Voortgang. Jaargang 14 (1993 en 1994)
(1994)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Een son en enige vogeltiens
| |
[pagina 16]
| |
te zien en doordat in die editie geen manuscriptologische beschrijvingen zijn opgenomen, wordt het ook niet in de ‘Aantekeningen’ vermeld. Leendertz drukte het ‘Emblema’ niet bij de initialen af, maar bracht het onder in een voetnoot, waar hij vermeldde dat het ‘onderaan’ stond.Ga naar eind9 Verder haalde hij in de noot het aan het ‘Emblema’ verwante ‘Devise’ uit diezelfde vroege jaren van Hooft aan: Leendertz: ‘Deze zon is het, die wij hier vinden, vereenigd met de drie vogeltjes uit het wapen van Quekel.’Ga naar eind11 F.A. Stoett citeerde in de ‘tweede geheel herziene, opnieuw bewerkte en vermeerderde druk van de uitgave van P. Leendertz Wz.’ slechts het ‘Emblema’ in een voetnoot; het wapen van Quekels en het devies van Hooft noemde hij niet.Ga naar eind12 Het ‘Emblema’ leidde op deze wijze een enigszins verborgen bestaan en misschien is het daaraan te wijten dat het ook niet werd genoemd in het verder van acribie getuigende boek van Smit: Hooft en DIA. Een onderzoek naar Hooft's verzenbouquet van 1608-1609 voor DIA, de identiteit van deze geliefde, andere verzen van Hooft voor haar en de implicaties van dit alles, een werk waarin het, zoals de ondertitel aangeeft, zeker thuishoorde. Was het verband tussen de letters ‘D.I.Q./DIA’ enerzijds en het ‘Emblema’ anderzijds bij Leendertz nog onzichtbaar, hij wees wel op een verband tussen het ‘Emblema’ en het wapen van Quekels. Tuynman vat de stand van zaken aldus samen: Het ‘Emblema’ behoort duidelijk bij het onderschrift, dus bij ‘D.I.Q./DIA’: de zon, die omnibus idem is, als Hoofts blazoen, verenigd met de drie vogeltjes uit het wapen van Quekels, zoals Leendertz Sr. in zijn editie van 1871 bij dit gedicht aantekende. (W.A.P. Smit moet die aant. over het hoofd hebben gezien; hij vermeldt ook geen Quekels-wapen.)Ga naar eind13
Maar waar haalde Leendertz dit wapen vandaan? In De Navorscher werd in 1862 - dus vóór Leendertz' editie uit 1871 - herhaaldelijk over de familie Quekels geschreven.Ga naar eind14 Haar wapen kende volgens De Navorscher verschillende vormen en kleuren, maar steeds met drie vogels erop. Leendertz was na 1861 de enige redacteur van het blad en zal er ongetwijfeld zijn kennis omtrent het wapen aan hebben ontleend.Ga naar eind15 In de later bijeengebrachte heraldische collectie-Muschart treft men ten slotte de volgende beschrijving van het wapen aan: ‘In goud 3 roode eenden met roode kronen op den kop zonder pooten.’Ga naar eind16 Leendertz had dus gelijk.
Hoe is het ‘Emblema’ nu binnen het geheel van de liefdesgeschiedenis van Ida Quekels en Hooft ingepast? Zoals vermeld besprak Smit het niet. Wel kwam hij voorzichtig tot de conclusie dat de breuk tussen Hooft en Ida in 1604 van Hooft is uitgegaan.Ga naar eind17 Eerder had Aug. Keersmaekers de verhouding tussen ‘Pieter Cornelisz. Hooft en Ida Cornelisdr. Queeckels in 1603-1604’ al eens besproken.Ga naar eind18 Hij neigde ertoe | |
[pagina 17]
| |
de breuk in 1604 toe te schrijven aan een door Hoofts gedragingen ingegeven tegenstand van de familie Quekels. ‘Terloops’ bracht hij het ‘Emblema’ ‘onder het voorlaatste lied’ ter sprake: Indien de nota van Leendertz juist is en indien de verhouding Hooft - Ida Queeckels was zoals wij ze voorzichtig hebben geschetst, dan kan dit emblema ook een diepere betekenis hebben: zeggen de vogeltjes hierin niet, dat ze te moede zijn volgens het schijnen van de zon? Zou de houding van Hooft tegenover Ida zo zijn geweest, dat hij niet alleen meer dan eens de weigerachtige was, maar dat Ida zelfs gewoonlijk haar gedrag op het zijne afstemde?Ga naar eind19
De nota van Leendertz is juist gebleken, maar ik geloof niet dat men aan het ‘Emblema’ een ‘diepere betekenis’ kan toekennen. Volgens mij is het namelijk gewoon onvoltooid gebleven. Hoe zou men, op grond van wat er in het handschrift staat, het ‘Emblema’ moeten duiden? Het behoort in elk geval overduidelijk tot het genre der emblemata. Anders dan bij een devies - waar voorstelling en spreuk volstaan - bestaat een embleem gemeenlijk uit drie onderdelen: een prent, een liefst cryptisch lemma en ten slotte een onder- of bijschrift dat het een en ander een zin geeft.Ga naar eind20 Deze opzet volgt Hooft bij twee andere emblemata, ook in het Eerste Rijmkladboek: het emblema van de ‘Twee Narcissebloemen op een stam’ met het lemma ‘Alter amatur idem’ en het emblema met een uitgebreide beschrijving van de oorlogszuchtige veldheer Pyrrhus met als lemma (onder andere) ‘Loopt t'huis ghij hebt het al’.Ga naar eind21 Na beeld en lemma volgt daar een gedicht waarin deze onderdelen aan elkaar gekoppeld en verduidelijkt worden. Maar nu het ‘Emblema’ met de zon en de vogeltjes. Allereerst wordt in het devies de zon als Hoofts blazoen, zijn ‘persoonlijk symbool’, aan Omnibus Jdem gekoppeld. Omnibus Jdem is later zijn zinspreuk geworden: zoals de zon voor allen gelijk schijnt, zo wil Hooft voor ieder dezelfde zijn.Ga naar eind22 Deze zon als zinnebeeldige voorstelling keert terug in het ‘Emblema’, waar zij - dat staat inmiddels vast - met de vogeltjes van Quekels wordt voorgesteld. Het lemma ‘Naer v gelaet is ons te moede’ zou ik in hedendaags Nederlands vertalen met ‘Het gelaat dat gij vertoont, bepaalt hoe wij gestemd zijn’.Ga naar eind23 Dit lijkt mij een tamelijk algemeen gevoelen van een verliefde: als jij bedroefd of juist blij bent, dan ben ik dat ook. Hooft in elk geval had in 1610 tegenover zijn latere vrouw Christina van Erp eenzelfde gevoelen; in het sonnet ‘Mijn Sorch, wanneer jck peins’ komt de regel ‘Mijn tedre Troost, naer v genoecht is mij te moe’ voor en deze regel luidt in Hoofts Gedichten uit 1636 ‘Mijn tedre Troost, naer uw gelaet is my te moê’.Ga naar eind24 Anders echter dan in de vergelijkbare regel uit Gedichten 1636 staat er in het ‘Emblema’ ‘ons’, wat toch wel terug moet slaan op de vogeltjes van Quekels. Het zijn dus de ‘Quekeltjes’ die zich richten naar de zon, naar Hooft. Hoe kon de dichter aan deze voorstelling van zaken een zingevend bijschrift toevoegen zodat het geheel een emblema op zou leveren? Dat lukte hem niet. Het was Hooft weliswaar gelukt Ida en zichzelf in één beeld te vangen, maar verder kwam hij niet. Er volgt namelijk geen zingevend bijschrift. De zang ‘Ach Amarillis!’ erboven heeft geen functie bin- | |
[pagina 18]
| |
nen het ‘Emblema’. Dan zouden twee onderscheiden genres, emblema en zang, dooreen lopen. Van doorslaggevend belang is dat ‘Ach Amarillis!’ beeld en lemma geenszins uitlegt: in het gedicht rest de minnaar niets anders dan zich te richten naar zijn geliefde, en in (de aanzet tot) het ‘Emblema’ is het juist omgekeerd. Hooft bleef in zijn vondst steken en voltooide het ‘Emblema’ niet.Ga naar eind25 De bladzijde bleef verder dan ook geheel blanco. Het ‘Emblema’ maakt dus wel degelijk deel uit van de liefde tussen Ida en Hooft, maar kan niet bijdragen tot enig inzicht in de reden van hun breuk omdat de filoloog blijft zitten met niet meer dan een plaatje en een weinig onthullend motto. | |
AddendumP.E.L. Verkuyl heeft in ‘Hoofts “Harderskovt” (1625) nader bekeken’, zijn bijdrage aan 't Ondersoeck leert, de bundel studies ter nagedachtenis van Prof. Dr. L. Rens (Leuven: Acco, 1986, blz. 245-256), een aantal in het Derde Rijmkladboek doorgehaalde lezingen besproken. Bij vergelijking daarvan met de keuze aan ‘eerdere hs.-lezingen’ in dit gedicht nr. 209 in Tuynman-Van der Stroom, kwam op wel heel onverwachte plaats en wijze het beeld van Hoofts ‘Emblema’ voor Ida Quekels naar voren. Wat Verkuyl onder de doorhaling van anderhalve regel in vs. 141-142 niet heeft kunnen ontcijferen (blz. 253), staat, op één woord na, in Tuynmans aantekening. Het gaat, in de woorden van Bosman over Gloorroos (Susanna van Baerle), om het licht van ‘d' wtgenoomen' eer’ Die wt de deughde sprujt gelijk wt klaeren bronne;
En staegh de deughd verzelt, gelijk... haer' zonne.
Voor wie het ‘Emblema’ in gedachten heeft, springt nu in het handschrift voor het ontbrekende woord vanzelf ‘voglen’ in het oog, al is het niet duidelijk wat Hooft zich bij het ‘staegh verzellen’ van de zon heeft voorgesteld. Onmiskenbaar is wel dat Hooft eenzelfde binding tussen de vogeltjes en de zon in gedachten had als in het ‘Emblema’, maar zoals hij dit beeld in het ‘Emblema’ niet goed wist uit te werken, kon hij het hier niet trefzeker plaatsen. Het ‘Emblema’ maakte hij niet af en in de Harderskout haalde hij de desbetreffende regel door. In de combinatie met ‘hun’ zon zijn de vogeltjes voor Hooft dus niet exclusief verbonden gebleven met het familiewapen van Ida Quekels; in 1625 keren zij in de Harderskout terug in connectie met Susanna van Baerle. De overige verschillen tussen Tuynmans en Verkuyls lezingen in de Harderskout bleken terug te voeren tot verlezingen van de laatste. Zo stond, onder andere, in vs. 1 niet eerst ‘tuyghen’ (blz. 249), maar het - zeker voor Hooft (zie het WNT) - hier veel normalere ‘tooghen’ zonder een staartletter vóór de g, en niet ‘voorhoeft’ (blz. 249) met een voor dit woord wel heel opmerkelijke oe, maar ‘voorhooft’ waarin de laatste o open is, zoals de eerste in ‘verloop’ in vs. 3 er direct onder (blz. 250). |
|