Voortgang. Jaargang 16
(1996)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |||||||||||
‘De groei-droom van de dichter-zelf’
| |||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||
In de derde zang, ‘De Onderwereld’, dalen Hades en Persephone op de strijdwagen af in de onderwereld en passeren daarbij de godin Echo. De in de onderwereld verblijvende schimmen komen aangesneld en zien toe. Bij het paleis staat de godin Styx, die Hades bespot om zijn keuze voor Persephone, immers nog een kind. Persephone rijst dan uit de wagen op, wordt de gelijke van Hades en spreekt Styx dreigend toe. Van de drie ‘Kleinere Fragmenten’ geven de eerste twee, ‘Kora’ en ‘Boschnimfen’, korte fragmentarische beschrijvingen van het leven van Persephone en de nimfen en in het derde, ‘Hades’, beschrijft een ik - het ligt voor de hand hier Persephone in te zien - Hades zoals hij in een droom is verschenen. Het gedicht is later nog een aantal keren herdrukt (onder meer in het in 1938 verschenen Oorspronkelijk Dichtwerk), waarbij telkens de opschriften van zowel de ‘Voorzang’ als de drie zangen zijn weggelaten en waarbij de titel ‘Kleinere Fragmenten’ is vervangen door ‘Uit den Persephone-tijd’. Verwey heeft het gedicht dus nooit voltooid. Uit een vergelijking van de in het Verweyarchief in de UB te Amsterdam onder de signaturen III 31 en XI 35 bewaard gebleven handschriften van Persephone blijkt, afgezien van een aantal kleinere verschillen, dat Verwey uit de uiteindelijk gepubliceerde versie drie lange fragmenten heeft weggelaten, die door W.M.H. Hummelen aangeduid worden met de titels *‘De bronnimf’, *‘Persephone's droom’ en *‘In Aïdoneus' vertrek’. In *‘De Bronnimf’ vertelt een nimf aan Persephone dat ze Hades gezien heeft zonder zijn ‘tarnkap’ op het hoofd, een gebeurtenis die haar slechts ellende heeft gebracht. *‘Persephone's droom’ beschrijft hoe Persephone mijmerend wordt aangetroffen. Ze vertelt dan dat ze in haar droom Hades heeft gezien en erg van hem onder de indruk is geraakt. In *‘In Aïdoneus' vertrek’ tenslotte ontwaakt Persephone in de armen van Hades. Ze vraagt zich af waarom de god juist haar uitkoos, maakt zich zorgen om haar moeder en beseft aan het slot dat ze Hades niet meer missen kan.Ga naar eind2 Deze fragmenten zijn in een bijlage achterin dit artikel opgenomen. Gedurende heel zijn leven heeft Verwey met de regelmaat van een klok in artikelen en beschouwingen teruggekeken op wat in zijn ogen de Beweging van Tachtig was. Maar behalve in enkele gedichten is hij in zijn geschriften nooit dieper ingegaan op het bekendste van zijn jeugdgedichten. Ook in zijn hoogleraarstijd liet hij zich in publicaties niet uit over Persephone. Het gedicht is wel ter sprake gekomen in colleges die hij over de Beweging van Tachtig en haar belangrijkste vertegenwoordigers heeft gehouden. In het Verweyarchief bevinden zich Verweys aantekeningen voor deze colleges, daterend uit het najaar van 1926. Bovendien is er een handschrift bewaard gebleven van een volledig uitgeschreven tekst die op deze aantekeningen gebaseerd is, een handschrift dat in drie mappen wordt bewaard onder signatuur IX 5. Verwey besteedt in het deel van deze tekst dat te vinden is in de derde map aandacht aan zijn eigen jeugdpoëzie en gaat daarbij ook dieper in op Persephone.Ga naar eind3 | |||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||
Mede aan de hand van dit manuscript bespreek ik in dit artikel een aantal teksten die als bron hebben gediend of op een andere manier een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van Persephone. Vervolgens geef ik een kort overzicht van de uitspraken die Verwey zelf over het gedicht heeft gedaan. Op basis van dat alles probeer ik het ontstaan van het gedicht te reconstrueren en geef ik enkele argumenten die het op zijn minst waarschijnlijk maken dat Verwey met Persephone meer op het oog had dan alleen het navertellen van een mythologisch verhaal. Behalve op eigen onderzoek baseer ik me op het al genoemde artikel van Hummelen; een aantal van de lijnen die in dat artikel zijn uitgezet wordt hier verder uitgewerkt. Wanneer ik daarbij over Persephone spreek, heb ik de versie op het oog die in Verweys debuutbundel is gepubliceerd.
Een eerste tekst die een belangrijke rol heeft gespeeld bij het ontstaan van Persephone is het gedicht Hyperion van John Keats. Van dit werk had Willem Warnar van Lennep een vertaling gemaakt, die hij in 1879 in eigen beheer uitgaf en die bekend was in de kringen van Tachtig. Van Lennep gaf een exemplaar cadeau aan Ds. M.A. Perk en diens zoon Jacques leende het uit aan Willem Kloos. Na het overlijden van Jacques Perk werd het eigendom van Kloos, die het op zijn beurt te lezen gaf aan Verwey. Uit Van Lenneps inleiding - en anders wel uit het opstel ‘Drie voorwaarden van kunstgenot’ (1878) van Cd. Busken Huet, ook een tekst die de Tachtigers kenden - kon de lezer opmaken dat Keats' gedicht niet zomaar een mythologisch verhaal was, maar ook nog een achterliggende betekenis had: het zou de verhouding tussen een oudere en een nieuwe, opkomende letterkundige generatie verbeelden.Ga naar eind4 Via de vertaling van Van Lennep leerden de jonge Tachtigers een episch gedicht kennen waarvan de inhoud en de stijl diepe indruk op hen maakten. In zijn in 1926 verschenen dissertatie Die invloed van Keats en Shelley in Nederland gedurende die negentiende eeu wijst G. Dekker op de invloed die de jonge Verwey tijdens het schrijven van Persephone naar zijn mening heeft ondergaan van Keats, en met name van Hyperion. Dekker citeert enkele uitspraken van Kloos en komt op basis daarvan met de stelling: Soos te verwagte is Verwey se eerste werk vir 'n groot gedeelte heeltemal in die epiese styl van Keats en vol Keatsiaanse beelde en wendinge en reminisensies aan die Engelse digter.Ga naar eind5
Vervolgens laat hij zien hoe een aantal plaatsen uit ‘De Onderwereld’ en de ‘Kleinere Fragmenten’ enige overeenkomst vertoont met regels uit Hyperion. In het handschrift IX 5 (map 3) verwijst Verwey bij zijn bespreking van zijn eigen ontwikkeling naar Dekkers boek, zij het - niet geheel ten onrechte - zonder veel instemming. Er zijn volgens hem wel plaatsen in Persephone te vinden die aan Keats herinneren, maar dat zijn er maar een of twee, die bovendien al door Kloos in zijn bespreking van Persephone en andere gedichten uit december 1885 waren aangewezen. Niet in de gebruikte beelden en beschrijvingen, maar hoogstens in ‘vers en zinsbouw’, zo betoogt Verwey | |||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||
in de losse aantekeningen die aan de basis van zijn uitgewekte betoog liggen, is sprake van ontlening aan Keats, en dan eigenlijk nog veel meer in Demeter dan in Persephone.Ga naar eind6 Als er een bron voor Persephone aangewezen moet worden, gaat Verwey verder, dan moet men die elders zoeken. Keats' Hyperion speelde volgens Verwey slechts in zoverre een rol dat hij bij lezing ervan in mei 1882 verplaatst werd in de sfeer van de Griekse mythologie, en uit die sfeer kwam Persephone voort. Toch waren het naar zijn zeggen niet de Griekse schrijvers uit de oudheid zelf, die hem de stof boden voor zijn gedicht. Hij beheerste immers toen hij in de winter van 1882-1883 aan het gedicht begon te werken nog maar nauwelijks Grieks en Latijn en was dus nog niet in staat om de originele Griekse teksten te raadplegen. De door hem gebruikte bron was een andere: Maar wat ik wel kon was de grieksche mythologie in me opnemen. Daarvoor bestonden voortreffelijke handboeken. [...] (Het waren duitsche boeken, en duitsch was een taal waarin ik al les kreeg toen ik nog de lagere school bezocht.) Het heeft mij altijd verbaasd dat zij die zoo nauwkeurig nazochten of ik niet iets bij Keats gevonden had, niet eerst nazagen waar ik mijn kennis van de grieksche mythologie had opgedaan. Hun oogst zou dan rijker zijn geweest.Ga naar eind7
In de losse college-aantekeningen uit 1926 noemt hij ook nog de titel van het door hem geraadpleegde handboek: de ‘Griechische Antiquitäten van Preller’, waarmee hij het in 1858 voor het eerst verschenen Griechische Mythologie van L. Preller bedoelt, een boek waarvan in 1872 de derde druk was uitgekomen.Ga naar eind8 Een nauwkeurige vergelijking tussen Persephone en (delen van) Prellers handboek leert inderdaad dat het Duitse werk een belangrijke bron voor Verweys jeugdgedicht is geweest, zowel wat de verhaalinhoud en compositie in drie delen als ook wat het gebruik van beelden en beschrijvingen betreft. Een aantal opvallende overeenkomsten zal ik hier nader bespreken. Het verhaal van Persephone wordt door Preller verteld in de ‘Zweiter Abschnitt’ van zijn boek onder ‘C. Erde, Erdeleben, Unterwelt’ in de hoofdstukken ‘10. Demeter und Persephone’, ‘11. Pluton und Persephone’ en ‘12. Die Unterwelt’. In hoofdstuk 10 bespreekt Preller de plaatsen waar Persephone en Demeter in de oudheid vereerd werden en de plaatsen waarvan men dacht dat daar de roof van Persephone had plaatsgevonden: Wo es blumige Auen und ein frisches Wiesengrün gab, da dachte man sich gerne, [...] dass Persephone dort mit ihrer Mutter als zartes Mädchen gelebt und im Kreise ihrer Schwestern und der Nymphen gespielt und Frühlingsblumen gesammelt und sich davon Kränze gewunden und sich mit diesen geschmückt habe [...]Ga naar eind9
Als een van die plaatsen noemt Preller ‘in Sicilien die Gegend von Enna und ein Ort in der Nähe von Syrakus [...] in jener eine [...] Wiese am See Per- | |||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||
gus, wo Persephone beim Spiele mit den Blumen gegen Abend vom Fürsten des Todes überrascht und in sein unterirdisches Reich entführt worden sei.’Ga naar eind10 Vervolgens vindt de lezer beschreven hoe in literatuur en beeldende kunst de roof van Persephone wordt voorgesteld: Die Dichtung underscheidet mehrere Acte des Vorgangs [...]. Zuerst die sogenannte Anthologie, wo die Götterkinder auf der Frühlingswiese Blumen sammeln. Persephone greift nach einem Narkissos, der verhängnissvollen Todesblume, denn man pflegte dieser Blume, namentlich gewissen Arten, wegen ihres betäubenden Geruchs [...] und ihren kalten und starren Schönheit eine nähere Beziehung zur Unterwelt unterzulegen. Da öffnet sich die Erde, der Todesgott stürtzt hervor und entführt die Jungfrau in sein düstres Reich [...] Pluton ganz als der grausame, erbarmungslose, ungeheuere Gott der Unterwelt [...] der [...] mit seinem Beute auf dem Wagen steht, die Rosse gegen die Tiefe treibend, während Persephone von seinen Armen gepackt quer vor ihm liegt [...].Ga naar eind11
Wat Preller in de bovenstaande citaten beschrijft, is voor een groot deel - in het gedicht komt Hades niet uit de aarde, maar van een berg - in de eerste twee zangen van Persephone terug te vinden. Volgens het handboek behoort dit allemaal tot de ‘erste Act’ van het verhaal. De ‘zweite Act’ bestaat uit de zoektocht van Demeter, waarvan Preller opmerkt dat ze ‘auf den Bildwerken unmittelbar mit den Raube verbunden’ is, maar ‘in den Dichtung getrennt’Ga naar eind12 voorkomt. Overeenkomstig hiermee vertelt Verwey het hele verhaal in twee afzonderlijke gedichten, eerst het idyllische leven en dan de roof van het meisje in Persephone en vervolgens - fragmentarisch - de zoektocht van de moeder in Demeter. In het hoofdstuk ‘Pluton und Persephone’ begint Preller met een beschrijving van de god die hij Pluto noemt, maar waarvan hij meteen zegt dat hij gewoonlijk aangeduid wordt als ᾽Αιδης of ᾽Αιδωνϵυς. Verwey gebruikt de namen Hades en Aïdoneus naast elkaar. Hades (voortaan zal ik deze naam gebruiken) is ‘der Zeus der tiefen Erde’; zijn wezen is volgens Preller ‘das Dunkel und die gestaltlose Unsichtbarkeit’. In dit verband noemt hij ook de ‘Kappe’, een donkere wolk die volgens de overlevering het hoofd van de god van de onderwereld onzichtbaar maakte.Ga naar eind13 In Persephone wordt Hades inderdaad aangeduid met termen die alle verwijzen naar duisternis en donker. Onzichtbaarheid en de ‘Kappe’ komen in de gepubliceerde versie van het gedicht niet voor, maar spelen wel een rol in de alleen in handschrift bewaarde zang *‘De bronnimf’.Ga naar eind14 Verder biedt een vergelijking met Preller ook een verklaring voor een merkwaardige passage uit de derde zang van Verweys gedicht. Na beledigd te zijn door de godin Styx richt Persephone zich daar op en wordt ze zelfs ‘hooger’ dan Hades. Styx deinst dan terug en fluistert tot twee maal toe het woord ‘Persefasse’. Deze nieuwe aanduiding zal de lezer weinig zeggen, als hij tenminste niet bij Preller heeft gelezen dat Persephone na haar transformatie van jong meisje in een godin ook werd aangeduid als Πϵρϵφασσα, een | |||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||
naam die ‘die Meisten [...] von ϕασσα oder ϕαττα ableiteten, einer Art von Tauben, die sowohl das Attribut der Persephone als das der Aphrodite waren: wie diese beiden Göttinnen denn in dem Zusammenhange der allegorischen Naturanschauung, wie eine und dieselbe göttliche Macht des vegetabilischen Erd- und des Liebestriebes zugleich über Leib und Seele der Menschen regiere und abwechselnd Leben und Tod spende, mit der Zeit von selbst übereinkamen.’Ga naar eind15 Door Styx de naam ‘Persefasse’ te laten gebruiken geeft de dichter van Persephone aan dat de transformatie van jong meisje tot godin op dat moment een feit is. Tot nu toe heeft de vergelijking in dit artikel tussen de hoofdstukken ‘Demeter und Persephone’ en ‘Pluto und Persephone’ van Preller en het gedicht van Verwey vooral overeenkomsten op verhaalniveau opgeleverd. Er blijken echter ook parallellen te bestaan in het gebruik van aanduidingen en beelden, die duidelijk maken hoezeer Verwey op Preller heeft geleund. Die overeenkomsten worden vooral zichtbaar bij een nauwkeurige vergelijking tussen Prellers hoofdstuk ‘Die Unterwelt’ en de derde zang van Persephone, die - waarschijnlijk niet toevallig - bij de publicatie in 1885 het opschrift ‘De Onderwereld’ droeg. Dat Verwey juist aan ‘Die Unterwelt’ veel omschrijvingen en details heeft ontleend is niet zo verwonderlijk: in vergelijking met ‘Demeter und Persephone’ en ‘Pluto und Persephone’ besteedt Preller in het derde hoofdstuk minder aandacht aan de lotgevallen van en de verering voor diverse goden en godinnen en beschrijft hij uitvoerig het landschap van de onderwereld zoals de Grieken zich dat voorstelden. Preller vermeldt onder meer dat de ingang van de onderwereld werd bewaakt door ‘Aeakos’, die we bij Verwey terugvinden als ‘Echo’. De Duitse geleerde omschrijft het onderaards verblijf van Hades als ‘finster [...], auf unheimische Weise weit und geräumig’.Ga naar eind16 De laatste woorden van deze typering klinken na in Verweys beschrijving van de onderwereld als ‘de wijde ruimte van Hades' rijk’. Verder, zo zegt Preller, is het landschap van de doden gestoffeerd met ‘Weiden und Silbernpappeln, traurigen und unfruchtbaren Bäumen’ en met ‘Asphodeloswiese [...] bedeckt von dem wuchernden Unkraute dem man in Griechenland und Italien [...] namentlich auf steinichtem Boden und auf sandigen Uferstrecken begegnet, mit grossen Stengeln und Blättern und vielen Blassfarbigen Blüthen, welche keine nährende Frucht tragen’.Ga naar eind17 Men vergelijke hiermee Verweys beschrijving van de gang van de schimmen ‘langs den steenig-ruigen grond, / Waar stengels groeiden met ontkleurde bladen / En vale bloesems, nooit tot vrucht gerijpt’. Preller vertelt dat de onderwereld bevolkt is met de zielen van gestorvenen, die het lichaam hebben verlaten. De Grieken stelden zich deze zielen voor als ‘kleine geflügelte Wesen’ en dachten dat ze ‘in unterirdischen Schluchten’ woonden.Ga naar eind18 Bij Verwey vinden we ze terug als ‘krekels’ (dus als kleine gevleugelde wezens) die huizen in ‘donkere, ondergrondsche holen’. Wat verderop in zijn handboek vermeldt Preller dat de oude Grieken zich de ingang van de onderwereld vaak voorstelden als een landschap waar een vulkanische uitbarsting heeft plaatsgevonden; hij spreekt daarbij onder andere van ‘verbrannten Fel- | |||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||
sen’.Ga naar eind19 In Persephone passeren Hades en de titelheldin bij hun afdaling ‘een woud / Van zwarte stammen met verschroeide blaren’. Tenslotte citeer ik uit een geheel ander deel van de Griechische Mythologie een passage die betrekking heeft op de godin Styx. Preller zegt hierover: ‘[...] die merkwürdigsten Styx [...], die älteste Tochter des alten Ursprungswasser[...] ein Bild des primitiven Grauens und Dunkels, aus welchem die ersten Strömungen des Lebens entsprangen [...]. Von der Styx dichtete man dass sie fern im äussersten Westen, also da wo Nacht und Sonnenuntergang ist, fern von allen Göttern in einem prangenden Hause, das mit silbernen Säulen rings zum Himmel emporrage, unter hohen Felse wohne. [...] Die silbernen Säulen des Hauses sind die aus jäher Höhe herabfallenden Sprudel des Quells, an dessem unterem Falle, wo er sich zu Strömung sammelt, die Göttin selbst wohnend gedacht wurde.’Ga naar eind20 Men vergelijke deze passage met de beschrijving van Verwey: ‘Doch waar 't paleis rijst, met kristallen zuilen / Van vallend water, kronklende om de rots, / Die wijkt en welft om huiv'rig-duistre krochten, / Wier nare nacht op grauwe waat'ren gruwt, / Daar stond de donk're, dreigende Godin, / De Styx’. Verwey heeft dus verhaalelementen en vooral het decor van zijn bekendste jeugdgedicht ontleend aan een leerboek voor de Griekse mythologie. Daaruit blijkt een zekere tweeslachtigheid die de dichterlijke praktijk, althans wat de epische poëzie betreft, van de jonge Tachtiger Verwey - en wellicht ook die van Kloos - kenmerkt. In plaats van gemakshalve te rade te gaan bij de vele voorbeelden van epische poëzie met een mythologisch onderwerp die hem uit de Nederlandse of buitenlandse literatuur bekend moeten zijn geweest, probeert Verwey conform de poetica van Tachtig de ‘werkelijkheid’ van de Griekse mythologische wereld zo dicht mogelijk te benaderen. En aangezien een bezoek aan die mythologische wereld nu eenmaal onmogelijk was en ook een reis naar het ‘echte’ Griekenland voor Verwey anno 1882 niet tot de mogelijkheden behoorde, heeft hij voor zijn gedicht gebruik gemaakt van de meest objectieve bron die beschikbaar was, een wetenschappelijk naslagwerk.Ga naar eind21 Maar tegelijkertijd laat Persephone ook goed zien hoezeer de jonge Verwey zich heeft laten inspireren door de door hem bewonderde mythologische gedichten van Shelley en Keats, waardoor zijn eigen gedicht blijft steken in een getrouwe navolging van de Engelse romantici en hij niet in staat is om het traditionele klassieke decor te vervangen door aan de Nederlandse werkelijkheid ontleende beelden. Het zou nog tot de publicatie van Mei duren, voordat een dichter het aan zou durven een mythologisch verhaal in een op basis van eigen waarneming beschreven Nederlands landschap te laten spelen. Er bestaat ook een duidelijke intertekstuele relatie tussen Persephone en Okeanos van Willem Kloos. Met opzet vermijd ik hier het woord ‘bron’, omdat het gebruik daarvan een standpunt impliceert in de discussie over de vraag of Okeanos nu vooraf is gegaan aan Persephone of andersom. Dat er een verband bestaat - al is nog steeds niet duidelijk hoe dat er dan precies uitziet - is aannemelijk gemaakt door A.P. Verburg en Harry G.M. Prick in hun uitgave van Okeanos, waarin ook een overzicht van genoemde discussie | |||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||
te vinden is.Ga naar eind22 Verburg en Prick wijzen erop dat het in beide gevallen gaat om epische gedichten in blanke verzen over een mythologisch onderwerp, geschreven door twee bevriende dichters die elkaar op de hoogte hielden van hun werk. Bovendien stippen ze aan dat de stijl en het woordgebruik in de twee gedichten nogal wat gelijkenissen vertonen. Maar ook in het verhaalverloop zijn enkele merkwaardige overeenkomsten aan te wijzen, die ik hier zal bespreken. In beide gedichten is sprake van een jong personage (respectievelijk Persephone en Ganymedes), dat in idyllische omstandigheden leeft, door een god (Hades c.q. Zeus) verplaatst en verheven wordt en dan een onheuse behandeling krijgt van een godin (Styx c.q. Hera). Een andere overeenkomst is te vinden in het feit dat Verwey de op de beschrijving in Prellers Griechische Mythologie gebaseerde godin Styx in zijn gedicht laat optreden. In de aan Persephone gewijde passage van zijn handboek wijst Preller er in het voorbijgaan even op dat Styx in een enkel geval wel werd beschouwd als de moeder van Persephone. In het eigenlijke verhaal van de roof speelt zij echter geen rol; in Verweys gedicht is ze dan ook een nieuw en door de dichter toegevoegd element. De voorstelling van Styx als een in een donker gewelf levende, sombere godin, die teruggaat op de Theogonie van Hesiodus, is in de Griekse mythologie niet de meest gangbare; meestal is de Styx de rivier die de boven- en onderwereld van elkaar scheidt. Prellers beschrijving van de godin Styx in de hierboven aangehaalde zinnen is te vinden onder het hoofdstuk ‘Weltanfänge’, in een passage die honderden pagina's verwijderd is van het deel van zijn boek waarin hij de Demeter en Persephone-mythe bespreekt. Het zou dan ook toeval te noemen zijn dat Verwey bij zijn bestudering van de Griechische Mythologie uitgerekend de figuur van de godin Styx zou hebben onthouden als mogelijk personage voor zijn gedicht, ware het niet dat de passage waar Styx behandeld wordt, gewijd is aan Okeanos.Ga naar eind23 Dit wijst er in elk geval op dat Verwey de passage over Okeanos moet hebben bestudeerd. En het ligt voor de hand dat hij dat deed hetzij omdat hij het plan of de eerste versie van Okeanos kende of op zijn minst wist dat Kloos met een gedicht over Okeanos bezig was, hetzij omdat Kloos hem had gewezen op de Styx-figuur als een bruikbaar personage voor zijn Persephone. Kloos zelf heeft vanaf 1897 een aantal keren benadrukt dat hij bij het totstandkomen van Persephone een belangrijke rol heeft gespeeld, overigens naar eigen zeggen pas nadat hij ergens had gelezen dat Okeanos geschreven zou zijn onder invloed van Persephone. Zijn versie van het verhaal is daarbij telkens hetzelfde. De jonge Verwey kwam na een aanbeveling van Willem Doorenbos bij Kloos om diens oordeel te horen over zijn poëzie. Kloos keurde dat jeugdwerk af en om te laten zien hoe het wel moest, las hij Verwey het deel van Okeanos voor dat hij al op papier had staan. Bovendien wees hij hem op Hyperion van Keats. Ook was hij het naar eigen zeggen geweest die Verwey de mythe van Persephone als onderwerp voor een gedicht gesuggereerd had. Om hem nog verder op weg te helpen had hij Verwey zijn studieboeken ter beschikking gesteld, in welk verband hij ook het boek van Preller noemt.Ga naar eind24 Verwey had daarna een eerste versie van zijn gedicht ge- | |||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||
schreven, die vervolgens door Kloos verbeterd was. Dat deze beschrijving van Kloos althans voor een deel met de werkelijkheid overeenstemt, blijkt uit Verweys uitgeschreven college-aantekeningen uit 1926: Kloos was het die mij op de mythe van Persephone opmerkzaam maakte. Kloos leende mij ook de boeken die ik noodig had om me met dat onderwerp vertrouwd te maken.Ga naar eind25
Als gevolg van de uitspraken van Kloos ontstond er een zich lang voortslepende discussie waaraan onder meer werd deelgenomen door Maurits Uyldert, K.H. de Raaf en Garmt Stuiveling. Aan deze discussie is nooit een bevredigend einde gekomen, vooral omdat de deelnemers voortdurend langs elkaar heen hebben gepraat. Het is wel voorstelbaar dat Kloos, die zich herinnerde dat hij Verwey op het Persephone-verhaal attent had gemaakt en hem zijn Preller had geleend, verontwaardigd reageerde toen hij las dat Okeanos onder invloed van Persephone was ontstaan. Maar wijzen op een onderwerp is nog geen beïnvloeding en een Griechische Mythologie had Verwey ook op andere manieren wel te pakken kunnen krijgen. Kloos' bewering dat hij een eerste versie van Okeanos aan Verwey heeft voorgelezen en verbeteringen in Persephone heeft aangebracht, wordt nergens bevestigd en zou eventueel op onjuiste herinneringen kunnen berusten. Verwey en vooral degenen die zijn partij kozen, hebben van hun kant de discussie bemoeilijkt door haar te beperken tot verwijzingen naar de data onder de eerste publicaties van beide gedichten, waaruit zou blijken dat Persephone nooit door Okeanos beïnvloed had kunnen zijn. Het zou Verwey gesierd hebben als hij zijn uitspraak in het college-dictaat van 1926 over de rol van Kloos al eerder in het openbaar had gedaan. Uit dit alles wordt in ieder geval duidelijk dat zonder Kloos Persephone er anders zou hebben uitgezien en misschien wel nooit zou zijn geschreven. Ik wil hier echter nog verder gaan en stellen dat Kloos behalve bij het onstaan van Verweys gedicht ook in dat gedicht een rol speelt. Om dat aan te tonen is het noodzakelijk nader in te gaan op de interpretatie ervan.
Voor zover ik heb kunnen nagaan heeft Verwey in de loop van zijn leven bij vier gelegenhedenGa naar eind26 iets verteld over de bedoeling achter Persephone. De eerste keer doet hij dat in een brief aan Jan Veth, gedateerd 29 oktober 1885. In die brief kondigt hij een nieuw gedicht aan, Demeter geheten, waarvan hij zegt: Evenals met Perseph. bedoel ik er niet veel meer mee dan het geven van een aantal tafreelen en beelden van een bepaalde soort. Klanknabootsing, impressie van hoekjes natuur, standen en groepen interessant gemaakt door een beetje handeling en een paar sentimenten - [...].Ga naar eind27
Deze typering van Persephone was al eerder door anderen gegeven. Al meteen nadat Verwey de fragmenten van het gedicht in kleine kring had laten | |||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||
lezen werd van verschillende kanten benadrukt dat de inhoud, het verhaaltje, maar weinig om het lijf had. Willem Kloos, die een langere en van de latere gedrukte tekst afwijkende versie van Persephone in handschrift las,Ga naar eind28 constateerde dit al. In een brief van 24 december 1883 aan Carel Vosmaer schrijft hij dat hij het gedicht mooi vindt, maar dat hij betreurt dat er ‘achter dat meesterlijk gewrocht van lijnen, kleuren en melodie zoo weinig “fonds” zit’. Ook Vosmaer lijkt moeite te hebben met het volgen van de verhaalinhoud van het gedicht; hij reageert op Kloos' oordeel met de opmerking dat ook hij delen van het gedicht prachtig vindt, maar dat hij ‘een duidelyk zichtbare voorstelling van het geheel’ mist.Ga naar eind29 Toch moet de waarde van de uitspraak van de dichter zelf in de brief aan Jan Veth niet overschat worden. Kloos stond op het punt zijn in de brief aan Vosmaer gegeven karakteristiek van het gedicht in het openbaar te herhalen in zijn in de tweede aflevering van de Nieuwe Gids (december 1885) te verschijnen bespreking van Verweys debuutbundel. Verwey zat dus min of meer aan deze karakteristiek vast: het zou op Veth - en op anderen - een vreemde indruk hebben gemaakt als Verwey zelf Persephone heel anders zou interpreteren dan de gezaghebbende Kloos. Bovendien gaat het in de brief aan Veth niet in de eerste plaats om Persephone, maar om Demeter. Dat gedicht lijkt veel meer dan Persephone te voldoen aan de door Verwey gegeven typering. Waar in Persephone nog sprake is van een ontwikkeling in het verhaal (Persephone speelt met de nimfen, plukt een narcis, wordt dan geroofd door Hades, wordt bespot door de Styx en blijkt zich dan tot een volwaardige godin te hebben ontpopt) is Demeter feitelijk niet meer dan een momentopname van een peinzende, in herinneringen verzonken en van angstige voorgevoelens vervulde Demeter, die wordt ingelicht over wat haar dochter is overkomen. Door dit gebrek aan verhaalinhoud komt de nadruk in het gedicht dan ook te liggen op beschrijving van de natuur en van de gedachtenwereld van Demeter. Het is denkbaar dat Verwey in zijn brief aan Veth eventuele kritiek op het ontbreken van een verhaal in Demeter, kritiek die moeilijk te weerleggen zou zijn, alvast pareert door te wijzen op overeenkomsten met een inmiddels alom geprezen eerder werk. Behalve deze veronderstelling zijn er nog meer redenen om Verweys bewering uit 1885 dat er geen voor de lezers te achterhalen bedoeling achter Persephone schuil gaat, niet voetstoots voor waar aan te nemen. Wanneer alleen de eerste twee zangen van het gedicht waren gepubliceerd, zou men kunnen aannemen dat Verwey niets anders had gedaan dan bij wijze van dichterlijke oefening een Grieks mythologisch verhaal na te vertellen in rijmloze verzen. De derde zang echter wijkt dusdanig af van de oude mythe dat het voor de hand ligt om daar een verklaring voor te zoeken. In de eerste plaats verschijnt in de gedaante van de godin Styx een personage ten tonele dat in de traditie van het Persephone-verhaal tot dan toe nauwelijks een rol had gespeeld. Ten tweede is de gang van zaken rond de metamorfose van de jonge Kora tot godin, en dan met name de zelfstandigheid en de zelfbewustheid van haar optreden tegenover Styx, niet overeenkomstig het traditionele verhaal. | |||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||
Bovendien heeft Verwey zelf er bij de andere drie keren dat hij een uitspraak deed over de betekenis van het gedicht er telkens blijk van gegeven dat Persephone meer was dan alleen maar een verzameling tafereeltjes met wat ‘handelingen’ en ‘sentimenten’ en dat achter het gedicht wel degelijk een bepaalde bedoeling schuilging. De eerste van die drie keren gaat het om een tijdens Verweys leven ongepubliceerd gebleven sonnet dat in het Oorspronkelijk Dichtwerk gedateerd wordt tussen 1890 en 1903:Ga naar eind30 Zoals eens Hades in de bloemenweide
Van Enna kwam - wat dacht ik het meermalen -
Zo kwaamt gij, sombre vriend, mij vroolken halen
Langs 't pad dat naar uw donkre rijken leidde.
En als de Kora bang en blij verbeidde
Haar donkre Godheid van zijn wagen dalen,
Zo hoorde ik uw boeiend leed verhalen,
Met kloppend hart terwijl mijn oog niet schreide.
En als Persephone, toen rond hen beiden
De nacht sloot die geen morgen op komt klaren,
Schudde ik eerst trots mijn onbeschenen haren:
Toen droef, als zij in asfodillen-weiden,
heb ik Demeter in mijn hart gebeden
Dat zij mij slaakte uit dat bedroefd beneden.Ga naar eind31
G. Kazemier gebruikt in zijn artikel ‘Verwey en Gorter: Persephone en Mei’ dit sonnet als argument voor zijn interpretatie van Persephone. Uitgaande van een overeenkomst in betekenis tussen Verweys jeugdgedicht en het sonnet komt hij tot de conclusie dat Persephone een verbeelding is van een fase in de vriendschap tussen Verwey en Kloos. Verwey zou zich als jong dichter sterk aangetrokken hebben gevoeld tot ‘het sombere, het donkere’ van Kloos en ‘is zich door Kloos er meer dan ooit tevoren van bewust geworden, hoezeer de smart de mens levensdiepten openbaart die hij zonder deze waarschijnlijk nimmer zou hebben ervaren’.Ga naar eind32 Ik ben het daarmee niet oneens, maar wil bij zijn redenering en bij het gebruik van het sonnet voor een interpretatie van een ander gedicht enkele kanttekeningen plaatsen. Het sonnet maakt deel uit van een drieluik Vrienden. In het eerste (hierboven geciteerde) en in het laatste gedicht wordt een verhaal gebruikt als beeld van een moeizame vriendschap. In het eerste sonnet is dat de Persephone-Hadesmythe, in het derde het historische gegeven van de Engelse staatsman Strafford die door zijn vriend Pym om politieke redenen de dood wordt ingedreven en daarna door diezelfde Pym wordt betreurd. Naar aanleiding van die verhalen geeft Verwey in het tweede gedicht een beschouwing over vriendschap, waaruit duidelijk wordt dat het gaat om die van hemzelf met Kloos. Uit het feit dat Verwey in Vrienden hetzelfde mythologische verhaal als in Persephone gebruikt, mag echter nog niet worden afgeleid dat die | |||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||
gedichten dan ook op dezelfde wijze geïnterpreteerd kunnen worden. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat Verwey bij het schrijven van de reeks op zoek is geweest naar een verhaal dat zijn bedoeling kon verduidelijken, zich de eerder door hem gebruikte mythe herinnerde en aan het sonnet een betekenis heeft meegegeven die in Persephone nog geen rol speelde. De vraag naar de geldigheid van de door Kazemier gebruikte analogie wordt nog klemmender wanneer we kijken naar de laatste terzine van Zoals eens Hades in de bloemenweide. In dit laatste stuk spreekt de ‘ik’ over het verlangen om door Demeter verlost te worden uit ‘dat bedroefd beneden’. De strekking hiervan ontbreekt in de gedrukte versie van Persephone en komt ook niet overeen met het laatste stuk van *‘In Aïdoneus' vertrek’. In dat fragment beklaagt Persephone zich juist omdat ze niet kan kiezen tussen Hades en haar moeder.Ga naar eind33 Wat de afloop betreft, gaat het sonnet dus een heel andere richting uit dan het titelgedicht van Verweys debuutbundel. De vraag is dan of de overeenkomsten uit het eerste deel van het sonnet nog wel kracht van argument hebben. Uit het bovenstaande moge blijken dat enige voorzichtigheid geboden is bij het afleiden van gegevens uit het sonnet die vervolgens gebruikt worden voor een interpretatie van Persephone. Toch blijft de mogelijkheid bestaan om, aannemende dat het sonnet over de vriendschap met Kloos gaat, een verband te leggen met Verweys jeugdgedicht. In het eerste kwatrijn beschrijft Verwey dat de manier waarop de ‘sombre vriend’ in zijn leven verscheen, lijkt op de wijze waarop Hades het leven van Persephone binnendrong. Tussen gedachtenstrepen geeft hij daarbij aan dat deze vergelijking nu, bij het schrijven van het sonnet, niet voor het eerst bij hem opkomt: ‘wat dacht ik het meermalen’. Hij had blijkbaar al eerder de parallel opgemerkt tussen de ontwikkeling van zijn vriendschap met Kloos en de ontwikkeling van de relatie tussen de god en Kora. Men zou dan deze tussengevoegde regel als een verwijzing naar Persephone kunnen beschouwen, en dat zou weer een argument zijn om - met het nodige voorbehoud - aan te nemen dat dat gedicht bedoeld was als een verbeelding van de vriendschap tussen Verwey en Kloos. Kazemier legt uitgaande van het sonnet Zoals eens Hades in de bloemenweide in zijn interpretatie van Persephone de nadruk op de aantrekkingskracht die er voor de jonge Verwey uitging van ‘het leed, het sombere, het donkere van Kloos’.Ga naar eind34 Dat is heel goed mogelijk, al hoort daar de kanttekening bij dat de beschrijving van Hades in termen die allemaal met duisternis, donker en zwart te maken hebben en de typering van Hades als het negatief van Zeus geen eigen vondsten van Verwey zijn, maar - zoals ik hierboven heb laten zien - teruggaan op Preller. Dat een identificatie van een sombere Kloos met een duistere godheid niet louter hoeft te berusten op fantasie achteraf van al te gretige literatuurhistorici blijkt uit een intrigerende passage uit een brief van 3 november 1885 van Jacobus van Looy aan Verwey. Van Looy beklaagt zich daarin over de geringe werkzaamheid van Kloos als redactiesecretaris van de Nieuwe Gids en over zijn norse gedrag in het algemeen. Hij typeert Kloos vervolgens als ‘een gure Jupiter’; in het kader van een onderzoek naar | |||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||
Persephone is dit een opmerkelijke karakterisering, omdat ook Van Looy in Kloos blijkbaar een sombere god meent te herkennen. Bovendien merkt Van Looy nog op dat hij zich nu voortaan maar tot Verwey richt en dat dat een wending is ‘van de schemering rechtsomkeert naar het licht.’Ga naar eind35 In een tweede gedicht, het in 1908 gepubliceerde De Gestalten uit mijn Levenstijd (uit de bundel Het Blank Heelal), vertelt Verwey hoe hij Persephone schreef. Hij geeft daarbij aan dat hij zich aangetrokken voelde tot de ‘Wisseling, en dan weerkeer, wisseling van jaargetijden, dan van smart en vreugd’.Ga naar eind36 In het vervolg van het gedicht is dan sprake van een ‘bleke en donkre jonkman’ die ‘was als een die niet getroost kan zijn’ en die hem ‘den zang [van Persephone] had doen verstaan’. Het was deze ‘jonkman’, zo gaat Verwey verder, die hem erop wees dat het niet paste om ‘dien blijden galm te slaan, Alleen te leven in 't onsterfelijk lied’, zonder acht te slaan op het ‘Eeuwge Lijden’, het ‘Mensenhart’ dat ‘berooid en koud, langs winterse aard gaat en geen Liefde vindt’. Verwey geeft hiermee aan dat hij oorspronkelijk in het gedicht slechts de wisseling van de seizoenen, dus de traditionele betekenis van de Persephone-mythe wilde beschrijven. Onder invloed en misschien ook op aanwijzing van Kloos kreeg Persephone vervolgens een persoonlijkere lading: het gedicht gaf een beeld van de wijze waarop de jonge Verwey oog kreeg voor het menselijk leed, met als gevolg een verdieping van zijn dichterschap. Verschillende geleerden die zich met het gedicht hebben beziggehouden beschouwen het op overeenkomstige wijze als afbeelding van de wijze waarop Verwey met de sombere kanten van het menselijk bestaan (hetzij persoonlijk leed, hetzij het besef van de menselijke vergankelijkheid) te maken kreeg.Ga naar eind37 Vele jaren later, in 1926, komt Verwey, inmiddels hoogleraar, in zijn colleges opnieuw te spreken over de betekenis van Persephone. Daarbij lijkt hij zichzelf tegen te spreken. In de al genoemde uitgewerkte aantekeningen uit 1926 begint hij met de opmerking dat er achter het gedicht geen enkele gedachte schuilgaat: ‘Als men mijn jeugdgedichten met die van Perk en Kloos vergelijkt, dan treft het dat zij los zijn van welk gedachteleven ook.’ In een - later doorgehaalde - aantekening merkt hij tevens op dat Persephone ‘een mythologisch verhaal [is] waarvan de zin op geen enkele wijs wordt aangeduid’. In een opsommende bespreking van zijn vroege poëzieGa naar eind38 zegt hij verder over Persephone: Daarna boeide me de grieksche mythologie, als een symboliek van de natuurverschijnselen: Persephone, 't lichte seizoen dat geroofd wordt door het donkere, door Hades de God van de onderwereld. Deze verbeeldingen zoo klaar en bloeiend als ze in me ontstonden onder woorden te brengen - zoodat ze als 't ware door de woorden heenschenen - was het eenige wat me bezighield. Kloos schreef dan ook bij de verschijning terecht: Persephone wil niets zijn dan volmaakte plastiek, en dat is het.Ga naar eind39
Hieraan kan nog een citaat worden toegevoegd uit aantekeningen uit 1932: | |||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||
Het is duidelijk dat men ook dit [= de mythe van Persephone] onmiddellijk op den dichter zelf betrekken kan. Maar evenals het er bij de eerste gedichten niet toe doet of dat al dan niet puberteitsdromen zijn, omdat men ze onmiddellijk als dromen genieten kan, evenzo doet het er niet toe of de verplaatsing van Persephone naar de onderwereld, en de wijs waarop ze daar binnenkomt, een symbool is van de wijze waarop de dichter met het leed in aanraking kwam. De dichter zelf dacht daar ook niet aan. Hij schreef eenvoudig een gedicht, dat men opzichzelf genieten kan.Ga naar eind40
Deze opmerkingen lijken elk onderzoek naar een achterliggende betekenis die de dichter bij het maken van Persephone voor ogen stond (en die dus niet afgeleid is van een interpretatie achteraf) bij voorbaat zinloos te maken. Daarmee zou Maurits Uyldert gelijk krijgen waar hij in 1954 - op basis van de college-aantekeningen uit 1932 - stelt dat in het gedicht geen sprake is van ‘bewuste symboliek’ en ‘het in beeld brengen ener innerlijke werkelijkheid’. Hoogstens, zo merkt Uyldert op, zou Verwey onbewust enkele ervaringen uit zijn jeugd in het gedicht hebben verwerkt.Ga naar eind41 Maar het feit dat Verwey opmerkt dat er geen ‘gedachteleven’ in Persephone te vinden is, wil nog niet zeggen dat het gedicht uitsluitend gelezen mag worden als een verhaal zonder verdere betekenis. De vergelijking met de jeugdgedichten van Perk en Kloos maakt duidelijk dat hij daarmee alleen bedoelt dat in zijn eigen gedicht geen sprake is van een verkondiging van een levensleer als in de (eerste versie van) de Mathilde-cyclus van Perk of van een confrontatie tussen enkele levensbeschouwingen als in Kloos' Rhodopis.Ga naar eind42 Verder laat Verwey de hierboven aangehaalde passage uit 1926 onmiddellijk volgen door de opmerking: ‘Plastiek, beelding, wel te verstaan, niet van een uiterlijke werkelijkheid, maar van de innerlijke droom.’ Dit wijst er op dat er meer achter het gedicht steekt dan Uyldert wil doen geloven. Dat wordt nog duidelijker, wanneer Verwey in zijn betoog uit 1926 enkele pagina's verder opmerkt: In de grieksche mythologie staan deze figuren [Persephone en Kora] gescheiden. In de eene voorstelling is Persephone Kora, het geroofde meisje; in de andere is zij de vrouw van Hades. Dat deze figuren hier in elkaar overgaan, dat men het meisje vrouw ziet worden, dat de groei van kind naar volwassene hier beleefd wordt, dat is het eigenlijke, waardoor dit Persephone-gedicht zich onderscheidde van zijn voorgangers. De groei-droom van de dichter-zelf was erin uitgebeeld.Ga naar eind43
Verwey zegt hier met zoveel woorden dat er achter Persephone een autobiografische betekenis schuilgaat. Die betekenis hoeft hem niet vanaf het begin van zijn werk aan het gedicht duidelijk voor ogen te hebben gestaan, maar kan gaandeweg zijn ontstaan. Het eerste hierboven aangehaalde citaat uit 1926, waarin Verwey aangeeft alleen maar ‘verbeeldingen’ onder woorden te hebben willen brengen, kan bij nadere beschouwing heel goed terugslaan op een fase waarin hij slechts van plan was de mythe bij wijze van dichterlijke oefening poëtisch weer te geven, een fase waarvan ook sprake is in De | |||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||
Gestalten uit mijn Levenstijd. Hetzelfde geldt voor het citaat uit 1932: ook daar lijkt Verwey alleen te spreken over het verhaalverloop van de traditionele mythe. Die achterliggende betekenis van het gedicht - en Verwey zegt dit ondubbelzinnig - is dat Persephone gelezen moet worden als een ‘innerlijke droom’, de ‘groei-droom van de dichter-zelf’. Helaas werkt Verwey deze intrigerende uitspraak niet verder uit. Onduidelijk blijft daardoor of Persephone de weergave is van een persoonlijke ontwikkeling zoals de dichter die voor zichzelf hoopte, maar die hij nog moest doormaken, of dat het gaat om een droom waarin de ontwikkeling van de dichter zoals die plaatsgevonden had, wordt afgebeeld. Op basis van de uitspraken van Verwey over Persephone, aangevuld met de gegevens over de bronnen ervan, lijkt het nu mogelijk een zinvolle hypothese op te stellen over het ontstaan en de bedoeling van het gedicht. In mei 1882 las Verwey Keats' Hyperion in de vertaling van Van Lennep. Enkele maanden later begon hij Grieks en Latijn te leren ten behoeve van het staatsexamen en maakte zo nader kennis met de Griekse mythologie. Kloos leende hem daarvoor handboeken en wees hem op de mythe van Persephone als mogelijk onderwerp voor een gedicht. Verwey schreef vervolgens in de periode van na november 1882 tot april 1883 alle overgeleverde fragmenten van Persephone.Ga naar eind44 Uit de combinatie van het gedicht De Gestalten van mijn LevenstijdGa naar eind45 en de collegestof uit 1926 kan worden geconcludeerd dat het daarbij aanvankelijk slechts zijn bedoeling was om een bekende Griekse mythe poëtisch na te vertellen. Tijdens het werken aan het gedicht kreeg hij vervolgens oog voor de mogelijkheden die die mythe hem bood voor een gedicht met een diepere bedoeling. Dit kan het gevolg zijn geweest van zijn omgang met Willem Kloos. Mogelijk - Kloos zelf blijft hiervoor de enige bron - had Kloos hem al kennis laten nemen van de op dat moment voltooide fragmenten van Okeanos en hem op de hoogte gebracht van de bedoeling van zijn gedicht als een allegorische voorstelling van de strijd tussen de oude en de nieuwe dichters.Ga naar eind46 Verwey, begonnen met het getrouw navertellen van de mythe, paste de derde zang van zijn gedicht door het inlassen van de Styx-passage zodanig aan dat er een parallel ontstond met het verhaalverloop van Okeanos en maakte van Persephone daarmee eveneens een afbeelding van de strijd tussen de Tachtigers en de oudere generatie. De mogelijkheid bestaat ook nog dat Kloos en Verwey hun gedichten schreven in een poging tot een dichterlijke tweekamp in de geest van Shelley en Keats. In de ‘Aanteekeningen’ van Willem Warnar van Lennep bij de Hyperion-vertaling hadden ze immers gelezen dat Shelley en Keats een ‘vriendschappelijken wedstrijd’ hadden gestreden met respectievelijk The Revolt of the Islam en Endymion.Ga naar eind47 Wellicht - hard bewijs hiervoor ontbreekt - dat Kloos en Verwey besloten hadden een soortgelijke wedstrijd te houden, waarbij hetzelfde thema, de strijd tussen de dichterlijke generaties, uitgewerkt moest worden tot twee verschillende gedichten. Toch voldoet ook de interpretatie van Persephone als een dichterlijke afbeelding van een conflict tussen twee dichterlijke generaties nog niet helemaal. In zijn college-aantekeningen uit 1926 had Verwey immers opgemerkt | |||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||
dat in het gedicht zijn eigen persoonlijke groei werd uitgebeeld. In verband hiermee wil ik opnieuw wijzen op een passage uit de ‘Aanteekeningen’ van Van Lennep bij de vertaling van Hyperion. Verwey zal daarin hebben gelezen dat Van Lennep een diepere lading gaf aan de gangbare interpretatie van Keats' gedicht. Volgens hem verklaarde Keats in Hyperion de strijd tussen twee levensbeschouwingen met een beroep op zijn eigen bewustwordingsproces als dichter: Keats was begonnen met zijn dichtkunst te baseren op de zintuiglijk waarneembare wereld buiten de mens om en kwam toen tot het besef dat niet de natuur, maar de mens centraal moest staan. In de woorden van Van Lennep: Natuuraanschouwing [...] is het begin van de poëzie en van de Godenleer; beschouwing en vooral doorgronding van den mensch alleen geeft aan poëzie en Goden-opvatting de ware wijding.Ga naar eind48
Deze passage doet denken aan de wijze waarop Verwey zijn eigen dichterlijke ontwikkeling beschrijft in Zoals eens Hades in de bloemenweide en - meer nog - De Gestalten van mijn Levenstijd. Ook daarin was sprake van een jong, uitsluitend op het zintuiglijke gericht ‘onmenslijk’ dichterschap, dat onder invloed van een ‘sombre vriend’ - waarin Kloos te herkennen valt - een ontwikkeling doormaakt: ook het ‘boeiend leed’, het ‘Eeuwge Lijden’ behoort voortaan tot het domein van de dichter. Persephone in de oorspronkelijke, in april 1883 voltooide versie laat zich dan als volgt interpreteren: de jonge Verwey, dromerig en met alleen oog voor het schone in de buitenwereld, maakt door middel van Kloos kennis met andere, sombere kanten van de wereld en verrijkt daardoor zijn dichterschap. De aan de traditie gehechte buitenwacht - gepersonifieerd in de godin Styx - wijst dit nieuwe dichterschap echter af. Verwey, door zijn nieuwe poëzie-opvatting volwassen geworden, is dan in staat zonder hulp van zijn leermeester Kloos zijn eigen verschijning aan het dichterlijk firmament te verdedigen. Maar er blijft enige weemoed: in *‘In Aïdoneus' vertrek’ twijfelt Persephone of de doorgemaakte ontwikkeling wel zo positief is. Het verhaal is hiermee nog niet afgelopen. De vraag blijft waarom Verwey bij publicatie van Persephone en andere gedichten in 1885 enkele passages wegliet en ze ook in een later stadium nooit in druk heeft laten verschijnen. Uitgaande van een interpretatie van het gedicht als een verbeelding van de persoonlijke ontwikkeling van de dichter is ook hier een verklaring voor te vinden. In de ruim twee jaar dat Persephone in zijn la lag, ontwikkelde Verwey zich verder als dichter en letterkundige. Hierbij nam hij ten opzichte van Kloos zowel poeticaal als persoonlijk een steeds zelfstandiger positie in, waarbij hij zich waarschijnlijk ook steeds meer ging ergeren aan diens neerbuigende houding.Ga naar eind49 Toen Verwey de Persephone-fragmenten die hij op papier had staan voor uitgave gereed maakte, voldeden ze niet meer als autobiografische voorstelling van zijn eigen dichterschap. De weggelaten fragmenten dragen ertoe bij dat in de eerste, volledige versie Persephone gefascineerd blijft door Hades, terwijl het Verwey er om ging zijn eigen, van Kloos onaf- | |||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||
hankelijke dichterschap te bezingen. Om dat duidelijk te maken moest hij de nadruk leggen op de zelfstandige ontwikkeling van Kora tot godin en de rol van Hades bij die metamorfose minder belangrijk laten lijken. Om dit te bereiken liet hij de fragmenten *‘De bronnimf’, *‘Persephone's droom’ en *‘In Aïdoneus' vertrek’ weg, omdat daarin sprake was van bewondering voor Hades en Persephone met name in de laatste twee duidelijk blijk gaf van haar grote liefde voor hem. Het stukje ‘Hades’ uit de gehandhaafde ‘Kleinere Fragmenten’ kon Verwey bij de publicatie in 1885 wel gebruiken. In dit stukje vertelt een ik - waarin men Persephone of eventueel de bronnimf kan zien - van een droom over Hades, maar nergens wordt daarin bewondering of liefde voor de god van de onderwereld uitgesproken. Voor wie de weggelaten fragmenten kent, wordt duidelijk dat Persephone in de laatste, definitieve versie zich laat lezen als een poëtische verbeelding van de wijze waarop de jonge Verwey eerst onder invloed van Kloos kwam en zich vervolgens daaruit losmaakte. De laatste en moeilijkst te beantwoorden vraag is waarom Kloos altijd en Verwey zelf lange tijd over een achterliggende autobiografische bedoeling van het gedicht hebben gezwegen. In het geval van de brief van Kloos aan Vosmaer van 24 december 1883 ligt dat voor de hand: Vosmaer was een vertegenwoordiger van de oudere generatie en het gedicht was in feite ook tegen hem gericht. Ingewikkelder wordt het met de al genoemde toonaangevend gebleven bespreking van Persephone door Kloos in 1885. Daarin ontkende Kloos immers opnieuw dat Verweys gedicht een diepere bedoeling had. Dit valt alleen te verklaren wanneer men aanneemt dat Kloos de nieuwe door Verwey aan het gedicht gegeven betekenis heeft doorzien. Hij zou immers moeilijk in het openbaar hebben kunnen toegeven dat in het gedicht zijn rol bij de ontwikkeling van Verweys dichterschap als minder belangrijk werd voorgesteld. Verwey op zijn beurt zal ten tijde van de ‘oude strijd’ in de jaren tachtig in ieder geval naar buiten toe niet hebben willen toegeven dat er tussen Kloos en hemzelf verschillen bestonden en zal daarom Kloos' visie op het gedicht niet hebben weerlegd. In later jaren zou een uitleg van het gedicht als beeld van Verweys onafhankelijk worden van Kloos alleen maar olie op het vuur gooien en een bij voorbaat vruchteloze polemiek uitlokken. Alleen in enkele gedichten en in de relatieve beslotenheid van de collegezaal gaf Verwey daarom nog een hint - en niet meer dan dat - dat achter Persephone meer schuil ging dan werd aangenomen. | |||||||||||
BijlageHieronder zijn de teksten opgenomen van de drie in dit artikel besproken ongepubliceerde fragmenten van Persephone. In het Verweyarchief bevinden zich in totaal zes handschriften van het gedicht, die onderling verschillen en waarvan sommige nogal afwijken van de uiteindelijk door Verwey gepubliceerde versie. *‘De Bronnimf’ is overgenomen van een manuscript dat in het | |||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||
Verweyarchief bewaard wordt onder signatuur XI 35. Van dit manuscript bestaat een latere versie, vermoedelijk een netschrift, te vinden onder signatuur III 31. Daarin is echter een deel van *‘De Bronnimf’ vervangen door een verbindend prozastukje. *‘Persephone's droom’ is met enkele kleine varianten wel in zijn geheel terug te vinden in de netversie, waarvan het hier is overgenomen. *‘In Aïdoneus' vertrek’ tenslotte is een deel van een uit één blad bestaand handschrift (Verweyarchief sign. XI 35, zie ook Hummelen 1983, p. 37, noot 5 en 11). Door Verwey zelf is de tekst daar aangeduid als ‘Fragment’. Deze laatste tekst is ook terug te vinden in Verwey 1983, p. 70-71, maar daarbij gaat het om een samenvoeging van twee fragmenten uit verschillende handschriften, waarbij bovendien de spelling is gemoderniseerd. De met een asterisk gemarkeerde titels zijn niet van Verwey, maar ontleend aan Hummelen 1983. | |||||||||||
*‘De Bronnimf’Zoo bleef het tot een zoelen zomernoen:
Warm lag de middag broeiende over 't bergwoud;
Soms floot in 't volle boschje' een enkle vogel
Allerlei tonen - dan was alles stil;
Want al wat leefde school in koele schauw,
Oók Kora: bij een bron lag ze aan den zoom
Voorover in het koel en zwellend gras
En geur'ge hyakinthos, vol in bloei;
En lang en langzaam liet zij bloemen vallen
Op 't water, doch zij wist nauw dat zij vielen.
Lang was zij wakende in een halven droom
Toen zij een stem vernam, dicht neven haar.
Zij hief het hoofd tot luistren toen alweêr
Dat klagelijk geluid, door 't water rees
Dat rimplend in zijn schemering bewoog,
‘Waarom maakt gij, zoo wreed, tot doode bloemen
De geurenzoete met hun gouden kopjens
Die in mijn lijden deelen.’
Kora bleef
Nieuwsgierig luist'ren en toen vroeg zij zacht
Met angstig trillen in haar stem: ‘Wie zijt gij?’
En 't antwoord was: al wat ik nù ben ziet gij:
Een lichaamlooze ziel en leêge klank
In deze bron gebannen - wat ik was?
Een Nimf der bosschen - 'k zal u alles zeggen
Zoo hoor: Het was een laatste zomeravond
Met vreemde flikk'ring dreef de halve maan
Boven de boomen in de donkre lucht -
Lange geluiden togen door het woud
En met hen togen, de moerassen over
Dwaallichtjens, angstig flikkrend naar de maan.
| |||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||
En in een geluwe geweven webbe
Spon ik de teekenen voor elk geheim,
Dat in de bosschen zweeft om middernacht
En 'k hief bij poozen mijne stem ten zang
Een enkle lange toon, die beurt om beurt
Herhaald werd door de Nimfen van het woud.
Nog klonk van verre een lied toen daar een macht
Sidderde door de wouden en ik vond
Geen teken in mijn webbe voor zijn aanzijn
En als een donderwolk, die neergejaagd,
De bosschen voor zich uitboog kwam mijn doem.
't Was Hades. hoog op den donkeren wagen
Stond hij, de hand aan de teugels der paarden.
Zwaar op den mantel-omfladderden schouder
Vielen als manen breed de zwarte lokken,
Want de eeuw'ge schaduw, die zijn hoofd omwolkt
Was afgevallen op zijn schouders als
Nooit mensch nog God aanschouwd had.
En 't is de straf van Hades dat ik hier
Als bron moet leven in der bosschen nacht.
Zij zweeg en in gedachten aanschouwde Kora
Hades den mantelomfladderden doodsgod.
| |||||||||||
*‘Persephone's Droom’In koelte van dicht loof en donkre blaren
Wier schaduw neerdaalde in die stille plaats
Stond, peinzend tusschen 't groen Persephone.
Zwaar hing en zwijgend tak en twijg ter aard
en dorst niet ruischen; doodsch als eigen schâuw
Lag loof op loof. - De bloemen bukten 't hoofd
en vlijden 't op haar blanke voeten neer.
Zij had den arm aan 't knoestig hout geleund
en zachtjens zonk op dien gebogen arm
Haar wang, die bleeker scheen van 't lange mijm'ren.
Haar donker oog was vol van schuwe vreugd:
In 't welvend ruim van haar verbeelding rezen
Gegroefde zuilen, deinzende in den nacht
En nacht-omwelfd. En éenzaam schreed zij voort
Op steenen trappen waar haar stappen galmden.
Doch als wanneer een wolk hóog voór de zon
Haar schaduw met zich wijken doet langs de aard
En 't licht zwelt over 't veld in lange lijnen:
Zoó kwam nieuw leven, deinende op de lucht,
Het hangend loover hief zich op en boog
En al 't gebladert' ruischte en golfde uitéen
Toen, lachende over 't loof, Demeter kwam.
| |||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||
Tusschen de hallen van den Chaos stond
Weleer haar hooge burcht en daar, alleen,
Had zij de wording van het licht aanschouwd,
En al 't geheim, waarnaar de sterv'ling streeft,
Lag in haar peillooze oogen half ontsluierd.
Haar blonde lokken krulden rond den nek
En zwaar viel over 't breede voorhoofdvlak
De wingertkrans waartusschen trossen gloeiden
Der purp'ren druif van Dyonusos' teelt.
Zachtvoetig kwam zij tot Persephone
En, zijwaarts tot haar buigend, sloeg zij d'arm
Haar om de blanke schouders, wijl zij sprak:
‘Wat zijn uw wangen bleek, Persephone -
Wat buigt ge 't schoone hoofd of menschenzorg
Den gang kon drukken van een godenkind?
Waarom verliet ge 't spel en de anemonen
Die lieflijk stonden in uw lokken, Kore?’
Als éen, die door de duisternis van ver
De stem hoort van een vriend, doch weet niet waar,
En met gebogen hoofd blijft luistren, lang
Nadat die klank verruischt is in den nacht:
Zoó stond Persephone en aan haar zij
Stond lang met stillen glimlach de Godin.
Totdat de mijmrende opzag en zeer zacht
Dus sprak, zoo kalm als sprak zij zóo reeds lang:
‘Demeter, 'k had een droom van Aïdoneus:
Hoog zat hij neer op grauw en brokk'lend rots
En zelf dat brokk'lend, grauw graniet gelijk,
Zoó éenzaam als ik nooit een sterv'ling zag.
De linkerhand steunde de ontzach'bre kin
En de andre hand lag naast hem, rots op rots,
Omkruld door vale loovers, bloesemloos ...
En bleek en lichtloos gleden door de rotsen
De schimmen, die daar eeuwig, eeuwig zwerven,
En ieder boog met afgewend gelaat
Omdat zij zelf dien rouw niet dorsten zien.
Maar Hades zag niet tot hij eind'lijk 't hoofd
Geweldig hief, doch doelloos om zich staarde,
Als een, die aan iets denkt en opziet, doch
In 't zoeken reeds vergeet waarnaar hij zocht.
Maar in dien eénen stond was 't of verachting
Verdelgende over 't hoofd dier dooden streek,
Dier kleine dooden. O toen zóo zijn blik
Door al de duisternis dier ruimten daalde
Scheen hij mij grooter dan der Goden God!’
Zoó sprak ze en, sprekend, sloeg door al haar leden
Der woorden golving heen inGa naar eind50
| |||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||
En starend stond zij, toen zij lang reeds zweeg,
Den rechterarm in geestdrift half geheven...
Doch o, toen kwam op haar gelaat die smart
Die als de dauw langs 't veld, drijft langs de ziel,
Gelijk de dauw, waar de aard wel schoon in schijnt,
Maar die toch drukt en overgaat in tranen!
Demeter sprak niet, doch zij kuste Kora
Met d'eeuwige lach, waarmee een moeder spreekt.
En nam haar hand en leidde haar zeer zacht
Door 't hangend loof dat week voor de Godinnen. -
| |||||||||||
*‘In Aïdoneus vertrek’
| |||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||
O, Hades! Hades! Kan der wereld weedom
Ook over Goden komen in Uw rijken
En moet de Kora om haar moeder weenen
En weten dat ze om u óok weenen zou!
En toen boog Kora weer tot Hades neer
En kuste hem op de mond en breede borst
Veel inniger omdat zij toch wel wist
Dat zij ook hem niet missen wou.
| |||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||
Literatuur
| |||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||
|
|