Voortgang. Jaargang 13
(1992)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |||||||||||||||
‘Der minnen cracht’
| |||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||
Eer si der minnen cracht bekinden
Ende algader haer natuere.
Eer si ghecreghen dat si minden,
Godweet, het wert hem te suere!Ga naar eind6
In een onlangs verschenen artikel hoop ik verder aannemelijk te hebben gemaakt, dat de ‘arthurische Romananfang’ van de RRmM een aantal interpretatieve indicaties bevat, die de verwachting oproepen dat de liefde in het verhaal centraal zal komen te staan.Ga naar eind7 Ten slotte zij hier nog vermeld, dat J.D. Janssens enkele voor een liefdesthematiek sen-volle passages in de roman heeft aangewezen, die aan bekorting door de compilator ontsnapt lijken te zijn.Ga naar eind8 In een van deze passages plant vrouwe Venus de protagonist een boem van minnen in het gemoed, en het lijkt veelzeggend dat de compilator ook hier (naast vs. 677) een glosse heeft opgenomen: Minne! Veel wijst er dus op, dat de RRmM thematisch in het teken van de liefde staat. Wie de roman in de compilatieversie bestudeert, zal echter met verbazing constateren dat het liefdesaspect (althans waar dit de held aangaat) in de tweede helft zo goed als geen rol meer speelt. Wordt in het eerste deel verhaald hoe de RmM na een reeks van avonturen in het huwelijk treedt met zijn geliefde, Clarette, het tweede deel draait nagenoeg volledig om een eerder door de held afgebroken, maar nu plotseling weer hervatte Vatersuche. Deze eigenaardige structuur wekt, samen met een aantal inconsistenties in het handelingsverloop, de indruk dat de huidige vorm van de roman niet oorspronkelijk is, maar het produkt van een gecompliceerde, gefaseerde ontstaansgeschiedenis. Verschillende argumenten pleiten voor de veronderstelling, dat het mediale huwelijk uit de compilatieversie ooit het slot van de roman heeft gevormd,Ga naar eind9 en dat de Vatersuche - waarvan de succesvolle afsluiting oorspronkelijk voorwaarde voor dat huwelijk kan zijn geweest - naderhand door een bewerker in achterwaartse richting is verschoven.Ga naar eind10 Bezien vanuit deze diachronische optiek is het gerechtvaardigd, bij een analyse van de thematiek van de RRmM het eerste deel van de compilatieversie als uitgangspunt te nemen. Dit gedeelte lijkt met betrekking tot de sen beschouwd te kunnen worden als representatief voor de liefdesroman die de ‘oer’-RRmM ooit geweest moet zijn. De Vatersuche, in de tweede helft van de compilatie-RRmM zo toonaangevend, lijkt in de oorspronkelijke conceptie van de roman nog ondergeschikt te zijn geweest aan de overkoepelende liefdesthematiek. In het hiernavolgende zal ik eerst uitvoerig, en veelal aan de hand van citaten, de liefdeshandeling in het verhaal bespreken. Daarna volgt een poging tot interpretatie. | |||||||||||||||
De liefdeshandelingAl in het begin van de RRmM wordt subtiel gepreludeerd op het liefdesgegeven. Doordat Artur met zijn ridders naar de begrafenis van het beroemde liefdesduo Tristram en Ysaude is vertrokken, kan de protagonist aan een door hoofdzakelijk vrouwen bevolkt hof door de koningin tot ridder worden gewijd. Vervolgens kan hij zich zijn nieuwe status waardig tonen door een belaagde jonkvrouw te bevrijden uit handen van een | |||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||
rode ridder. Hij verslaat deze gevreesde tegenstander en maakt zo, als ‘vrouwenridder’, een einde aan een onhoofs en antifeministisch ridderschap. Bijzonder in vergelijking met veel van de eerdere niet-historische Arturromans is hier, dat de held al aan het Arturhof, nog voor de voltrekking van zijn eerste verlossingsdaad, zijn toekomstige geliefde ontmoet. Tijdens zijn ridderwijding heeft Clarette, nicht van Walewein en gravinne van Spangen, hem geheel op eigen initiatief haar gunst verleend, en hem als teken daarvan een witte mouw geschonken: ‘Dese erenberge, here, nu siet,
Die gevic u hier te desen,
Dat gi altoes min ridder selt wesen
Ende min vrient, waer gi sijt.’Ga naar margenoot+
Deze daad maakt de hofdame van de koningin tot de initiatrix van een lange liefdesqueeste. De woorden waarmee de nieuwbakken ridder op haar grootmoedige gebaar reageert, reflecteren reeds de instelling die bepalend zal blijken voor heel zijn ridderschap: ‘Joncfrouwe, God lone u, ende tuwen wille,/ (...) benic lude ende stille.’ (vss. 197-98). Niet veel later bewijst de held dat het hem met deze uitspraak - die naar het verhaal uitwijst zeker niet als beleefdheidsformule mag worden opgevat - volkomen ernst is. Aan de inmiddels van de rode ridder verloste jonkvrouw, die hij naar het Arturhof stuurt, geeft hij de volgende boodschap aan Clarette mee: ‘(...) segt van minenthalven hare,
Dat icse minne ende sal na desen
Haer lief ende haer riddere wesen.
Ende can ic met wapinen verdinen dan,
Datmen mi priest ende werde goet man,
Soe doe mi doch in haren sen,
Ende vernemtsi dat ic blode ben,
Soe sijs quite ende alle wijf
Te pensene iet om min lijf.’Ga naar margenoot+
Uit deze programmatische woorden kan het motief van de RmM worden afgeleid om niet dadelijk naar het Arturhof terug te keren. Nu al blijkt voor hem ‘die ritterliche Bewährung eine wichtige Voraussetzung für die Gewinnung der Lebenspartnerin’.Ga naar eind11 Inmiddels is het de lezer/toehoorder wel duidelijk, dat de bedoelde ridderproef voor de RmM niet, zoals voor helden als Perceval en Ferguut, een noodzakelijke ontwikkeling tot hoofsheid impliceert. Al vanaf zijn eerste optreden in de roman heeft de protagonist namelijk een uiterst hoofse gedragswijze aan de dag gelegd.Ga naar eind12 Eerder valt daarom te verwachten, dat de reeds ideale held nog slechts zijn reputatie als ridder moet zien te vestigen om zich Clarette metterdaad waardig te tonen: ‘Bewährung als Demonstration’.Ga naar eind13
De hoofs-ridderlijke kwaliteiten die de RmM vanaf het begin van de roman tentoonspreidt, blijken - net als trouwens zijn uiterlijke verschijningGa naar eind14 - te fungeren als sleutel tot verschillende vrouwenharten. Hoe begerenswaardig de protagonist is voor leden | |||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||
van de andere sexe, komt onder meer aan het licht in een episode waarin de RmM onderdak voor de nacht vindt bij de kasteelvrouwe Egletine. Deze jonkvrouw raakt, samen met haar hofdames, diep onder de indruk van de schoonheid van de held wanneer deze zijn wapenrusting verruilt voor civiele kleding (vss. 470-80), en 's nachts houdt de liefde allen in haar greep: Dien nacht reste hi sonder pine,
Maer die joncfrouwen ende Egletine
Pensden om hem dicke dien nacht,
Maer dat dede der minnen cracht.
Dus hadden si van haren gaste
Van minnen pine ende onraste,
Daer hi niet af ne weet.Ga naar margenoot+
Ook in een andere episode is de RmM al onweerstaanbaar gebleken. De van de rode ridder verloste jonkvrouw acht haar bevrijder zelfs een zo aantrekkelijke partij, dat zij zichzelf als te min voor hem beschouwt. Tegenover Genevren verzucht zij tenminste: ‘Bi Gode, vrouwe, waric coninginne, / Ic soudene minnen voer alle man.’ (vss. 399-400). Gelukkig voor de held weet zij haar positieve gevoelens hierna over te dragen op een jonkvrouw van aanzienlijker status, de heldin van het verhaal: Oec deetsi hier na wel bekinnen
Claretten van des ridders minne
Ende brachse oec in selken sinne,
Dat sine minde, sonder waen.Ga naar eind15Ga naar margenoot+
Deze verzen maken zichtbaar dat nu, in een zeer vroege fase van het verhaal, reeds gesproken kan worden van een wederzijdse liefde tussen de beide hoofdpersonages. Eerst naderhand echter zal goed duidelijk worden, dat het hier een wezenlijk ander type verhouding betreft dan in bijvoorbeeld Erec et Enide, de Chevalier au Lion en de Ferguut. Ridderschap en liefde worden in de RRmM niet, naar ik hieronder hoop aan te tonen, in hun relatie tot elkaar en tot de maatschappelijke context geproblematiseerd, maar blijken elkaar, in een nieuwe variant van de amour/chevalerie-thematiek die zo kenmerkend is voor veel romans uit het genre, juist op een voor de gemeenschap heilzame manier aan te vullen.
Van grote betekenis voor de interpretatie van de liefdesthematiek in de RRmM is het avontuur dat volgt op de overnachting bij Egletine: het avontuur in het Woud zonder Genade.Ga naar eind16 Dit vreeswekkende foreest, waarin de elite van Arturs Tafelronde ooit lelijk klop had gekregen, en waarvan de naam al onthult dat het gaat om een negatieve autre monde, presenteert zich aan de held in eerste instantie als locus amoenus: Hi reet int wout, eer iet lanc,
Daer hi hoerde der vogeline sanc,
Ende hem quam doe in sinen sinne
Starkelike Claretten minne.Ga naar margenoot+
| |||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||
De blik die de protagonist dientengevolge op de mouw van Clarette werpt, blijkt te werken als olie op het liefdesvuur, want prompt plant vrouwe Venus, personificatie van de liefde, hem een boem van minnen in het hart.Ga naar eind17 De vruchten van deze boom, zo zet de verteller uiteen, worden gevormd door de eigenschappen en ervaringen die voor een waarachtig minnaar onmisbaar zijn (vss. 690-708). Tot de bedoelde ervaringen behoren beproevingen als pine ende arbede, rouwe, pense, vruchten, beven, suchten en lange quale, die de typering van de RmM als beproefd minnaar in Van der feesten in herinnering roepen, en die de verwachting wekken dat de held in zijn streven zich Clarette waardig te tonen nog heel wat slapeloze nachten zal moeten doormaken. Ook vaste ende waken is trouwens een vrucht van de liefdesboom (vs. 700), en het lijkt niet te ver gezocht in dit vers een speelse verwijzing te zien naar de reste sonder pine (vs. 500, cf. supra), waarvan de RmM in het kasteel van Egletine nog had kunnen genieten voordat in hem tfier van Claretten minne in alle hevigheid ontbrandde. Een soortgelijke toespeling op eerdere verzen treffen we verderop aan, in vss. 740-52, waar de held er in een monoloog vol pense en suchten zijn twijfel over uitspreekt of hij wel aanzienlijk, knap en hoofs genoeg is om de wederliefde van Clarette te verdienen. Dat de twijfel van de RmM in ieder geval op de laatste twee punten ongegrond is (zijn maatschappelijke positie is vooralsnog onbekend), heeft de ‘Romananfang’ wel duidelijk gemaakt: over gebrek aan schoonheid of hoofsheid heeft de protagonist allerminst te klagen. En hoewel de verteller niet nalaat te benadrukken, dat de RmM in zijn liefde voor Clarette de concurrentie te duchten heeft van heel wat mededingers (onder wie de weldra opgevoerde Amelant), lijkt de held zijn kans op succes toch veel te laag in te schatten, wanneer hij aan het slot van zijn monoloog wanhopig verzucht: ‘Nu neme, dat icker ane winne, / Dat sal int inde sijn die doet.’ (vss. 753-54).Ga naar eind18
Naast alle beproevingen heeft de liefde haar volgelingen zeker ook positieve ervaringen te bieden, want der minnen cracht / Maect menegen coene ende gevet macht (vss. 686-87). Het bewijs hiervan was niet veel eerder al geleverd, toen in het Woud zonder Genade een verder onbekend blijvende ridder een in nood verkerende jonkvrouw wist te redden, naar hij zei ‘Om ere wille, die mi te voren / Van minnen bringet menech gepens’ (vss. 611-12). Ook de RmM kan in tfelle woud profiteren van de nuttige bijwerkingen der liefde, namelijk wanneer de autre monde zijn ware gezicht van een voor binnendringers destructieve locatie aan hem toont. Op zijn beurt in gepens verzonken wordt de held, doof voor een hem driemaal toegeroepen waarschuwing, door een grote ridder uit het zadel gestoken. Hij bindt dan de strijd aan met zijn aanvaller (andermaal een rode ridder), en als na een lang gevecht beiden uitgeput raken, is het een blik op Clarette's mouw die de RmM nieuwe krachten geeft en hem in staat stelt zijn opponent, Elyconas, te doden. Veel respijt is hem daarop echter niet vergund, want dadelijk wordt hij nu geattaqueerd door Amelant, heer van het Woud zonder Genade en broer van Elyconas, die zich weet bijgestaan door een woeste leeuw. De eerste reactie van de RmM, mode gevochten, zonder paard en met vernielde wapens zo goed als weerloos, is er een van angst: Hi seinde hem ende ward vervard (vs. 851). Het volgende ogenblik voelt hij zich evenwel opnieuw gesterkt door de liefde: Si maectene so coene, wet vor waer, / Dat hi ne hadde genen vaer (vss. 860-61). Hierdoor geïnspireerd, en bovendien | |||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||
furieus als de leeuw met zijn klauwen de mouw van Clarette openrijt, doodt de RmM eerst het beest en verslaat vervolgens diens meester. Overtuigend is hiermee aangetoond wat de liefde vermag. Het manhaftig optreden van de protagonist maakt daarbij des te meer indruk, doordat de dichter deze episode volgens het principe van de steigernde Reprise heeft gestructureerd. Liet Elyconas zich immers al aanmerkelijk moeilijker uitschakelen dan de eerste rode ridder,Ga naar eind19 die zijn reputatie niet bij benadering wist waar te maken, Amelant met zijn leeuw leek de held het vuur nog nader aan de schenen te zullen leggen.
De dubbele confrontatie in het Woud zonder Genade heeft ondertussen zoveel van de RmM gevergd, dat hij aan zijn verwondingen dreigt te bezwijken als hij zich niet laat behandelen door Fellon, een dwerg uit het gevolg van Amelant. Dit plaatst de geplaagde held voor een onoplosbaar dilemma, aangezien Clarette hem bij zijn ridderwijding op het hart had gedrukt zich voor dwergen te hoeden. ‘Dit geloefdic u,
Clarette, edele joncfrouwe, ende nu
Stervic, doe ic u gebot.
Ende banderside, alse hulpe mi Got,
Soe doe ic node jegen uwen raet;
Nochtan min leven an hem staet.’Ga naar margenoot+
Een flauwte, gedurende welke Fellon de held ongestoord kan verzorgen, biedt uitkomst. Weer bijgekomen kan de RmM zijn geliefde dan ook in alle oprechtheid verzekeren, dat hem geen blaam treft: ‘Clarette minne, dit es gesciet,
Maer, bi Gode, in wist niet,
Dies moettijd mi, scone, vergeven.’Ga naar margenoot+
Bij toeval ontdekt de RmM hierna, dat hij met de persoon van Amelant niet alleen de heer van het Woud zonder Genade heeft verslagen, maar ook een van zijn mededingers naar de gunsten van Clarette. ‘So menech spreiter om sijn net’, is daarop zijn verzuchting, en uit wat hij laat volgen blijkt, hoezeer de liefde zijn leven is gaan domineren en eventuele andere ambities verdrongen heeft: ‘Woudesi mi minnen, sekerlike, / In coerre niet vore Arturs rike.’ (vss. 1182-83). De held mag zich dan ook gelukkig prijzen, niet voor een hopeloze zaak te vechten. Zoals eerder al bleek, is nu immers reeds sprake van een wederzijdse liefde, en de dichter benadrukt dit door, als het succesvol optreden van de RmM in het woud Clarette ter ore komt, te vermelden dat het liefdesvuur in haar hart nog eens extra wordt aangewakkerd: Si ward van sire minnen ontsteken, / Soe sere haer dochte therte breken (vss. 1360-61).
Laat het verhaal er al met al dus geen twijfel over bestaan dat de liefde tussen de held en Clarette volledig wederzijds is, en het leven van de protagonist volkomen beheerst, de roman maakt evenmin een geheim van het strikt particuliere karakter van de queeste | |||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||
die de RmM op zich heeft genomen. Dit werd al zichtbaar in de opdracht die, in het begin van het verhaal, de uit handen van de rode ridder verloste jonkvrouw van de protagonist had gekregen: koningin Genevren moest zij uit naam van haar bevrijder oppenbare groeten (vs. 298), doch de boodschap aan Clarette diende zij te helen (vs. 336). Tekenend voor het individualisme van de held is voorts zijn motief om te hulp te schieten, wanneer, na het avontuur in het Woud zonder Genade, een horde reuzen uit het gevolg van Amelant, menend dat hun heer door Artur ontvoerd is, Kardoel belegert en zich daar slechts door een diepe slotgracht laat stuiten. Niet het bijstaan van de in het nauw gedreven Britse vorst, maar enkel en alleen het redden van zijn in gevaar verkerende geliefde is het doel van de RmM, die om Claretten
Niet wille dagen noch oec letten,
Hine wilt ember der waerd varen.
Hi begonste jamberlike mesbaren;
Hine wanese nembermer sien.Ga naar margenoot+
Welbeschouwd is het niet meer dan een plezierige bijkomstigheid, dat de held met zijn nu volgende actie het Arturrijk voor de ondergang weet te behoeden en zich aldus superieur toont aan tal van befaamde Tafelronderidders. Een andere, voor de RmM nog prettiger bijkomstigheid is, dat zijn optreden bij Kardoel niet nalaat indruk te maken op Clarette. Voor het eerst sinds de held het hof had verlaten ziet zij hem terug, en als hij na het vertrek van Amelant (die hem op zijn tocht naar Kardoel vergezeld had) wat talmt buiten de stadsmuren, hebben de geliefden nog slechts oog voor elkaar: Die doe Claretten hadde gesien,
Hoe si ginc merken ende spien
Naden riddere, dat seldi weten,
Hine hads nembermer vergeten.
Si mercte hem, soe dedi hare.Ga naar margenoot+
Wat dan volgt, is een zeer verrassende en voor de interpretatie van de roman wellicht cruciale episode. Wanneer Lanceloet de bevrijder van Kardoel uit naam van koning, koningin en Clarette vraagt om aan het hof te komen, antwoordt de held, eerst Keye (die hem na zijn ridderwijding voor boerenpummel had uitgemaakt) zijn verdiende loon te willen geven. Als even later echter, tot voldoening van publiek en hofgemeenschap, deze wraak voltrokken is, en niets een vereniging van held en heldin meer in de weg lijkt te staan, keert de protagonist Kardoel abrupt de rug toe en vertrekt. Waarom de dichter zijn hoofdpersonage een dergelijke raadselachtige en tegen de eerder gewekte verwachtingen indruisende handelwijze heeft ingefluisterd, is een vraag waarop ik aan het slot van dit artikel voorzichtig antwoord hoop te kunnen geven.
Op zijn tocht met onbekende bestemming stuit de RmM weldra op een boosaardige roofridder, de stiefvader van de jonkvrouw die in het Woud zonder Genade door een anonieme ridder was gered en die daarna aan het Arturhof hulp had gezocht tegen de criminele praktijken van haar verwant. Het komt tot een gewapend treffen tussen | |||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||
de roofridder en de held, waaruit de laatstgenoemde, wederom gesterkt door zijn liefde voor Clarette, als overwinnaar tevoorschijn komt: Dus can die minne werken ter noet (vss. 1731-37). In de strijd heeft de RmM evenwel zoveel verwondingen opgelopen, dat hij, andermaal zonder paard en met een vernielde wapenrusting, gedwongen is rust en verzorging te zoeken in een naburig klooster. Daar neemt hij, tot de niet geringe verbazing van de moderne lezer en stellig ook die van het geïntendeerde publiek, op aandringen van abt en convent eensklaps het besluit om zijn zwaard aan de wilgen te hangen en tot de kloosterorde toe te treden.Ga naar eind20 Slechts een opmerkelijk voorbehoud dat hij bij het afleggen van de gelofte maakt, toont aan dat hij niet aan een opwelling van monastieke kuisheid lijdt, maar nog altijd volkomen in de ban is van de liefde: Hi swoer bi ridderscape ende bi ede,
Dat hi dordine meer en brake,
En ware allene bi ere sake
Dat hi Claretten mochte gewinnen.
Dit heeft hire besproken binnen.Ga naar margenoot+
In het klooster leert de held gedurende een periode van ruim een jaar (RRmM-frm vss. 187-88) de beproevingen van de liefde, vruchten van de boem van minnen, door en door kennen. Afgezonderd van de wereld leidt hij er I swar leven / Dor Claretten wille van Spangen (RRmM-frm vss. 306-07) en Dor har versuchte hi gedichte / Die hem gaf die witte mouwe (RRmM-frm vss. 196-97). Het valt de RmM dus niet mee om te bekinnen / Die treken van gerechter minnen (vss. 682-83), maar het gaat nu eenmaal om een even harde als noodzakelijke leerschool voor de waarachtige minnaar. Immers, zo hebben we in de episode van het Woud zonder Genade vernomen, Die minne mach haer sere beclagen
Over die gene die wanen minnen
Ende te vriene dan beginnen.Ga naar margenoot+
Ondertussen koestert Artur het verlangen, de inmiddels befaamde protagonist aan zijn hof te zien terugkeren. De koningin doet hem daarop het advies aan de hand, een toernooi te organiseren met Clarette als prijs. Zij toont zich bij die gelegenheid bekend met de amoureuze perikelen van de held: ‘(...) hi hevet lange stont
Claretten gemint, wetic wel,
Vele meer dan iemen el.
Hets mi dicke comen te voren,
Dat hise met herte heft vercoren
Ende pine doget dor hare.’Ga naar margenoot+
Het nieuws van het zonder mankeren uitgeroepen toernooi bereikt ook de RmM, die - ofschoon nog in dezelfde omstandigheden verkerend als ten tijde van zijn toetreding tot het klooster - nu plotseling meent Clarette definitief voor zich te kunnen winnen. Zijn voornemen staat vast: Gevallet hem quaet ofte goet, / Hine salre sijn, al waerd | |||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||
te voet (vss. 1844-45). Zonder dus acht te slaan op de gevaren die aan een dergelijk toernooi verbonden zijn (vgl. ook vss. 1853-56), vraagt hij zijn abt om toestemming tot deelname en weet die uiteindelijk te verkrijgen. De abt stelt echter wel de uitdrukkelijke voorwaarde, dat de held, met het oog op zijn gelofte en zijn zieleheil, een geestelijke outfit moet blijven dragen totdat hij Clarette daadwerkelijk heeft weten te veroveren. En zo gebeurt het, dat de RmM uitgemonsterd als monnik, maar met een wapenrusting onder zijn cappe, deelneemt aan het drie dagen durende toernooi. Als uitvalsbasis gebruikt hij een in de nabijheid van het Arturhof gelegen klooster van zijn orde. Op de eerste dag van het evenement kijkt niet alleen Artur, maar ook Clarette reikhalzend uit naar de komst van de held. In de monnik, die met fors wapengeweld al zijn opponenten het veld doet ruimen, kan ze de RmM echter niet herkennen: Clarette heefter oec na gesien
Ende hemelijc sere na doen spien,
Maer sine condens vinden niet.Ga naar margenoot+
De tweede dag van het toernooi is het een blik op Clarette, die de protagonist andermaal tot geweldige prestaties aanzet. Materieel winstbejag, zo verzekert ons de dichter, is wel het laatste wat de RmM drijft: tirst dat hi Claretten siet,
Die minne en liten resten niet.
Hi seinde hem ende voer in.
Ander bejach noch ander gewin
Ne geerde die riddere metter mouwen
Dan te winne die joncfrouwe.Ga naar margenoot+
Zo toont de held zich ook nu ongenaakbaar in het strijdperk. Het fraaie hoogtepunt volgt evenwel op de laatste dag, want na 's ochtends gebeden te hebben Dat hi den prijs moge gewinnen / So mocht hi hebben sire vrindinnen (vss. 2066-67), doet de RmM bat daer, sonder waen, / Dan hi te voren hadde gedaen (vss. 2072-73). Zelfs de gecombineerde kracht van 60 van zijn concurrenten vermag niet hem in het nauw te drijven, en de held bezegelt daarmee zijn overwinning. De schitterende, en naar verderop zal blijken vermoedelijk sen-volle climax van deze zege wordt gevormd door de metamorfose die de RmM hierop ondergaat: doe hi ten bloten velde quam,
Sine witte mouwe hi nam
Ende vestetse an die coyfie mede
Ende warp sine covle ut ter stede
Ende liet sine moywe blaien daernare.
Doe des Clarette ward geware,
Doen riep si lude al in een,
Sevenwerf eer si gefeen:
‘Dits hi, dits hi, die wi menen!
Desen willic ende el ne genen!’Ga naar margenoot+
| |||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||
Niets lijkt dan een huwelijk meer in de weg te staan. Eerst zal de RmM echter nog per toeval zijn moeder ontmoeten, een koningin die op de nu door Artur afgekondigde hofdag aanwezig is.Ga naar eind21 In haar land wordt de held tot koning gekroond, en ook verneemt hij zijn werkelijke naam: Miraudijs (vs. 2208).Ga naar eind22 Dan is voor hem eindelijk het moment suprème aangebroken, want doen die coninc Artur verstoet,
Hoe hem sine dinge sijn vergaen,
Gaf hi heme Claretten saen,
Die hi begeerde vor alle vrouwen
Ende si hem weder met goder trouwen.Ga naar margenoot+
| |||||||||||||||
Ridderschap en liefdeWanneer we de hierboven besproken inhoud van het eerste deel van de compilatie-RRmM beschouwen als kern van het oorspronkelijke verhaal, behoeft het geen verwondering te wekken dat dit verhaal de reputatie van liefdesroman heeft kunnen genieten. Het handelingsverloop staat, van ‘Romananfang’ tot happy end, nagenoeg volledig in het teken van de liefde, zodat we met betrekking tot de thematiek mogen aannemen, dat de dichter in zijn werk uitdrukking heeft willen geven aan een in zijn ogen ideaal liefdesconcept.Ga naar eind23 Het lijkt daarom zinvol, te bezien welke karakteristieke kenmerken zich laten destilleren uit de grote minne die Miraudijs en Clarette voor elkaar hebben opgevat. Uit het voorgaande kan al direct worden opgemaakt, dat de liefde in de RRmM wordt getypeerd als een gevoelen dat door lange quale moet worden gesterkt.Ga naar eind24 De passage van de boem van minnen in onze roman leert, welke ervaringen de waarachtige minnaar ten deel moeten vallen, en het verblijf van de RmM in het klooster kan in dit licht worden geïnterpreteerd als conditio sine qua non voor zijn ontwikkeling als amant, als een noodzakelijke stage vol beproevingen die uiteindelijk vorstelijk zal worden beloond. De beloning zelf, Clarette, hoeft ondertussen geen pine te verduren (in de compilatieversie is daar althans geen spoor van te ontdekken), maar het verhaal maakt er verder geen geheim van, dat de jonkvrouw de gevoelens van de protagonist volledig beantwoordt.Ga naar eind25 Ook bij haar manifesteerde de liefde zich reeds in een heel vroeg stadium, zoals al enigszins bleek uit het opmerkelijke feit, dat zij in het begin van de roman geheel op eigen initiatief haar mouw wenste te schenken aan een volslagen onbekende en nog maar net tot ridder gewijde knaap. In het vervolg van het verhaal wordt de volmaakte wederkerigheid van de liefde nog tweemaal expliciet benadrukt (namelijk in vs. 442 en vs. 1360, cf. supra), en ook naderhand laat de houding van Clarette aan duidelijkheid niets te wensen over: na de bevrijding van Kardoel heeft zij slechts oog voor de held, terwijl ze na diens zege in het toernooi haar vreugde niet onder stoelen of banken steekt.
Zo wederkerig als de gevoelens van held en heldin zijn, zo nauw zijn in de roman de begrippen ridderschap en liefde op elkaar betrokken. Deze begrippen worden niet, zoals in de ‘klassieke’ Doppelweg-romans van Chrétien (Erec et Enide en de Chevalier | |||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||
au Lion), geproblematiseerd, en evenmin wordt een van beide verabsoluteerd tot doel in zichzelf. Chevalerie en amour gaan in de RRmM juist een afhankelijkheidsrelatie met elkaar aan, die tot uitdrukking wordt gebracht met de witte mouw als liefdessymbool en ridderlijk wapenteken. Het is in deze symbiose, dat een belangrijk aspect van de sen van het verhaal zichtbaar wordt. In de roman blijkt sprake te zijn van een wederzijdse dienstbaarheid tussen ridderschap en liefde, die beide zeer tot voordeel strekt. Terwijl de RmM zijn pas verworven ridderschap geheel en al in dienst stelt van zijn liefde voor Clarette, komt der minnen cracht hem in menig gevecht te hulp door hem zowel geestelijk als fysiek te sterken en hem, tot heil ook van de gemeenschap, te inspireren tot zulke grootse daden, dat hij zich zijn geliefde ten volle waardig toont. Het is zijn liefde voor Clarette, die het de RmM mogelijk maakt achtereenvolgens af te rekenen met Elyconas, Amelant met zijn leeuw en een anonieme roofridder, en die hem ten slotte tijdens het toernooi zelfs in staat zal stellen de aanval van een enorme overmacht te weerstaan. In laatste instantie is het ook deze liefde, die de held naar zijn glorieuze eindbestemming voert: die van de heerschappij over Spangen. Als de RmM het om zijnentwil door Artur georganiseerde toernooi eenmaal heeft gewonnen, vormt immers niet alleen de hand, maar ook het land van Clarette zijn beloning.
Eén aspect van het liefdesconcept zoals dat in de RRmM als ideaal gepropageerd wordt, verdient hier nog vermelding: de allesbeheersende kracht van de ware liefde, die andere waarden tot bijzaak degradeert. Voor de held is de grote minne die zijn hart in vuur en vlam zet een zo kostbare verworvenheid, dat hij al wat hiermee samenhangt minstens zo waardevol acht als zijn leven. Het dilemma waarin hij komt te verkeren, als in het Woud zonder Genade zijn leven afhankelijk blijkt van zijn bereidheid een eerder advies van Clarette te negeren, spreekt wat dit betreft boekdelen, net als trouwens het feit dat hij zich niet door gevaar laat weerhouden van deelname aan het toernooi waar Clarette in presente staat. Het behoeft dan ook geen verbazing te wekken, dat de RmM zich tijdens dit toernooi niet bekommert om materieel gewin. Had hij er eerder immers niet al blijk van gegeven, de wederliefde van Clarette hoger te schatten dan heel Arturs rike? Deze ontboezeming van de held vraagt nu om een nadere analyse van de plaats van het Arturhof in het verhaalgebeuren en de mogelijke betekenis daarvan voor de sen. Aan dit onderwerp is het volgende deel van deze bijdrage gewijd. | |||||||||||||||
Held en hofIn de optiek van de protagonist speelt het Arturhof slechts een bescheiden rol in de wervingsqueeste. Zoals gezegd maakt noch een oriëntatie op Arturs rike, noch zelfs de intentie dit te redden wanneer Kardoel met de ondergang wordt bedreigd, onderdeel uit van het streven van de RmM, die slechts de verovering van Clarette voor ogen heeft. De roman laat er geen enkele twijfel over bestaan, dat ‘letztlich das Erringen der geliebten Frau die Hauptmotivation und die größte “Belohnung” für den Helden darstellt.’Ga naar eind26; ‘Für sie und für sich selbst besteht der junge Held seine Abenteuer, nicht, | |||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||
um eine Bedrohung vom Artushof abzuwenden. Sein handeln steht nur bedingt im Dienst der Artusgemeinschaft, insofern als jede gute Tat der Gesellschaft von Nutzen ist.’Ga naar eind27 Het Arturhof heeft dientengevolge ‘kaum mehr als untergeordnete Funktion, die an ihm situierten Szenen verraten eher die der Gattungsnorm inhärenten Formprinzipien als eine inhaltlich-organische Beziehung zum sens der Handlung.’Ga naar eind28 Hierdoor ontstaat een zekere distantie tussen enerzijds de particuliere belevingswereld van de held, die zijn gevoelens tegenover de hofgemeenschap wenst te helen, en anderzijds de Arturwereld. Nochtans blijft de handeling voortdurend nauw betrokken op het hof (dat met een flink aantal hofscènes ook steeds nadrukkelijk aanwezig is), want niet alleen zal de RmM hier zijn eerdere voornemen ten uitvoer brengen zich te wreken op de drossaard Keye, maar ook zal in Kardoel, woonstede van Clarette, uiteindelijk de vereniging van de twee geliefden moeten plaatsvinden. De genoemde distantie tussen held en hof manifesteert zich in het verhaal ook ruimtelijk. De RmM beweegt zich tijdens de eerste helft van zijn queeste, het verhaalgedeelte dat eindigt met de ontzetting van Kardoel, nog in de nabijheid van het Arturhof: zowel Egletine's burcht als het Woud zonder Genade zijn in de directe omgeving daarvan gesitueerd. In deze fase van het verhaal zijn het de beide bovengenoemde schakels (Keye en Clarette), die de tocht van de held plotmatig verbinden met de Arturiaanse wereld. Dan breekt het moment aan waarop de held, conform de genreconventies, invulling geeft aan zijn voornemen zich op Keye te wreken, zodat nog slechts de schakel van de liefde tussen de ridder op queeste en de jonkvrouw aan het hof resteert. Opmerkelijk is nu, dat juist dan, wanneer een spoedige vereniging van held en heldin op handen lijkt, een (fysieke) verwijdering plaatsvindt. De protagonist verlaat om ook later niet opgehelderde reden de omgeving van Kardoel, en belandt uiteindelijk op flinke afstand van het hof in een klooster. Deze handelwijze van de held (waarover aanstonds nader) is te meer eigenaardig, daar de RmM in het voorafgaande de kwaliteiten van zijn ridderschap overtuigend gedemonstreerd en zich wat dat betreft dus Clarette waardig getoond heeft. Zijn overwinning op de (eerste) rode ridder heeft hij aan het Arturhof oppenbare laten maken, en ook het nieuws van de wijze waarop hij de inordinatio van het Woud zonder Genade heeft gebroken is de koning en Clarette ter ore gekomen. Daarbij zal het de reputatie van de held zeker geen kwaad hebben gedaan, dat hij zich bij die laatste gelegenheid superieur heeft getoond aan de meest illustere Arturridders en - indirect - zelfs aan de koning zèlf: het feit dat Amelant zich liever onderwerpt aan zijn overwinnaar dan aan de beroemde vorst, wiens ridders tegen hem niet opgewassen waren gebleken, zet nog eens extra luister bij aan het optreden van de RmM (vss. 1491-1520). Zeer vroegtijdig heeft de hoofse held hiermee bewezen, dat aan zijn ridderschap niets meer te perfectioneren valt. Het is daarom nauwelijks een verrassing, dat de RmM later in het slottoernooi niet, zoals Ferguut in een soortgelijke situatie, tegen de Tafelronderidders hoeft aan te treden. Voor hém zijn het uitsluitend de mededingers naar de hand van zijn geliefde, met wie hij zich te meten heeft! We kunnen op grond van dit alles vaststellen, dat in de roman niet de verhouding tussen held en hof centraal staat (c.q. een integratie van particuliere amour in een wereld van gemeenschapsbetrokken chevalerie), maar enkel en alleen de verwezenlijking van het ideaal van de protagonist, sluitstuk van zijn queeste: de verwerving van Clarette. | |||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||
Dit blijkt ten slotte en ten overvloede ook nog eens uit het feit, dat de eindbestemming van de RmM niet aan het Arturhof ligt, maar elders, in Spangen, in het land van de geliefde.Ga naar eind29
Ofschoon dus niet te ontkennen valt, dat de belangen van de hofwereld in de liefdesqueeste van de held geen rol spelen, en de kwaliteiten van de hofridders slechts bescheiden zijn in vergelijking met die van de RmM, kan niet worden gezegd dat in de Middelnederlandse roman sprake is van een kritisch-ironische distantie tegenover het Arturhof, een distantie zoals die aanwijsbaar is in bijvoorbeeld de latere romans van Chrétien en in de Fergus.Ga naar eind30 Het hof mag in de RRmM dan geen eindbestemming zijn voor de held, het is nog altijd een onmisbaar medium. Als woonstede van Clarette is Kardoel zowel de start- als de eindstreep voor de queeste van de RmM, en wanneer de protagonist tijdens zijn tocht het spoor bijster lijkt en een langdurige pitstop maakt in het klooster, is het de Arturwereld waarvan een initiatief uitgaat dat hem weer op weg helpt. Het is de koning, die, in de hoop de held naar het hof te kunnen doen terugkeren, een toernooi organiseert met Clarette als inzet, en die na de zege van de RmM ook als sanctionerende instantie optreedt door toe te stemmen in een huwelijk tussen winnaar en prijs (vss. 2225-29, cf. supra). Arturs functie als intermediair tussen liefdesqueeste en bekroning komt ook tot uitdrukking in een ruimtelijke toenadering van held tot hof, die als het ware een tegenwicht vormt voor de hierboven geschetste tijdelijke verwijdering. Speelt het eerste grote avontuur van de protagonist zich nog af in de voor Arturs ridders ontoegankelijke autre monde van het Woud zonder Genade, de uit dit avontuur voortvloeiende redding door de held van Kardoel voltrekt zich voor het forum van de Arturwereld, terwijl het derde en (in dit gedeelte van de compilatieversie) laatste avontuur, dat van het slottoernooi, uiteindelijk de door Artur zo begeerde terugkeer van de RmM naar het hof bewerkstelligt. Deze beweging naar het Arturhof toe, gevolgd door 's koninks instemming met het huwelijk, toont aan dat de hofwereld in de RRmM geen object van ironie is, maar nog altijd de ideale norm vertegenwoordigt, onverminderd graadmeter is van hoofse beschaving, en als voorlaatste halte op de ridderweg van de held een onmisbare functie heeft in het verhaal. Bezien tegen deze achtergrond is wel duidelijk, dat, wanneer de Tafelronderidders zich allen door de RmM overtroffen weten, dit niet moet worden opgevat als een tekortkoming van hun kant, maar veeleer als een omstandigheid die nog een dimensie moet toevoegen aan de toch al fantastische prestaties van de held. | |||||||||||||||
Ridder en monnikMet de conclusie, dat de RRmM vermoedelijk kan worden geïnterpreteerd als - oorspronkelijk - een exemplarische liefdesroman, die demonstreerde hoe vruchtbaar een kruisbestuiving tussen ridderschap en liefde kan zijn, is het laatste woord over de thematiek van het verhaal nog niet gesproken. Een probleem dat hier nog om opheldering vraagt, is het raadselachtige besluit van de RmM om, in weerwil van zijn eerder uitgesproken | |||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||
voornemen, na de wraak op Keye niet naar het Arturhof terug te keren, maar de omgeving van Kardoel te verlaten en in een klooster zijn wapenrusting te verruilen voor een grise covle. Een poging deze handelwijze psychologisch te verklaren, kan niet in alle opzichten overtuigen. Men kan zich natuurlijk afvragen of de RmM zich als vondeling, een ridder zonder stamboom en zonder zelfs een naam, Clarette misschien nog niet waardig achtte.Ga naar eind31 Deze gedachte lijkt enige steun te vinden in verschillende eigenaardigheden van de roman, die er zoals gezegd op wijzen, dat de voltooiing van de Vatersuche in het oorspronkelijke verhaal voorwaarde moet zijn geweest voor de totstandkoming van het huwelijk tussen held en heldin. De hypothese laat echter enkele belangrijke vragen onbeantwoord. Waarom kondigde de protagonist vóór zijn vertrek nog expliciet aan, naar het hof te zullen komen na zich op Keye gewroken te hebben? Waarom verkoos hij niet een hervatting van zijn Vatersuche boven een langdurige retraite in het klooster? En waarom achtte hij zich ruim een jaar later wel geschikt om aan het afgekondigde toernooi om de hand van Clarette deel te nemen? Het lijkt welbeschouwd zinvoller, niet te zoeken naar een sluitende beweegreden voor het gedrag van de held, maar diens onverwachte optreden juist te interpreteren als een bewust door de dichter aangebracht signaal dat de attentio van het publiek moest verhogen. Nu roept deze benadering direct een nieuwe vraag op, namelijk waarom de dichter zich juist in deze episode zou hebben willen verzekeren van de aandacht van zijn publiek. In het onderstaande wil ik een poging doen, na analyse van een intertekstuele betekenislaag van de roman een mogelijk antwoord op deze vraag te formuleren.
Opvallend en misschien niet geheel toevallig is, dat het vertrek van de RmM en zijn besluit om in het klooster te blijven meteen volgen op de passage waarin hij met Keye afrekent. Deze passage vormt de laatste reminiscentie uit een cluster van toespelingen op de Perceval-handeling uit Chrétiens Conte du Graal (al of niet in Dietse vertaling),Ga naar eind32 en op grond van deze en andere parallellen kan men vermoeden, dat de RRmM door ingewijde oren kon worden beluisterd als reactie op de graalroman.Ga naar eind33 Het Middelnederlandse verhaal zou, aldus bezien, gerekend kunnen worden tot de werken uit het genre die in een intertekstuele samenhang met Chrétiens laatste roman functioneren: werken als de Fergus, de (non-cyclische) Lancelot en prose en de Moriaen.Ga naar eind34 Het is hier de plaats om deze nogal speculatieve hypothese met enkele argumenten te onderbouwen. Bekijken we het handelingsverloop van de Conte du Graal en de RRmM comparatief, dan laten zich naast alle verschillen zowel globale parallellen als overeenkomsten in detail tussen deze verhalen aanwijzen. Beide romans introduceren een naamloze held, die zich vanuit een buitenwereld naar Kardoel begeeft om daar door Artur tot ridder te worden gewijd. Deze held wordt bij aankomst aan het hof geconfronteerd met een verstoring van de hoofse ordo door een beruchte rode ridder, en met de scherpe tong van de hofmaarschalk Keye, wiens optreden hem op wraak doet zinnen. De voorspelling die een jonkvrouw uitspreekt, dat de held, als hij maar tijd van leven heeft, nog eens allen zal overtreffen die zij kent, wekt de verwachting dat de protagonist een grote toekomst voor zich heeft. Voor zowel Perceval als de RmM bestaat het eerste wapenfeit uit het verslaan van de rode ridder. Perceval stuurt na het doden van zijn opponent de schildknaap Yvonet | |||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||
naar het hof met de opdracht, zijn wraakvoornemen aan Keye bekend te maken. Later zal hij aan verslagen en naar het hof gezonden tegenstanders een soortgelijke boodschap meegeven. Ook in de RRmM laat de held Keye van zijn voornemen op de hoogte brengen, en wel door de rode ridder, die hier (om als bode te kunnen fungeren) niet gedood wordt maar slechts gewond raakt. Na een eerste reeks van avonturen breekt in beide romans het ogenblik aan, waarop Artur de inmiddels door zijn daden bekend geworden held aan zijn hof terugwenst. In de Conte du Graal trekt de Britse vorst er dadelijk met zijn gevolg op uit om de protagonist te gaan zoeken; in de RRmM vindt een door Artur geïnitieerde speurtocht pas plaats als de held al in het klooster begeven is, omdat hij zich eerder, na het redden van Kardoel, nog vlak voor de stad had opgehouden en daar dus eenvoudig door een bode benaderd kon worden. Zowel bij Chrétien als in het Middelnederlandse verhaal echter - en dat is een heel belangrijke parallel - is de protagonist in liefdesgepeins verzonken, wanneer hij voor het eerst sinds zijn komst naar het hof weer in direct contact komt met de Arturwereld. Het kan vervolgens geen toeval zijn, dat de held in béide romans in zijn overpeinzingen wordt gestoord door Keye, die meent hem gewapenderhand te kunnen dwingen voor de koning te verschijnen. Hierin blijkt de drossaard zich evenwel te vergissen, want de held weet hem met zijn lans te vellen en lelijk te verwonden. De voorgenomen wraak is aldus ten uitvoer gebracht, en daarmee zijn de reminiscenties in de RRmM aan de Conte du Graal uitgeput: van hier af gaan de twee protagonisten ieder hun eigen (ridder)weg. Perceval zal naar het Arturhof terugkeren, doch dat spoedig weer verlaten om op zoek te gaan naar de graalburcht. Vijf jaar lang zal hij rondzwerven en een heel regiment van verslagen tegenstanders naar het hof sturen, zonder daarmee ook maar een stap dichter bij zijn doel te komen. De RmM op zijn beurt zal, naar we hebben gezien, Kardoel direct de rug toekeren en al snel zijn intrede doen in het klooster, waar hij ruim een jaar verblijft. Voor beide helden geldt, dat er een impuls van buitenaf nodig is om hen uit hun impasse te helpen. Voor Perceval is dat de ontmoeting, op Goede Vrijdag, met een aantal boetelingen en met zijn oom-heremiet, naar aanleiding waarvan hij zich aan een geheel nieuw type ridderschap lijkt te zullen gaan wijden; voor de RmM is dat het bericht dat Clarette in presente staat en daardoor definitief onbereikbaar voor hem dreigt te worden.
Hoewel de bovengenoemde overeenkomsten tussen de RRmM en de Conte du Graal merendeels vrij globaal zijn, en zeker van een andere orde dan de soms zeer specifieke Percevalreminiscenties in een roman als Fergus,Ga naar eind35 lijkt toch vooral het cluster van toespelingen op het optreden van de rode ridder en Keye in Chrétiens roman voor een ingewijd publiek gemakkelijk herkenbaar te zijn geweest. Nu is het natuurlijk mogelijk, dat we hier slechts te maken hebben met een tamelijk willekeurige stofontlening ten behoeve van de in het genre gewenste convergentie, maar evenzeer denkbaar is, dat de dichter het samenstel van reminiscenties in zijn werk heeft opgenomen als sleutel tot de interpretatie ervan. Mocht dit laatste inderdaad het geval zijn, dan kunnen we verwachten dat de dichter, vanuit de wens om in zijn roman een bepaalde sen tot uitdrukking te brengen, bij het uitwerken van de conjointure van het verhaal tevens gebruik zal hebben gemaakt van divergerend aan zijn bron ontleende elementen: de literaire fijnproe- | |||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||
vers onder zijn lezers (c.q. toehoorders) zullen stellig niet alleen oog (c.q. oor) hebben gehad voor de parallellen tussen de RRmM en de Conte du Graal, maar - door de analogie eenmaal op het spoor gebracht - eveneens gespitst zijn geweest op wellicht veelbetekenende verschillen!Ga naar eind36 Het lijkt derhalve de moeite waard, ook deze verschillen eens in kaart te brengen.Ga naar eind37
Om te beginnen geef ik hier eerst twee voorbeelden van passages uit de RRmM, waarvoor naar mijn mening een episode uit de Conte du Graal model heeft gestaan, maar waarin de dichter enkele betekenisvolle variaties aangebracht lijkt te hebben. De RmM presenteert zich in het verhaal, anders dan Perceval, als een meteen volmaakt hoofse knaap.Ga naar eind38 Een gevolg hiervan is, dat de Dietse held niet alleen eerder dan de Welse knaap zijn ridderwijding en zijn toekomstige geliefde mag begroeten, maar dit ook aan het Arturhof doet. De snelle ontmoeting met de geliefde is er de oorzaak van, dat de Egletine-episode, die (ook structureel) een pendant is van de Biaurepaire-episode uit de Conte du Graal,Ga naar eind39 de indruk maakt van een onafgehechte verhaaldraad. De dichter heeft het motief van Egletine's onbeantwoord blijvende gevoelens voor de protagonist m.i. opzettelijk niet uitgewerkt, om zo te benadrukken dat zijn held, in tegenstelling tot Perceval, reeds bezet is, zodat hier de noodzaak tot een nadere kennismaking tussen gastvrouw en gast ontbreekt. Daar komt nog bij, dat de RRmM naar we nu weten een pleidooi vormt voor een eerst door beproevingen gesterkte liefde, reden waarom voor de held van déze roman nog geen intiem samenzijn met een dame kon zijn weggelegd. | |||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||
Lanceloet onverrichterzake hofwaarts zou keren, omdat het scenario nu eenmaal voorschreef dat de RmM Kardoel moest verlaten. Om nu de afwijzende houding van de held te motiveren, liet de dichter hem refereren aan zijn (aan de Conte du Graal ontleende) voornemen, eerst wraak te nemen op de hofmaarschalk. Keye's heetgebakerde optreden kon vervolgens een reactie vormen op de weigering van de held, gehoor te geven aan het verzoek van Artur c.s. De bovengenoemde weigering brengt ons terug bij het verhaalgegeven uit de RRmM, dat de aanleiding vormde tot een vergelijking van de roman met de Conte du Graal: het raadselachtige besluit van de held om Kardoel de rug toe te keren. In Chrétiens roman keert Perceval zoals gezegd met Walewein mee terug naar het Arturhof, hetgeen op thematisch niveau kan worden uitgelegd als een integratie van de protagonist in de Arturiaanse ridderwereld. Het vervolg van de roman zal leren, dat deze integratie voor de held geen eindbestemming is, maar een voor zijn ontwikkeling noodzakelijke doorgangsfase. Na de komst aan het hof van de Lelijke Jonkvrouw, waarmee de tweede tocht van een Doppelweg wordt ingeluid, zal Perceval een langdurige crisis doormaken, die hem uiteindelijk het inzicht brengt dat zijn bestemming elders ligt. Heel anders opgebouwd is - en we zagen dat reeds - het handelingsverloop in de RRmM. Het Arturhof is hier voor de held, die zijn ridderschap slechts tegenover zijn geliefde hoeft te bewijzen, al vanaf het begin niet meer dan een medium, en dientengevolge is er voor hem, zolang hij zijn liefdesqueeste nog niet volbracht meent te hebben, geen enkele reden om Kardoel met een bezoek te vereren. Niet integratie in de Arturwereld, maar vereniging met zijn geliefde is het doel van heel zijn streven. Met deze constatering stuiten we op een thematisch fundamenteel verschil tussen de Conte du Graal en de RRmM. Zien we in de geschiedenis van Perceval, hoe na het penser van de held (in de zgn. ‘Bloeddruppels in de Sneeuw’-episode) het liefdesgegeven voorgoed moet plaatsmaken voor de graalthematiek, in het hier besproken deel van de Middelnederlandse roman blijft de liefde van Miraudijs voor Clarette de alfa en omega van het verhaal.Ga naar eind41 Ook als de held het habijt heeft aangenomen, blijft zijn hart vervuld van zijn geliefde, en het is ten slotte de ondragelijke gedachte haar voorgoed te kunnen verliezen, die hem ertoe aanzet om als monnik deel te nemen aan het toernooi om haar hand. We kunnen ons nu afvragen, of dit contrast tussen beide romans ons iets leert over de mogelijke intentie van de Vlaamse dichter, toen hij besloot zijn held voor lange tijd in een klooster onder te brengen. Voordat ik deze vraag probeer te beantwoorden, wil ik echter de blik richten op het centrale autre monde-avontuur in de Conte du Graal en de RRmM, een avontuur dat in beide werken een thematisch cruciale functie vervult, maar geheel verschillend van inhoud en uitwerking is.
Chrétien gaat met de voorstelling van de graal innoverend te werk, door zijn tot dan toe profane vertelling geleidelijk in christelijk-spirituele zin om te buigen. Tijdens zijn verblijf in het geheimzinnige kasteel van de Visserkoning ziet Perceval herhaaldelijk, hoe in een merkwaardige processie o.a. een graal en een bloedende lans worden rondgedragen, doch hij verzuimt te vragen naar de bedoeling hiervan. Later, aan het Arturhof, zal de Lelijke Jonkvrouw hem hierom vervloeken en zo een herstelqueeste uitlokken. | |||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||
Voor de held volgt dan een periode van werelds ridderschap, waarin van progressie geen sprake meer is. Uiteindelijk komt hij tot berouw van wat hij nu als een zondig leven beschouwt, en van zijn oom-heremiet, bij wie hij te biecht gaat, verneemt hij dat zijn verzuim in de Graalburcht een gevolg was van een eerdere zonde jegens zijn (inmiddels gestorven) moeder. Verder krijgt hij te horen, dat de graal die hij gezien heeft een hostie bevat, waarmee men een vergeestelijkt man, de vader van de Visserkoning, bedient; de graal wordt aldus achteraf als puur christelijk attribuut geduid. Na zijn explicatie houdt de kluizenaar Perceval een geheel nieuw soort ridderschap voor, gebaseerd op de liefde tot God. De held doet daarop penitentie en gaat ten slotte met Pasen ter communie. Opvallend in vergelijking met Chrétiens roman is nu, dat in de RRmM een dergelijke religieuze dimensie volkomen ontbreekt: hier geen episode vol van ambigue spiritualiteit, maar een traditioneel profaan autre monde-avontuur. Het Woud zonder Genade vormt, naar we hebben gezien, enerzijds als locus amoenus het achterdoek voor een uitvoerige uiteenzetting over de liefde, terwijl het anderzijds als destructieve locatie het decor is voor een zware riddertest die de held moet afleggen. Wat dat laatste betreft is er nog een frappant verschil met de Conte du Graal, want waar Perceval in de Graalburcht jammerlijk faalde, en zo groot onheil afriep over het rijk van de Visserkoning, weet de RmM zijn beproeving glansrijk te doorstaan. Door de inordinatio in het gevreesde woud te beëindigen overtreft hij niet alleen Arturs beroemdste ridders, maar schakelt hij ook meteen een geduchte concurrent in de liefde uit. Bovendien zal hij zich direct hierna opwerpen als bevrijder van het Arturrijk, terwijl Perceval zijn verwachte rol van verlosser in de onvoltooid gebleven Conte du Graal nooit heeft kunnen realiseren.Ga naar eind42 Tot besluit zij hier als punt van onderscheid nog vermeld, dat het optreden van de RmM in het Woud zonder Genade een voorwaarde is voor zowel de belegering van Kardoel als de daarop volgende ontzetting, terwijl in de Conte du Graal het redden van de geliefde los staat van, vooraf gaat aan en in de roman minder essentieel is dan het autre monde-avontuur in de Graalburcht. Dit wezenlijke verschil alleen al laat er geen twijfel over bestaan, dat in de RRmM, anders dan in Chrétiens roman, het minneaspect thematisch de boventoon voert.
Het voorgaande maakt naar mijn oordeel aannemelijk, dat de RRmM door goede verstaanders herkend kan zijn als literaire respons op de laatste schepping van Chrétien de Troyes. De Vlaamse roman functioneert in een intertekstuele samenhang met de Conte du Graal, doordat de weg van zijn held eerst enige tijd parallel loopt aan die van Perceval, en dan, na de laatste reminiscentie aan de Conte du Graal, plotseling scherp afbuigt. Deze betrekking verleent aan het Dietse werk een surplus aan betekenis. De RmM komt binnen die interpretatie uit de verf als beter, maar vooral ook ánders dan Perceval. Beter, omdat hij als van meet af aan hoofse jongeling de onbehouwen Welse knaap in omgangsvormen en ridderkwaliteiten ver in de schaduw stelt, en omdat hij, niet belast door een zonde zoals Perceval die tegenover zijn moeder beging, slaagt waar de laatstgenoemde faalde: híj zal zijn moeder nog terugzien en zijn naam ook werkelijk verdienen.Ga naar eind43 En anders, omdat hij de liefde die hij heeft opgevat voor een hooggeboren jonkvrouw niet uit het oog verliest ten gunste van een hogere spirituele bestemming, | |||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||
maar juist tot drijfveer maakt voor al zijn handelen, waardoor hij uiteindelijk tot een glorieuze doch volkomen profane eindbestemming geraakt: een staat van permanent liefdesgeluk en wereldlijke heerschappij. Het is naar ik meen tegen de achtergrond van deze profane eindbestemming, dat de zo eigenaardige kloosterepisode en het daaraan voorafgaande besluit van de RmM om Kardoel te verlaten hun volle betekenis krijgen. Beluisterd als intertekstueel literair spel, als een in de uitwerking vooral komische reactie op het christelijk georiënteerde ridderschap dat wordt voorgestaan in de Conte du Graal, kan de unieke en in wezen nogal burleske episode rond de verliefde en daardoor zo vechtlustige monnik-ridder worden geïnterpreteerd als pleidooi-met-een-knipoog voor een werelds, door liefde geïnspireerd ridderschap. Is het voor Perceval de profane wereld van het Arturhof die een noodzakelijk tussenstation is op zijn ridderweg, een halte waarvan naderhand kritisch afstand wordt genomen ten gunste van het tout el van een gewijd ridderschap, voor de RmM is het de geestelijke wereld van het klooster die een doorgangsfase vormt, een wachtkamer als het ware voor de door de liefde zwaar op de proef gestelde ridderlijke minnaar. In laatste instantie is, en we constateerden dat reeds, ook het Arturhof voor hem niet meer dan een medium, maar van een kritische visie op de ridderwereld is hier beslist geen sprake.
Er is nog één in het oog springend verschil tussen de Conte du Graal en de RRmM, dat hier om een verklaring vraagt, en wel het feit dat Perceval tot inkeer komt bij een heremiet (een personage dat in met name de prozaromans veelvuldig optreedt), terwijl Miraudijs zijn liefde voor Clarette mag overpeinzen als monnik. Misschien heeft onze dichter, bij zijn keuze voor een klooster als tussenstation op de ridderweg van zijn held, zich laten leiden door de overweging dat hij een moniage, anders dan een eremitage, nog als min of meer geloofwaardig kon voorstellen door retrospectief een stukje van de Jugendgeschichte van de RmM te onthullen: Hi was clerc ende hadde geleert (RRmM-frm vs. 164). Te bedenken valt voorts, dat de RmM niet de enige held van een ridderroman is, die zich in monniksgewaad steekt. Zo gebruiken de protagonist van Tristan als Mönch en die van Wistasse le Moine het habijt als vermomming, terwijl de titelhelden van de Moniage Guillaume (I en II) en de Moniage Rainouart daadwerkelijk van ordo veranderen.Ga naar eind44 Hoewel een direct literair verband met deze laatste romans niet aantoonbaar is, lijkt het niet onmogelijk dat de Middelnederlandse dichter zich bij de inventio van de kloosterepisode door kennis van het moniage-motief uit de chansons de geste heeft laten inspireren. We kunnen hier tot slot vaststellen, dat de dichter van de RRmM het gegeven van de ordowisseling in zijn verhaal op een geslaagde manier heeft weten te combineren met het veelvuldig in ridderromans voorkomende motief van het slottoernooi. De nieuwe, maar zeer tijdelijke habitus van de RmM kan worden beschouwd als een creatieve variatie op de hogere identiteit van helden als Ferguut, die eveneens incognito, maar steevast als ridder in het strijdperk verschenen.Ga naar eind45 Dat de RmM uitgerekend in de hoedanigheid van monnik gewapend en wel deelneemt aan een zo wereldlijk evenement als een toernooi, en zich daarbij laat leiden door niets dan amoureuze motieven, moet de toehoorders wel bij zonder vermakelijk zijn voorgekomen. Hadden monniken-in-speniet een gelofte | |||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||
van kuisheid af te leggen, en had de held zijn kloostergelofte niet met een komische clausule effectief weten te ontkrachten (cf. supra, vss. 1765-69)? Was het dragen van wapens voor kloosterlingen niet uit den boze? En was bovendien het toernooiwezen in kerkelijke kringen niet hoogst omstreden, meer dan eens verboden zelfs?Ga naar eind46 | |||||||||||||||
BesluitDe hierboven uiteengezette interpretatie plaatst de volgende, al eerder geciteerde verzen van de RRmM in een veelbetekenend licht: Ende doe hi ten bloten velde quam,
Sine witte mouwe hi nam
Ende vestetse an die coyfie mede
Ende warp sine covle ut ter stede
Ende liet sine moywe blaien daernare.Ga naar margenoot+
Mijn indruk is, dat in deze verzen niet slechts een plotmatige gedaanteverwisseling wordt beschreven, maar ook en vooral een thematisch sen-volle metamorfose. Met het verruilen van de covle, symbool van vrome toewijding, voor de witte mouwe, liefdessymbool en ridderlijk wapenteken, moet de schijnbaar devote held immers voorgoed het veld ruimen voor de volgeling van vrouwe Venus: geen miles christianus maar miles amoris! Deze interpretatie voert mij tot de slotconclusie, dat de RRmM oorspronkelijk naar alle waarschijnlijkheid een liefdesroman is geweest die - voor een select en grondig met Chrétiens graalroman vertrouwd publiek - bedoeld was als een op amusante wijze met de Conte du Graal (c.q. Perchevael) polemiserend pleidooi voor werelds ridderschap, voor Frauendienst in plaats van Gottesdienst.Ga naar eind47 Meer in het algemeen kan de Middelnederlandse roman voor wat betreft de hierboven besproken episode wellicht ook worden beschouwd als een conservatief antwoord op de religieus georiënteerde ridderromans die in Vlaanderen, aan het grafelijk hof, de overhand hadden gekregen in de literaire concurrentiestrijd met de inmiddels traditionele idealiserende Matière de Bretagne: werken als, vooral, de Queste del Saint Graal, waarin denkbeelden omtrent een Mönchrittertum hun neerslag hadden gevonden.Ga naar eind48 Zo bezien zou de RRmM wel eens een produkt kunnen vormen van de reactionaire stroming binnen het genre, die ook romans als de Fergus, de Tristan en prose en Guiron le Courtois heeft voortgebrachtGa naar eind49; romans waarvan de dichters, in een reactie op de chevalerie celestiel zoals de graalromans die propageerden, een restauratie van profaan ridderschap en van de zuivere, van religieus-morele ethiek gevrijwaarde literatuur beoogd lijken te hebben. | |||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||
|
|