Voortgang. Jaargang 17 (1997 en 1998)
(1997)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||
G.C. Mulder, een schrijvende onderwijzer
| |||||||||||||||||||||||||
InleidingIn de bijna twintig jaar dat Gerard Christiaan Mulder (1810-1859) (hoofd)-onderwijzer te Nijmegen was, heeft hij een groot aantal schoolboeken voor onderwijsgevenden en leerlingen gepubliceerd. Deze boeken gebruikte hijzelf bij het lesgeven, maar ze hebben ook behoord tot het standaardmateriaal op andere scholen. De Nederlandse spraakkunsten van Mulders hand zijn een groot succes geweest, met name de Nederlandsche spraakkunst voor schoolgebruik (1847); dit werk werd vele malen herdrukt. In de geschiedschrijving van de Nederlandse spraakkunst en grammaticastudies worden Mulder en zijn spraakkunsten regelmatig genoemd. Volgens Bakker (1977:128) was Mulder een volgeling van de Duitse grammaticus Becker:Ga naar eind1 Mulder neemt van hem de leer van de bepaling over. Maar, zegt Van Driel (1982:135), voor de bepaling van gesteldheid bevat Mulders Nederlandsche Spraakleer (1852) geen nieuwe gegevens. Ook Noordegraaf (1982:107) vermeldt Becker als degene die Mulder navolgt. Daarnaast noemt hij Mulders tweedeling van de kernzin ‘een stap in de ontwikkeling van het naamwoordelijk gezegde’. Wat betreft de inhoud van de Nieuwe Nederlandsche Spraakleer (1846) blijkt Mulder een volgeling van Bilderdijk, aldus Boersma (1960:70). Van Driel (1988:45-47) betrekt het werk van Mulder bij zijn onderzoek naar de ontwikkelingen van het taalkundig denken in de 19e eeuw.
Wie was G.C. Mulder, de onderwijzer en auteur die met zijn werk het niveau van het lager onderwijs in Nijmegen op een hoger plan heeft proberen te brengen en wiens werk nog steeds onderwerp van studie is? Hieronder volgt eerst de biografische schets van G.C. Mulder (1), daarna wordt zijn loopbaan als onderwijzer beschreven (2), en tot slot volgt een overzicht van zijn werk (3). Met deze bijdrage hoop ik een belangrijk en succesvol onderwijsman wat uit de vergetelheid te halen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||
1. Biografische schetsDe uit Kleef afkomstige katholieke koopman en winkelier Jan Mulder en de gereformeerde Utrechtse Maria Heemink waren op 18 februari 1810 in ondertrouw gegaan en op 4 maart van dat jaar hadden ze in de Jacobikerk in Utrecht hun huwelijk bevestigd. Op 7 oktober 1810 kreeg het echtpaar, dat in de Utrecht in de Lange Jansstraat woonde, een zoon: Gerard Christiaan, die drie weken later in de Domkerk gereformeerd werd gedoopt. Al spoedig na de geboorte van Gerard verhuisde het gezin naar Vuilsteeg no 31, een pand dat Jan kort tevoren had gekocht. Op dit adres bleef de familie wonen, in ieder geval tot de vader, op 47-jarige leeftijd, overleed op 13 november 1824. De zaken van Jan Mulder zullen goed gegaan zijn, want de nog jonge Gerard, enige erfgenaam van zijn vader, erfde ‘[...] Eene huizinge, erve en grond, staande en gelegen binnen Utrecht, in de Vuilsteeg, Wijk F, nommer 31. En eene dito, mede aldaar staande, Wijk F, nommer 17 [...]’;Ga naar eind2 in het volkstellingsregister van 1824 wordt dit laatste pand omschreven als een pakhuis. Maria Heemink heeft het bedrijf voortgezet. In hetzelfde register staat namelijk vermeld dat in de Vuilsteeg (of Annasteeg) no 31 de weduwe van Jan Mulder woonde, Maria Heemink, winkelierster, samen met Gerard Christiaan Mulder (14 jaar) en een kostganger: Jan Walter (19 jaar), student aan de Utrechtse universiteit. Welke scholen Gerard heeft bezocht is mij onbekend; in ieder geval bereidde hij zich voor op een onderwijzersloopbaan. Toen hij in 1829 te Utrecht werd ingeschreven voor de Nationale Militie - als enig kind hoefde hij overigens niet in dienst - gaf hij als beroep ‘ondermeester’ op. Rond 1830 vertrok Gerard Mulder naar Boxtel om daar als onderwijzer te gaan werken bij Hendrik van der Velden (1796-1872), hoofd van de openbare lagere school en kostschoolhouder. Op 21 en 28 juni 1840 vonden in Boxtel de afkondigingen plaats van het voorgenomen huwelijk tussen Gerard Christiaan Mulder en Aletta Craan. De aanstaande bruid was de dochter van Cornelis Craan en Aletta de Visscher. Zij was op 12 september 1810 gedoopt in de Catharijnenkerk te Utrecht en zal dus enkele weken ouder zijn geweest dan haar (aanstaande) echtgenoot. Kort nadat het huwelijk in Utrecht op 8 juli 1840 werd gesloten, vestigde het echtpaar zich mét de weduwe Mulder, Maria Heemink, in Nijmegen, waar Gerard zich zou wijden aan het onderwijzen van kinderen; daarnaast zou hij zich er ontpoppen als schrijver van diverse schoolboeken. Het gezin ging wonen in wijk B no 676, in de Molenstraat, dicht bij de Wiemel- of Windmolenpoort. Gerard ging aan de slag als hulponderwijzer op de school van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen die gevestigd was op de hoek van de Broerstraat (Broederstraat) en de Kaaskorvergas. De erg slechte salariëring dwong hem ertoe een bijverdienste te zoeken om te voorzien in het levensonderhoud. Hij kon zijn inkomen vergroten door het geven van huisonderwijs, waarvoor hij overigens niet de vereiste toestemming van het stadsbestuur bezat. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||
Op 7 november 1842 werd bij het echtpaar Mulder een zoon geboren: Johan Gerard Christiaan; anderhalf jaar later, op 2 maart 1844, kwam dochter Aletta Maria ter wereld. In datzelfde jaar verscheen het eerste schoolboekje van de hand van Mulder: Recueil d'exercices, ou premier livre de leçons et de thèmes destiné à faciliter aux commençants l'étude de la langue française dat geen enthousiast onthaal kreeg.Ga naar eind3 Inmiddels was het gezin Mulder verhuisd naar wijk A no 371 in de Broederstraat, hoek Kaaskorvergas, naar de woning die bij de Nutsschool hoorde. Deze verhuizing heeft ongetwijfeld een verbetering betekend wat betreft ruimte en wooncomfort, maar een gelukkige tijd heeft het gezin hier niet gekend. Vier weken na de geboorte van de kleine Aletta overleed Johan Gerard Christiaan, datzelfde jaar op 1 oktober stierf ook Aletta Craan slechts 34 jaar oud. Gerard Mulder, zijn dochter, zijn moeder Maria Heemink en de inwonende Adriana Smoor, verlieten het huis bij de Nutsschool en gingen wonen in wijk A no 352 in de Ziekerstraat. Kort daarop, op 19 juli 1845, trouwde Gerard in Nijmegen met Adriana, afkomstig uit Maassluis, geboren op 28 december 1819 als dochter van Cornelis Smoor en Jozijntje Zonderwijk. In dat trouwjaar verscheen Mulders boek Herinneringspunten en verstandsoefeningen, hoofdzakelijk bestemd voor de middelste klasse der lagere scholen. Ook op dit werk was de reactie in Nieuwe Bijdragen (1845)Ga naar eind4 niet erg gunstig. Het volgende werk kwam al een jaar later op de markt. D.J. Haspels, uitgever en boekhandelaar aan de Grote Markt in Nijmegen, gaf in 1846 uit: Nieuwe Nederlandsche spraakleer, naar de beste bronnen bewerkt en gestaafd door het gezag der voornaamste hedendaagsche schrijvers waarin de invloed van Nederlandse en buitenlandse taalkundigen aangewezen is.Ga naar eind5 Wellicht waren de vermelde negatieve beoordelingen van zijn eerdere boeken een reden voor de auteur om dit anoniem te laten verschijnen: het voorberigt was ondertekend met G.C.M., de initialen van Gerard Christiaan Mulder. Maar het lijkt of in 1846 een succesvolle periode voor Mulder inzette, niet alleen op het gebied van zijn schrijverswerk, ook in zijn onderwijzerscarrière traden verandering en verbetering op.
In 1846 overleed de hoofdonderwijzer van de Eerste Stadsschool te Nijmegen, Antonie Schouhamer Immink. Deze Immink was een goede bekende van de familie Mulder. Bij de aangifte van de twee eerste kinderen van Gerard Mulder was hij aanwezig; bovendien werd het overlijden van Aletta Croon mede door hem aangegeven. Door Imminks dood kwam de betrekking van hoofdonderwijzer vacant, een baan waar Mulder wel interesse voor had. Hij was een van de eersten die solliciteerden, en hoewel de procedure niet zonder slag of stoot verliep (zie § 2.3), werd Mulder in 1847 het nieuwe hoofd van de Stadsschool. Dit bracht mee dat het echtpaar, op 1 juni 1847 verblijd met dochter Maria Josina, de woning van de school ging betrekken: wijk A no 370 in de Broerstraat (Kaaskorvergas). In deze woning heeft de familie een gelukkige tijd gekend, waarin het gezin werd uitgebreid met vijf kinderen: Cornelis Gerard (30 december 1848), Josina Adriana (22 februari 1850), | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||
Adriana Cornelia (24 maart 1852), Johan Christiaan (26 augustus 1854) en Cornelis (9 december 1856). Toen de familie Mulder goed en wel in het nieuwe huis woonde en Gerard zijn nieuwe functie had aanvaard, bleek dat hij het voorbeeld van zijn leermeester Hendrik van der Velden ging volgen (zie § 2.3). Op 14 juli 1847 verscheen in de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant een advertentie waarin Mulder bekend maakte dat men op zijn school behalve in de gewone vakken van het lager onderwijs ook les kon krijgen in Frans, Duits en Engels en dat het schoolgebouw zodanig was ingericht dat kostschoolleerlingen geplaatst konden worden. Gerard Mulder werd dus tevens hoofd van een kostschool. Behalve als schoolhoofd bleef hij zeer actief als schrijver van schoolboeken. In 1847 verscheen bij J.F. Thieme in Nijmegen: Nederlandsche spraakkunst voor schoolgebruik. In Wegwijzer in de keus van schoolboeken en kinderwerkjesGa naar eind6 schreef een recensent vol lof over dit boekje. Hij noemde het de eerste volledige Nederlandse spraakkunst voor schoolgebruik en zeer geschikt voor de hoogste klassen van de bijzondere scholen, voor de gymnasia en voor aankomende onderwijzers. De recensent zou aan de Nederlandsche spraakkunst ‘volgaarne den eerepalm onder alle voor de school geschrevene Nederlandsche Spraakkunsten toekennen’ en het had hem genoegen gedaan ‘te zien, met welk eene vaste hand de Heer M. zijne pen heeft aangegrepen’. Na dit werk duurde het tot 1851 voordat Mulders volgende boek op de markt kwam: Beknopte theorie der cijferkunst voor schoolgebruik. In 1852 verscheen Nederlandsche spraakleer, een vervolg op de Nederlandsche spraakkunst voor schoolgebruik. In datzelfde jaar stuurde Mulder de vierde druk van de Nederlandsche spraakkunst voor schoolgebruik aan de Leidse hoogleraar M. de VriesGa naar eind7 met een begeleidende briefGa naar eind8 waaruit duidelijk wordt dat Mulder een bijdrage leverde aan het Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT); hij deed met name onderzoek naar het taalgebruik van Hendrik Conscience. In de inleiding van het eerste deel van het WNT wordt Mulder genoemd als een van de medewerkers.Ga naar eind9 In 1853 verscheen er weer een werk van Mulder: Handleiding tot het zuiver schrijven der Nederlandsche taal, gevolgd van eene woordenlijst voor de spelling. In 1854 kwamen zelfs twee boeken van zijn hand uit: Oefeningen tot toepassing van het geleerde in de Nederlandsche spraakkunst voor schoolgebruik en Syntaxis of woordvoeging der Nederlandsche taal; dit boek is een overdruk van het vierde hoofdstuk uit de vijfde uitgave van Nederlandsche spraakkunst voor schoolgebruik; dit hoofdstuk had Mulder ten opzichte van zijn werk uit 1847 gemoderniseerd onder invloed van de opvattingen van Becker.Ga naar eind10 Bijna ieder jaar verscheen er een werk van de hand van G.C. Mulder; bovendien werden zijn eerder geschreven boeken meerdere malen herdrukt, niet alleen bij Thieme maar ook bij andere uitgeverijen.Ga naar eind11 Had de auteur zich tot dan toe bijna uitsluitend met taalkundige onderwerpen beziggehouden, nu begaf hij zich ook op het gebied van de letterkunde. In 1855 kwam de Beknopte geschiedenis der Nederlandsche letterkunde voor schoolge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||
bruik op de markt dat in 1856 werd gevolgd door Leesboek over de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde voor schoolgebruik. In dat laatste jaar overleed zijn moeder Maria Heemink op 6 februari en zijn zoon Johan Christiaan op 13 mei. Ondanks deze droeve gebeurtenissen gingen op school de zaken naar wens. In de woning, annex kostschool, woonden in de vijftiger jaren 21 personen: de familie Mulder, de moeder van Adriana Mulder-Smoor: Jozijntje Zonderwijk, een paar dienstbodes en zeven scholieren. Bij al de drukke werkzaamheden van een schoolhouder en leerboekenschrijver vond Gerard Mulder nog tijd voor de functie van voorzitter van een onderwijzersgezelschap in Nijmegen. Misschien dat hij in dit kader het boek schreef dat in 1858 verscheen: Handleiding bij het onderwijs in de vormleer, ten dienste van aankomende onderwijzers. Deze Handleiding was eerder dat jaar in verkorte vorm verschenen in het Jaarboekje voor het lager- en middelbaar onderwijs in Nederland.Ga naar eind12 De beoordeling van dit werk in Nieuwe Bijdragen (1859) was niet erg positief: ‘Ons kon zij echter niet bevredigen; aan den eenen kant misten wij er te veel in, dat wij voor het meest belangrijke houden; aan den anderen beviel ons de wijze niet, waarop dit leervak er in behandeld wordt.’Ga naar eind13 In 1859, Mulders laatste levensjaar, werd nog uitgegeven: Herinneringspunten en verstandsoefeningen ten dienste van de hoogste klasse der lagere scholen en een bijdrage voor het Jaarboekje (1859)Ga naar eind14 getiteld ‘Over het onderwijs in de Nederlandsche taal’. Zijn laatste werk: Mulders leesboekjes heeft hij niet kunnen afmaken. Het werk werd voltooid door S.L. BrugGa naar eind15 en tussen 1859 en 1861 door Thieme op de markt gebracht. Dat de boeken die Mulder schreef in een behoefte hebben voorzien, blijkt niet alleen uit de vele herdrukken: niet alleen hijzelf heeft ze bij zijn onderwijs gebruikt, ook op andere scholen behoorden ze tot de schoolbenodigdheden. In november 1858 vond er een aanbesteding plaats voor de levering van school- en leerboeken en van schoolbehoeften ten dienste van het openbaar onderwijs in de gemeente Nijmegen voor het schooljaar 1859. Op de lijst van schoolboekenGa naar eind16 stonden onder andere zes werken van G.C. Mulder: Herinneringen, 10 exemplaren à 25 cent
Belangstellende boekhandelaren konden formulieren in een bus deponeren die op de gemeentesecretarie geplaatst was. Degene die de meeste korting gaf, zou de opdracht van de levering krijgen. Op de aanbesteding werd gereageerd door C.A. Vieweg, H.C.A. Thieme en A. Cranendoncq. De uitgever H.C.A. Thieme kreeg de opdracht.Ga naar eind17
Op 28 november 1859 overleed Gerard Christiaan Mulder. Zijn overlijden werd aangegeven door H.C.A. Thieme, boekdrukker te Nijmegen, en Christiaan Nuijs, letterzetter. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||
2. Mulder als onderwijzer2.1. Stand van zaken in het onderwijsTot aan 1795, het jaar van de Bataafse omwenteling, heerste er in de Republiek der Verenigde Nederlanden grote verdeeldheid op velerlei terreinen. Op het gebied van onderwijs waren er diverse wetten en regelingen en van uniformiteit was geen sprake. Door de nieuwe staatsvorm kon hier verandering in komen: er kon een onderwijswetgeving ontstaan die voor het hele land geldend was. In 1801 kwam de eerste onderwijswet tot stand, gevolgd door een tweede in 1803. Op 3 april 1806 werd ook deze vervangen door een schoolwet die ruim een halve eeuw (tot 1857) van kracht zou blijven. De wet bestond uit artikelen waarin onder andere bepalingen voorkwamen ten aanzien van oprichten van scholen, het toezicht op de lagere scholen en de straffen die aan overtreders van de bepalingen opgelegd konden worden. Voordat de wet van 1806 van kracht werd, kreeg de scholing van onderwijzers nauwelijks aandacht. Van scholen die een opleiding tot het ambt boden, was geen sprake, een officiële onderwijsbevoegdheid bestond niet. Hierin bracht de nieuwe wetgeving verandering. Om als leerkracht werkzaam te mogen zijn diende een onderwijzer voortaan een ‘akte van algemene toelating’ te bezitten. De vorming van de onderwijzer gebeurde voornamelijk in de praktijk. Een onderwijzer was de opleider van aspirant-onderwijzers. Daarnaast werden in de eerste helft van de negentiende eeuw onderwijzersgezelschappen opgericht die regelmatig samen kwamen en als doel hadden bij te dragen aan de vorming van de leerkrachten. Om de noodzakelijke bevoegdheid voor het geven van onderwijs te verkrijgen konden de aankomende leerkrachten zich aandienen bij de provinciale onderwijscommissie voor het afleggen van een examen waarvan er vier bestonden, oplopend van de vierde tot de eerste rang. Voor de vierde rang werd geëxamineerd in lezen, schrijven en rekenen, voor de derde rang kwam daar de Nederlandse taal bij. Het examen van de tweede rang toetste bovendien de kennis van aardrijkskunde en geschiedenis, en om de hoogste rang te verkrijgen werd men ook nog ondervraagd over wis- en natuurkunde. Voor alle rangen moest een praktijktoets worden afgelegd omdat het nieuwe klassikale onderwijs een andere vaardigheid vroeg dan het tot dan toe individuele onderricht. Ook voor het geven van huisonderwijs kon men een akte van bevoegdheid behalen; hierbij bestonden echter geen rangen. | |||||||||||||||||||||||||
2.2 Mulders leermeesterIn de gemeente Boxtel was op 19 juni 1822 door de Staatsraad Gouverneur in Noord-Brabant de Utrechtenaar Hendrik van der Velden (1796-1872) aangesteld als hoofdonderwijzer aan de openbare lagere school. Op deze school ging Gerard Mulder werken. In 1835 richtte Van der Velden een ‘Fransche | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||
en Nederduitsche’ kostschool op; de school en de bijbehorende onderwijzerswoning waren gelegen in het centrum van de gemeente, binnen de grachten, op de plaats achter de huidige St. Petruskerk. In de woning woonden in 1840, behalve de familie van der Velden, ook ondermeester Gerard Mulder, een tweede ondermeester: Petrus Drabbe uit Tilburg, en twaalf leerlingen. Gerard heeft zijn beroep hier uitgeoefend tot aan zijn huwelijk in 1840. Het onderwijzersambt in de vorige eeuw was beslist geen functie die goed betaald werd. In 1822 bedroeg het jaarlijks traktement voor Hendrik van der Velden, Mulders leermeester, 200 gulden en uit het gemeentelijk jaarverslag over 1855 blijkt dat in dat jaar de hoogte van zijn salaris nog steeds hetzelfde was. Daarnaast ontving hij nog een toelage van 60 gulden per jaar voor het aangeven en bezorgen van lijken en verder een bedrag van 36 gulden per jaar voor het luiden van de klokken van de N.H.-kerk. Wellicht om zijn inkomsten wat op te vijzelen om in het levensonderhoud van zijn gezin te kunnen voorzien richtte Van der Velden in de dertiger jaren zijn ‘Fransche en Nederduitsche kostschool’ op. Het was waarschijnlijk een strikt particulier initiatief van hem om het ambt van hoofdonderwijzer te combineren met het directeurschap van een klein internaat, dat zowel voor lidmaten van de N.H.-kerk als van de R.K.-kerk openstond. Hoe de ‘leer- en speeluren’ op de Fransche en Nederduitsche kostschool te Boxtel verdeeld waren, vinden we uitgebreid beschreven in een brief van 8 november 1839 van leerling J.M. Martens aan zijn ouders:Ga naar eind18 [...] Des morgens in den winter staan wij om half 7 uur op, en eere wij ons aangekleed hebben is het 7 uur, dan gaan wij van 7 tot 8 in de school, in dit uur rekenen wij en zeggen onze lessen op, om 8 uur gaan wij ontbijten, na het ontbijt spelen wij tot 9 uur. Van 9 tot 11 maken wij themas. Ik van het Duitsch in het Hollandsch des Dingsdag en Vrijdags maak ik opstellen van het Hollandsch in het Duitsch. Van 11 tot 12 rekenen wij en laten die themas, die wij gemaakt hebben corrigeren en dan spelen wij tot 1 uur, en eten zoodadelijk, dan spelen wij wanneer wij gegeten hebben tot 2 uur. Die themas, die wij van 9 tot 11 gemaakt hebben, schrijven wij dan van 2 tot 4 in het net en zien onze vertellingen na voor des avonds, dan spelen wij van 4 tot 5 uur en van 5 tot zeven moeten wij eene Hollandsche taalles opzeggen, ook hebben wij eene Duitsche vertaling en er wordt eene thema op het bord geschreven waarin fouten zijn, die wij daaruit zoeken moeten. Twee dagen in de week leer ik nu ook Engelsch, ik ben tegelijk met een ander begonnen en dan leeren wij te zamen, op de viool krijg ik ook les en ik wilde U vragen of ik ook dansen moet leeren, want daarmede zijn zij nu ook begonnen, twee urens in de week hebben wij Aardrijkskunde en eene keer geschiedenis, ook lezen wij tussen beide Hollandsch des avonds, en bij het ontbijt wordt ook gelezen, als mede des avonds als wij geen warm eten hebben. Wanneer wij dit gedaan hebben, spelen wij van 7 tot 8 uur en van 8 tot half 9 leren wij onze les, die wij den anderen morgen opzeggen moeten. Souperen van half 9 en gaan dan na het eten te bed. Zoo is het de andere dagen ook, maar wij zeggen alleen des maandags en des vrijdags eene Duitsche taalles op. [...] | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||
Hendrik van der Velden stond als een bekwaam onderwijzer te boek, en als in 1844 de schoolopziener aan de Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant advies moet uitbrengen over het voornemen van het Boxtels gemeentebestuur om een tweede openbare school te bouwen, adviseerde hij daarop negatief onder meer vanwege de kwaliteit van het onderwijs zoals dat door Van der Velden werd gegeven. Mulder heeft een goed voorbeeld gehad en hij heeft verschillende ideeën van Van der Velden overgenomen. | |||||||||||||||||||||||||
2.3. G.C. Mulder, onderwijzer in NijmegenIn de vergadering van ‘Heeren Burgemeesteren der Stad Nijmegen’ op dinsdag 6 maart 1821Ga naar eind19 was aan de Maatschappij tot Nut van het Algemeen de vergunning verleend ‘tot oprigting binnen deze Stad van eene Bijzondere School van de Eerste klasseGa naar eind20 met één onderwijzer van den Eersten of tweeden Rang, mits dat de inrigting van deze School niet Strijde met de algemeene verorderingen op dat Stuk bestaande’. In afwachting van de aankoop van een eigen gebouw was de school voorlopig ondergebracht in een lokaal in het ‘Jodengaske’ (thans: Jodenberg). In januari 1823 is aan de ledenvergadering der Maatschappij meegedeeld dat de schoolcommissie een pand gekocht had op de hoek Broerstraat - Kaaskorvergas dat in de Broerstraat aan de kerk grensde. Na een verbouwing werden een schoollokaal, een onderwijzerswoning en een lokaal voor het departement van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen ingericht. De school verwierf een zeer goede naam, zoals onder andere blijkt uit een rapport dat de hoofdinspecteur voor het niet-universitaire onderwijs, mr. H. Wijnbeek, in 1835 opstelde over het onderwijs in Gelderland. Hij prees daarin de school van het departement als een der beste scholen van Nijmegen. De hoofdonderwijzer J. Buurman had ‘met den besten uitslag’ de leermethode van PrinsenGa naar eind21 in praktijk gebracht. Er waren hulponderwijzers, goede schoolvertrekken en ruim honderd leerlingen. Naar deze school is Gerard Mulder in 1840 vertrokken, zoals hierboven al is vermeld (§ 1). Voor welke vakken hij zich heeft ingezet is onbekend. Dankzij het schoolreglement, dat opgesteld werd op 7 mei 1845Ga naar eind22 is bekend welke vakken op de departements-school gegeven werden: ‘Lezen, Schrijven, Rekenen en de beginselen der Stelkunst, de gronden der Nederduitsche, Fransche en Hoogduitsche talen, de Aardrijksbeschrijving, Bijbelsche, Vaderlandsche en Algemeene Geschiedenis, en zoo mogelijk, de Zangkunst, terwijl voor het wetenschappelijk onderwijs in de Natuurkunde, Natuurlijke Geschiedenis, Zedekunde enz. door de keuze van schoolboeken zal gezorgd worden’.
Na ruim zes jaar op de departements-school werkzaam te zijn als hulponderwijzer van de tweede rang en als leraar in de Franse taal ambieerde Mulder een andere onderwijzerspost. Naar aanleiding van een advertentie in de Haarlemsche Courant van 30 juli 1846 waarin de Curatoren van het Stedelijk Gymnasium te Leiden een onderwijzer in de Franse taal vroegen, schreef | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||
Mulder op 4 augustus 1846 een brief aan deze Curatoren waarin hij om inlichtingen vroeg.Ga naar eind23 Hij wilde onder andere weten of de betreffende leraar ook andere moderne talen mocht onderwijzen - blijkbaar had hij daar belangstelling voor - en of het was toegestaan om leerlingen in de kost te hebben. Het antwoord van de Curatoren zal bevredigend zijn geweest want op 29 augustus 1846 verzond Mulder een sollicitatiebrief.Ga naar eind24 Hij deelde hierin mede dat hij leservaring had in de Franse taal zowel aan beginners als aan gevorderden, dat hij een grondige kennis en een goede uitspraak van het Frans had door studie en door omgang met geboren Fransen. Bij de brief voegde Mulder een getuigschrift van de Schoolcommissie van het departement der Maatschappij tot Nut van het Algemeen.Ga naar eind25 Zijn sollicitatie had geen resultaat: S.F. GroenGa naar eind26 werd benoemd als leraar Frans. Intussen was er een vacature ontstaan op de Eerste Stadsschool in Nijmegen door het overlijden van de hoofdonderwijzer Immink. Mulder was een van de 21 sollicitanten naar deze baan. Op 27 en 28 november 1846 vond een vergelijkend examen plaats dat de gegadigden moesten afleggen. Op de lijst van de zes beste kandidaten stond Mulder op de tweede plaats met 32 ‘goedkeuringstekens’, na een zekere J. de Boer. De heren Burgemeester en Wethouders vonden echter hun plaatsgenoot Mulder het meest geschikt om de vacante betrekking te vervullen en plaatsten hem boven aan de lijst. Tijdens de raadsvergadering van 2 maart 1847 bleek de raad het hiermee niet geheel eens te zijn. Er moest gestemd worden maar de stemmen staakten en daarom maakte de voorzitter gebruik van het recht van zijn doorslaggevende stem; het voorstel van B. en W. was daarmee aanvaard. Maar daarmee was de benoeming van Gerard Christiaan Mulder nog geen feit. Op 30 maart 1847 staat in de notulen van B. en W. dat er bedenkingen zijn ‘tegen de wijze waarop de Heer Mulder op de nota voor den vacanten Onderwijzerspost is geplaatst’. De bedenkingen waren afkomstig van het raadslid jhr. mr. Schenck van Nijdeggen, hij was bereid zijn bezwaren in te trekken als de raad voorzieningen zou treffen ter vervulling van de post van ‘Stads R.C. [r.k.] Onderwijzer’. De raad ging met het (handjeklap)voorstel accoord.Ga naar eind27 Op 9 april 1847 werden door de heren Gedeputeerde Staten weer vragen gesteld in verband met de gedane voordracht van G.C. Mulder boven J. de Boer. Op 12 april daaropvolgend vond in de raadsvergadering wederom een stemming plaats waar Mulder nu ruim de meerderheid van stemmen behaalde. Na veel geharrewar kwam voor Mulder op vrijdag 28 mei 1847 het verlossende woord: ‘De Voorzitter brengt ter tafele een besluit van Heeren Gedeputeerde Staten, dd 24 April 11, No 65, waarbij magtiging verleend wordt tot benoeming van G.C. Mulder tot Stads School Onderwijzer; met uitnoodiging aan Heeren Burgemeester en Wethouderen, om eventueel opgave te doen van den dag, waarop de nieuwbenoemde zal zijn in functie getreden. [...]’Ga naar eind28 In de raadsbesluiten van dinsdag 8 juni 1847 lezen we dat een missive van de heer G.C. Mulder is voorgelezen waarin hij onder dankbetuiging voor de op hem uitgebrachte stemmen kennis geeft dat hij de benoeming van ‘Stads | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||
School Onderwijzer’ aanvaardt. Bovendien wordt dan bepaald dat de heer Mulder op 1 augustus 1847 in dienst zal treden.
Tijdens de benoemingsprocedure speelde voor Mulder nog een probleem. Op 9 februari 1847 werd geconstateerd dat er mensen in Nijmegen waren die zich bezighielden met het geven van huisonderwijs terwijl enkele raadsleden eraan twijfelden of deze heren daartoe wel gekwalificeerd waren. Op deze lijst kwam ook de naam van Mulder voor. De commissaris van politie werd verzocht om een onderzoek in te stellen. De conclusie luidde op 12 maart dat onder andere Mulder inderdaad huisonderwijs gaf zonder daarvoor gekwalificeerd te zijn. Daarom diende deze, met andere illegale huisonderwijzers, alsnog een verzoek daarvoor in. De schoolopziener zag geen reden om dit verzoek te weigeren, zij kregen op 14 mei 1847 van de plaatselijke Schoolcommissie officiële toestemming, die schriftelijk zou worden bekrachtigd.
Gerard Christiaan Mulder ging voortvarend te werk als onderwijzer aan de Eerste Stadsschool, tevens kostschool (Openbare School nummer 1). Nadat hij twee jaar in functie was, stuurde hij aan Burgemeester en Wethouders van de stad Nijmegen de nu volgende staat van de leerlingen en van het onderwijs. Hij meende zulks te mogen doen, ‘naardien ik het genoegen had, om die Inrigting, welke door UWEd. Achtbaren aan mijne leiding is toevertrouwd, zoodanig in bloei te zien toenemen, dat bij het einde van het tweede schooljaar, al de aanwezige plaatsen bezet waren’.Ga naar eind29
Staat van het getal der Leerlingen en van het Onderwijs aan de Eerste Stadsschool te Nijmegen van 1o Aug. 1847 tot ulto July 1849. De Ondergeteekende, Hoofdonderwijzer aan bovengenoemde school begon als zoodanig zijne werkzaamheden, den 2e Augustus 1847. Van half jaar tot half jaar was het getal der Leerlingen als volgt:
Gedurende die twee jaren hebben op onderscheiden tijden de School verlaten 20 kinderen, te weten: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||
De keuze van B en W van Nijmegen voor Mulder bleek een gelukkige geweest te zijn: Mulder was tot aan zijn dood een succesvol onderwijsman en met zijn schoolboeken heeft hij zeker een bijdrage geleverd aan de verbetering van het onderwijs in Nijmegen. | |||||||||||||||||||||||||
3. Het werk van G.C. MulderHieronder volgt een overzichtGa naar eind30 van het werk van G.C. Mulder in de volgorde van verschijnen van de eerste druk. De bibliografie is onderverdeeld in oorspronkelijk en vertaald werk. | |||||||||||||||||||||||||
Oorspronkelijk werkMulder G.C. Recueil d'exercices, ou premier livre de leçons et de thèmes destiné à faciliter aux commençants l'étude de la langue française. Nijmegen, W. Menso, 1844.
Mulder, G.C. Herinneringspunten en verstandsoefeningen. Hoofdzakelijk bestemd voor de leerlingen der middelste klasse.Ga naar eind31 Nijmegen, 1845. Eerste druk. Arnhem, J.F. Thieme, 1854. Tweede druk. Zutphen, A.E.C. van Someren, 1858. Derde druk. Zutphen, 1864. Vierde druk. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||
[Mulder G.C.]Ga naar eind32 Nieuwe Nederlandsche Spraakleer, naar de beste bronnen bewerkt en gestaafd door het gezag der voornaamste hedendaagsche schrijvers.Ga naar eind33 Nijmegen, D.J. Haspels, 1846. Eerste druk. Dordrecht, H. Lagerwey, 1848. Tweede druk.
Mulder, G.C. Nederlandsche spraakkunst voor schoolgebruik.Ga naar eind34 Nijmegen (Arnhem), J.F. Thieme, 1847. Eerste druk. Nijmegen, J.F. Thieme, 1848. Tweede druk. Nijmegen, Arnhem, J.F. Thieme, 1851. Derde druk. Nijmegen, Arnhem, J.F. Thieme, 1852. Vierde druk. Arnhem, J.F. Thieme, 1854. Vijfde druk. Arnhem, J.F. Thieme, 1856. Zesde druk. Arnhem, J.F. Thieme, 1858. Zevende druk. [...], Achtste druk. Arnhem, J.F. Thieme, 1861. Negende druk. Arnhem, J. Voltelen, 1862. Tiende verbeterde druk. Arnhem, J. Voltelen, 1864. Elfde druk, herzien door J.A. van Dijk. Arnhem, J. Voltelen, 1866. Twaalfde druk. Herzien en met de spelling van het woordenboek der Nederlandsche taal van de Vries en te Winkel in overeenstemming gebracht door J.A. van Dijk. Zalt-Bommel, Joh. Noman en Zn., 1880. Dertiende druk.
Mulder, G.C. Beknopte Nederlandsche spraakkunst voor schoolgebruik.Ga naar eind35 Nijmegen (Arnhem), J.F. Thieme, 1848. Eerste druk. Nijmegen (Arnhem), J.F. Thieme, 1852. Tweede vermeerderde druk. Sittard, Alberts [1853. Derde druk] Nieuwe uitgave. Nijmegen, J.F. Thieme, 1855. Vierde verbeterde druk. [...], 1858. Vijfde druk. Arnhem, J. Voltelen, 1862. Zesde druk onder de titel: G.C. Mulder's Beknopte spraakkunst, nagezien door H. Hemkes. Arnhem, J. Voltelen, 1864. Zevende druk, Nagezien door H. Hemkes Kz.; titel als zesde druk. [...], 1867. Achtste druk. Herzien en met de spelling van het woordenboek der Nederlandsche Taal van de Vries en te Winkel in overeenstemming gebracht door J.A. van Dijk. [...], Negende druk. Arnhem, J. Voltelen, 1874. Tiende omgewerkte druk. Titel: Mulders Beknopte Nederlandsche spraakkunst. Arnhem, J. Voltelen, 1875. Elfde druk; titel als tiende druk. [...], Twaalfde druk. Zalt-Bommel, Joh. Noman en Zn. 1881. Dertiende en verbeterde druk.
Mulder, G.C. Beknopte theorie der cijferkunst voor schoolgebruik.Ga naar eind36 Nijmegen, J.F. Thieme, 1851. Eerste druk. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||
Arnhem, J.F. Thieme, 1858. Tweede druk. [...], 1864. Derde druk, herzien en vermeerderd door H. Kroeze Ramaker.
Mulder, G.C. Nederlandsche spraakleer, een vervolg op de Nederlandsche spraakkunst voor schoolgebruik.Ga naar eind37 Nijmegen, J.F. Thieme, 1852. [Nieuwe titeluitgave: Arnhem, J. Voltelen, z.j.]
Mulder, G.C. Handleiding tot het zuiver schrijven der Nederlandsche taal, gevolgd van eene woordenlijst voor de spelling. Nijmegen, J.F. Thieme; Leiden, van de Heuvell en van Santen, 1853.
Mulder, G.C. Oefeningen tot toepassing van het geleerde in de Nederlandsche spraakkunst voor schoolgebruik.Ga naar eind38 Arnhem, J.F. Thieme, 1854. Eerste druk. Arnhem, J.F. Thieme, 1858. Tweede druk. Arnhem, J. Voltelen, 1868. Derde verbeterde druk.
Mulder, G.C. Syntaxis of woordvoeging der Nederlandsche taal, overgedrukt uit de vijfde uitgave der Spraakkunst voor schoolgebruik.Ga naar eind39 Arnhem, J.F. Thieme, J. Voltelen, 1854.
Mulder, G.C. Beknopte geschiedenis der Nederlandsche letterkunde.Ga naar eind40 Arnhem, J.F. Thieme, 1855. Eerste druk. Zutphen, A.E.C. van Someren, 1859. Tweede druk. Zutphen, A.E.C. van Someren, 1865. Derde herziene en vermeerderde druk. Zutphen, A.E.C. van Someren, 1872. Vierde druk.
Mulder, G.C. Leesboek over de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde voor schoolgebruik.Ga naar eind41 Arnhem, J.F. Thieme; Zutphen, A.E.C. van Someren, 1856. Eerste druk. Zutphen, A.E.C. van Someren, 1865. Tweede druk.
Mulder G.C. ‘Wat is vormleer en hoe moet zij behandeld worden?’ In: Jaarboekje voor het lager- en middelbaar onderwijs in Nederland. Nijmegen, H.C.A. Thieme JFz., 1858:3-26.
Mulder, G.C. Handleiding bij het onderwijs in de vormleer, ten dienste van aankomende onderwijzers.Ga naar eind42 Arnhem, J.F. Thieme; Amsterdam, G.Th. Bom, 1858.
Mulder, G.C. Herinneringspunten en verstandsoefeningen ten dienste van de hoogste klasse der lagere scholen.Ga naar eind43 Arnhem (Zutphen), J.F. Thieme, 1859. Eerste druk. [...], Tweede druk. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||
Zutphen, A.E.C. van Someren, 1864. Derde herziene druk.
Mulder, G.C. ‘Over het onderwijs in de Nederlandsche taal.’ In: Jaarboekje voor het lager- en middelbaar onderwijs in Nederland. Nijmegen, H.C.A. Thieme JFz., 1859:10-19.
Mulders leesboekjes, door G.C. Mulder (1e deel), voortgezet door S.L. Brug (2e tot en met 8e deel).Ga naar eind44 Nijmegen, H.C.A. Thieme JFzn., 1859-1861. Eerste druk. Nijmegen, 1861. Tweede druk. | |||||||||||||||||||||||||
Vertaald werkNieritz, K.G. Het kind eens konings: historisch verhaal voor de jeugd. Vertaald uit het Hoogduitsch door G.C. Mulder.Ga naar eind45 Nijmegen, H.C.A. Thieme JFzn.; Amsterdam, Gebr. Koster, 1856.
Heinze, A.A. Theoretisch-praktisch leerboek voor het geregeld denken en uitdrukken der gedachten, als vooroefening van de verschillende soorten van schriftelijke en mondelinge voordragt. Vrij naar het Hoogduitsch door G.C. Mulder.Ga naar eind46 Tiel, H.C.A. Campagne, 1857.
Diefenbach, L. Handleiding voor het onderwijs in het teekenen, voorzien van eene reeks geleidelijk opklimmende teekenvoorbeelden. Ten dienste van lagere scholen, inrigtingen voor volksonderwijs en huisgezinnen. Naar het Hoogduitsch door G.C. Mulder.Ga naar eind47 Nijmegen, D.J. Haspels; Leiden, O. Noothoven van Goor, 1859. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||
Geraadpleegde archieven en collecties
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||
|
|