Voortgang. Jaargang 15
(1995)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| ||||||||||||||||
‘Gerechtigheid is lang ten zeetel uit gerukt’Ga naar eind*
| ||||||||||||||||
Inleiding: preventieve censuur in de Amsterdamse schouwburgToen op 25 November 1677 de Amsterdamse schouwburg na een sluiting van ruim vijf jaar vanwege de oorlogsomstandigheden weer open ging en de regenten van het theater vanaf 30 december met de opvoering van Hoofts Warenar terugkeerden naar het gewone repertoire,Ga naar eind1 gebeurde dat onder tamelijk strikte voorwaarden van de Amsterdamse regering. Deze had namelijk op 28 december in de benoemingsacte van de zes nieuwe regenten vastgelegd dat de schouwburg voortaan van alle aanstotelijkheid soo tegens de eerbaerheid en de betamelijkheid der zeeden, alsmede van Godsdienst, of 't geen van dezelve is dependerende soodanig werde gesuijvert dat sij zoude sijn buijten alle opspraek, en sulx voortaen een nut ende leersaem tijdverdrijf, [...]Ga naar eind2
Deze bepaling betekende dat de stadsregering de schouwburg met een vorm van preventieve censuur opzadelde, waarvoor zij de verantwoordelijkheid bij de regenten legde. Deze hadden er maar voor te zorgen dat er geen zaken op het toneel kwamen, waaraan de predikanten op enigerlei wijze aanstoot konden nemen, omdat zij er kritiek op de kerk of de dominees in meenden te beluisteren. Ook alles wat in strijd was met de goede zeden moest worden geweerd, zodat de tijd van frivole of ontuchtige kluchten voorbij leek te zijn. Over politiek of kritiek op de stadsregering werd in de bepaling niets gezegd.Ga naar eind3 Men mag echter aannemen dat het voorschrift in dit opzicht eveneens een preventieve werking had, want de schouwburgbestuurders wisten heel goed dat zij hun goodwill bij de stadsregering zouden verliezen, als zij toelieten dat er op het toneel kritische noten over de politiek of over het stadsbestuur zouden worden gekraakt. De heren op de kussens wensten rust in de | ||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||
stad en wilden in de schouwburg niet geërgerd worden.Ga naar eind4 In de praktijk betekende dit dat het voor toneeldichters voortaan vrijwel onmogelijk zou zijn om actuele politieke problemen door middel van het toneel onder de aandacht van het publiek te brengen. Voor de toneelschrijvers kwam daar nog iets bij. Zij hadden namelijk in dit opzicht ook niets te verwachten van de nieuw aangestelde regenten van de Schouwburg, want van dat zestal behoorden er drie tot het kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum, dat daarmee een machtige positie bezat in het nieuwe schouwburgbestuur. De leden van Nil hadden uitgesproken opvattingen over de functie van de schouwburg en het soort repertoire dat er moest worden gespeeld. Eén van de nieuwe regenten was de dichter Andries Pels, die van de Amsterdamse burgemeesters Hudde en Van Beuningen de opdracht had gekregen om een apologie voor het goede toneel te schrijven, die de tegenstanders van de schouwburg de mond moest snoeren.Ga naar eind5 Deze opdracht resulteerde vier jaar later in de publicatie van Gebruik én misbruik des tooneels,Ga naar eind6 in welk geschrift Pels een toneel propageerde waarin geen enkele ruimte was voor de politieke actualiteit.Ga naar eind7 Ook zijn overige opvattingen over toneel, en die van Nil in het algemeen, lagen helemaal in de lijn van de stadsregering: de schouwburg hoorde een plaats te zijn ‘daar de ontucht wordt geweerd, // En burgerlyke deugd, én tucht mét lust geleerd.’Ga naar eind8 De nieuwe schouwburgregenten kregen van de stadsbestuurders een vrij mandaatGa naar eind9 en konden dus naar eigen believen een repertoire samenstellen, waarin geen plaats meer was voor stukken als Joan Dullaarts Karel Stuart, Reyer Anslo's Parijsche BruiloftGa naar eind10 of Thomas Asselijns Op- en ondergang van Mas Anjello,Ga naar eind11 omdat deze treurspelen een te duidelijke politieke betrokkenheid vertoonden. Het overwicht van Nil in het schouwburgbestuur heeft niet lang geduurd. Toen de nieuwe bestuurders door de burgemeesters waren benoemd hield hun mandaat ook in dat zij onafhankelijk waren gemaakt van de regenten van de godshuizen, waarschijnlijk tot ongenoegen van de laatsten. Deze keken dan ook met argusogen naar het repertoire dat het nieuwe schouwburgbestuur liet spelen, want hun charitatieve instellingen profiteerden van de opbrengsten van het theater. De ‘vaders’ van de godshuizen hadden al gauw veel kritiek op de regenten van de schouwburg, omdat zij veel stukken lieten spelen uit de kring van Nil Volentibus Arduum, die niet bepaald publiekstrekkers bleken te zijn. Dat had weer tot gevolg dat de opbrengsten laag bleven, zodat de godshuizen weinig inkomsten kregen. Blijkbaar hebben de regenten van de charitatieve instellingen bij het stadsbestuur geklaagd, want in augustus 1680 bepaalden de burgemeesters, dat de regenten van het Weeshuis en het Oudemannenhuis zeggenschap kregen bij de benoeming van regenten van de schouwburg en voortaan zelf de plaatsbiljetten voor de schouwburg mochten verkopen. Ook mochten zij beslissen over alle uitgaven die voor de schouwburg noodzakelijk waren. Dit besluit betekende vragen om moeilijkheden en die bleven dan ook niet uit. Ruzie en geharrewar tussen de regenten van de schouwburg en de ‘vaders’ van de godshuizen over de kosten van decors en | ||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||
toneelkleding en over de betaling van acteurs waren aan de orde van de dag.Ga naar eind12 Het kwam zelfs zover dat zes goede toneelspelers, die niet langer in voortdurende onzekerheid wilden verkeren over hun betaling, vertrokken. In 1681 hadden de regenten van de schouwburg er genoeg van en legden hun functie neer. Gelukkig bleek een drietal toneelschrijvers bereid de exploitatie van de schouwburg op zich te nemen, zodat de regenten van de godshuizen het theater konden verhuren aan Dr. Lodewijk Meyer, Joan Pluimer en Pieter de la Croix. Van hen kwam alleen Meyer nog uit Nil Volentibus Arduum. De opvattingen van het genootschap over het repertoire zullen dus nog wel niet helemaal uitgespeeld zijn geweest, maar veel gewicht kunnen zij niet meer hebben gehad. Bovendien stierf Meijer al in november 1681.Ga naar eind13 Hoewel er daarna in het bestuur van de schouwburg geen sprake meer zal zijn geweest van directe invloed van Nil en de keus van het repertoire weer even ruim was als voorheen, bleven politieke en kerkelijke actualiteit op het toneel taboe. Ook de nieuwe bestuurders waakten ervoor de stedelijke bestuurders niet te ergeren. | ||||||||||||||||
‘Geëngageerd’ toneel, het probleem van de onverstaanbaarheidVoor een ‘geëngageerd’ toneeldichter kon het feit dat actuele betrokkenheid op het toneel uit den boze was, problemen opleveren want er kon zich een politieke situatie voordoen waarin een dichter, naar eigen overtuiging, niet langer kon zwijgen, maar zijn visie op of aanklacht tegen bepaalde politieke of maatschappelijke ontwikkelingen voor het voetlicht wilde brengen. Het probleem was echter dat hij dat op zo'n manier moest doen, dat hij de preventieve censuur van de regenten van de schouwburg passeerde. Als die horde eenmaal was genomen, was de kans dat hij de ontstemming van de stedelijke regering alsnog zou opwekken betrekkelijk klein. Het betekende voor een toneelschrijver in de praktijk dat hij zijn intenties zodanig moest omzwachtelen, dat de schouwburgregenten die het stuk moesten lezen en beoordelen of het gespeeld kon worden, geen argwaan kregen. Maar een boodschap die al te zeer werd verhuld liep het risico van onverstaanbaarheid of nog erger van verkeerde interpretatie. En dan had de auteur het tegendeel bereikt van wat hij wilde. Ik heb sterk de indruk dat zo'n situatie zich in 1685 heeft voorgedaan met Thomas Asselijns tragedie De dood van de graaven Egmond en Hoorne.Ga naar eind14 Niet alleen dat waarschijnlijk nauwelijks iemand de intenties van de auteur heeft begrepen, maar men heeft de inhoud van het stuk zelfs zo verkeerd geïnterpreteerd dat dit heeft geleid tot een - tijdelijk - verbod om het treurspel op te voeren. Op zich is het natuurlijk niet bijzonder dat een auteur zo'n bekende en tot de verbeelding sprekende gebeurtenis uit de begintijd van de Nederlandse opstand tegen Filips II kiest als stof voor een treurspel. Het publiek kent in grote lijnen de feiten en zal vooral nieuwsgierig zijn naar de invulling die de auteur geeft aan de gebeurtenissen.Ga naar eind15 Tegen de achtergrond | ||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||
van het gegeven dat een historiedrama vaak evenzeer verwijst naar de tijd waarin het wordt geschreven als naar het verleden,Ga naar eind16 dringt zich de vraag op waarom de auteur op dat moment een treurspel uitbrengt over juist deze gebeurtenis. Geeft de tekst signalen waaruit we de intenties van de schrijver kunnen afleiden? Al bij eerste lezing kunnen we constateren dat in De dood van de graaven Egmond en Hoorne een zeer zwaar accent wordt gelegd op het aspect van de gewetensdwang. De vraag die dan moet worden gesteld is of er kort voor of in 1685 in de Republiek in de binnenlandse politiek of de kerkelijke ontwikkelingen feiten of gebeurtenissen zijn te traceren waarbij de vrijheid van geweten is bedreigd. Onderzoek in die richting levert geen resultaten op, want noch bij de overheid noch in de publieke kerk doen zich in deze jaren kwesties voor waarbij kan worden gesproken over het uitoefenen van gewetensdwang.Ga naar eind17 De intenties van de auteur moeten dus in een heel andere richting worden gezocht. Naar mijn inzicht is De dood van de graaven Egmond en Hoorne een directe reactie op de belangrijkste Europese politieke gebeurtenis van het jaar 1685, de herroeping van het Edict van Nantes door de Franse koning Lodewijk XIV. Daarmee ontnam deze vorst de Franse protestanten, de Hugenoten, hun laatste religieuze vrijheden, nadat hun politieke rechten hun al in een veel vroeger stadium waren ontnomen. Analyse van het treurspel wijst, zoals we zullen zien, uit dat De dood van de graaven Egmond en Hoorne kan worden beschouwd als een aanklacht tegen het optreden van Lodewijk XIV. Geen van Asselijns Amsterdamse tijdgenoten heeft deze boodschap blijkbaar begrepen toen het stuk op 6, 8 en 10 december 1685 werd opgevoerd. Noch de burgemeesters noch de predikanten hebben de intenties van de auteur doorzien. De laatsten konden alleen maar protesteren tegen de opvoering van een stuk ‘waarin alderley bittere ende boose invectiven tegen de Reformatie ende de gereformeerde godsdienst etc. gevonden werden’.Ga naar eind18 De vraag is echter waar die ‘invectiven’ in het stuk dan wel te vinden zijn. We worden in Asselijns treurspel geconfronteerd met een aantal felle uitspraken tegen ketters en ketterij, die afkomstig zijn van Alva en consorten. In de context van het stuk kan van hen weinig anders worden verwacht. Zoiets hoeft echter nog geen reden te zijn voor protesten bij de burgemeesters. Ook in een veel gespeeld stuk als Anslo's Parijsche Bruiloft (1649) worden wel minder vleiende opmerkingen gemaakt over kettersGa naar eind19 De predikanten hebben hierin echter nooit aanleiding gezien om verbod van opvoering te bepleiten. De vraag kan daarom worden gesteld of niet veel meer dan de ‘bittere ende boose invectiven’ die niet zijn te vinden, één van Asselijns bronnen het ongenoegen van de dominees heeft gewekt? In zijn opdracht van het treurspel noemt Asselijn als bron de Kerckelyke Historie van de zuidnederlander Cornelius Hazart. Deze jezuïet is een gezworen vijand van de Nederlandse theologen, die voortdurend in allerlei polemische geschriften door hem worden aangevallen, waarbij hij de ‘invectiven’ tegen de gereformeerden en de reformatie niet schuwt.Ga naar eind20 Het zou kunnen dat de predikanten zich zwaar hebben gestoord aan het gebruik | ||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||
van Hazart als bron en zo tot hun optreden bij de burgemeesters zijn gekomen. Ik kom daar nog uitvoeriger op terug. Hoewel de dominees zelf toch getraind waren in het trekken van parallellen en het signaleren van analogieën, zijn zij blijkbaar niet op de gedachte gekomen dat het in Asselijns stuk uiteindelijk niet ging om gebeurtenissen uit het eigen nationale verleden, maar om de actualiteit van de vervolging van hun Franse broeders en zusters, waarover zij zich op de preekstoel gewoonlijk zeer opwonden. De Amsterdamse predikanten konden zich, in de woorden van Worp, alleen maar ergeren, omdat uit Alva's mond geen ‘lofrede op de Nederduitsch Gereformeerde Kerk’ kwam.Ga naar eind21 Konden ze niet of wilden ze niet zien waar het om ging of vonden zij dat het thema van de geloofsvervolging in de schouwburg niet aan de orde mocht worden gesteld? Hoe dit ook zij, het ziet er naar uit dat zij succes hebben gehad met hun protest, want het treurspel mocht tijdelijk niet meer worden opgevoerd.Ga naar eind22 Voor een goed inzicht in de samenhang tussen De dood van de graaven Egmond en Hoorne en de herroeping van het Edict van Nantes is het nodig stil te staan bij de voorgeschiedenis en bij de politieke en maatschappelijke implicaties van de herroeping. Daarbij komen ook aan de orde de gevolgen van de herroeping voor de verhouding tussen Frankrijk en de Republiek en tussen Frankrijk en Amsterdam en de reactie van de publieke opinie in de Noordelijke Nederlanden. | ||||||||||||||||
De herroeping van het Edict van NantesDe herroeping van het Edict van Nantes had een lange voorgeschiedenis. Toen Hendrik IV in 1598 het Edict waarin de rechten en vrijheden van de Franse Hugenoten precies werden omschreven, afkondigde, was dit een belangrijke politieke gebeurtenis. Voor de eerste maal in de Europese geschiedenis werd binnen één staat officieel een zekere vrijheid van godsdienstoefening toegestaan aan aanhangers van een andere godsdienst dan de gevestigde, rooms-katholieke, kerk. Hoewel er geen sprake was van volledige gelijkstelling van de beide godsdiensten, was er toch wel een gedeeltelijke pariteit.Ga naar eind23 Niet alleen de religieuze vrijheden van de Hugenoten waren vastgelegd, maar ook hun politieke en maatschappelijke rechten en verplichtingen. De vrijheid die de Franse protestanten zich daarmee hadden verworven, zou na de dood van Hendrik IV in 1610 langzaam maar zeker weer worden afgebroken. Dit had verschillende oorzaken: enerzijds het feit dat de Hugenoten sterk verpolitiseerden en als het ware een staat in de staat gingen vormen, en anderzijds de toenemende centraliseringspolitiek van de Franse kroon en de steeds grotere invloed van de rooms-katholieke geestelijkheid aan het hof, georganiseerd in de Assemblée du Clergé.Ga naar eind24 Vooral het optreden van Richelieu, die vanaf 1624 uitvoerend minister van Lodewijk XIII was, werd gekenmerkt door de aanval op de politieke vrijheden van de Hugenoten. Richelieu's aanpak culmineerde in 1628 in de verovering van de stad La Rochelle, het | ||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||
belangrijkste bolwerk van de Hugenoten. De val van La Rochelle maakte een diepe indruk op de publieke opinie in de protestantse landen van Noord-Europa, ook in de Republiek. Al tijdens de langdurige belegering waren er, vooral in de kerken, kritische geluiden gehoord over de officiële Nederlandse politiek jegens Frankrijk, nu brak eerst recht een storm van onvrede los. Na de val van La Rochelle volgde in 1629 de vrede van Alès waarbij de Franse protestanten hun politieke macht verloren, maar hun religieuze rechten mochten houden. Er volgden enkele decennia waarin de Hugenoten redelijk met rust werden gelaten. Aan deze betrekkelijke rust kwam echter een eind toen Lodewijk XIV in 1661 zelf de macht in handen nam. Vanaf dat moment vonden de Franse protestanten een absoluut vorst tegenover zich die uitgesproken opvattingen had over de samenhang tussen staat en godsdienst. Hij wilde in zijn rijk slechts één geloof toestaan, het rooms-katholieke. Zijn visie werd sterk geïnspireerd door de Assemblée du Clergé.Ga naar eind25 In de praktijk betekende het dat vanaf het eerste moment dat Lodewijk XIV de macht in eigen handen nam, hij een politiek entameerde van systematische en doelbewuste onderdrukking van de Hugenoten: hun kerken werden afgebroken, elke uitwendige manifestatie van de godsdienst streng verboden en de uitoefening van allerlei ambten en beroepen onmogelijk gemaakt. De bestaande protestantse scholen moesten worden overgedragen aan de zorg van katholieken. Het gevolg van Lodewijks repressie was dat er een stroom vluchtelingen naar het buitenland op gang kwam. De Hugenoten kregen weer wat lucht tussen 1672 en 1678 toen Lodewijk XIV in oorlog was met de Republiek en de vervolgingen op een laag pitje stonden. Maar al vrij gauw na de Vrede van Nijmegen in 1678 nam de repressie weer flink toe. Zowel Lodewijk XIV als de hoge rooms-katholieke geestelijkheid waren van oordeel dat er nu, met harde maatregelen, definitief een eind moest worden gemaakt aan het protestantisme in Frankrijk.Ga naar eind26 Een van de ondraaglijkste middelen, die werden ingezet, was de inkwartiering van dragonders bij protestantse families. Deze soldaten terroriseerden, op bevel van hogerhand, de gezinnen, vernielden hun bezittingen en dwongen de mensen op allerlei wrede manieren tot afzwering van hun protestantisme. Opnieuw begonnen de protestanten en masse naar het buitenland te vluchten. In 1682 schreef de Assemblée du Clergé een Avertissement uit dat in alle nog overgebleven protestantse kerken moest worden voorgelezen. Daarin werden de Hugenoten opgeroepen om terug te keren in de schoot van de moederkerk op straffe van verschrikkingen en maatregelen die alles zouden overtreffen wat zij tot nu toe hadden meegemaakt. De vervolging bereikte haar hoogtepunt in 1685 en vond zijn uitdrukking in de plechtige herroeping van het Edict van Nantes door Lodewijk XIV op 18 oktober 1685. Hiermee waren de protestanten in Frankrijk al hun rechten kwijt. Voor Lodewijk XIV had de herroeping een bijkans sacrale betekenis, want hij zag deze gebeurtenis als de glorieuze bekroning van zijn roeping om als priester-koning zorg te dragen voor het geestelijk en wereldlijk heil van zijn onderdanen.Ga naar eind27 | ||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||
De herroeping werd gevolgd door een onbeschrijflijke terreur: talloze mensen werden vermoord, protestantse kerken en vergaderplaatsen verwoest en elke vorm van godsdienstoefening, ook in huiselijke kring, verboden. Alle predikanten moesten binnen twee weken het land verlaten; alle kinderen tussen vijf en zestien jaar op wie men de hand kon leggen, werden in kloosters ondergebracht.Ga naar eind28 De rechteloze protestanten die aan deze zware repressie werden onderworpen, kwamen massaler dan ooit tevoren in beweging. Zeker tweehonderdduizend Fransen, een vijfde deel van de protestanten, verlieten voorgoed hun vaderland en vestigden zich vooral in de Republiek en de Duitse landen.Ga naar eind29 Evenals dat in 1585 na de val van Antwerpen het geval was geweest in de Zuidelijke Nederlanden, betekende deze massale uittocht een gevoelige brain drain voor Frankrijk en een grote financiële, culturele en intellectuele aderlating, waarvan het land nog decennia lang de gevolgen zou ondervinden. | ||||||||||||||||
Reacties in de RepubliekLodewijks politiek tegenover zijn protestantse onderdanen had niet alleen in Frankrijk zelf, maar ook in de omringende landen belangrijke gevolgen, zeker in de Republiek, waar niet alleen de publieke opinie, maar ook de politiek zich tegen hem keerde, wat tot een verzoening zou leiden tussen stadhouder Willem III en de Amsterdamse burgemeesters. De verhouding tussen de stadhouder en de Amsterdamse regering was in de jaren 1678-1685 nogal slecht geweest. De Amsterdamse burgemeesters, onder leiding van Coenraad van Beuningen, wilden ter wille van de belangen van de handel de Fransen te vriend houden en kozen daarom voor een bij uitstek fransgezinde politiek, daarbij aangemoedigd door de Franse gezant in Den Haag, d'Avaux, die nauwe banden onderhield met de Amsterdamse regering. De stadhouder daarentegen was zich, ook na de Vrede van Nijmegen in 1678 tussen Frankrijk en de Republiek, voortdurend bewust gebleven van het feit dat de Franse hegemonie de stabiliteit in Europa bedreigde, vooral toen die gepaard bleek te gaan met een enorme expansiedrift. Deze kwam tot uiting aan de Franse noordgrens en ging ten koste van de Zuidelijke Nederlanden en het Duitse rijk. Daarom zag Willem III het als zijn levenstaak deze Franse dreiging het hoofd te bieden.Ga naar eind30 Maar al zijn pogingen om een anti-Franse politiek in de Republiek van de grond te krijgen om, in een coalitie met andere staten, de Franse expansie in de Zuidelijke Nederlanden met militaire middelen een halt toe te roepen,Ga naar eind31 leden schipbreuk op de weigering van Amsterdam die politiek te steunen. Langzamerhand keerde echter het tij. De terreur tegen de Hugenoten en vooral de herroeping van het Edict van Nantes hadden de Amsterdamse burgemeesters de ogen geopend voor het gevaar dat de Europese protestanten van de kant van Frankrijk bedreigde en zij zagen zich genoodzaakt een andere koers te gaan varen. Al eind 1685 rapporteerde d'Avaux naar Parijs de verze- | ||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||
kering van de burgemeesters dat door de herroeping van het Edict de houding van Amsterdam tegenover Frankrijk anders was geworden.Ga naar eind32 Van een tegenstander was de Amsterdamse regering een medestander geworden van de politiek van de stadhouder. In de Nederlandse publieke opinie, zeker ook in Amsterdam, waar tal van gevluchte Hugenoten zich vestigden, was de stemming al vanaf de eerste repressieve maatregelen van Lodewijk XIV fel anti-frans. Vooral vanaf de preekstoel werden deze anti-franse gevoelens flink opgezweept. Daarnaast verschenen er, zoals gebruikelijk in zulke omstandigheden, de nodige pamfletten en boekjes, zowel in het Frans als in het Nederlands, waarin de Franse gruweldaden gedetailleerd werden beschreven en becommentarieerdGa naar eind33 en Lodewijk XIV aangevallen. De ene schrijver zag hem als ‘de pest van de [protestantse] christenheid’, die nog wreder en barbaarser was dan Alva indertijd in de Nederlanden was geweest.Ga naar eind34 Een ander toonde aan de hand van vernuftige berekeningen aan dat Lodewijk XIV het beest uit de afgrond moest zijn waarover we lezen in het bijbelboek ‘Openbaring’.Ga naar eind35 Een derde stelde hem op één lijn met de Egyptische farao, die de Israëlieten had vervolgd, met de Herodes van de kindermoord van Bethlehem en met keizer Nero.Ga naar eind36 Deze schrijver herinnerde fijntjes aan het bijbelse verhaal van de ondergang van de Babylonische koning Beltzasar.Ga naar eind37 De meeste auteurs schilderden de koning in de somberste kleuren, hoewel er aanvankelijk, toen de vervolgingen begonnen, nog wel auteurs waren geweest die geprobeerd hadden de schuld vooral bij de Franse rooms-katholieke hoge geestelijkheid te leggen en de koning zoveel mogelijk te verontschuldigen.Ga naar eind38 Maar na de opheffing van het Edict van Nantes kon daar geen sprake meer van zijn. Het bleef echter niet bij pamfletten, want er werden ook penningen geslagen waarop Lodewijk XIV en de rooms-katholieke kerk en geestelijkheid werden bespot. En er verschenen spotprenten van zulk een gehalte dat de Franse gezant d'Avaux een officieel protest indiende bij de Amsterdamse regering. Dit leidde ertoe dat de burgemeesters een resolutie uitvaardigden waarin karikaturen van de Franse koning werden verboden. Zij verboden eveneens verschillende in het Frans uitgegeven kranten die afkomstig waren uit de kringen van de vluchtelingen. Daarin deden gevluchte Hugenoten verslag van de gebeurtenissen in hun geboorteland op zo'n manier dat de gemoederen er, in de visie van de burgemeesters, door werden opgezweept.Ga naar eind39 En dat was wel het laatste wat zij in hun stad wilden. | ||||||||||||||||
Thomas AsselijnHet hoeft geen verbazing te wekken dat iemand als Thomas Asselijn fel zal hebben meegeleefd met de gebeurtenissen in Frankrijk en zich het lot van de talloze vluchtelingen zal hebben aangetrokken. We mogen zelfs aannemen dat hij zich meer bij hun lot betrokken zal hebben gevoeld dan vele anderen, omdat hij zelf ook afkomstig was uit een geïmmigreerde Franse protestantse | ||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||
familie, die het al in een veel eerder stadium in Frankrijk voor gezien had gehouden. Zijn familie kwam uit het Noordfranse Dieppe waar Thomas in 1618 of 1619 was geboren. Zijn ouders hebben zich waarschijnlijk toen hij nog erg jong was, misschien al in 1621 toen ook veel Hugenoten hun land hadden verlaten, in de Republiek gevestigd.Ga naar eind40 Het is niet goed mogelijk vast te stellen waar Asselijn in godsdienstig opzicht precies stond. Aanvankelijk was hij, zoals zoveel Franse inwijkelingen, lidmaat van de Waalse kerk in Amsterdam, waar in 1644 zijn eerste huwelijk werd bevestigd. Als weduwnaar trouwde hij in 1656 opnieuw, maar nu met een vrouw uit de remonstrantse hoek. De kinderen uit dit huwelijk liet hij remonstrants dopen.Ga naar eind41 Hoewel hij dus niet tot de publieke kerk behoorde, zal hij een overtuigd protestant zijn geweest en zal hij zich ook vanuit zijn overtuiging betrokken hebben gevoeld bij wat zich in Frankrijk afspeelde. Als schrijver van zowel ernstig als komisch toneel had hij zijn sporen al verdiend, want hij had verschillende stukken geschreven die met succes waren opgevoerd op de Amsterdamse schouwburg. Hij streefde er naar oorspronkelijke Nederlandse toneelspelen te schrijven ‘in een vry kleet van geen Spanjaardt noch Fransman ontleent’.Ga naar eind42 Tot zijn treurspelen behoorde een tweetal historiedrama's waarvoor hij de stof had gevonden in de contemporaine geschiedenis. Op- en ondergang van Mas Anjello (1668) handelde over het tiendaagse belastingoproer dat in 1647 had plaatsgevonden in de stad Napels. Dit stuk had gemengde gevoelens opgeroepen, zoals blijkt uit de latere kritiek van Andries Pels in zijn Gebruik én misbruik des tooneels. Pels beschuldigde Asselijn ervan dat Mas Anjello tendeerde naar opruiing, omdat in 1668 het onderwerp had kunnen interferen met de actuele politieke situatie in Amsterdam waar een nieuwe belasting zou worden geheven.Ga naar eind43 Asselijn was zich blijkbaar ook bewust geweest van de mogelijke kritiek die er op Mas Anjello kon komen, want hij had zich al bij voorbaat in zijn voorrede ingedekt tegen zulke beschuldigingen.Ga naar eind44 Zijn andere historiedrama, De moort tot Luyk door den graaf van Warfusé aan den burgemeester De la Ruelle (1671), greep terug op een historische gebeurtenis die had plaatsgevonden in Luik in 1637. Dit stuk was primair de illustratie van een politieke les over het belang van de vrijheid en het verzet tegen tirannie.Ga naar eind45 Men kan zich voorstellen dat de gebeurtenissen in Frankrijk, waarover dagelijks zoveel te lezen en horen viel in een stad als Amsterdam, in de visie van Asselijn schreeuwden om een verbeelding op het toneel die als een aanklacht kon dienen. Het eenvoudigst zou het natuurlijk zijn geweest om een stuk te schrijven waarin Lodewijk XIV als handelend personage direct betrokken was bij de tragedie die de Hugenoten trof. Zoiets had Joan Dullaart in 1649 gedaan toen hij, heet van de naald, in zijn stuk Karel Stuart of rampzalige majesteit (1652) het proces tegen en de terechtstelling van de Engelse koning Karel I had uitgebeeld en alle betrokkenen met naam en toenaam had genoemd.Ga naar eind46 Deze weg was echter bij voorbaat geblokkeerd, want Asselijn wist dat de Amsterdamse burgemeesters nooit zouden toestaan, dat de Franse koning op het toneel zou worden neergezet als een schurk die aansprakelijk | ||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||
was voor verschrikkelijke vervolgingen. Zo'n stuk zou onmiddellijk op een verbod kunnen rekenen, vooropgesteld dat de regenten van de schouwburg hun nek voor een opvoering zouden hebben durven uitsteken. | ||||||||||||||||
De dood van de graaven Egmond en HoorneEr bleef voor Asselijn geen andere mogelijkheid open dan de weg van de analogie te kiezen. De mogelijkheid daarvoor vond hij in de geschiedenis van Egmond en Hoorne, de twee hoge Nederlandse edelen die in 1568, na veroordeeld te zijn door Alva's Raad van Beroerten, op de Grote Markt in Brussel waren terechtgesteld. Deze gebeurtenis was een van de meest bekende episoden uit de ontstaansgeschiedenis van de Republiek. In Asselijns De dood van de graaven Egmond en Hoorne zijn we er getuigen van hoe de hertog van Alva Egmond en Hoorne laat arresteren en ter dood veroordelen. We zien hoe diepbedroefde familieleden afscheid komen nemen van hun dierbaren en beleven hun laatste gesprekken met bisschop Riedhoven die hen op hun dood komt voorbereiden. Ook maken we fanatieke ketterjagers mee, die genoegen scheppen in hun onmenselijke taak. Uit Riethovens mond horen we het verslag van hun executie. Het stuk kent weinig handeling, maar wordt gekenmerkt door emotionele discussies over politieke zaken en pathetische redevoeringen en uitbarstingen.Ga naar eind47 Vervolging van ketters en uitroeiing van ketterij staat centraal in het hele gebeuren. Vertoningen aan het begin en eind van het treurspel leggen nog eens met nadruk enkele accenten. De bronnen, vooral Hazarts Kerckelycke Historie, hadden Asselijn de mogelijkheid geboden om door middel van amplificatie en manipulatie een analogie met de politieke situatie in Frankrijk te construeren, die voor de goede verstaander doorzichtig genoeg was. De nu volgende analyse van het stuk demonstreert hoe Asselijn te werk gaat en welke accenten hij legt. | ||||||||||||||||
De opdrachtIn de opdracht van het stuk aan Joan van Marcelus, gecommitteerde Raad van het gewest Utrecht bij de Amsterdamse admiraliteit, verdedigt de auteur de keuze van zijn onderwerp. Deze stof memoreert een bijzonder moment uit de strijd voor de vrijheid, want ‘alle neederlandsche historischryvers’ zijn het er wel over eens dat deze gebeurtenis kan worden beschouwd als ‘de grondlegging der algemeene vryheid der vereenigde Nederlanden, en het begin van dien bloedige en tagtig jaarigen oorlog.’Ga naar eind48 Om zijn ‘political correctness’ te bewijzen betoogt hij verder dat hij ‘om alle aanstootlykheid te vermyden’ voor zijn onderwerp te rade is gegaan bij de ‘geloofwaardigste schryvers van dien tyd’. Deze zijn het er in grote lijnen wel over eens, ook ‘dien befaamden P.C. Hazart, Jesuit tot Antwerpen, in zyn kerklyke histo- | ||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||
rien’, dat de gebeurtenissen van 1568 niet het werk waren van koning Filips II, maar zijn toe te schrijven aan een aantal adviseurs van de koning, namelijk den Cardinaal Granvelle, den Hertog van Alva, en Spinosa, zynde den laatsten t'eenmaal aan het spaansche hof by den koning in zeer groote agting, maar inzonderheid den gezeide Granvelle, die eenige jaaren te vooren in Nederland zynde, des konings doen en laate was, en het eenigste werktuig en dryver, in 't invoeren der nieuwe Bischoppen, en 't voortzetten van die landverderflyke inquisitie, [...]Ga naar eind49
Dit is de reden waarom Asselijn Filips II buiten het spel heeft gehouden. Het tekent Asselijns voorzichtigheid: door dit zo nadrukkelijk in zijn opdracht te betogen wil hij duidelijk maken dat hij in zijn treurspel het wettige gezag op geen enkele manier in diskrediet heeft willen brengen.Ga naar eind50 Vervolgens benadrukt hij dat Alva bij uitstek de slechte dienaar van de kroon was, die ‘in zyn staatsbestiering veel zaaken heeft verrigt, in weerwil en tegens ordre des Konings’.Ga naar eind51 Toch is er iets merkwaardigs met deze opdracht. Als het namelijk om die ‘neederlandsche historischryvers’ gaat, zou men verwachten dat Asselijn het werk zou noemen van gezaghebbende en voor de hand liggende geschiedschrijvers als Hooft en De Groot, of eventueel de oudere Van Meeteren of Bor. Dat gebeurt echter niet, hij beperkt zich tot het noemen van de Kerckelycke Historie van de Antwerpse jezuïet Cornelius Hazart, die waarschijnlijk wel de belangrijkste bron is geweest.Ga naar eind52 Het noemen van deze bron zal menige Noordnederlandse protestant de wenkbrauwen hebben doen fronsen, want de geleerde prediker Hazart was, zoals we hebben gezien, in de Republiek vooral bekend en berucht als een fel scribent, die onophoudelijk polemiseerde tegen de geschriften van vooraanstaande Nederlandse calvinistische theologen, waarbij hij zich alle middelen veroorloofde.Ga naar eind53 Bovendien was hij ook in zijn geschiedschrijving bepaald niet onpartijdig en had hij veel kritiek op het werk van een gerenommeerd Nederlands geschiedschrijver als P.C. Hooft.Ga naar eind54 Het is aan te nemen dat deze feiten Asselijn bekend zijn geweest. De schrijver zet met het noemen van Hazart de lezer bewust op een bepaald spoor. Deze zal uit de vermelding van diens werk als bron moeten afleiden dat er iets aan de hand is met het stuk en dus extra nieuwsgierig en alert kijken, lezen en interpreteren.Ga naar eind55 Althans de ideale lezer of toeschouwer. De vraag is natuurlijk in hoeverre dit signaal heeft gewerkt. Misschien bij de predikanten, maar dan wel averechts. | ||||||||||||||||
Accenten in het treurspel: absolutisme, gewetensdwang, uitroeiing van ketterijOp welke manier gaat Asselijn te werk? Al bij eerste lezing kunnen we een drietal zaken constateren: namelijk de grote nadruk die wordt gelegd op het handelen van de absolute vorst die aan niemand verantwoording schuldig is, | ||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||
vervolgens het zware accent dat het begrip ‘gewetensdwang’ krijgt en ten slotte het gegeven dat alles draait om de vernietiging van de ketterij en de uitroeiing van de ketters. In de eerste discussie tussen Alva en zijn medewerkers en de dan nog niet gearresteerde Egmond en Hoorne zegt de laatste dat de rust in de Nederlanden pas kan terugkeren als de buitenlandse, d.w.z. de Spaanse troepen de Nederlanden hebben verlaten en de plakkaten tegen de ketterij zijn ingetrokken. Alva antwoordt op een manier die onverbloemd het primaat van de absolute heerser verkondigt: Dat waar, indien wy na dien voorslag wilden hellen,
Een Vorst als onderdaan hem wetten voor te stellen;
Zyn doen bepaalen, en bedisselen zo naauw,
Dat hy te keur zou staan, en wil van 't lompe graauw.
Een wettig Prins vermag vry zonder wederspreeken,
Nu wetten maaken, en dan wetten weder breeken.Ga naar eind56
In het tweede bedrijf wijzen Egmond en Hoorne de bloedraad, waarvoor zij terechtstaan, op hun rechten. De voorzitter van de raad, Vargas, riposteert met te zeggen dat het zich beroepen op hun rechten de koning tekort doet. Hij is de absolute monarch die gehoorzaamd moet worden, zijn wil is wet en hij heeft niets te maken met rechten en wetten van zijn onderdanen: Wat stoft gy telkens hier op uw gerechtigheeden?
Waar door men 's konings naam en luister zeer besmet?
Hy heerscht hier onbepaald, zyn wil is u een wet.
Zyn doen, noch staatsbestier, past u niet na te speuren.
Dit zyn uw wetten, en dit uwe willekeuren.
Wy kreunen ons op 't minst aan 't geene dat ge zegt
Van uwe voorrechten, hier staat gy voor het recht,
En 's konings vierschaar, om te vonnissen gespannen.Ga naar eind57
Ook bisschop Riedhooven, die van Alva opdracht krijgt Egmond en Hoorne bij te staan in hun laatste uren en op hun laatste gang, wordt er nog eens op gewezen dat zijn vorst een absoluut heerser is. Als hij protesteert tegen het vonnis krijgt hij van Alva te horen: De wil des Konings is hier de allerhoogste wet;
Een onbepaalde magt verbind zich aan geen rechten.Ga naar eind58
Maar het zijn niet alleen de medestanders van de koning die de onbeperkte macht van de vorst proclameren, ook de slachtoffers van zijn beleid, i.c. Egmond en Hoorne, constateren met verbittering een vorstelijk beleid dat zich van niets en niemand iets aantrekt en aan niemand verantwoording hoeft af te leggen. Zo'n vorst kan slechts met geweld regeren. Als Alva heeft betoogd dat het vorsten vrij staat om wetten te maken en te breken, reageert Egmond met: | ||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||
Dat zynze, die (ofschoon men zich hier tegen steld)
Hun ryk- en staatsbestier bezitten met geweld,
En nimmer trachten, dan (indien 't hen mogt gelukken)
Door openbaar geweld de vryheid te onderdrukken;
En, zo men 't zeggen mag, de zulken zyn niet vry
Van eed verbreeken, noch van handvestschendery.Ga naar eind59
Tegenover de vertegenwoordigers van de absolute vorst staan de beide edelen. Hun geweten is zuiver, want zij hebben hun land trouw gediend en de vrijheid van het volk verdedigd. Voor hun rechters zijn zij niets anders dan ‘belhamels’ en ‘muiters’. Zij zijn slachtoffers van vorstelijke willekeur en hun rechten als hoge edelen worden niet erkend. Zij hebben niet de mogelijkheid tegen hun vonnis in beroep te kunnen gaan. Als in het derde bedrijf bisschop Riedhoven de beide edelen voorbereidt op hun terechtstelling, accentueert Hoorne nog eens dat zij niet schuldig zijn aan datgene wat de bloedraad hun voor de voeten werpt: Wy dan gevonnist, door bevel van 's konings orden,
Te sterven, gaan ter dood, doch niet in zulk een stand,
Als rustverstoorders van hun eigen vaaderland,
Noch eedverbreekers, noch verstoorders van 's lands wetten;Ga naar eind60
Een tweede aspect dat opvallend wordt benadrukt is, zoals gezegd, het feit dat het regiem gewetensdwang uitoefent. Als dit begrip ter sprake wordt gebracht is het meestal in samenhang met het begrip tirannie, waar het dan ook een direct gevolg van is. Vooral naar het eind van het stuk toe wordt er vaker over gewetensdwang gesproken, uiteraard altijd door de slachtoffers en hun verwanten. In het hiervoor reeds aangehaalde gesprek tussen de bisschop en de beide graven aan de vooravond van hun terechtstelling herinnert Hoorne eraan dat zowel Egmond als hijzelf zich altijd hebben ingezet voor de vrijheid van het volk, en er daardoor voor hebben kunnen zorgen Dat toch geen spoor en wierd gebaand, veel min een open,
Waar door geweetensdwang mogt koomen ingesloopen,
Noch ook dat tyranny zou krygen de overhand.Ga naar eind61
Door hun inzet hebben de graven altijd het uitoefenen van gewetensdwang en de komst van de tirannie weten te voorkomen. Dat vernemen we ook uit de mond van Hoornes zuster Sofia, die in emotionele klachten uitbreekt als zij heeft vernomen dat de edelen ter dood zijn veroordeeld: Hoe! Zou dan hunne dood dus ongewrooken blyven?
Die helden, steeds bemind, als heden nu beweend.
Die stylen van den staat, en toevlugt der gemeent,
Die hunne vryheid steeds, bewaakten en betragten,
Op dat geen inbreuk in de zelve stont te wachten,
En vaak dat landgedrocht gemuilband en gesnoerd,
Dat dwang, noch tyranny, mogt werden ingevoerd.Ga naar eind62
| ||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||
Aan het slot van haar klacht voorspelt zij een toekomst waarin door toedoen van Willem van Oranje de vrijheid van de Nederlanden zal zijn hersteld, het geweld tegen het volk beteugeld en de gewetensdwang uitgedreven. Opvallend is het extra accent dat het begrip krijgt door de bijstelling ‘die pest!’: En door zyn wys bestier, gebreideld het geweld,
Geweetensdwang, die pest! ten landen uitgedreeven,
De vryheid wederom op haare troon verheeven,
Gewapend, en bekleed met speer en helm en hoed,
Gegrondvest in simend van dit vergooten bloed.Ga naar eind63
De bijstelling zullen we nog in sterker vorm tegenkomen. In dit verband is ook van belang dat het spel opent met een vertoning. Uit de beschrijving ervan vernemen we dat daarin de landvoogdes, samen met de Staten, Alva verwelkomt. Deze wordt niet alleen begeleid door buitenlandse officieren en troepen, maar ook door de vier allegorische figuren gewetensdwang, bedrog, geweld en tirannie. De vertoning laat zien hoe de vrijheid wordt verdrukt en de rechten van het land worden vertrapt. In verband met de interpretatie van het treurspel is het niet zonder betekenis dat we op de achtergrond zien hoe de bewoners van de Nederlanden, als slachtoffers van het geweld, vluchtend het land verlaten.Ga naar eind64 De vertoning wordt toegelicht in een zesregelig gedicht, waarin gewetensdwang als ‘een pest der onderzaten’ ook weer een extra accent krijgt: De Landvoogdes, verzeld met de algemeene staaten,
Den Hartog Alva in zyn staatgebied begroet,
Hy voerd geweetensdwang, een pest der onderzaaten,
Geweld, en tyranny, vergramde in zyn stoet.
De vryheid leid gedrukt; en 's lands gerechtigheden,
Zyn door uitheemsche magt, verbrooken en vertreeden.Ga naar eind65
Hoewel ze in de vertoning als gelijkwaardig worden gepresenteerd, zijn gewetensdwang, bedrog, geweld en tirannie dat natuurlijk niet. Men kan stellen dat de eerste drie de belangrijkste aspecten zijn waarin de tirannie zich manifesteert. Uit de vertoning wordt wel duidelijk hoe het aspect van de gewetensdwang vanaf het begin als een rode draad door het stuk loopt. Al vóór het eerste woord is gezegd, ziet het publiek dit begrip al in herkenbare allegorische vorm op het toneel uitgebeeld. Een derde aspect dat, zoals eerder betoogd, veel accent krijgt van Asselijn is dat van de geloofsvervolging. Veel meer dan over politieke kwesties wordt in het stuk gesproken over de vervolging van de ketters en de vernietiging van de ketterij. Dit zijn de ultieme doelstellingen van Alva's regiem. Alva zelf heeft het over het dempen ‘van deze opgereez'ne ketterijen’, en hij vindt dan ook dat het nodig is Dit onkruid, 't geen ons hier scheen boven 't hoofd te groeijen,
Tot aan de wortel, en te grond toe, uit te roeijen,
| ||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||
Op dat dien stank, die reeds de zuiv're lucht bezet,
Door een vergifte damp gantsch Neêrland niet besmet.Ga naar eind66
Bovendien laat Asselijn zien dat de overheid en haar dienaren hierbij een grote inzet tentoonspreiden en uitgesproken fanatiek zijn. De voorzitter van de bloedraad, Vargas, is zo'n zeloot dat hij belooft om, als er geen beulen genoeg zijn, zich persoonlijk in te zetten teneinde ketters op het schavot te helpen. Triomfantelijk zegt Vargas tegen bisschop Riedhooven, als deze heeft vernomen dat de beide edellieden ter dood zijn veroordeeld: Wanneer dit is volvoerd, zo zal men tot een teken
En schrik der ketters, voort de bloedvlag op zien steeken;
Worgpaalen opgerecht, en staaken zonder tal,
Om zo door vuur en vlam te blaaken overal,
En by gebrek van beuls, of anders beulsgezinden,
Of dat me in 't gantsche land gemoedigt geen kon vinden,
Die door lafhartigheid zich niet en vond zo sterk;
Zo slaan wy zelfs de hand aan dat geheiligd werk,
Om met de ketters zelf ten ladder op te stygen.Ga naar eind67
Alva reageert instemmend op deze uitbarsting van fanatisme: Uw naam die zal hier door de onsterflykheid verkrygen;
Heer Vargas, die in trouw en deugd noch daaglyks groeid,
Ik prys uw yver, en uw voorzorg onvermoeid.
Dit's recht des Konings eer, en zynen dienst betrachten.Ga naar eind68
Aan het slot van het treurspel krijgt de komende kettervervolging nog eens zijn uitbeelding in een vertoning die als volgt wordt beschreven en in een zesregelig gedichtje becommentarieerd: Egmond en Hoorne, leggen beiden door 't zwaard gesneuveld, en hun hoofden op pinnen gesteld, Davila (de bevelhebber van Alva's lijfwacht H.D.), met eenige geestelyke ordens vertoonen zich hier by, aan d'andere zyde ziet men de inquisitie, op 't vreeslykst afgebeeld, houdende een brandende toorts in d'eene, en een blood zwaard, met eenige stroppen, en ander marteltuig, in d'andere hand, daar by vertoond zich een rode roede, of bloedvlagge, met eenige worgpaalen opgerecht. Nu zal men Nederland van bloed en vuur zien rooken.
De Graaven leggen reeds gesneuveld, door het zwaard.
Nu moordtuig opgerecht, de bloedvlag opgestooken
In de Inkwisitie, die niet als verwoesting baard;
Davila, uit de naam van 't hoofd der dwingelanden,
Begrimd dit treurspel, met meêr and're stookebranden.Ga naar eind69
Deze afsluiting van het stuk, met daarbij zo'n prominente plaats voor de inquisitie, is des te opmerkelijker omdat Egmond en Hoorne in feite wegens | ||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||
majesteitsschennis zijn terechtgesteld.Ga naar eind70 Hun executie paste bovendien in de politiek van intimidatie die Alva toepaste en moest de bevolking van de Nederlandse gewesten duidelijk maken dat verzet tegen Alva's bewind zinloos was, omdat hij niemand, van welke rang of stand dan ook, zou ontzien die zich tegen hem durfde te verzetten. Het was niet voor niets dat de executie plaatsvond aan de vooravond van het vertrek van de Spaanse troepen naar Groningen waar zij het binnengevallen legertje van Lodewijk en Adolf van Nassau moesten vernietigen. Met zijn eenzijdige en niet geheel historisch juiste nadruk op de geloofsvervolging bij het proces van Egmond en Hoorne legt Asselijn ook duidelijk een eigen accent. Een ander opmerkelijk gegeven in de tekst van het treurspel is dat daarin plaats is ingeruimd voor Amsterdam. Vargas bestempelt Amsterdam tegenover Alva als een stad waar het letterlijk wemelt van ketters. Deze inlassing van Amsterdam is niet ontleend aan enigerlei bron. Het beeld dat Vargas geeft van Amsterdam in 1568 klopt dan ook niet. In deze fase van de opstand speelde de stad nog vrijwel geen rol. En in 1568 zullen zich daar nauwelijks ketters hebben bevonden, althans niet openlijk, want de stad had op dat moment een uitgesproken spaansgezinde regering en alle andersdenkenden waren al lang vertrokken of hielden zich uitermate koest. Deze beschrijving van Amsterdam is een doelbewuste eigen vinding van Asselijn, die verwijst naar de werkelijkheid van 1685, wanneer de stad inderdaad wemelt van ‘ketters’ in de vorm van gevluchte Franse Hugenoten. Door Vargas deze uitspraken te laten doen prijst Asselijn de stad niet zozeer om haar ‘ketters’ verleden, maar veeleer als toevluchtsoord voor andersdenkenden in het heden. Deze ‘stedenlof’ uit de mond van een fanatieke kettervervolger moet het publiek in 1685 positief in de oren hebben geklonken. De parallel met de werkelijkheid van het heden moet daarbij gemakkelijk in het oog gesprongen zijn: Graaf Lodewyk, vol haat, spuuwt niet dan vuur en vlam
Op uw bedryf, zo doen de oproer'ge te Amsterdam,
Die om hun kettery halssterrig door te dryven,
Bestaan hun overigheid daar wetten voor te schryven,
En af te parssen, om, in wil en tegenweer,
Te oefnen opentlyk hun nieuw verzonne leer,
Tot nadeel van het oud', voor meer als duizend jaaren,
By zo veel vaderen, en 't bloed der martelaaren
Bevestigd; deze stad voor zyne Majesteit,
Heeft steeds volhard in trouw en onderdanigheid;
De zuiv're godsdienst rein, en onbevlekt beleeden,
Na 't wettig kerkgebruik, en oude roomsche zeeden,
Maar nu geworden tot een baierd, en een wyk
Der kett'ren, huichelaars, en sekten te gelyk,
Daar van men 't heele land al om noch hoord gewaagen.Ga naar eind71
| ||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||
ConclusieSamenvattend kunnen we vaststellen dat Asselijn in De dood van de graaven Egmond en Hoorne de historische feiten zodanig presenteert en zulke accenten legt, dat de alerte lezer of toeschouwer de gebeurtenissen als het ware kan transponeren naar de actuele politieke situatie in Frankrijk in 1685. De parallellen zijn dan wel opvallend aanwezig. Het zal dan ook voor de contemporaine goede verstaander niet zo moeilijk zijn geweest om in plaats van de Nederlandse situatie van ruim honderd jaar tevoren de omstandigheden in het Frankrijk van zijn eigen dagen te zien. De absolute vorst waar het om gaat is dan niet Filips II, maar Lodewijk XIV, die pretendeert alleen aan God verantwoording schuldig te zijn voor zijn beleid. Alva's vervolging van Nederlandse ketters wordt dan Lodewijks terreur tegen de Hugenoten in Frankrijk en Alva's ultieme doelstellingen worden die van de Franse koning die het immers als zijn hoogste roeping ziet het Franse protestantisme definitief te vernietigen. De inquisitie als drijvende kracht achter de uitroeiing wordt dan de Assemblée du Clergé in het Frankrijk van 1682, die met haar Avertissement de protestanten dreigde met de meest verschrikkelijke maatregelen, die ook uitgevoerd werden. Het fanatisme van Alva en consorten wordt dan het fanatisme waarmee de Franse overheidsdienaren hun vernietigingswerk uitvoeren. Gewetensdwang was in Frankrijk aan de orde van de dag, men hoeft slechts te denken aan de vele voorbeelden van Franse protestanten die worden gedwongen hun eigen geloof af te zweren en over te gaan naar de rooms-katholieke kerk. Het beeld van de vluchtelingen in de vertoning aan het begin van het stuk en de lof van Amsterdam als wijkplaats voor vluchtelingen maken het beeld kompleet. Asselijn manipuleert de historische gegevens zodanig dat er in zijn treurspel een duidelijke parallel ontstaat tussen de Nederlandse situatie in 1568 en de Franse in 1685.
Ik meen hiermee aannemelijk te hebben gemaakt dat Asselijns De dood van de graaven Egmond en Hoorne moet worden geïnterpreteerd als een reactie op de herroeping van het Edict van Nantes. De herroeping vond plaats op 18 oktober, Asselijn dateerde zijn opdracht op 24 november 1685.Ga naar eind72 Het zou kunnen dat Asselijn op het moment dat hij kennis nam van die herroeping, en dat zal kort na het gebeuren zijn geweest, tot het inzicht kwam dat hij iets moest doen en besloot om zijn stuk over Egmond en Hoorne te schrijven. In dat geval heeft hij snel gewerkt, want vijf weken later was het treurspel klaar. Het was bedoeld als een extra ‘eye-opener’ voor het schouwburgpubliek. Dit moest zich realiseren dat wat ruim honderd jaar geleden in de Nederlanden was gebeurd met ketters, nu op een veel groter schaal plaatsvond in Frankrijk. Dat zou op den duur ook gevaren kunnen opleveren voor het protestantisme in eigen land en de rest van Europa. Asselijn plaatst zich met dit stuk in een bescheiden traditie van dichters die waarschuwen voor de dreiging die een machtig, expansionistisch Frankrijk kan vormen voor het Nederlandse protestantisme.Ga naar eind73 Deze interpretatie maakt eveneens duidelijk | ||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||
dat er na het optreden van Nil Volentibus Arduum toch weer heel voorzichtige pogingen zijn ondernomen om in de schouwburg actuele politieke zaken aan de orde te snellen. Gezien het verloop van de gebeurtenissen na de eerste opvoeringen, mogen we er aan twijfelen of Asselijns intenties zijn overgekomen. | ||||||||||||||||
Ter afsluitingIn de context van 1685 krijgt zelfs de voorspelling van Sofia, de zuster van Hoorne, over het optreden van Willem van Oranje een bijna profetische betekenis als zij zegt: My dunkt ik zie alreê hoe Nassou aangespannen,
Zyn standaard heeft gevest, de tyranny verbannen,
[...]
En dezen Aartstyran, vervolgd, verjaagd, gedwongen
Te ruimen dit gewest, aan alle kant besprongen.Ga naar eind74
Sofia geeft hier het traditionele beeld van Oranje als de bevrijder van de Nederlanden van het Spaanse juk. Men kan dat beeld ook actualiseren: iedereen in de situatie van 1685 met politiek inzicht kan weten, dat de enige persoon die op dat moment de wil heeft en in staat is om de Franse koning een halt toe te roepen de achterkleinzoon van Willem van Oranje is, stadhouder Willem III. Hoewel veel regenten in de Republiek en zeker in Amsterdam in 1685 misschien nog niet zo ver zijn, zullen zij Willem III, nog geen drie jaar later, vol overtuiging steunen bij zijn overtocht naar Engeland. Als koning van Groot Brittannië en stadhouder van de meeste gewesten in de Republiek kan hij dan eindelijk de banier heffen en zijn anti-Franse coalitie formeren om de expansionistische Lodewijk XIV een halt toe te roepen en de zaak van de Europese protestanten te verdedigen. Ook Asselijn zal Willems ingrijpen in Engeland toejuichen. Nog in 1688 verschijnt er een zinneprent van De Lairesse op de overtocht van Willem III naar Engeland en diens bescherming van het protestantisme aldaar. Op de prent is een gedicht afgedrukt van Asselijn. Het beschrijft hoe de ‘Bataafsche Mars’ is overgestoken naar Engeland om den Staat van Kerk en Landt,
Ten uiterste gedreigd, te redden en te vryen
Van t'onverdraaglijk jok, der Roomsche Slavernyen;
[...].
Niet door een weg om 't volk, en de Onderdaan te dwingen,
of iet slaafachtigs en onwettigs op te dringen,
Dat lucht mocht hebben naar geweld of dwing'landy,
of slinkx te hellen kwam naer ziele Tyranny.
ô Neen, maar Vaderlijk hun vryheid t'onderschraagen;
Elkx Godtsdienst onverdrukt, te dulden en te dragen,
Vry van geweetens dwang, by u altoos gedoemd.
| ||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||
Vervolgens herinnert Asselijn eraan dat Willems vaderland dat ‘vervloekt gedrocht’ van de gewetensdwang altijd heeft bestreden en dat zijn overgrootvader Willem van Oranje de wapens heeft opgenomen, toen ‘die pest’, ‘dat Monster’, vaste voet had in de Nederlanden tijdens het regiem van de tiran Alva. Van het verleden gaat de dichter soepel over op het heden en dan volgt heel verrassend, zeker in aanmerking genomen mijn voorgaande betoog: Weg, weg, met dit vervloekte en heiloos eed gespan,
Van wreede Pynigers, Bloeddorstige Soldaaten,
Dragonders heet op roof, moorddaadig uitgelaaten,
Waar van de nabuur noch het teeken draagt en merk,
Ten schandvlek van Godts naam, en Jesus dier'bre Kerk,
Die noch te deezer tydt, door zulk onmenschlijk woelen,
De bloed'ge straamen van hun geesel roê gevoelen.Ga naar eind75
Wat hij in 1685 op het toneel niet kon zeggen, kan hij in dit gedicht frank en vrij laten horen. De dichter is diep getroffen door wat er in Frankrijk gebeurt, we proeven uit zijn woorden zowel afschuw van het optreden van Lodewijk XIV als mededogen met het lot van diens onschuldige slachtoffers. Deze passage maakt het voor mij des te overtuigender dat De dood van de graaven Egmond en Hoorne moet worden beschouwd als een politiek stuk waarmee de auteur reageert op de herroeping van het Edict van Nantes. | ||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||
| ||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||
|
|