Voortgang. Jaargang 14 (1993 en 1994)
(1994)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
De alleenspraak van Hamlet
| |
[pagina 62]
| |
de wijsbegeerte, wordt in de achtste bijlage uit de classicistische geloofsbelijdenis van Alexander Pope geciteerd, het Essay on Criticism (1711). De natuur, heet het daar, is ‘At once the source, and end, and test of Art’ (v 73). De genoemde achtste bijlage nu is een bewerking van een brief die Bilderdijk in 1779 aan zijn kunstvriend Rhijnvis Feith heeft geschreven. In die brief had hij Pope in het Frans geciteerd: ‘Elle est tout à la fois; la source, le fin, la règle de l'art.’Ga naar eind9 Vóór de publicatie van zijn verhandeling heeft Bilderdijk de oorspronkelijke teksten dus alsnog ingevoegd. Dit typeert vermoedelijk de manier waarop hij zijn talen heeft geleerd. Hij zal veel buitenlandse schrijvers eerst in het Nederlands of het Frans hebben gelezen en pas daarna tot de oorspronkelijke taal zijn teruggekeerd, om zo die schrijver in zijn eigen taal te leren kennen. Elders in het Antwoord citeert hij uit de Oeuvres van de Italiaan F. Algarotti; hij verontschuldigt zich met de mededeling dat hij de oorspronkelijke uitgave niet bij de hand heeft en daarom de Franse vertaling maar gebruikt.Ga naar eind10 Beheerste Bilderdijk omstreeks 1777 echter het Italiaans?Ga naar eind11 In elk geval liet zijn kennis van het Duits in 1777 nogal wat te wensen over. Vermoedelijk heeft hij deze taal pas goed geleerd toen hij aan de bijlagen van het Antwoord werkte (dus omstreeks 1779). De Duitsers die hij in het twee jaar eerder geschreven Antwoord aanhaalde, lijkt hij grotendeels in vertaling te hebben gelezen. Een aardig bewijs hiervoor levert een handschrift in het Bilderdijk Museum, een eigenhandige vertaling in het Nederlands van een Franse vertaling van de Logica van Christian Wolff, dat oorspronkelijk in het Duits en het Latijn was geschreven.Ga naar eind12 Vlekkeloos is het Duits van Bilderdijk overigens nooit geweest, en dat geldt ook voor zijn Engels. Zijn eerste kennis van het Engels had Bilderdijk, aldus een brief aan Jeronimo de Vries uit 1806, reeds opgedaan in zijn vroege jeugd: hij had zich ‘een Schakespear’ aangeschaft en ‘leerde daar Engelsch meê’. Hoe goed hij in deze tijd werkelijk het Engels heeft geleerd, deelt hij niet mee; waarschijnlijk is dat pas tijdens de Londense ballingschap gebeurd.Ga naar eind13 Heeft Bilderdijks (vermoedelijk) beperkte kennis van het Engels hem rond 1777 doen kiezen voor een bewerking van Shakespeare door Voltaire? De Franse philosophe was naar Bilderdijks oordeel de ‘meest Dichterlijken Dichter misschien, welken zijn Natie ooit gehad heeft’.Ga naar eind14 En liet de anglofiel Voltaire zich er niet op voorstaan dat juist hij Shakespeare eerst ‘bij zijn Landgenoten in aanmerking gebracht’ had?Ga naar eind15 In de Catalogus uit 1797 is Voltaire in vergelijking met andere auteurs bijzonder goed vertegenwoordigd. Vermeld worden een uiteenzetting over de filosofie van Newton, een zesdelige Oeuvres, een aantal treurspelen (inclusief een Nederlandse vertaling), de romans Le Micromégas en Zadig ou la destinée, de brieven en enkele geschiedwerken.Ga naar eind16 De keuze van Voltaire lag dus wel voor de hand. Voltaire's bewerking van Shakespeare kan men vinden in de Aanwijzing van J. Pan; deze versie is afkomstig uit de Mélanges historiques (zie Bijlage A).Ga naar eind17 Interessant is dat Bilderdijk kennelijk niet de in de Catalogus vermelde Oeuvres heeft gebruikt. Deze editie uit 1738-1739 bevat namelijk een oudere versie van de bewerking van Hamlet. Zo heeft de derde versregel de uitroep ‘Dieux cruels!’ in plaats van ‘Dieux justes!’; uit een aantekening blijkt dat Bilderdijk over de tweede, nieuwere variant beschikte.Ga naar eind18 | |
[pagina 63]
| |
Alleenspraken beschouwde Bilderdijk in deze tijd als ‘'t edelst, treffend sieraad’ van het toneel; vooral die van Hamlet, Augustus (in Cinna van Corneille), Ardaburis (in Leo de Groote van J.C. de Lannoy) en Patroclus (in Achilles van Huydecoper) genoten zijn voorkeur.Ga naar eind19 Van alle toneelspelen van Shakespeare was Hamlet, naast Othello, in de achttiende eeuw het meest bekende.Ga naar eind20 Maar er waren zovéél toneelschrijvers en toneelspelen. Waarom vertaalde Bilderdijk niet de monoloog uit Cinna?Ga naar eind21 Waarom juist Shakespeare? Een grote voorliefde voor déze toneeldichter had Bilderdijk omstreeks 1777 allerminst. In de achtste bijlage van zijn verhandeling vergeleek hij (de invloed van Voltaire ligt voor de hand) de ‘winderigheid’ van Shakespeare met de gezwollenheid van Antonides van der Goes, en laakte hij de ‘veelvuldige laagheden’ van de Engelsman.Ga naar eind22 Later zou een afbeelding van Shakespeare de verhandeling over Het treurspel (1808) sieren, en zou de oudere Bilderdijk in gunstiger zin van ‘dien ruwen doch menschkundigen Autheur’ spreken.Ga naar eind23 Het zijn echter Racine, Corneille, Voltaire, Vondel, Sophocles en Euripides die (naast enkele contemporaine auteursGa naar eind24) in Bilderdijks vroege jaren telkens terugkeren. Wie of wat heeft hem ertoe aangezet om zich tussen 1777 en 1783 juist met Shakespeare bezig te houden? Aanleiding tot zowel de eerste als de tweede Hamlet-vertaling heeft misschien een opstel van de Duitse wijsgeer en criticus Moses Mendelssohn (1729-1786) gegeven, namelijk de Betrachtungen über das Erhabene und das Naive in den schönen Wissenschaften uit 1758.Ga naar eind25 Rond 1779 moet Bilderdijk dit werkje hebben gekend, want hij citeert eruit in de aantekeningen bij zijn Edipus. Hij doet dat in het Duits, met de Nederlandse vertaling erbij.Ga naar eind26 In de Catalogus vindt men niet alleen de oorspronkelijke, Duitse versie van dit geschrift terug (opgenomen in Mendelssohns Philosophische Schriften),Ga naar eind27 maar ook een Over het verhevene in de wetenschappen (Utrecht, 1774). Met dit laatste wordt bedoeld de tweede, verbeterde druk van een uit 1769 stammende vertaling van Mendelssohns opstel, getiteld Verhandeling over het verhevene en naive in de fraeje wetenschappen. Deze rijkelijk becommentarieerde en van een voorrede voorziene vertaling is afkomstig van de literator Rijklof Michaël van Goens.Ga naar eind28 In Mendelssohns verhandeling wordt de alleenspraak in het algemeen aanbevolen als een zeer geslaagde manier om het verhevene in dichtvorm uit de drukken. Het gaat Mendelssohn daarbij met name om het type verhevene dat ontstaan kan wanneer een ‘heroische Seele’ - de held van het toneelspel - ‘Handlungen überlegt, und noch ungewiß ist, welchen Weg ihr die Tugend zu gehen befiehlt.’ Mendelssohn prijst de alleenspraken van Racine, Corneille, Addison en Metastasio, maar roemt de monoloog in Hamlet als de voortreffelijkste. Vervolgens citeert hij in eigen vertaling uit Act III, scène i, waar Hamlet hardop nadenkt over de dood: ‘Seyn, oder Nichtseyn; dieses ist die Frage! (...)’.Ga naar eind29 In de aan zijn vertaling van Mendelssohn toegevoegde voorrede had Van Goens duidelijk laten weten de vaderlandse poëzie maar achterlijk te vinden: Vondel, Antonides, de neolatinisten... allen schoten tekort, om van de eigentijdse dichters maar niet te spreken. Bilderdijks Antwoord was deels een reactie op deze harde kritiek, en in de laatste bijlage van het Antwoord (de brief aan Feith) heeft hij de Nederlandse | |
[pagina 64]
| |
dichters, vooral Vondel, verdedigd. De interessantste passage betreffende Van Goens nam hij echter niet in de gedrukte bijlage op. Hij gaat in deze passage in op Van Goens' vertaling van een aantal versregels uit de Messias van de Duitse dichter F.G. Klopstock. Tussen die vertaalde versregels had Van Goens ergens expres ‘een lam vaers’ laten staan, als een soort oefening voor zijn Nederlandse lezers, die zijns inziens de kunst van het verzenmaken nauwelijks onder de knie hadden. Bilderdijk, die de toespeling op Horatius' Ars poeticaGa naar eind30 ongetwijfeld door had, was giftig: Bij de lezing der aanteekening, waarin deze woorden voorkomen (...) sloeg ik terstond die Hoogduitsche vaerzen (...) op (van welker maat UWE bewust is dat ik zelfs in onze taal niet afkeerig ben) om te beproeven, of ik het geluk mocht hebben, tot die zeldzaam bevoorrechte verstanden te behoren: dan, helaas! in plaats van één lam vaers te zoeken, zocht ik weldra na één goed vaers, en was ongelukkig genoeg, om het niet te kunnen vinden.
Bilderdijk beschouwde in 1779 de hoogbegaafde en belezen literator Van Goens als een weinig geslaagde vertaler, die niet alleen in de Nederlandse letterkunde slecht onderlegd was, maar bovendien nog een ongeschikte versvorm gebruikte. De rijmloze, dactylische verzen van Duitsers als Klopstock, door Van Goens nagevolgd en aan de Nederlandse Parnas aanbevolen, bekoorden Bilderdijk niet.Ga naar eind31 Hij gebruikte ze zelf slechts bij uitzondering.Ga naar eind32 Tegen Van Goens' vertaling van Shakespeare zal Bilderdijk eveneens bezwaren hebben gekoesterd; zoals we nog zullen zien, waren Van Goens verzen zowel rijmloos als onregelmatig. Overigens trad er rond 1783 een verbetering op in de verhouding tussen de twee geletterden: ‘WelEdele Gestrenge Heer, hooggeachte Vriend!’, luidt de aanhef van een brief van Bilderdijk uit februari 1784.Ga naar eind33 In elk geval kan het opstel Over het verhevene de aanleiding zijn geweest tot Bilderdijks ‘navolgingen’ van Hamlet.
Hoewel hij voor het treurspel Hamlet als geheel weinig waardering had, achtte Voltaire de beroemde alleenspraak zeer geslaagd. Dergelijke passages, zei hij, ‘élèvent l'esprit bien haut, quoique par une marche irrégulière’. C'est dans ces morceaux détachés que les tragiques anglais ont jusqu'ici excellé: leurs pièces, presque toutes barbares, dépourvues de bienséance, d'ordre, de vraisemblance, ont des lueurs étonnantes au milieu de cette nuit.Ga naar eind34 Op de reden waarom hij juist de pericoop uit Hamlet zo verheffend vond, ging Voltaire verder niet in. Was hij getroffen door Shakespeare's sombere beschrijving van het menselijk bestaan en het onrecht dat door ieder mens wordt ondervonden? Of was het vooral het door Hamlet geopperde dilemma dat hem aansprak? Shakespeare laat Hamlet, gekweld door gevoelens van wraakzucht vanwege de moord op zijn vader, nadenken over de dood. Wat is de betere keuze, ‘To be, or not te be’, lijden of strijden, leven of sterven? De dood verlost ons uit dit aardse tranendal: de dood immers is een diepe slaap. Maar wie slaapt, kan dromen, en niemand weet wat de doden dromen. Het is de gedachte aan datgene wat er mogelijk na de dood komt | |
[pagina 65]
| |
waardoor wij ondanks ons lijden toch in dit ellendige leven volharden. Wij schrikken terug voor de doodsslaap, waardoor moedige voornemens verbleken ‘and lose the name of action’. Een ‘traduction littérale’ van deze pericoop achtte Voltaire ongewenst; zij zou aan de monoloog alle kracht ontnemen.Ga naar eind35 In plaats van Shakespeare's blanke verzen maakt Voltaire gebruik van gepaard rijmende, zesvoetige versregels; het origineel heeft in totaal 33 regels, Voltaire slechts 24 (zie Bijlage A). De betekenis van de raadselachtige vraag van Hamlet, ‘To be, or not to be - that is the question’, maakt de Fransman al van meet af aan duidelijk: ‘Demeure; il faut choisir, et passer à l'instant / De la vie à la mort, et de l'être au néant’ (1-2). De Franse Hamlet is direkter, stelliger dan de Engelse. Waar de oer-Hamlet al mediterend tot het inzicht komt dat sterven slapen is, ‘a consummation / Devoutly to be wished: to die, to sleep’, zegt die van Voltaire: Qui suis-je? qui m'arrête? et qu'est ce que la mort?
C'est la fin de nos maux, c'est mon unique asile;
Après de longs transports, c'est un sommeil tranquille; (6-8).
De Hamlet van Voltaire weet van tevoren al wat het antwoord op zijn vraag, wat de pointe van zijn monoloog zal zijn. Hij mediteert niet, hij reciteert. De bewerking is ondanks de ik-vorm anoniemer dan het origineel: het is minder de persoonlijke beschouwing van een gepijnigd mens, een adempauze tijdens tragische handelingen, dan een algemene uitspraak over de angst van de mens voor de dood. Voltaire laat het contrast tussen strijdend sterven en lijdend leven scherp uitkomen. Om het effect te vergroten, plaatst hij de omslag tussen Hamlets verlangen naar en zijn angst voor de dood precies middenin een versregel. ‘On s'endort, et tout meurt. Mais un affreux réveil / Doit succéder peut-être aux douceurs du sommeil’ (9-10). De oorspronkelijke Hamlet volgt gewoon de loop van zijn gedachten: ‘To sleep, perchance to dream. Ay, there's the rub; (...)’ (10). Voltaire, de classicist, is uit op effect; zijn hart ijst van ontzetting bij de gedachte van de dood, ‘moment fatal! affreuse éternité!’ (13-14). Bovendien lijkt Voltaire, de philosophe, inzicht te willen verwerven in de natuur van de mens. De mens schrikt van nature terug voor de dood, stelt hij met Shakespeare vast. Aan deze wetmatigheid, zo lijkt hij daar nog aan toe te voegen, doet het bijgeloof van de geestelijkheid niets af: ‘On nous menace, on dit que cette courte vie / De tourmens éternels est aussitôt suivie’ (11-12).Ga naar eind36 Voor Voltaire zijn er geen dromen ‘in that sleep of death’ (67), ook geen eeuwige hellepijnen, maar slechts een ‘affreuse éternité’. En niet een nadenken over of reflecteren op de dood (Shakespeare heeft ‘conscience’ (III, i, 84)) doet zijn Hamlet bij nader inzien terugschrikken voor gevaarlijke ondernemingen; nee, bij Voltaire is het ‘le scrupule’, de angstvalligheid, die hem bij voorbaat toeroept: ‘Halt!’.Ga naar eind37 Het is alsof het om een natuurwet gaat, die ‘défend à nos mains cet heureux homicide’ (23), en zo het voortbestaan verzekert van het menselijk geslacht. Bilderdijk zal de vloeiende, gepolijste, op effect gerichte dichtregels van Voltaire hebben bewonderd. Zijn vers is even lang als het Franse origineel, en eveneens in zesvoetige, gepaard rijmende regels. Bilderdijk laat de wending in Hamlets monoloog | |
[pagina 66]
| |
nòg beter uitkomen door zijn navolging in twee strofen te verdelen. In de eerste strofe (acht regels) wordt de dood beschreven als het gelukkig ‘eind van alle ramp’ (6), in de tweede (zestien regels) komt de vreeswekkende dood aan bod, de dood die paradoxaal genoeg niemand wil missen, aangezien hij het lijden beëindigt. Ook Bilderdijk verstaat de kunst om de lezer zo effectief mogelijk te treffen. ô Dood, ô Eeuwigheid! noodlottige aakligheên!
Wien jaagt uw bloote naam geen ijzing door de leên! (13-14)
Bilderdijk volgt het vers van zijn Franse leermeester trouw maar zelfstandig. Hij gebruikt meer beeldspraak, en zet zijn beelden bij voorkeur fors aan. Zijn ‘ijslijke uchtenstond’ vormt een passend en effectief contrast met de ‘lieflijkheid van deze nacht’; Voltaire heeft hier ‘affreux réveil’ en ‘douceurs du sommeil’ (9-10). De tegenstelling tussen ‘courte vie’ en ‘tourmens éternels’ is door Bilderdijk bewerkt tot die tussen het ‘perk van onze levensdagen’ en de ‘sleep van nooiteindigende plagen’ (11-12).Ga naar eind38 En ‘La mort serait trop douce en ces extrémités’ is op zijn aambeeld omgesmeed tot ‘Hoe zoet ware, in dien staat, de vrijburg van het graf!’ (21). De verontwaardiging van Voltaire (met op de achtergrond uiteraard de melancholische waarnemingen van Shakespeare) is verwerkt in compacte, Bilderdijkiaanse hyperbolen, zoals ‘'s Huichlaars valsche deugd’ (de ‘hypocrisie’ van ‘fourbes puissans’), het ‘kruipen voor den trots eens Staatsmans’ (‘Ramper sous un ministre, adorer ses hauteurs’), en ‘'t bedrieglijk oog van veinzende verraâren’ (‘amis ingrats qui détournent la vue’) (16-19).Ga naar eind39 Soms is hij wijdlopiger dan Voltaire, en daardoor minder krachtig. ‘To die, to sleep’ (10) en ‘On s'endort, et tout meurt’ (9) - in beide gevallen wordt kort en bondig geformuleerd. Bilderdijk, die de hele versregel moet vullen omdat hij per se op een nieuwe strofe wil overgaan, maakt ervan: ‘Men slaapt, en 't denkbeeld sterft van al ons ongenoegen’ (8). Daarentegen doet de versregel ervóór (7) niet onder voor die van Voltaire: ‘Een stille sluimering na lang en angstig zwoegen’ tegenover ‘Après de longs transports, c'est un sommeil tranquille’. Al met al heeft Bilderdijk de declamerende Franse Hamlet in een wat theatrale toneelheld veranderd. Voltaire gebruikt in totaal zes uitroeptekens, Bilderdijk heeft er negen. ‘Qui suis-je’ (6) is uitgebreid tot ‘Wat zal, wat moet ik?’ (5). ‘Doch, Hemel!’, roept de Deense prins uit aan het begin van de tweede strofe (9). Ook het begin van de eerste strofe is in dit opzicht interessant. ‘Demeure; il faut choisir, et passer à l'instant / De la vie à la mort (...)’, luiden de statige beginregels van Voltaire. Bilderdijk heeft: Hou stand, verwarde geest, en breek uw' twijfel af;
Ga over tot de keus van 't leven of van 't graf (1-2)
De haast filosofische wijze waarop de oorspronkelijke Hamlet aan het begin van zijn monoloog het dilemma onder woorden brengt, als een keuze tussen zijn en niet-zijn, is bij Bilderdijk geheel verdwenen. Bilderdijk wijst in een aantekening op een ongerijmdheid in de vertaling van Voltaire. Deze laat Hamlet uitroepen, ‘Dieux justes! s'il en est, éclairez mon courage’ | |
[pagina 67]
| |
(3), ‘hem dus teffens Heiden en twijfelaar’ makende. Dat is ongerijmd, want het christendom is nu eenmaal ‘de Godsdienst, die in het Treurspel, waar uit deze rol genomen is, ondersteld wordt’, en uit de laatste versregel blijkt dat Hamlet ‘als belijder van 't Christendom spreekt’.Ga naar eind40 Geeft deze aantekening een zekere afstand tegenover de christelijke godsdienst aan?Ga naar eind41 Bilderdijk constateert bij Hamlet uiterlijke vorm, geen innerlijke overtuiging. Hij wil slechts op een cultuurhistorische blunder van Voltaire wijzen, en de geloofsopvatting van de Franse Hamlet laat hem vermoedelijk verder koud. Zo legt hij geen verband tussen Hamlets religie en de strekking van het gedicht: hij betoogt in zijn aantekening niet dat Voltaire, die Hamlet tenslotte expliciet als christen ten tonele voert, zijn held ook in een toestand van christelijke gelatenheid en godsvertrouwen had moeten laten verkeren. En zonder commentaar vertaalt Bilderdijk de slotregel, ‘Et d'un héros guerrier fait un chrétien timide’ (24) als ‘En maakt een' Oorlogsheld tot een' lafhartig' Christen’ (24). Als er iets uit Bilderdijks prijsverzen duidelijk wordt, dan is dat een uitgesproken voorkeur voor de dappere, krijgslustige helden van de heidense oudheid.Ga naar eind42 Zijn bange christen wordt evenals die van Voltaire weekhartig door de ‘beschroomdheid’, die ‘spreekt, en roept ons toe: laat af!’ (22). De moralist Bilderdijk zal zich wat dìt gedicht betreft redelijk op zijn gemak hebben gevoeld bij zowel de classicist als de philosophe Voltaire.
Indien de datering van Kollewijn juist is, ligt er een periode van zes jaar tussen Bilderdijks eerste en tweede Alleenspraak. Bij de eerste vertaling kan de keuze voor Hamlet mede bepaald zijn door de waardering voor de dichter Voltaire; bij de tweede zal vooral de overtuigingskracht en eruditie van Moses Mendelssohn de doorslag hebben gegeven. Mendelssohn heeft geprobeerd een getrouwe vertaling van de oorspronkelijke monoloog te geven. Van Hamlets beroemde beginregels biedt hij twee versies. In de eerste versie, uit 1758, luidt die openingszin als volgt: Seyn, oder nicht seyn, das ist die Frage;
Ists edler, im Gemüth des strengen Schicksals
Blutdürstige Pfeile zu erdulden; oder
Sein ganzes Heer von Quaalen zu bekriegen
Und sie im Kampf zu endigen? - Zu sterben -
Nicht mehr zu schlafen - (...) (1-6)Ga naar eind43
Deze vertaling is evenals het origineel in blanke verzen, dat wil zeggen in rijmloze jambische vijfvoeters. Maar zij zijn onregelmatig: regel 4 is hier de uitzondering. Van Goens vertaalde in 1769 de gehele monoloog, eveneens in blanke verzen (zie Bijlage C). In zijn vertaling luiden de beginregels: Te zyn of niet te zyn; dat is de vraag!
Is 't edler, in zyn hart des noodlots woede
En smert'lyk byten te verdragen: dan
Een gansche zee van smerten te bestryden,
En strydend te vergaen? Vergaen! - Ja, slaepen!
Meer heet het niet. (...) (1-6)
| |
[pagina 68]
| |
De verzen van Van Goens, hoewel niet geheel regelmatig, zijn minder onregelmatig dan die van Mendelssohn. De laatste liet in 1771 de ‘verbesserte Auflage’ van zijn Philosophische Schriften verschijnen, waarin hij hier en daar inging op het commentaar van zijn Nederlandse vertaler. Interessant is nu dat hij zich waarschijnlijk ook Van Goens vertolking van Hamlet ter harte heeft genomen. Zijn tweede versie, die ditmaal de gehele monoloog bevat (zie Bijlage D), luidt aldus: Seyn oder Nichtseyn; dieses ist die Frage!
Ists edler, im Gemüth des Schicksals Wuth
Und giftige Geschoß zu dulden; oder
Sein ganzes Heer von Qualen zu bekämpfen,
Und kämpfend zu vergehen. - Vergehen? - Schlafen!
Mehr heißt es nicht. (...) (1-6)
De veranderingen lijken aan Van Goens te zijn ontleend: ‘Schicksals Wuth’ voor ‘strengen Schicksals’, ‘bekämpfen’ voor ‘bekriegen’, ‘kämpfend zu vergehen’ voor ‘im Kampf zu endigen’, ‘Mehr heißt es nicht’ voor ‘Nicht mehr zu schlafen’.Ga naar eind44 De verzen zijn daardoor regelmatiger geworden (na de geciteerde beginpassage worden ze nòg regelmatiger). Overigens biedt noch Mendelssohn, noch Van Goens een geheel letterlijke vertaling. Van Goens (die overigens met de Engelse taal geen enkele moeite had) geeft de ‘sea of troubles’ (III, i, 60) van Shakespeare letterlijk weer met ‘zee van smerten’ (4), waar Mendelssohn ‘Heer von Quaalen’ heeft; anderzijds volgt Mendelssohn met ‘Pfeile’ en ‘Geschoß’ (3) getrouw Shakespeare's ‘arrows’, terwijl Van Goens van een ‘smert'lyk byten’ spreekt. Ook Bilderdijk heeft in zijn navolging van ‘Shakespears Engelsch’ gebruik gemaakt van jambische vijfvoeters. Daarmee lijkt hij zich, evenals Mendelssohn en Van Goens, bewust bij het origineel te hebben aangesloten. Een uitgesproken voorkeur voor vijfvoetige versregels had hij immers niet: in zijn vertaling van Oedipus rex koos hij met opzet voor de alexandrijn omdat hij Vondels vijfvoetige jamben vanwege het verheven karakter van het treurspel ongeschikt vond.Ga naar eind45 Verder wijkt zijn vertaling wat de uiterlijke kenmerken betreft in minstens drie opzichten af van die van zijn voorgangers. Ten eerste is zij een stuk langer. Terwijl de monologen van Shakespeare, Mendelssohn en Van Goens (evenals de rijmloze van Voltaire) 33 versregels behelzen, bevat die van Bilderdijk er 46. Bovendien heeft Bilderdijk de alleenspraak in drie strofen verdeeld. In strofe (1) wordt het voordeel van de dood besproken; in strofe (2) uitgelegd dat ons leven vol ‘smaadheên’ gerekt wordt door de angst voor dromen nà de dood; en in strofe (3) de pointe van het gedicht weergegeven, namelijk dat de angst voor het ‘aaklig rijk’ generzijds besluiteloze ‘bloodaarts’ van ons allen maakt. Tenslotte is zijn vertaling rijmend: de eerste 6 regels rijmen gepaard; de overige 40 gekruist (afgezien van het omarmend rijm in 31-34). Hamlets aanhef luidt in Bilderdijks vertaling als volgt: Zie daar de vraag: te zijn, of niet te zijn. -
Is 't eedler, in 't gemoed de scherpe pijn,
Door 't wreed geval ons aangedaan, te lijden?
Of voegt het ons, het Noodlot te bestrijden,
| |
[pagina 69]
| |
En moedig, met de wapens in de hand
Te dwingen door een' wakkren tegenstand? -
Wat is de dood? - Een stil, gevoelloos slapen:
Niets meer. - (...) (1-8)
Deze verzen - en dit is een vierde verschil - zijn zeer regelmatig. Zij lopen gesmeerd, zij zijn minder stroef dan die van Bilderdijks collega-literator Van Goens.Ga naar eind46 Bovendien schuift hij met zinsdelen (v 1); parafraseert hij en breidt hij uit (2-6); en heeft hij Shakespeare's ‘To die, to sleep’ op een treffende manier vertolkt (7-8). Is Bilderdijks monoloog ook als vertaling geslaagd? Op zichzelf is de vraag niet geheel terecht, omdat zijn criteria voor een goede vertaling nu eenmaal niet de onze zijn. Dat hij een aantal uiterlijke kenmerken heeft gewijzigd en daarnaast nog uitbreidt en parafraseert, hebben we zojuist geconstateerd. Het was hem duidelijk niet om een ‘letterlijke’ vertaling te doen. Maar er is hier meer in het geding dan de literaire vrijheid van een vertolker. Het gaat bij Bilderdijk doorgaans niet zozeer om de keuze tussen een ‘letterlijke’ en een ‘vrije’ vertaling, maar veeleer om de keuze tussen een ‘letterlijke’ vertaling en wat hij een ‘oordeelkundige’ zou hebben genoemd. Vanuit dit oogpunt heeft hij bijvoorbeeld de werken van Sophocles beoordeeld. Zonder grondige kennis van de literaire kritiek - van de ‘oordeelkunde’, om de achttiende-eeuwse term te gebruiken - kan men de betekenis van Sophocles nauwelijks bepalen, zo schreef hij aan de historicus Daniël van Alphen, en kan men ‘het ware verstand der oude Toneeldichteren’ niet aan het licht brengen. 't Is thands geen navolging, geen vertaling, daar 't op aan koomt: - het is een Oordeelkundig werk, dat van mij gevorderd wordt. Men vergt mij niet, over te brengen, wat Sofokles zegt, in den text, dien wij hebben; maar eischt dat ik naspore, dat ik opdelve, wat hij waarlijk gezegd hebbe, wat hij heeft willen zeggen, wat hij had moeten zeggen.Ga naar eind47 Enerzijds vanwege zijn zelfbewustzijn als dichter (dat reeds in deze periode nogal fors was, en door zijn triomfen op de Parnassus geen schade had geleden), anderzijds vanwege zijn mede aan de traditionele retorica ontleende overtuiging dat een dichtstuk zowel qua vorm als qua inhoud aan specifieke maatstaven diende te voldoen, is Bilderdijk er zelden in geslaagd om het door hemzelf geformuleerde onderscheid tussen letterlijke en kritische vertaling te handhaven. Zijn eigen, naar classicistisch model bewerkte Edipus heeft hij beslist beschouwd als een oordeelkundige vertaling, als een navolging waarin ‘het ware verstand’ van de Griekse dichter werd geopenbaard.Ga naar eind48 Ook de jonge Bilderdijk vult zonder al te veel scrupules de oorspronkelijke versie van een dichtwerk aan waar zij tekort schiet, en verbetert de auteur waar deze naar zijn mening fouten maakt.Ga naar eind49 Naar zulke criteria zal hij ook Shakespeare hebben beoordeeld. Uit het feit nu dat Bilderdijks alleenspraak qua sfeer en qua strekking nog tamelijk veel op het origineel lijkt, zou men kunnen concluderen dat Shakespeare tot op zekere hoogte aan de oordeelkundige maatstaven van zijn achttiende-eeuwse collega-poëet heeft voldaan. Op een aantal belangrijke punten is Bilderdijk echter van het origineel afgeweken. Die afwijkingen ‘verraden’ de maatstaven van de vertaler. | |
[pagina 70]
| |
Dat Bilderdijk een uitgesproken voorkeur voor rijmende en regelmatige verzen toont, verraadt in elk geval zijn classicistische achtergrond; in dit opzicht zal hij zich nimmer van de invloed van Racine en Voltaire weten los te maken. Interessanter is de verdeling van zijn alleenspraak in drie strofen. Hierdoor doet het stuk zich niet langer voor als een fragment uit een treurspel. Het is een zelfstandig strofisch gedicht geworden,Ga naar eind50 een mengvorm van ‘alleenspraak’ en ‘ode’. En ‘oden’ schreef Bilderdijk graag. Drie van de vier prijsverzen (één prijsvers is een leerdicht) noemde hij ‘lierzangen’ of ‘oden’, en hij doelde daarmee op lange strofische gedichten met een moraliserende strekking. Na 1781, toen hij met Onze voorvaderen, bij de oprechting van het gemeenebest de gouden penning had gewonnen, heeft Bilderdijk van deze langgerekte didactische lierzangen afstand genomen. Prijsverzen dichtte hij voorlopig niet meer. Hij zocht naar nieuwe vormen: in 1785 schreef hij bijvoorbeeld zijn eerste romance, Olinde en Theodoor. Ook in zijn versie van de monoloog van Hamlet lijkt zich een nieuwe lyrische vorm aan te dienen, een nieuw soort ‘ode’. Hamlets alleenspraak heeft hij door de verdeling in strofen omgevormd tot een dichterlijke beschouwing over 's levens wederwaardigheden, met een zedelijke boodschap aan het slot. De beginwoorden, ‘Zie daar de vraag’, verwijzen naar het thema, terwijl de slotstrofe (met een zesvoetige slotregel) nog eens expliciet de moraal verwoordt: 't Geweten maakt dus bloodaarts van elk' een:
't Natuurlijk rood der vurigste besluiten
Verschiet, verbleekt, en dit besef-alleen
Weet elke stoute daad met d'eersten wenk te stuiten. (43-46)
Deze vorm - een meer of minder uitgebreide beschouwing plus de moraal - zou Bilderdijk vooral na 1790 gebruiken voor zijn soms zeer fraaie ‘vertalingen’ van de Oden van Horatius.Ga naar eind51 Terwijl hij zich met zijn navolging van Voltaire uit (vermoedelijk) 1777 oefende in de verheven, hartstochtelijke vormelijkheid van de Edipus, begon hij in 1783 reeds zijn draai te vinden als lyrisch moralist, als zedekundige odendichter. Niettemin is zijn gedicht nog altijd een navolging van Shakespeare - al bevat het nog een enkele reminiscentie aan Voltaire (‘Wat is de dood?’ (7): ‘qu'est ce que la mort?’). Bilderdijk volgt over het algemeen de lijn van het Engelse origineel; tegelijk voegt hij toe en wijzigt hij door uitbreiding en woordkeus. Opvallend is de nadruk op wat men Hamlets nobele strijdbaarheid zou kunnen noemen. Bereid tot actie is de oorspronkelijke Hamlet ook: ‘to take arms against a sea of troubles, / And by opposing end them’ (60-61). Wie tegen een zee van smarten kampt, zal strijdend ten onder gaan - Van Goens gaf met ‘En strydend te vergaen’ de betekenis van deze passage letterlijk weer. Bilderdijk daarentegen spreekt van het ‘dwingen’ van het Noodlot, ‘moedig, met de wapens in de hand’ (4-6).Ga naar eind52 Deze deugdzaam-martiale toonzetting typeert zijn vertaling. Het is alsof in de opsomming van misstanden reeds de Oranjegezinde advocaat uit de Patriottentijd doorklinkt, de eenzame strijder tegen het onrecht die zich afvraagt: wie toch kan ‘met geduld de wetten aan zien randen, / De onnoozelheid en 't heilig recht verraân?’ (25-26). Shakespeare heeft hier slechts ‘who would bear (...) the law's delay, / The insolence of office’ (71, 73-74). Recht- | |
[pagina 71]
| |
schapen poëzie schreef Bilderdijk toch al graag.Ga naar eind53 Hij spreekt over ‘'t gezag van trotsche dwingelanden’ (23: ‘The oppressor's wrong’ (72)), de ‘tederheid’ die ‘gesmaad wordt en veracht’ (28: ‘disprized love’ (73)), de ‘ons opgelegde plagen’ (40: ‘those ills we have’ (82)) en de dood, waar ‘na met recht de brave wenschen mag’ (12: ‘consummation / devoutly to be wished’ (65)). Voor Shakespeare's ‘Who would these fardels bear / To grunt and sweat under a weary life’ (77-78) heeft Bilderdijk: Waar is de dwaas, die met gekromde leden
Dan onder 't zwaar en drukkend levenspak,
In angstig zweet, en morrend ongemak,
En hooploosheid, nog langer voort wou treden? (31-34)Ga naar eind54
Bilderdijk is retorischer dan het origineel (met de zojuist citeerde regels eindigt hij zijn tweede strofe, terwijl Shakespeare verder gaat met ‘But that the dread of something after death (...)’ (79)),Ga naar eind55 en speelt bovendien in op het sentiment van de lezer. Waar Shakespeare van de ‘dread’ voor het hiernamaals spreekt, heeft Bilderdijk het over ‘dat naar en twijfelbaar verschiet, / Door 't voorgordijn des duistren doods betoogen’ (35-36). Achter dat lugubere gordijn schuilt een ‘aaklig rijk’ dat ons verstand verbijstert (39: een ‘undiscovered country’ dat ‘puzzles the will’ (80-81)). ‘De dood, een slaap!’, ‘Helaas!’, ‘Maar ach!’, wordt hier en daar uitgeroepen (15, 16, 35); de oorspronkelijke Hamlet is niet pathetisch. Bilderdijk heeft in zijn navolging blijk gegeven van zijn voorkeur voor de ‘marche régulière’; zijn Hamlet is bovendien pathetischer, zijn beelden zijn evenals in zijn navolging van Voltaire zwaar aangezet. Ondanks deze afwijkingen heeft hij een sprekende - en misschien zelfs oordeelkundige - ‘vertaling’ weten te vervaardigen.Ga naar eind56 Een even gelukkige vondst als de reeds geciteerde beginpassage is de vertaling van ‘by a sleep to say we end / The heartache and the thousand natural shocks / That flesh is heir to’ (62-64): (...) Een slaap, die 't hartzeer enden doet:
Die 't leed, dat ons ten erfdeel' schijnt geschapen,
Den stervling' door een zachte rust vergoedt. (8-10)
Van Goens worstelt hier met ‘een benepen hart’, ‘duizend angsten’ en het ‘erfdeel dezes vleesch's’ (7), Mendelssohn met ‘tausend Herzensangst’, Voltaire zelfs met ‘dix milles chocs naturels’. De vertaling van Hamlet uit 1783 bevat alle ingrediënten die voor de nieuwe Bilderdijkiaanse ode geschikt waren: een aantal strofen, een beschrijving van 's levens lotgevallen en een moraal. Hoe ‘oordeelkundig’ is Bilderdijks weergave van die moraal? Wat was volgens hem de moraal van Hamlets alleenspraak? Dat de ode liefst een expliciete boodschap moest bevatten, stond voor hem vast. Zijn uitgesproken voorkeur voor de meer didactische Oden van Horatius bevestigt dit, evenals het feit dat hij minstens één van zijn navolgingen van een moraliserende slotstrofe heeft voorzien.Ga naar eind57 Oordeelkunde, zo hebben we al eerder geconstateerd, impliceerde voor Bilderdijk onder meer kennis van de wijsbegeerte. En wijsbegeerte was voor hem in deze tijd bovenal de ‘kennis van den mensch, de nuttigste kennis die voor ons bij | |
[pagina 72]
| |
uitstek geschikt is’.Ga naar eind58 Was de ode niet het bij uitstek geschikte genre om de bekende stelregel van Horatius in de praktijk te brengen? Om poëzie te schrijven die zowel sticht als vermaakt?Ga naar eind59 De tot ode bewerkte alleenspraak van Hamlet bood alle aanleiding tot moraliseren. Wij blijven, zo vertaalt Bilderdijk, ‘gedwee in 's levens ijzren band’, onder de regie van het geweten. In zijn letterlijke vertaling gebruikt Voltaire in v 28 eveneens het woord ‘geweten’ (‘conscience’); zo ook Mendelssohn (‘Gewissen’) en Van Goens (‘gewissen’). Op zichzelf ligt de keuze voor dit woord voor de hand, aangezien Shakespeare zelf ‘conscience’ heeft (83). Zoals hiervoor evenwel reeds is opgemerkt, zal de Engelsman vermoedelijk niet het geweten, maar het ‘bewustzijn’ (‘con-scientia’, een mede-weten met zichzelf) hebben bedoeld, en dan vooral in de zin van ‘nadenken’ of ‘mediteren’.Ga naar eind60 Men zou kunnen veronderstellen dat bij het zoeken naar de geschikte vertaling van het woord ‘conscience’ juist de ‘wijsgerige’ betekenis van het woord ‘geweten’ voor achttiende-eeuwse dichter-denkers de doorslag heeft gegeven. Het wijsgerige aspect lag tenslotte velen van hen na aan het hart. De jonge Bilderdijk zelf stelde groot vertrouwen in de inspraak der natuur. In zijn prijsverzen bezong hij voortdurend het ‘Geweeten, staalen stem des vreesselijken Gods’, als de morele rechter waarop de mens zich in zijn streven naar volkomenheid en geluk verlaten moet.Ga naar eind61 Deugdzame handelingen zijn het gevolg van plichtbetrachting, en onze plichten kennen wij uit het onfeilbare oordeel van het natuurlijke geweten, zo luidt ongeveer de door Bilderdijk in honderden hoogdravende versregels geformuleerde gedachte. Deze ‘wijsgerige’ opvatting kan (naast Bilderdijks eigen hang naar pathetiek en retoriek) de sfeer van nobele strijdbaarheid van zijn Hamlet-vertaling verklaren. Zijn Hollandse Hamlet is buiten twijfel een gewetensvolle ‘brave’. Wijst ook de vertaling van ‘There's the respect / that makes calamity of so long life’ (69-70) in de richting van een wijsgerig-oordeelkundig gebruik van het begrip ‘geweten’? Shakespeare doelt met ‘respect’ op de overweging die Hamlet maakt naar aanleiding van zijn gedachten over doodsslaap en dromen. ‘Dezen leren ons / Geduldig 't zwaere juk des levens draegen!’ (13-14): evenals Mendelssohn, verwijst Van Goens niet naar de overweging of meditatie zelf, maar naar de dromen. Voltaire vertaalt ‘respect’ met ‘raison’ en sluit daarmee wat nauwer bij het origineel aan. Bilderdijk echter vertaalt de passage aldus: ‘Dit is de schroom, die 't onheil onzer dagen / Zoo rekt: die onze ellenden zoo verlengt’ (19-20).Ga naar eind62 Zijn eerdere navolging van Voltaire kan hier natuurlijk van invloed zijn geweest: men vergelijke respectievelijk de ‘scrupule’ en de ‘beschroomdheid’ in de eerste vertaling (v 22). Is deze woordkeuze mede bepaald door een ‘wijsgerige’ opvatting? Men zou de door Voltaire en Bilderdijk gebezigde woorden (‘scrupule’, ‘beschroomdheid’ en ‘schroom’) drie betekenissen kunnen toekennen. ‘Beschroomd’ kan in de eerste plaats worden opgevat als ‘bevreesd’ of ‘timide’.Ga naar eind63 Interessant is dat zeventiende-eeuwse ethici in deze zin de ‘schroom’ wel gunstig hebben opgevat, en dan vooral in samenhang met het goed functioneren van het geweten en het succesvol nakomen van plichten. La Rochefoucauld bijvoorbeeld heeft als Maxime 169: ‘Pendant que la paresse et la timidité nous retiennent dans notre devoir, notre vertu en a souvent tout l'honneur.’Ga naar eind64 Interpreteert men de slotregels van Bilderdijks verta- | |
[pagina 73]
| |
ling vanuit deze positieve waardering van de ‘timidité’, dan moet ook de ‘bloodaart’ (43) niet als een lafaard (Shakespeare heeft ‘coward’) worden beschouwd, maar als een bedeesd mens. De ‘enterprises of great pith and moment’ (87) zijn dan geen tragische, tot een gewisse ondergang leidende heldendaden, maar (zoals Bilderdijk vertaalt) ‘stoute’ daden (46), dat wil zeggen de uitingen van een moedige maar onbezonnen strijdbaarheid.Ga naar eind65 Deze gewetensvolle ‘brave’ zou zoals ieder ander mens verlangen naar de verlossing uit zijn ellende, en ondertussen - weliswaar moedig, ‘met de wapens in de hand’ - voorzichtig strijden, zonder dat de dood er noodzakelijk op volgt. In deze interpretatie is de dood voor Hamlet geen reeële optie meer, en dat zal Bilderdijk toch niet hebben bedoeld. Ten tweede de betekenis van ‘schroom’ als ‘angstvalligheid’. Een angstvallig mens is ‘nauwgezet’, ‘scrupuleus’.Ga naar eind66 In de vroeg-moderne ethiek werd de ‘scrupule’ of ‘schroom’ vaker in negatieve zin opgevat, als de angstvalligheid die het gevolg is van een al te nauwgezet gewetensonderzoek.Ga naar eind67 Ook hier dus weer de verbinding met het geweten. Deze tweede betekenis sluit wel enigszins aan bij Shakespeare's gebruik van de woorden ‘respect’ en ‘conscience’, maar geeft de zin van het origineel toch niet precies weer. In dit opzicht is het gebruik van de woorden ‘schroom’ en ‘geweten’ in de vertalingen van Voltaire en Bilderdijk interessant. Wellicht heeft de in de zeventiende eeuw sterk tot ontwikkeling gekomen gewetensethiek op hun woordkeuze invloed gehad. Van een bewust moraliseren zal bij hen geen sprake zijn geweest: dat het geweten een beslissende rol speelt bij het zedelijk handelen van de mens, gold in de achttiende eeuw als een algemene waarheid. In elk geval kan men Bilderdijks Hamlet-vertaling van 1783 wat de ‘wijsgerige’ component betreft niet bijzonder ‘oordeelkundig’ noemen. Hij zal vooral de derde betekenis van ‘beschroomd’ hebben bedoeld, in de zin van ‘aarzelend’, zonder een direkt verband te veronderstellen met het geweten als zodanig.Ga naar eind68 Bilderdijk heeft toch vooral geprobeerd om de tragische onbeslistheid van Shakespeare's Hamlet weer te geven, en gezocht naar een bevredigende vertaling van de weemoedige meditatie van die weifelende, besluiteloze, gedesillusioneerde held, wiens ‘besef-alleen’ van een ‘aaklig rijk’ hem in een toestand van laffe lijdzaamheid heeft gebracht. ‘To be’ of ‘zijn’, maar dan als een strijdend lijden in plaats van een lijden zonder meer, zou na 1783 ongetwijfeld Bilderdijks persoonlijk antwoord op de vraag van Hamlet zijn geweest.Ga naar eind69 In 1828, drie jaar voor zijn dood, gaf hij een geheel andere interpretatie van het dilemma. Hij klaagde toen in een brief aan Jeronimo de Vries over zijn gebrekkige geheugen en schreef: Dan geheel wonderlijk is mijne geheele existentie, en als een middelding tusschen Hamlets to be en not to be. 't Gebrek aan memorie maakt my alleenlijk hetgene voorby is als tot een flaauwe droomherinnering; maar het tegenwoordige-zelf is zonder samenhang of verband voor my, en dus ontbreekt er de aaneenschakelende ratio sufficiens in, waardoor wy wezen en droom onderscheiden.Ga naar eind70
Van een dilemma tussen leven en sterven was hier geen sprake meer. De dood had plaats gemaakt voor een middelding: voor de droom, die het hartzeer niet beëindigt, maar verzacht. | |
[pagina 81]
| |
Bijlage A: De bewerking van Voltaire (± 1729)(uit: Oeuvres complètes de Voltaire. Mélanges historiques I (Paris, 1819), 100-101. Voor de datering zie Th. Besterman ed., Voltaire on Shakespeare (Studies on Voltaire and the Eighteenth Century LIV; Genève, 1967), 44 (noot) en 47) Demeure; il faut choisir, et passer à l'instant
De la vie à la mort, et de l'être au néant:
Dieux justes! s'il en est, éclairez mon courage
Faut-il vieillir courbé sous la main qui m'outrage,
5 Supporter ou finir mon malheur et mon sort?
Qui suis-je? qui m'arrête? et qu'est ce que la mort?
C'est la fin de nos maux, c'est mon unique asile;
Après de longs transports, c'est un sommeil tranquille;
On s'endort, et tout meurt. Mais un affreux réveil
10 Doit succéder peut-être aux douceurs du sommeil.
On nous menace, on dit que cette courte vie
De tourmens éternels est aussitôt suivie.
O mort! moment fatal! affreuse éternité!
Tout coeur à ton seul nom se glace épouvanté.
15 Eh! qui pourrait sans toi supporter cette vie,
De nos fourbes puissans bénir l'hypocrisie,
D'une indigne maîtresse encenser les erreurs,
Ramper sous un ministre, adorer ses hauteurs,
Et montrer les langueurs de son âme abattue
20 A des amis ingrats qui détournent la vue?
La mort serait trop douce en ces extrémités;
Mais le scrupule parle et nous crie: Arrêtez!
Il défend à nos mains cet heureux homicide,
Et d'un héros guerrier fait un chrétien timide.
| |
[pagina 82]
| |
Bijlage B: De vertaling van Voltaire (1761)(uit: Mélanges historiques I, 101; voor de datering zie Besterman, Voltaire on Shakespeare, 63 en 75-76) Être ou n'être pas, c'est là la question;
S'il est plus noble dans l'esprit de souffrir
Les piqûres et les flèches de l'affreuse fortune,
Ou de prendre les armes contre une mer de trouble,
5 Et en s'opposant à eux, les finir? Mourir, dormir,
Rien de plus, et par ce sommeil dire: Nous terminons
Les peines du coeur, et dix milles chocs naturels
Dont la chair est héretière; c'est une consommation
Ardemment désirable. Mourir, dormir:
10 Dormir, peut être rêver? ah! voilà le mal!
Car, dans ce sommeil de la mort, quels rêves aura-t-on,
Quand on a dépouillé cette enveloppe mortelle?
C'est là ce qui fait penser: c'est là la raison
Qui donne à la calamité une vie si longue:
15 Car qui voudrait supporter les coups, et les injures des temps,
Les torts de l'oppresseur, les dédains de l'orgueilleux,
Les angoisses d'un amour méprisé, les délais de la justice,
L'insolence des grandes places, et les rebuts
Que le mérite patient essuie de l'homme indigne,
20 Quand il peut faire son quietus,
Avec une simple aiguille à tête? qui voudrait porter ces fardeaux,
Sangloter, suer sous une fatigante vie?
Mais cette crainte de quelque chose après la mort,
Ce pays ignoré, des bornes duquel
25 Nul voyageur ne revient, embarasse la volonté,
Et nous fait supporter les maux que nous avons,
Plutôt que de courir ver d'autres que nous ne connaissons pas.
Ainsi la conscience fait des poltrons de nous tous;
Ainsi la couleur naturelle de la résolution
30 Est ternie par les pâles teintes de la pensée;
Et les entreprises les plus importantes,
Par ce respect, tournent leur courant de travers,
Et perdent leur nom d'action ...
| |
[pagina 83]
| |
Bijlage C: De vertaling van R.M. van Goens (1769)(uit: M. Mendelssohn, Verhandeling over het verhevene en naive in de fraeje wetenschappen (vert. R.M. van Goens; Utrecht, 1774), 20-21; deze verbeterde editie is wat de Hamlet-vertaling betreft identiek aan die van 1769) Te zyn of niet te zyn; dat is de vraeg!
Is 't edler, in zyn hart des noodlots woede
En smert'lyk byten te verdragen: dan
Een gansche zee van smerten te bestryden,
5 En strydend te vergaen? Vergaen! - Ja, slaepen!
Meer heet het niet. Een zoete sluimer is 't,
Die ons benepen hart van duizend angsten vrydt,
Het erfdeel dezes vleesch's. - Hoe waerdig
Is 't niet des vromens wensch, vergaen, - of slaepen!
10 Doch - slaepen? - Niet ook dromen? Ach, hier legt,
Hier legt de knoop! die droomen, die ons by
Des slaep des doods verschrikken, als dit vleesch
Vergaet, zyn ys'lyk. Dezen leren ons
Geduldig 't zwaere juk des levens draegen! -
15 Wie droeg toch anders noodlot's overmoed,
Hovaerd'ger smaet, de wrede dwinglandy
Der machtigen, de smert versmaeder liefde,
Der wetten schennis, of de treffende
Bespotting der verdiensten, met geduld?
20 Kan ons een enk'le dolk de ruste geven,
Waer is de dwaas, die onder 't lastig pak
Des levens langer noch zou zuchten? - Doch
De vrees voor dat, het welk de dood vervangt,
Dat land, van waer geen reiziger te rug
25 Op aerde kwam, ontwaep'nen onzen moed.
Wy lyden liever het bewuste kwaed,
Dan tot zulk ene onzekerheid te vlieden -
Zoo maekt ons allen het gewissen bloo!
En de overlegging krenkt met bleke kleuren
30 Het aengezicht des vyerigsten besluits!
Zij stuit een onderneming, hoe heldhaftig anders,
In haeren loop: en elke grootsche daed
Verstikt in de geboort'!...
| |
[pagina 84]
| |
Bijlage D: De vertaling van M. Mendelssohn (1771)(uit: Betrachtungen über das Erhabene und Naive in den schönen Wissenschaften, in: Moses Mendelssohns philosophische Schriften (Carlsruhe z.j. [1780]), 184-185; voor de datering zie noot 27) Seyn oder Nichtseyn; dieses ist die Frage!
Ists edler, im Gemüth des Schicksals Wuth
Und giftige Geschoß zu dulden; oder
Sein ganzes Heer von Qualen zu bekämpfen,
5 Und kämpfend zu vergehen. - Vergehen? - Schlafen!
Mehr heißt es nicht. Ein süsser Schlummer ists,
Der uns von tausend Herzensangst befreyt,
Die dieses Fleisches Erbtheil sind. - Wie würdig
Des frommen Wunsches ist vergehen, schlafen!
10 Doch schlafen? - Nicht auch träumen? Ach, hier liegt
Der Knoten! Träume, die im Todesschlaf
Uns schrecken, wenn einst dieß Fleisch verwest
Sind furchtbar. Diese lehren uns geduldig
Des langen Lebens schweres Joch ertragen.
15 Wer litte sonst des Glückes Schmach und Geissel,
Der Stolzen Uebermuth, die Tyranney
Der Mächtigen, die Quaal verschmähter Liebe,
Den Mißbrauch des Geseze, und jedes Schalks
Verspottung der Verdienste, mit Geduld?
20 Könnt uns ein blosser Dolch die Ruhe schenken,
Wo ist der Thor, der unter dieser Bürde
Des Lebens länger seufzete? - Allein
Die Furcht vor dem, was nach dem Tode folgt,
Das land, von da kein Reisender zurück
25 Auf Erden kam, entwafnen unsern Muth.
Wir leiden lieber hier bewußte Quaal,
Eh wie zu jener Ungewißheit fliehen. -
So macht uns alle das Gewissen feige!
Die Ueberlegung kränkt mit bleicher Farbe
30 Das Angesicht des feurigsten Entschlusses.
Dieß unterbricht die größte Unternehmung
In ihrem Lauf, und jehe wichtige That
Erstürbt - - -
|
|