Voortgang. Jaargang 12
(1991)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Epische ontboezemingen, zakelijke gesprekken en spannende scenes in de Gysbreght van Aemstel
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Versgrenzen en zinsgrenzenDe Gysbreght is geschreven in alexandrijnen, de versvorm die populair was ten tijde van de renaissance en de barok. De alexandrijn kan worden omschreven als een vers van twaalf klankgrepen met staand eindrijm op de twaalfde klankgreep of van dertien klankgrepen met slepend eindrijm op de twaalfde en dertiende klankgreep. De term klankgreep gebruiken wij ter aanduiding van de lettergreep of lettergrepen die - respectievelijk op zichzelf staand of tot eenheid versmolten - één daling (arsis) of één heffing (thesis) in een versvoet vormenGa naar eind1.. Na de zesde klankgreep in de alexandrijn valt de cesuur. Hooft noemde dit heel fraai de ‘middelstujt’. Het gevolg van de aanwezigheid van de cesuur is, dat de alexandrijn na de zesde klankgreep een vast steunpunt heeft. Deze versgrens is te vergelijken met het vaste steunpunt aan het einde van het vers, alhoewel de cesuur van mindere zwaarte is door het ontbreken van rijm. Bij het schrijven van de Gysbreght heeft Vondel in bepaalde passages ondersteuning van cesuur en verseinde bereikt door zinsgrenzen daarmee te laten samenvallen. In andere passages ontbreekt deze ondersteuning juist. De verwachte structurering van het vers mede door middel van de inpassing van de zinnen, blijft in het laatste geval niet alleen achterwege, maar wordt zelfs tegengewerkt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doordat de zin een andere lineaire groepering van woorden vertoont dan de bouw van de alexandrijn doet verwachten. In deze beschouwing stellen wij enjambement en overschrijding van de cesuur niet aan de orde als het weglaten van pauzering bij de voordracht van een tekst en evenmin als het niet onderbreken van het intonatieverloop. Wie zou overigens uitspraak kunnen doen over pauze en intonatie bij cesuur of verseinde in de zeventiende eeuw? Veel belangrijker achten wij een beschouwing van enjambement en cesuurovergang die gebaseerd is op de structurering die de lezer/ hoorder bij de perceptie van een tekst aanbrengt. Psycholinguïstisch onderzoek maakt bovendien waarschijnlijk, dat zelfs bij de perceptie van intonatie en pauzen de luisteraar zijn grammaticale kennis actief gebruikt. Het onderkennen van pauzen en intonatie behoeft namelijk niet aan de interpretatie vooraf te zijn gegaan, maar kan juist op interpretatie berusten (Levelt 1967). Bij het perceptieproces is de zinsgrens - zowel de grens tussen hoofdzinnen als de grens tussen een bijzin en zijn matrixzin - van groot belang. In de Engelstalige literatuur spreekt men in beide gevallen van een ‘clause-boundary’. Levelt geeft in Studies in the perception of language voor de periode 1970-'76 een overzicht van verschillende beschouwingen over zinsperceptie. De gedachte dat syntactische analyse alleen zou plaatsvinden na het voltooien van een syntactische eenheid als zin of clause acht hij sterk aangevochten. Hetzelfde geldt voor de hiermee samenhangende idee dat er bij het perceptieproces ‘leveling’ optreedt, waarbij men aanneemt dat eerst de syntactische en daarna pas de semantische interpretatie zou plaatsgrijpen (Levelt [1978]). Flores d'Arcais [1978] maakt aannemelijk dat de hoorder al een uiting probeert te interpreteren zodra hij hiervan een begin te pakken heeft. Hij komt op basis van een experiment tot de conclusie dat ‘children of 4 and 5 years tend to rely on a strategy of trying to “make up” a sentence out of the input material “as soon as possible”’, hetgeen overeenstemt met de idee dat ‘the perceiver may be working by making hypotheses about the structure of the incoming signal and will thus tentatively isolate successive clausal units’ (p. 181). Marslen-Wilson et al. [1978] beschouwen de semantische interpretatie als het directe doel van het ‘processing system’ en zij concluderen zelfs dat ‘a strictly syntactic level of representation is not a computationally necessary stage in the operation of the system’ (p. 244). Ook al zou men hierbij geen ‘syntactic level’ willen aannemen, men kan ons inziens niet staande houden dat de grammatica geen rol zou spelen in het perceptieproces. Pritchett (1988) besluit op grond van zogenaamde ‘garden path phenomena’Ga naar eind2. tot ‘the grammatical basis of language processing’, ‘where the grammar is viewed not as a system of rules but as a set of conditions on representation, and where parsing is simply the application of grammatical principles locally at every point during the processing of the input string’ (p. 575). De grammaticale basis bewijst Pritchett in termen van de theta-theorie, waarmee hij impliciet aangeeft, dat dit proces zich zijns inziens op boven-syntactisch niveau voltrekt. Hawkins | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1990) beschrijft zijn ‘parsing theory of word order universals’ uitsluitend in syntactische termen. De clause, die ook vaak een informationeel complexe interpretatieve eenheid is (Marslen-Wilson et al. [1978], p. 225), beschouwt Flores d'Arcais als ‘a linguistic level at which it is easy and natural for the perceiver to make perceptual decisions’ (p. 180). De hypothese dat de perceptuele segmentering van de samengestelde zin op het niveau van de enkelvoudige clause plaatsvindt, wordt bevestigd door zijn proef waaruit blijkt dat een extra-linguistisch signaal gemakkelijker tussen clauses, dus bij een clausegrens, dan in een clause kan worden waargenomen. Met betrekking tot het perceptieproces van zinnen lijkt ons de volgende veronderstelling het meest de werkelijkheid te benaderen. Zuiver lexicale en referentiële aspecten laten wij hier buiten beschouwing. Zodra de mens een begin van een clause in zich heeft opgenomen, vormt hij zich een beeld van wat nog komt. Deze anticipatie voltrekt zich interactief op tenminste syntactisch en semantisch niveau. Hoe verder de clause zijn voltooiing nadert, hoe meer het geanticipeerde beeld in de richting van de ontvangen informatie wordt bijgesteld. Aan het einde van een clauseGa naar eind3. moeten beide zijn samengevallen. Bij een samengestelde zin die een hoofdzin, gevolgd door een bijzin, bevat, moet de waarnemer zijn beeldvorming van de eerste clause bij de grens tussen hoofd- en bijzin onderbreken. Eerst moet hij zich nu een beeld vormen van de tweede clause, de bijzin, alvorens hij tot afsluiting van de matrixzin kan overgaan. Voor samengestelde zinnen met een vooropstaande bijzin geldt mutatis mutandis hetzelfde. Na de voltooiing van de eerste clause moet men de tweede opbouwen, rekening houdend met de informatie uit de eerste clause. Bij de grens tussen twee hoofdzinnen is de situatie niet wezenlijk anders dan bij clausegrenzen in een samengestelde zin. Men ontwerpt bij de nieuwe clause-on-line wederom een beeld en bij de voltooiing verbindt men de inhoud van de clause met informatie uit zijn geheugen. Deze aanhechting gebeurt bij een clausegrens in een samengestelde zin op semantisch en syntactisch niveau. Bij een clausegrens tussen matrixzinnen kan alleen van semantische aanhechting sprake zijnGa naar eind4.. Rekening houdend met het perceptieproces, willen wij van enjambement, respectievelijk van cesuurovergang bij alexandrijnen spreken als het verseinde, respectievelijk de scheiding tussen de zesde en zevende klankgreep in één clause valt. Het perceptieproces duldt in een clause namelijk geen onderbreking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 De samenval in kaart gebrachtDe resultaten die de analyse van de samenval van de zinsgrenzen met de verseinden in de Gysbreght van AemstelGa naar eind5. opleverde, hebben we weergegeven in figuur 1. Wat is er nu in deze grafiek te zien? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er staan twee horizontale lijnen in de grafiek. Daaronder en daarboven zien we bij beide een stippellijn, en korte, horizontale streepjes. De bovenste doorgetrokken lijn (X̄) geeft de gemiddelde samenval weer van zinsgrenzen met het verseinde, in het totaal van de groepen verzen waarin die samenval gemeten is. De onderste ononderbroken lijn (Ȳ) geeft voor diezelfde groepen verzen de gemiddelde samenval weer van zinsgrenzen met de cesuur. De korte streepjes rond (X̄) staan voor de gemiddelde samenval van zinsgrenzen met het verseinde per vijftigtal verzen. Staat zo'n streepje relatief hoog in de grafiek, dan betekent dit dat in dat vijftigtal verzen de samenval van zinsgrenzen met het verseinde verhoudingsgewijs hoog is. Als het laag in de grafiek staat, is er sprake van veelvuldige enjambering, de overschrijding van het verseinde door de zin. De in tweeën gedeelde streepjes om (Ȳ) geven per vijftigtal verzen de gemiddelde samenval weer van zinsgrenzen met de cesuur. De stippellijnen boven en onder de doorlopende lijnen bakenen bij beide het ‘veld’ van de standaarddeviatie af. Streepjes die buiten dit gebied vallen, staan voor vijftigtallen verzen waarbij de samenval van zinsgrenzen met stilistische grenzen afwijkt van het gebruikelijke beeld. De verticale strepen in figuur 1 geven de scheidingen tussen de bedrijven en taferelen aan. Bij elk bedrijf begint een nieuw vijftigtal. Als een bedrijf niet op een zuiver 25-tal alexandrijnen eindigt, wordt het restant verder buiten beschouwing gelaten. De vijftigtallen verzen zijn zodanig gekozen, dat er steeds een overlapping van 25 verzen ontstaat: groep 1 = vers 1 tot en met vers 50, groep 2 = vers 26 tot en met 75 etc. Deze werkwijze geeft een zuiverder beeld van de samenhang dan wanneer we met opeenvolgende vijftigtallen hadden gewerkt. De bijlage geeft een overzicht van de vijftigtallen alexandrijnen en de aantallen keren dat zinsgrenzen met verseinden samenvallen en met cesuren. Ook vermeldt de bijlage de formule voor de berekening van de standaarddeviatie. In figuur 1 is dus zichtbaar hoe door de hele Gysbreght van Aemstel heen de samenval van taalkundige met prosodische grenzen er uitziet. Het eerste wat we daarbij kunnen constateren, is dat deze veel schommelingen vertoont. In 4, 5 en 6 zullen we de correlatie tussen samenval en tekstinhoud belichten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Parallelle bewegingen, de extremenWe richten de aandacht eerst op het begin van het eerste bedrijf, te weten de verzen 1-50 en 51-100. Hier treedt een uitzonderlijk hoog aantal enjambementen en cesuuroverschrijdingen op. De Gysbreght opent met de beroemde zin: Het hemelsche gerecht heeft zich ten lange lesten
Erbarremt over my, en mijn benaeuwde vesten,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En arme burgery; en op mijn volcx gebed,
En dagelix geschrey, de bange stad ontzet.
Deze zin maakt deel uit van de lange monoloog van Gysbreght waarin hij zijn intense blijdschap en opluchting verwoordt over het feit dat de vijand zijn belegering van de stad heeft beëindigd. Gedragen taal, vol uitweiding en detaillering, waarin een samengesteld geheel van emoties en gedachten uitgesproken wordt. Inherent aan de uitgebreidheid van die gemoedsbewegingen is ook het taalgebruik wijdlopig en complex. De stuwing van innerlijke bewogenheid die hier op gang wordt gebracht, gaat gepaard met zowel sterke enjambering als cesuuroverschrijding. Het is alsof de emotie in de eerste honderd verzen over de versgrenzen vloeit. In figuur 1 is de samenval aangegeven in 01 en 03.
In het eerste vijftigtal verzen van het tweede toneel uit het tweede bedrijf (vs. 501-550) gebeurt iets heel anders. Hier is het aantal enjambementen en cesuuroverschrijdingen extreem laag. Zie in figuur 1 onder 18. Het is het toneel waarin de bevelhebbers Willem van Egmond en Diedrick van Haerlem het Katuizer klooster voor hun manschappen opeisen. In een oplopende dialoog dringt Haerlem zijn wens op aan de portier van het klooster en meester Willebord zijn mannen in het klooster toe te laten. Willebord echter tolereert geen soldaten in het godshuis. In deze versregels spreken de personages snel over en weer in reactie op een situatie die zich op dat moment voordoet. De portier en Willebord worden overrompeld door Haerlems verzoek en Haerlem stuit op hun onwillige houding. Het spreken van de personages voltrekt zich in een snelle afwisseling van actie en reactie. De gevoelens en gedachten die daarbij ontstaan, worden terstond verwoord. Hier zien we dus geen in de tijd uitgekristalliseerde denkbeelden en diepgewortelde emoties die in het taalgebruik naar boven komen wellen en die subtiel gedetailleerd tot uitdrukking worden gebracht. Er is sprake van ongecompliceerde, eenduidige gedachten, die even snel tot expressie lijken te komen als ze ontstaan zijn. Een fragment: Port.:
503[regelnummer]
Wie klopt er?
Diedr.:
Doe vry op, en vrees niet. 't is uw vriend.
Port.:
't Is avond, en een tijd daer ons geen vriendschap dient.
Koom morgen vroegh by daegh.
Diedr.:
Wat zal ons hier gebeuren?
'k Zegh anderwerf, doe op.
Port.:
Men opent hier geen deuren
Zoo spade, ga uw gang. Koom morgen tijdigh weer.
De tekst bestaat uit korte zinnen die strakke, afgepaste taaluitingen vormen. De afzonderlijke uitspraken van de personages vormen de bouwstenen waarmee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de inhoud van het tafereel wordt opgebouwd. We zien dat bij de versgrenzen vrijwel altijd zinnen eindigen. In dit tekstdeel is de mate van samenval van versgrenzen (zowel het verseinde als de cesuur) met zinsgrenzen opvallend hoog. Inhoudelijk gezien hebben we hier te maken met een scherpe discussie tussen enkele personages, waarin geen ruimte is voor breedvoerig verwoorden van persoonlijke emoties. Iets vergelijkbaars is te zien in het laatste toneel van het vijfde bedrijf, vooral vs. 1689-1738, dat is 54 in figuur 1. In het begin van dit toneel is te horen hoe Gysbreght zich weer in de strijd wil mengen, terwijl Badeloch niet van haar man wil scheiden. Zij wil strijden aan zijn zijde, of sterven. Een dialoog ontstaat met een snelle wisseling van sprekers, waarbij de emoties hoog oplopen. Ook hier zien we de snelle afwisseling van actie en reactie. Steeds nieuwe gedachten en gevoelens worden opgeroepen. Deze resulteren direct in een talige uiting en ontlokken aan de medepersonages evenzovele directe emoties en denkbeelden die aanstonds tot uitdrukking komen. Enige zinsneden: Gysbr.:
1701[regelnummer]
Zult ghy dan oirzaeck zijn dat beide uw kinders sneven?
Bad.:
Ick zou om eenen man wel bey mijn kinders geven.
Gysbr.:
Beweeght uw kroost u niet, dit jongsken kleen en teer?
Bad.:
Niet luttel, maer mijn man beweeghtme noch al meer.
Veenerick:
1705[regelnummer]
Wat schreitghe moeder lief? zijt ghy bedroeft om vader?
Bad.:
Om vader schrey ick, kind, en u en ons te gader.
Gysbr.:
Uw moeder keert zich niet aen u noch uwe smart.
Bad.:
Met smarte baerde ick 't kind, en droegh het onder 't hart.
Mijn man is 't harte zelf. 'k heb zonder hem geen leven.
(...)
Ook hier krijgt de scherpe, geëmotioneerde discussie gestalte door korte, afgepaste taaluitingen. De grenzen tussen de eenvoudig gestructureerde zinnen vallen opmerkelijk vaak samen met de prosodische grenzen in de tekst. Er is in deze passage geen ruimte voor een brede schildering van persoonlijke emoties.
Samenvattend kunnen we het volgende stellen. In de Gysbreght van Aemstel is een deel van de tekst zo geschreven dat de zinnen relatief vaak het verseinde en de cesuur overschrijden. Daarnaast zijn er tekstfragmenten die juist een opmerkelijk sterke mate van samenval van zinsgrenzen met beide soortenprosodische grenzen te zien geven. Bij de passage met zowel veel cesuuroverschrijding als enjambering is de spreeksituatie die van de monoloog, of is deze op de monoloog gelijkend. De inhoud kenmerkt zich met name door de uitdrukking van omstandig uiteengezette emotionaliteit. We zouden deze passage als epische ontboezeming kunnen typeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tekstdelen met een sterke samenval van zinsgrenzen met beide soorten versgrenzen komen daarentegen voor in de dialoogsituatie, en wel bij die dialogen waarbij een snelle beurtwisseling plaatsvindt. In de dialoog met een sterke samenval van taalkundige en prosodische grenzen worden in korte, eenvoudig gestructureerde zinnen vooral emoties en gedachten geuit die op dàt moment in de toneelsituatie ontstaan. Wij zijn er voorlopig van uitgegaan, dat de overschrijding of samenval van taalkundige en versificatorische grenzen bij het verseinde en bij de cesuur beide, eventueel gecombineerd, gerelateerd kunnen zijn aan de inhoud. In de volgende paragraaf komt een relevant verschil tussen het belang van verseinde en cesuur aan het licht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Tegengestelde bewegingen; een paradox?De tekstfragmenten waarin relatief veelvuldig zowel cesuuroverschrijdingen als enjamberingen voorkomen, en de passages waarin sprake is van een opmerkelijke grammatisch-prosodische samenval van grenzen vormen maar een klein deel van de Gysbreghttekst. Een groter deel van de Gysbreght van Aemstel bestaat uit tekst waarin de enjambering sterk is ten opzichte van een gemiddeld of laag aantal cesuuroverschrijdingen, of waarin juist een hoge mate van samenval van zinsgrenzen en versgrenzen bij het verseinde plaatsvindt, tezamen met veel cesuuroverschrijdingen. Dit is gemakkelijk af te lezen in figuur 1. Enjambering en cesuuroverschrijding lijken soms zelfs tegengestelde bewegingen. In het tweede tafereel van het vierde bedrijf bevindt zich een gedeelte waarin veel enjambementen en weinig cesuurovergangen voorkomen; vs. 1138-1187 (dat is 35 in figuur 1). Deze passage loopt vervolgens met veel enjambementen en een niet uitzonderlijk aantal cesuurovergangen door tot het einde van het bedrijf. Het betreft hier het laatste deel van de dialoog tussen Arend van Aemstel en Badeloch. Vanaf vers 1083 is Arend vrijwel ononderbroken aan het woord. Hij doet verslag van de strijd voor het stadhuis tussen Gysbreghts mannen en de binnengedrongen aanvallers. In het gedeelte 1138-87 verhaalt Arend op emotionele wijze van de roof- en moordpartij in de ‘hoofkerck’, de Nieuwe Kerk. Naar onze mening kan het uitzonderlijk hoge aantal enjambementen in de genoemde passage in relatie worden geacht met de emotionele betrokkenheid van Arend bij zijn episch relaas. Arend doorleeft het gebeurde ten tweeden male, vgl. vs. 1176 met Arends reactie ‘(...) hoe staet my 't schouspel voor!’ Een tweede voorbeeld van een passage in de tekst waarin de mate van enjambering betrekkelijk hoog is, en er juist veel zinsgrenzen samenvallen met de cesuur, is het spreken van Vosmeer in het derde tafereel van het tweede bedrijf (vs. 601-650, dat is 22 in figuur 1; vanaf 617 is Vosmeer alleen aan het woord). Vosmeer verhaalt hier zijn wedervaren als spion aan Willem van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Egmond. Vol opwinding worden ijzingwekkende voorvallen verwoord. Onder andere omschrijft Vosmeer hoe de nietsvermoedende Amsterdammers het schip met het verborgen ‘oorloghsvolck’ binnenhaalden: 618[regelnummer]
De burgery heeft zelf het Zeepaerd ingehaelt,
Met zangen en triomf, als die van Troje deden.
620[regelnummer]
Ick stuurde en hield het roer: maer 't oorloghsvolck beneden
En liep geen klein gevaar. de bodem slorpte 't nat,
Door 't stooten op een' pael, waer door een yeder zat,
In 't water tot de knie, en vreesde te versticken.
Vosmeer heeft lange tijd in spanning gezeten en deze in de stad moeten opkroppen. Tegenover Egmond, buiten de bedrogen stad, blaast hij stoom af. Een stroom van gedachten en herinneringen komt los. Ook hier kunnen we van een epische ontboezeming spreken, gekenmerkt door een lange monoloog waarin een reeks van persoonlijke emoties onder woorden wordt gebracht. Het zijn deze inhoudelijke aspecten, gepaard aan de spreeksituatie van de monoloog, of daarop gelijkend, die tot het negeren van de prosodische grens aan het verseinde leidt. Kennelijk is het al of niet extreem weinig voorkomen van samenval van zinsgrens en cesuur niet gerelateerd aan de inhoud. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de grens aan het verseinde nog wordt versterkt door het rijmwoord. Bovendien is het door het rijmwoord versterkte verseinde in de Nederlandse literatuur ouder dan de cesuur. Het was in vroeger tijden namelijk het enige prosodische middel om een grens te markeren. Ter contrastering stellen we - al hoort de behandeling eigenlijk in de volgende paragraaf thuis - tegenover het emotionele verslag van Vosmeer aan Egmont het verslag dat Vosmeer in het derde tafereel van het eerste bedrijf aan Gysbreght deed, met name het gedeelte vanaf vs. 348. Het aantal enjambementen is hier extreem laag, terwijl het aantal cesuurovergangen vrijwel samenvalt met het tragediegemiddelde (In figuur 1 is dit 15, vs. 351-400). Vosmeer speelt in deze passage listig zijn rol van verschoppeling. Op het eerste gezicht een pseudo-monoloog vol opwinding, ontsteltenis en doorleefde emotie. Zinnen als de volgende overtuigen toch haast door oprechte openhartigheid: 402[regelnummer]
Doch zoo ick sterven moet, 'k wil liever voor uw poort,
Aen wie ick 't heb verdient, dit lastigh leven laeten,
Dan by mijn eigen volck, die my met onrecht haeten.
Echter, schijn bedriegt. Wat Vosmeer in wezen beweegt, is sluwe berekening. Hij moet zich tegenover Gysbreght inhouden. Evenwichtige bedachtzaamheid is wat aan Vosmeers uiteenzetting ten grondslag ligt, en niet een oplaaiend gemoed. Het verloop van de zinnen is derhalve niet het voortvlieden van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taal over de versgrenzen heen. Er is juist veel samenval van de zinsgrenzen met de verseinden aanwezig. In deze passage leidt nuchtere verstandelijkheid die de emotie in toom houdt, tot beheerst taalgebruik. Ook hier weer is het effect van het verseinde en niet dat van de cesuur van belang. De analyse van de drie passages in deze paragraaf brengt ons tot de conclusie dat er een verband is tussen het voorkomen van extreem veel of weinig enjambementen en inhoudelijke aspecten van de tekst. Een zodanig verband is er niet tussen cesuurovergangen en tekstinhoud. Tegengestelde bewegingen van enjambement en cesuurovergang vormen een paradox: alleen het extreem veel of weinig voorkomen van de enjambementen is aan de inhoud gerelateerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 Extreem hoge of lage enjambering bij gemiddelde cesuurovergangIn deze paragraaf zullen we eerst de passages bespreken, waarin een extreem groot aantal enjambementen voorkomt en de aanduiding van het aantal cesuurovergangen in figuur 1 binnen het gebied van de standaarddeviatie valt: vss. 26-75, dat is 02 in figuur 1
Het gedeelte 26-75 behoort tot het begin en het gedeelte 126-162 vormt het slot van Gysbreghts openingsmonoloog, die vol vreugde over het verdwijnen van de Kennemers en Waterlanders inzet, vervolgens wat meer verhalend wordt over de voorgeschiedenis en tegen het einde naar een climax stijgt, waarbij de huidige situatie weer centraal komt te staan. Het gedeelte vss. 163-195 betreft Willebords vreugdevolle begroeting van Gysbreght nu het beleg voorbij is, waarna het gesprek in snellere beurtwisseling wordt voortgezet. Het gedeelte 1163-1363 valt in tweeën uiteen: de verzen 1163-1238, waarin Arend verslag van de gebeurtenissen aan Badeloch doet, het slot van het vierde bedrijf en de verzen 1289-1363, het begin van het vijfde bedrijf, waarin we getuige zijn van het emotioneel geladen weerzien van Badeloch en Gysbreght en waarin Gysbreght zelf zijn vrouw verslag doet van het verdere verloop van de gebeurtenissen. Het derde gedeelte dat we hier aan de orde stellen, loopt van vs. 1414-1488. Het valt eveneens in het eerste tafereel van het vijfde bedrijf. Hierin neemt het een groot deel van het bodeverhaal in beslag. Na een nogal strak begin van het verslag ontlaadt zich de emotie, culminerend in het relaas van de verkrachting en dood van Klaerisse. We vatten de overeenkomsten tussen de drie gedeelten samen. Er doen zich geen snelle wisselingen van sprekers voor. Verder tonen de gesproken woorden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
emotionele betrokkenheid van de personages bij hetgeen zij zeggen. Ook hier mogen we spreken van epische ontboezemingen.
We bespreken vervolgens de vier passages met extreem weinig enjambementen en een niet uitzonderlijk aantal cesuurovergangen: 276-325, dat is 12 in figuur 1
Het gedeelte vs. 276-325 omvat het laatste stukje dialoog van Gysbreght en Willebord uit het tweede tafereel van het eerste bedrijf en het begin van het derde tafereel, waarin Arend, Gysbreght en Vosmeer afwisselend het woord voeren. De dialoog van Gysbreght en Willebord wordt kalm ten einde gevoerd. Het derde tafereel begint met Arends oproep ‘Heer broeder zijt gerust, en luid van vreughd de klocken’, maar vervolgt direct met de zakelijke verslaggeving van de achtervolging van de vijand. Hierbij stelt Gysbreght de vragen en geeft Arend de antwoorden. Ook als Vosmeer vervolgens aan Gysbreght gegevens over zichzelf moet verstrekken, gebeurt dit op een beheerste wijze. Van de verzen 1063-1112 neemt de dialoog van Badeloch en Arend uit het tweede tafereel van het vierde bedrijf het grootste gedeelte in beslag. Badeloch wil weten hoe het met haar man in de strijd gesteld is en Arend poogt haar te kalmeren en verhaalt op haar aandrang vervolgens het gebeurde. Dat relaas loopt van vs. 1093 met twee korte onderbrekingen van Badeloch tot vs. 1238, waarna de Rey van Burghzaten inzet. Wanneer we in figuur 1 het verloop van de enjambering volgen, zien we een snel en extreem toenemende stijging, culminerend in het gedeelte 1138-1187, en daarna iets terugvallend. In het gedeelte tot vs. 1112 geeft Arend een situatieschets. Het gedeelte vs. 1514-1588 omvat het slot van het eerste tafereel, het tweede tafereel en het begin van het derde tafereel van het vijfde bedrijf. Amsterdam staat in brand, Arend komt zwaargewond en ondersteund door Gysbreght uit de strijd en sterft. Badeloch en Broer Peter zijn hierbij aanwezig, alsmede een aantal vluchtelingen. Hier horen we geen lange monoloog waarin één personage verslag van een aangrijpende gebeurtenis doet, maar zien we de gebeurtenis zich op het toneel voltrekken en horen we de daarbij aanwezige personages in snelle afwisseling spreken. In het derde tafereel, dat in vers 1551 begint, eist de Heer van Vooren van Gysbreght de overgave van het slot. Weldra verglijdt de strakke woordenwisseling in een gewone, wat betogende dialoog. De laatste passage die we in dit verband aan de orde stellen, loopt van vs. 1714-1763. Het is een deel van het vierde tafereel van het laatste bedrijf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit gedeelte overlapt voor de helft de passage vs. 1689-1738, waarin zowel het aantal enjambementen als cesuurovergangen extreem laag is. In 4 typeerden we die passage als een scherpe, geëmotioneerde discussie met snelle sprekerswisseling. Deze typering kunnen we thans laten gelden tot vers 1736. Gysbreght heeft dan zijn beslissing genomen: hij zal ten strijde trekken en Badeloch mag niet meevechten, hoezeer ze er ook op aandringt. In de volgende 27 verzen vinden we nog maar één sprekerswisseling: Badeloch gehoorzaamt haar echtgenoot en verzoekt hem verslagen haar leven te beëindigen en Gysbreght wijst haar bede ontstemd af. Samenvattend kunnen we ten aanzien van de laatste vier gedeelten, waarin het aantal enjambementen extreem laag is en het aantal cesuurovergangen niet opmerkelijk hoog of laag, vaststellen, dat zich hier geen epische ontboezemingen, lange monologen of op monologen gelijkende gedeelten voordoen. Verder blijkt zeer snelle beurtwisseling één van de middelen te zijn om een emotionele situatie op het toneel te creëren. Het geringe gebruik van enjambementen kan ook een duidelijke uitdrukkingsmanier zijn voor een zakelijke verslaggeving van gebeurtenissen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 ConclusieHet gebruik van extreem veel enjambementen blijkt bij een monoloog of bij een op een monoloog gelijkende dialoog samen te hangen met het op emotionele wijze omstandig verhalen van een gebeurtenis. Wij hebben deze passages getypeerd als epische ontboezemingen. Hierbij speelt het gebruik van extreem veel, extreem weinig of een niet uitzonderlijk aantal cesuurovergangen geen relevante rol, zoals uit de paragrafen 4, 5 en 6 blijkt. Het gebruik van extreem weinig enjambementen kan samenhangen met twee inhoudelijke aspecten:
Ten aanzien van a) blijkt uit de paragrafen 4 en 6, dat het er niet toe doet of het aantal cesuuroverstappen extreem laag of normaal is; b) werd alleen aangetroffen bij een gebruikelijk aantal cesuurovergangen. Gelet op de rol van de cesuurovergangen in de overige passages willen we hier echter geen verdere conclusies aan verbinden. De twee inhoudelijke aspecten die wij hierboven noemden, kunnen niet op grond van de mate waarin ze van de standaarddeviatie afwijken, worden onderscheiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In deze analyse van de Gysbreght van Aemstel hopen we aannemelijk te hebben gemaakt, dat er een verband bestaat tussen het gebruik van enjambementen en inhoudelijke aspecten van deze tekst. Hierbij is aan het licht getreden, dat een nader onderzoek van de beurtwisselingen verdere duidelijkheid kan brengen. Wij hopen hier later nog op terug te komen. Met de analytische methode die wij bij dit onderzoek hebben gebruikt, pretenderen wij niet dat met de grenzen tussen de vijftigtallen verzen even scherpe grenzen in het inhoudelijk verloop van de tekst samenvallen. Al is de hier gebruikte werkwijze met overlappende 50-tallen nauwkeuriger dan de eerder gebruikte methode met opeenvolgende 50-tallenGa naar eind6., toch beschouwen wij de resultaten van het grammatisch-prosodisch onderzoek slechts als indicaties voor inhoudelijke aspecten van tekstgedeelten die globaal door middel van de 50-tallen verzen zijn aangeduid. Zo dient men ook de behandeling van de tekstgedeelten in de voorgaande paragrafen te verstaan. De tekst van een toneelstuk wordt wel door de personages op toneel gesproken, maar de zinnen zijn niet door hen geformuleerd. In werkelijkheid spreekt de toneeldichter door de mond van zijn personages. In de Gysbreght van Aemstel lijkt een vereenzelviging plaats te vinden van de auteur met de figuren in zijn tekst. Schildert Vondel een personage bij wie een diversiteit aan bezonken emoties naar boven komt, dat is het of er iets van zijn eigen passie in de beschrijving overgaat. Vondels pen brengt dan een golving van breedvoerige taal op gang, die als het ware meebeweegt met de opwelling van emoties bij het gecreëerde personageGa naar eind7.. Als personages daarentegen in een verhitte discussie geraken, scherpt Vondel zijn zinnen, alsof dan Vondels eigen felheid ontwaakt, waardoor zijn taal als vanzelf strak en afgemeten wordt. Vondel laat zo, al of niet bewust, zijn wijze van beschrijven bepalen door de aard van hetgeen hij voor ogen heeft. Vondel doorleeft zijn eigen creatieproces. Is dit typisch Vondel voor wie afstandelijkheid en objectiviteit niet mogelijk waren? Is het toe te schrijven aan de stijl van de barok, waar Vondel door zijn persoon en achtergrond als vanzelf bij aansloot? Of is het kenmerkend voor het karakter dat Vondel aan zijn treurspelen gaf, en vertonen andersoortige werken van hem niet die eigenschappen? Is het wellicht een bewijs voor zijn grootheid? Overeenkomstige analyses van ander werk van Vondel en van werken van auteurs die tot andere literaire stromingen gerekend worden, zijn nodig om antwoord te geven op de hier gestelde vragen. Deze bijdrage moge daartoe een aansporing zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageOpgave van vijftigtallen alexandrijnen (totaal 3000)
Formule voor het berekenen van de standaarddeviatie
S = √∑Ni = 1 (xi - X̄)2 / N -1
V = samenval van zinsgrenzen met verseinden C = samenval van zinsgrenzen met cesuren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
figuur 1
|
|