exemplaar was ‘curieus gebonde’; |
Zweerts, Cornelis, Leerzame fabelen [...]. Amsterdam: Johannes Strander, 1704 (102.960), in 8o. 15 juni 1704 verzocht Zweerts Vollenhove schriftelijk om een drempeldicht; deze schreef ‘Op de Leerzame fabelen, gedicht en verklaart door den Heer Kornelis Sweerts’. |
| |
| |
Bovendien beschikte Vollenhove over verscheidene vertalingen, ook uit het Engels en het Frans; ik vermeld hier:
Alle de werken van Lucianus, vertaald door S. Blankaart (1650-1704). Amsterdam: J. ten Hoorn, 1679 in twee delen (123.483), in 12o; |
[Nil Volentibus Arduum] D.J. Juvenalis Satyra X, of Tiende Berispdicht, in Nederduitsche Vaerzen vertaald, én mét Aantékeningen voorzien. Amsterdam: Albertus Magnus, 1679 of Jacob Lescailje, 1700 (103.963), in 8o; |
d'Engelsche Arcadia van de gravinne van Pembrock. Ghestelt door den Heer Philips Sidney, Engelsch Ridder. In de Nederduytsche tale overgheset door F[elix] V[an] S[ambix] (ca. 1573-na 1654). Delft: Felix van Sambix/Adriaen Gerritz, 1639-1641 of 21640-1642 (123.482), in 12o; |
Ludlow, Edmond, Memorien, vertaald door Willem Sewel (1653-1720). Amsterdam: D. Pain, 1698 (103.969), in 8o; |
Het toonneel ofte spiegel des aert-bodems [...], beschreven in de Fransche tale door P. Boystuau, anders Launay, ende nu op nieus overgeset in onse Nederlantsche spraeck. Utrecht: Herman Specht, 1648 (124.495), in 12o; |
Rampsalige geluksaligheden, of Geschiedenissen van sekere Cathaense Vrouwe [...], in de Fransche tale gestelt door Pierre Matthieu, overgestelt in de Neerduytsche door J. de Decker (1609-1666). Amsterdam: Abraham van Blancken, 1660 (124. 494), in 12o; |
Bokkalini, Trajano, Kundschappen van Parnas, vertaald door Nicolaas Jaarichides Wieringa. Amsterdam: F. Stechman, 1670 (103.975), in 8o. |
| |
3.2. Taalkunde
Vollenhove werd door verschillende tijdgenoten geraadpleegd als ‘taalbeheerser’ en als ‘taalkundige’. Geeraerdt Brandt bij voorbeeld heeft heel wat malen gedichten aan zijn Haagse ‘Aristarchus’ toegestuurd en commentaar of correctie in ontvangst mogen nemen, zoals overigens ook Vollenhove graag deze Amsterdamse literaire vriend om adviezen heeft gevraagd.
Dichter Arnold Moonen schreef aan Vollenhove op 17/27 augustus 1696:
Mijne Moeien, met Neef Taling weder naar huis reizende, heb ik medegegeeven een pak mijner gedichten die U. Eerw., zoo ik meene, noch niet gezien heeft. U. Eerw. laete die zich gevallen, of neeme ook de moeite om mij de misgreepen, die haer schrander oordeel daer in zal ontmoeten, gunstigh aen te wijzen. Ik zal, zoo veel mogelijk, die in het toekoomende poogen te mijden [...].
Ook wanneer Moonen bezig is met het schrijven van zijn Nederduitsche spraekkunst, die in 1706 zal verschijnen (Amsterdam: François Halma), verzoekt hij zijn leermeester om raad (Dibbets 1992). Op 29 oktober 1699 schrijft Moonen:
Ik ben tegenwoordigh [aanwezig] te Amsterdam; voor den Winter tot geen ander einde herwaert gekoomen, dan om met de liefhebberen over myne Spraekkunst te raetplegen. Wy, dat is, de Hren Francius en Hoogstraeten en
| |
| |
ik, zullen dierhalve heden het middaghmael by den Heer Brant houden, en wenschten wel, dat U.Eerw. de vyfte Man en de Voorzitter in onzen Parnasraet moght zyn. Dewyl ondertusschen dit niet zyn kan, verlange ik naer Uwe Waerneemingen over onze tael, en hope die, zoo zy afgeschreven zyn, aenstaenden Zaturdagh te ontfangen [...].
Eveneens heeft Jacobus Nylöe (1670-1714) Vollenhove om commentaar gevraagd, na het verschijnen van de eerste druk van de Aanleiding tot de Nederduitsche taal, een boekje op het gebied van de taalkunde en de stilistiek dat hij anoniem had laten verschijnen (Amsterdam: G. Borstius, 1703):
Indien Uw Eerw. mij de ere gelieft te doen om op dezen een lettertjen te antwoorden, verzoeke ik zeer gedienstig, dat Uw Eerw. niet verzwijge hetgeen 'er Uw Eerw. in moght mishagen, het zij 'er iet qualijk in gestelt zij, of iet aan ontbreke dat naderhant daar kan bijgevoegt worden, of wat 'er Uw Eerw. anders van mogt oordelen.
In brieven van Christiaen Hartsoeker, Joannes Kost (1644-1691), Frederik van Dorp van Maesdam en anderen is al evenzeer een beroep gedaan op het taalinzicht van Vollenhove. En diens taalkundige gedicht ‘Aan de Nederduitsche schryvers’ (Vollenhove 1686:564-577), waarin een aantal ‘hot items’ op het gebied van de Nederlandse spelling en grammatica behandeld is, wordt in de achttiende eeuw vele malen ten voorbeeld gesteld (Dibbets 1991). Juist ook met het oog op dit laatste gedicht kan de CLV nuttig zijn: welke (Nederlandse) taalkundige werken hebben hem direct ter beschikking gestaan, en wordt de invloed die erin valt waar te nemen van Christiaen van Heules Nederduytsche grammatica ofte spraec-konst (Leiden: Daniel Roels, 1625) en Nederduitsche spraec-konst ofte tael-beschrijvinghe (Leiden: Jacob Roels, 1633) en Samuel Ampzings ‘Nederlandsch tael-bericht’ in diens Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland (Haarlem: Adriaen Rooman, 1628), onderstreept door de aanwezigheid van deze werken in de boekerij van Vollenhove? Uiteraard moeten we daarbij ons realiseren dat de catalogus een momentopname biedt van de bibliotheek aan het einde van Vollenhoves leven, én dat Vollenhove ook voor taalkundige werken te leen kan zijn gegaan bij anderen.
| |
a) Woordenboeken
Moonen en Vollenhove beschikten over een exemplaar van Commentarii linguae graecae (63.359), een rijke verzameling lexicografische aantekeningen van de hand van Guilielmus Budaeus; Vollenhove bezat bij zijn dood de postincunabel: de Parijse editie door Jodocus Badius uit 1529, Moonen de Bazelse uitgave uit 1556 bij Nicolaus Episcopius jr. Van het Lexicon graeco-latinum novum van Joannes Scapula bevond zich bij Vollenhove een exemplaar van de uitgave te Bazel voor Sebastian Henricpetri uit 1600 (65.391), bij Moonen een van de Londense publicatie voor John Norton en Richard Whitaker uit
| |
| |
1637. Niet bij Moonen maar wel bij Vollenhove stonden het Glossarium Graeco-barbarum (Leiden: Louis Elzevier, 1614; 72.582) van Joannes Meursius, Apparatus Latinae linguae (Keulen, 1621; 73.604) van Marius Nizzoli, en twee exemplaren van Ambrosius Calepinus' Dictionarium octolingue (Genève: Mattheus Berjon, 1620 én Lyon: P. Prost, P. Borde, L. Arnaud, 1647; 65.392). Bovendien staat in de CLV een aantal gespecialiseerde woordenboeken die bij Moonen eveneens ontbreken, als: Charles Estiennes Dictionarium historicum, geographicum, poeticum (Lyon: T. Soubron, 1595; 73.601), Michael Baudrands Novum lexicon geographicum (Isenach: Joh.P. Schmidt, 1677; 61.305), Joannes Fungerus' Etymologicum Latinum [...] (wellicht Frankfurt: Collegium Patthenianum, 1605; 98.799), Johannes Philippus Pareus' Lexicon Plautinum [...] (Frankfurt: Nicolaes Hoffmann, 1614 of Hannover: David Aubrius, 1634; 97.797), Aemilius Portus' Pindaricum lexicum (bij vb. Hannover: Claud. Marnius en erven Joannes Aubrius, 1606; 97.796), Martinus Rulandus' Synonymia Latino Graeca (bij vb. Keulen: Jacobus Stoer, 1612; 98.802), twee exemplaren van Lexicon iuridicum dat o.a. voor Jacobus Stoer te Genève is gedrukt (101.929).
Voor het Hebreeuws had hij de beschikking over liefst drie exemplaren van Thesaurus linguae Sanctae, sive Lexicon Hebraicum Latinum van Santes Pagninus (2.20; 5.93; 37.107), waarvan het eerste exemplaar de uitgave te Lyon bij Ant. Gryphius uit 1577 betreft; Moonens exemplaar was er een van de uitgave door Bartholomaeus Vincentius te Leiden in 1575. Ook kon hij dagelijks, evenals Moonen, Johann Buxtorfs Lexicon Chaldaicum Thalmudicum & Rabbinicum (Basel: Ludwich König, 1639; 7.135) en Joh. Heinrich Hottingers Etymologicum orientale, sive Harmonicum Heptaglotton (Frankfurt: Joh. Wilhelmus Ammonius en Wilhelmus Serlinus, 1661; 12.8) raadplegen. Tot de taal van de Talmud kreeg hij ook toegang via Clavis talmudica (Leiden: Elzevier, 1634; 13.41) van Constantinus l'Empereur d'Oppyck en Joma: Codex talmudicus (Londen: J. Junius, 1648; 28.441) van Robert Sheringham; beide boeken zijn niet in de catalogus-Moonen vermeld. Een aantal concordanties, onomastica en indices blijft hier verder ongenoemd.
Ook stond Vollenhove een aantal meertalige woordenboeken ter beschikking waarin het Nederlands bron- of één van de doeltalen was. De Nederlandse betekenis van Latijnse woorden heeft hij kunnen opzoeken in het Dictionarium tetraglotton (99.856), het Latijn-Grieks-Frans-Nederlandse woordenboek dat in opdracht van Christoffel Plantijn (door Cornelis Kiliaen?) was samengesteld; of hij hiervan de eerste, in 1562 bij Joannes Stelsius in Antwerpen verschenen uitgave heeft bezeten of een van de vele zestiende- en zeventiende-eeuwse heruitgaven, valt niet na te gaan. Ook ‘Juni Nomenclator’ (99.853) is vaag: misschien is de eerste druk bedoeld van Hadrianus Junius' veeltalige Nomenclator, omnium rerum propria nomina variis linguis explicata (Antwerpen: Christoffel Plantijn, 1567), dat in tegenstelling tot het vorige werk bij Moonen thuis stond, wellicht een van de herdrukken of ingekorte versies die als Nomenclator contractus het licht zagen. Geheel ongeïdentificeerd is ‘Verwey Nomenclator, lat. gr. belg.’ (99.834). Omgekeerd kon
| |
| |
‘Dictionarium Teutonico-latinum’ (99.857) dienen bij het vertalen van Nederlands in Latijn. Ook hier is de lezer van de CLV niet duidelijk welk werk bedoeld is. Van Cornelis Kiliaen verscheen in 1574 Dictionarium teutonicolatinum (Antwerpen: Christoffel Plantijn), dat onder dezelfde titel in 1588 uitgebreid opnieuw werd uitgegeven. Dezelfde tekst bleef in de titel gehandhaafd toen in 1599 zijn sterk verbeterde en vermeerderde Etymologicum, sive Dictionarium teutonico-latinum uitkwam - Moonen had er een exemplaar van - dat veel herdrukken beleefde. Martin Binnart heeft zich ca. 1625 behalve een groot deel van de inhoud ook de titel van Kiliaans woordenboek toegeëigend. Slechts kort hebben Vollenhove en Moonen kunnen profiteren van het Lexicon Latino-Belgicum novum (Amsterdam: François Halma, 1704; 73. 603); voor dit woordenboek van Guido Tachard, bewerkt door Samuel Pitiscus, hadden beiden een uitvoerig drempeldicht geschreven, Vollenhove zelfs een dat 3½ bladzijde beslaat: ‘Aan den heer François Halma, op het Woordeboek, door den hooggeleerden heer Samuel Pitiskus in Latyn, door hem in Nederduitsch uitgegeven’. Vol enthousiame spreekt Vollenhove van
Een werk, in al zyn leên volwrocht,
Een' schat, op 't keurigste uitgezocht.
Hij zal dit boekwerk, uit dankbaarheid voor de uitvoerig toegezwaaide lof, als geschenk van de uitgever in ontvangst hebben mogen nemen in de ‘fr[anse] bant’ die het in 1708 sierde.
Voor het Frans had hij Le Grand Dictionaire François-Flamen aangeschaft (Rotterdam: Pieter van Waesberghe, 1663; 80.814) van Jean d'Arsy; gelukkig vermeldt de CLV bij deze titel het jaar van verschijnen, waardoor verwarring met het in 1708 door Halma te Amsterdam onder gelijkluidende titel uitgegeven werk waarover Moonen beschikte, uitgesloten is. Niet volledig duidelijk is het onmiddellijk volgende lot: ‘Schat der Nederduytsche taale fr. en duyts’. Ik veronderstel dat we hier met deel 2 van Jean Louis d'Arsy's werk te maken hebben: Het Groote Woorden-Boek vervattende den Schat der Nederlantsche Taele, met een Fransche uit-legginghe.
Vollenhove blijkt ook geïnteresseerd te zijn geweest in het Italiaans: in tegenstelling tot Moonen bezat hij althans van Nathanael Dhuez Dittionario Italiano & Francese, dat o.a. voor J. Elzevier te Leiden in 1659-1660 is gedrukt (104.1006), en van Catharinus Dulcis Schola Italica innovata (Frankfurt: P. Musculum, 1616) dat naast uitspraakregels en dialogen ook een woordenlijst bevatte. Een Italiaans-Spaans woordenboek uit Vollenhoves collectie is Vocabulario de las dos lenguas Toscana y Castellana van Christobal de las Casas, waarvan vooral Spaanse (Sevilla) en Italiaanse (Venetië) uitgaven bestaan (104.1009). Silva de varia lecion van Petro Mexia, in Antwerpen in 1603 voor Jan Bellerus gedrukt (104.1010) sluit hierbij aan.
Met name ook tijdens zijn verblijf in Engeland in 1674 zal hij zich hebben bediend van A Copious English and Netherduytsch Dictionarie - Het Groot Woorden-Boeck, gestelt in 't Engelsch ende Nederduytsch (Rotterdam: Aer- | |
| |
nout Leers, 1648; 80.816), samengesteld door de ex-militair Henri Hexham, dat in de CLV met jaartal is vermeld.
| |
b) grammatica's
Onderzoek in de catalogus Moonen heeft aangetoond dat deze leerling en vriend van Vollenhove aan het einde van zijn leven een aardige verzameling grammaticale geschriften over het Nederlands had bijeengebracht (Dibbets 1995:211-214); ook wat Hebreeuws, Grieks en Latijn betreft stond zijn bibliotheek er niet slecht bij; de volkstalen Duits, Engels en Frans kwamen er wat minder goed af. Ongetwijfeld was een deel van die verzameling benut bij het schrijven van de Nederduitsche spraekkunst (Amsterdam: François Halma, 1706), door Moonen in 1698 op verzoek van de uitgever aangevangen; maar ook ná 1706 verschenen werken blijkt hij nog te hebben verworven, boeken van Verwer, Sewel, Van Hoogstraten, Ten Kate. Moonen was blijkbaar geïnteresseerd gebleven in de ontwikkelingen op het gebied van de grammatica van het Nederlands.
Studies over oosterse talen - in zo ruime mate bij Moonen aanwezig (Dibbets 1995:216-222) - treffen we bij Vollenhove nauwelijks aan. Ik vond slechts Grammaticae Chaldaicae et Syriacae libri III van Johann Buxtorf (41.239), waarschijnlijk in een Bazelse uitgave. Wat het Grieks betreft blijft de oogst beperkt tot de postincunabel Commentarii linguae Graecae (Parijs: Jodocus Badius, 1529; 63.359) van Gulielmus Budaeus die ook bij Moonen aanwezig was; bij deze ontbraken een van de waarschijnlijk zestiende-eeuwse edities van Institutionis grammaticae libri quatuor van Theodorus Gaza (99.852), Syntaxis Graecae linguae van Johannes Posselius (Amsterdam: Jan Jansz., 1636; 99.836) en Nicolaus Clenardus' schoolboekje Grammatica Graeca in een kwarto-editie (74.634).
Het Latijn was uiteraard wat beter vertegenwoordigd. Naast Julius Scaligers De causis linguae Latinae libri tredecim in een 8o-uitgave (95.733; 96.741) - Moonen had de Heidelbergse uitgave van 1605 voor Janus Commelinus - en twee exemplaren van Kasper Scioppius' Grammaticaphilosophica, die in Amsterdam voor Joost Pluimer (1659 en 1664) en te Franeker voor François Halma in 1704 was uitgegeven (97.788; 100.883) - deze laatste uitgave bezat Moonen - treffen we bij Vollenhove en Moonen Gerardus Vossius' uitvoerige synthese De arte grammatica in de Amsterdamse druk door Willem Blaeu uit 1635 aan (73.611), evenals een exemplaar van diens Latina grammatica van na 1625; Jacobus Gretserus Exercitatio grammatica, die eveneens verschillende malen is verschenen, was alleen bij Vollenhove aanwezig, evenals de detailstudie De particulis linguae Latinae van Godescalcus Stewechius (Amsterdam: Henrik Wetstein, 1694; 97.780). Naast talrijke leesuitgaven en wetenschappelijke edities van Latijnse auteurs waren bij Vollenhove, evenals bij Moonen, werken te vinden als Auctores Latinae linguae in unum redacti corpus [...]; ex veteribus grammaticis [...] excerpta (Genève:
| |
| |
Guillaume Leimarius, 1595; 72.593) door Dionysius Gothofredus en Grammatiae Latinae auctores antiqui (Hanau: Claude de Marne, 1605; 72.594) van Helias Putschius. Voor de correcte uitspraak van het Latijn kon Vollenhove te rade gaan in Justus Lipsius' De recta pronuntiatione Latinae linguae dialogus (74.540); welke kwarto-editie hem ter beschikking stond, is niet duidelijk.
Vollenhoves taalkundige leerdicht ('uw Roskam tegens de quaadtduitsch schryvers, spreekers en prekers', noemt Brandt het in zijn brief van 28 november 1684) werd gepubliceerd in de bundel Poëzy van 1686. Biedt de CLV wellicht inzicht in de bronnen ervan, laat hij zien dat Vollenhoves belangstelling voor de grammatica van het Nederlands hem tot aankopen dwong?
Vreemd genoeg is de oogst gering, hebben de aangetroffen werken geen aanwijsbare sporen achtergelaten, en ontbreken zelfs de verwachte werken van Van Heule en Ampzing.
Evenals Moonen blijkt Vollenhove te hebben beschikt over Lingua belgica (Leiden: Jan Commelin, 1612) van Abraham van der Mijle (76.708), die daarin de verwantschap tussen een aantal Nederlandse en Hebreeuwse, Griekse, Latijnse en Perzische woorden meende te kunnen aantonen. Evenals bij Moonen stond bij Vollenhove Kort begrip, leerende recht Duidts spreken (Wormerveer: Willem Symonsz. Bóógaart, 1649) in de boekenkast (103.989), waarin de triviumreeks uit de jaren 1584-1587 van de Amsterdamse rederijkerskamer ‘In liefde bloeyende’ bijeen was gebracht. Ook David van Hoogstratens Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden (Amsterdam: François Halma, 1700; 103.991) en Adriaen Verwers Linguae belgicae idea grammatica, poetica, rhetorica (Amsterdam: François Halma, 1707; 103.992) komen voor in Moonens veilingcatalogus, evenals Petrus Francius' vertaling Van de mededeelzaamheidt (Amsterdam: Hendrik Wetstein, 1699). In dit boek, door Francius met een brief van 29 juni 1699 aan Vollenhove toegestuurd, staan met name in ‘Aan den lezer’ verschillende taalkundige opmerkingen, die voor een groot deel stroken met Vollenhoves opvattingen. Vollenhove beschikte uiteraard ook over Moonens Nederduitsche spraekkunst (103.990). Terwijl Moonen verschillende werken blijkt te hebben bezeten die bij Vollenhove ontbreken, treffen we bij deze laatste het Bericht van een niewe konst, genaemt de Spreeckonst (Delft: Jan Pietersz. Waalpot, 1635) van Petrus Montanus aan (80.813), een boek dat hem niet aanwijsbaar heeft geïnspireerd.
Ook bij de spraakkunsten treffen we boekjes aan over het Italiaans: Nathanael Dhuez' Guidon de la langue italienne, waar de Leidse en Amsterdamse Elzeviers verschillende uitgaven van hebben bezorgd (104.1007) en Grammaire italienne mise et expliquee en François van César Oudin, waarvan verschillende (Franse) octavo-uitgaven bestaan (104.1005). Ook hiervan vinden we bij Moonen geen spoor.
De enige aanwezige spraakkunst van het Engels, Den Engelschen ende Ne'erduitschen onderrichter van François Hillenius (Rotterdam: Bastiaan
| |
| |
Wagens, 1677 of latere druk) zal het studiewerkje zijn geweest waarvan hij in zijn ‘Reisjournael van een reis naar Engeland 17.V - 30.X.1674’ (UBL Ltk hs 1644) verschillende malen gewaagt. Moonen behielp zich met The English schole-master (Amsterdam: s.n., 1646).
| |
4. Slot
Eén van zijn boeken: Adriaen van de Vennes Tafereel van de Belacchende Werelt [...] ('s-Gravenhage, voor de auteur, 1635; 79.777), hield aan Vollenhove voor dat een kamer met boeken ‘redelijk gezelschap’ was. Wie bijna drie eeuwen later via de CLV een blik werpt in de ‘boekkamer’ aan de Prinsengracht, kan met verschillende betekenissen van dat ‘redelijk’ instemmen.
‘Redelijk: behoorlijk’ in kwantitatieve zin mag zijn boekenschat zeker worden genoemd, ofschoon hij onderdeed voor bij voorbeeld de bibliotheken van enkele tijdgenoten die Streng (1990) heeft geïnventariseerd. Maar tijden ambtgenoot, mededichter Arnold Moonen, die zich evenals Vollenhove in hoge mate heeft ingezet voor het correcte gebruik van de moedertaal, bezat toen hij in 1711 stierf, ca. 2000 boeken, Vollenhove in 1708 rond de 2750. Een kwantitatief onderzoek, gebaseerd op veilingcatalogi, naar de hoeveelheden boeken die Nederlandse predikanten (en andere bevolkingscategorieën) in de zeventiende en achttiende eeuw in hun particuliere bibliotheken hadden staan, zou meer inzicht verschaffen in de betekenis van Vollenhoves boekenbezit. Zo'n vergelijkende studie zou sterk aan waarde winnen wanneer tevens zou worden onderzocht welke vakgebieden, welke individuele werken van die collecties deel uitmaakten: de receptiegeschiedenis van bijvoorbeeld werken op het gebied van de Nederlandse taal- en letterkunde zou er mee zijn gediend, en we zouden een duidelijker beeld verwerven betreffende het intellectuele peil en de breedheid van de interesse van ‘de’ Nederlandse predikant uit de betreffende periode.
In dit artikel is gebleken dat Vollenhoves bibliotheek voor meer dan de helft theologisch georiënteerd was: 54% van de aangeboden boeken zijn onder de categorie ‘theologie’ samengebracht: Bijbels in allerlei talen en formaten, studies over delen van het Oude en Nieuwe Testament, bewerkingen van de Psalmen, etc. Voor alle andere onderwerpen te zamen restte dus ongeveer 46%; die kleine helft bevat vooral wetenschappelijke (‘redelijke’) werken, die getuigen van Vollenhoves brede intellectuele belangstelling: boeken over geschiedenis, vreemde talen, onbekende landen, de (vooral Latijnse) klassieken stonden band aan band in zijn bibliotheek. Zo'n 70% van de boeken was niet geschreven in een van de ‘moderne’ talen (incl. Nederlands); een zeer groot deel van die 70% was in het Latijn. In tegenstelling tot bij Moonen treffen we bij Vollenhove nauwelijks (post)incunabels aan.
De grote literaire, stilistische en taalkundige waardering voor het werk van Hooft en Vondel die ook door Vollenhove verschillende malen onder woorden is gebracht, wordt onderstreept door de vermelding van hun werken
| |
| |
in de CLV, evenals in de catalogus-Moonen. Daarnaast bezat Moonen ook literair werk van andere zeventiende-eeuwse Nederlandse literatoren. Hoewel enkelen daarvan ontbreken in de CLV, valt een vergelijking op dit terrein in het voordeel van Vollenhove uit. Voor een deel kan dat worden verklaard uit Vollenhoves ‘netwerk’: er pronken meer werken met een drempeldicht van zijn hand dan van die van Moonen, en het dankbetoon: een gratis luxeexemplaar van het betreffende boek, op groot papier en/of in Franse band, vinden we terug in de CLV. Op andere gebieden echter bleef Vollenhoves verzameling achter bij die van Moonen: deze was aanzienlijk beter toegerust waar het de taalkunde betreft, zowel met betrekking tot het Hebreeuws, het Grieks en het Latijn als het Nederlands: bij Vollenhove ontbreken op dit terrein zelfs boeken die hem sterk beïnvloed hebben. Daarentegen wint Vollenhove het ten aanzien van de eigentijdse Romaanse talen.
| |
Literatuur
Arpots, Robert, 1987
Vondel in Nijmegen. Catalogus van Vondel-drukken tot en met 1855, aanwezig in de Bibliotheek van de Katholieke Universiteit te Nijmegen. Nijmegen. |
Blogie, Jeanne, 1992
Répertoire des catalogues de ventes de livres imprimés. T. IV: Catalogues Néerlandais appartenant à la Bibliothèque Royale Albert Ier. Brussel. |
Blokland, C., 1965
Willem Sluiter 1627-1673. Assen. |
Dibbets, G.R.W., 1991
Vondels zoon en Vondels taal. Johannes Vollenhove en het taalgebruik. Amsterdam. |
Dibbets, G.R.W., 1992
‘Moonens “Nederduitsche spraekkunst” (1706) in brieven aan Vollenhove’. In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 108: 256-275. |
Dibbets, G.R.W., 1995
‘Books in the Background. A Peep in the Library of the Reverend Arnold Moonen, 1713’. In: Lias 22:197-241. |
Dibbets, G.R.W., 1997
‘Johannes Coccius 1628-1678. Portret uit brieven van een Zwollenaar’. In: Overijsselse Historische Bijdragen 112:79-108. |
Kossmann, E.F., 1937
De boekhandel te 's-Gravenhage tot het eind van de achttiende eeuw. 's-Gravenhage. |
Lankhorst, O.S., 1992-1993
‘Vijftien pakketten catalogi teruggevonden. Nederlandse boekhandelscatalogi in Sint Petersburg’. In: De boekenwereld 9:66-76. |
Naeff, J.P., 1960
De waardering van Gerbrandt Adriaenszoon Bredero. Gorinchem. |
Overstegen, J.J. 1969
Mattheus Gansneb Tengnagel, Alle werken [...]. Amsterdam. |
| |
| |
Schenkeveld-van der Dussen, M.A., 1989
‘De poetica van een libertijnse zelf-voyeur’. In: De nieuwe taalgids 82:2-15. |
Schuytvlot, A.C., 1987
Catalogus van werken van en over Vondel gedrukt vóór 1801 en aanwezig in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. Nieuwkoop. |
Selm, B. van, 1987
Een menighte treffelijcke Boecken. Nederlandse boekhandelscatalogi in het begin van de zeventiende eeuw. Utrecht. |
Streng, J.C., 1990
‘Boeken en boekenbezit in Overijssel van circa 1570 tot 1830. Een inventarisatie’. In: Overijsselse historische bijdragen 105:97-115. |
Strengholt, L., 1989
‘Rotgansiana’. In: Voortgang. Jaarboek voor de Neerlandistiek X: 67-90. |
Unger, J.H.W., 1884
G.Az. Brederoo; eene bibliographie. Haarlem. |
Unger, J.H.W., 1888
Bibliographie van Vondels Werken. Amsterdam. |
Vollenhove, Joannes, 1686
Poëzy. Amsterdam: Henrik Boom en wed. Dirk Boom. |
Worp, J.A., 1892-1899
De gedichten van Constantijn Huygens (9 dln). Groningen. |
|
|