Voortgang. Jaargang 12
(1991)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| ||||||||
De teksttraditie van Jacob van Maerlant's Der naturen bloeme
| ||||||||
[pagina 182]
| ||||||||
Proloog:
Boek I:
| ||||||||
[pagina 183]
| ||||||||
In deze stambomen ontbreekt een aantal handschriften, eenvoudigweg omdat zij niet in de Proloog en Boek I zijn overgeleverd. Eén van die handschriften is handschrift M, dat slechts is overgeleverd in drie fragmenten, afkomstig uit de boeken over vogels, zeemonsters en vissen (om precies te zijn: de verzen 8229-8400, 8718-8879, 9175-9334 en 9632-9796).Ga naar eind5. In deze bijdrage wil ik een poging doen, M alsnog een plaats te geven in de stamboom. Daartoe heb ik alle handschriften die met M corresponderende regels hebben, te weten A, B, D, E, Al, H, L, Lo, Br, V en Wo,Ga naar eind6. met elkaar en met M vergeleken. Ik ben daarbij, evenals mevrouw Hogenhout-Mulder, te werk gegaan volgens de methode-Dees. In het nu volgende gedeelte wil ik verslag doen van mijn bevindingen. Allereerst zal ik ingaan op het onderscheiden van de subfamilies, vervolgens wordt gekeken naar de eventuele intermediariteit van de handschriften en ten slotte volgt de oriëntatie die leidt tot de uiteindelijke stamboom. | ||||||||
Het onderscheiden van de subfamiliesZoals gezegd zijn er in totaal elf handschriften die met M corresponderende regels hebben. Van alle twaalf handschriften werden de betreffende regels getranscribeerd en in de computer ingevoerd.Ga naar eind7. Vervolgens werd hiervan een partituur-editie gemaakt, waarna de verwantschapsformules werden opgesteld. Wanneer bijvoorbeeld L, R en W een gemeenschappelijke lezing hadden tegenover de rest van de handschriften, werd als verwantschapsformule LRW/ABDEFHMOV ingevoerd (omdat het lastig is met siglen te werken die uit twee letters bestaan, zijn de siglen van Al, Lo, Br en Wo veranderd in respectievelijk F, O, R en W). Alle verwantschapsformules zijn hierna per regel in de computer ingevoerd. Met een speciaal programma, dat werd ontworpen door Marcel Dekker, werd bekeken welke constellaties (rangschikkingen van de verschillende handschriften) er op grond van de verwantschappen mogelijk waren. Tevens werd nagegaan welke formules deze constellaties ondersteunden dan wel tegenspraken. Uit het resultaat hiervan werd duidelijk dat er acht dichotomieën waren, die door een groot aantal formules ondersteund werden, nl.: AV/BDEFHLMORW | ||||||||
[pagina 184]
| ||||||||
De constellatie die uit deze formules kan worden afgeleid, ziet er als volgt uit:
De plaats van handschrift O is niet direct duidelijk, maar moet in ieder geval ergens in het centrum liggen. De subfamilies AMV, BDEFH en LRW kunnen namelijk onafhankelijk van de overige handschriften voorkomen, waarbij O altijd samengaat met de rest, zodat een plaats binnen één van de subfamilies of aan de buitenkant uitgesloten is. Omdat de plaats van O nog niet geheel duidelijk is, geef ik de drie mogelijkheden met een stippellijn aan. Daarnaast kwamen er echter twee dichotomieën voor, die ook door een redelijk aantal formules werden ondersteund, maar die niet tegelijk kunnen voorkomen: ALMRVW/BDEFHO In het eerste geval kiest handschrift O ervoor samen te gaan met B, D, E, F en H. Handschrift O verschuift dan naar een punt tussen d en e: | ||||||||
[pagina 185]
| ||||||||
In het tweede geval echter, gaat O samen met A, M en V. O neemt nu een plaats in tussen e en h:
Omdat O er nooit voor kiest samen te gaan met L, R en W, kunnen we de mogelijkheid van aanhechting aan het punt z laten vallen. Duidelijk is in ieder geval dat het probleem bij handschrift O ligt, en dat uitgezocht moet worden wat er met dit handschrift aan de hand is. De aandacht verschuift hiermee van handschrift M, het handschrift dat eigenlijk als uitgangspunt diende voor dit onderzoek omdat het nog niet geplaatst was, naar handschrift O. Handschrift M hebben we immers inmiddels al geplaatst. We zullen nu moeten bekijken welke formules niet tegelijk kunnen voorkomen, en we zullen moeten afwegen welke formules het zwaarst wegen. Er zijn in totaal 17 formules waarin O samen gaat met B, D, E, F en H en dus kiest voor de eerste constellatie. Dit is bijvoorbeeld het geval in regel 9649. O heeft hier dezelfde lezing als B, D, F en H (E mist deze regels) tegenover A, L, M, R, V en W: O: van uarschen uisschen .i. groet wonder
Het gaat hier om de baerbilonitj pissis, een bijzondere vissoort. O noemt deze vissoort een groot wonder, terwijl M het heeft over een zeker wonder. Er zijn echter eveneens 17 formules die ervoor pleiten dat O samen gaat met A, M en V en die de tweede constellatie ondersteunen. Zo gaat O in regel 9685 samen met A, M en V tegenover B, D, F, H, L, R en W: O: ende spoient vte in somegher stont
Deze regel komt uit het gedeelte over de walvis. Dit dier neemt water in zijn mond, waarna hij het soms of vaak uitspuugt. | ||||||||
[pagina 186]
| ||||||||
Na vergelijking van alle 34 formules bleek dat er niet duidelijk gekozen kan worden voor één van de constellaties. De formules die pleiten voor de eerste constellatie wegen even zwaar als de formules die de tweede ondersteunen. Verder komen de formules over de hele tekst verspreid voor. Er is geen duidelijke plaats waar O voor B, D, E, F en H kiest of voor A, M en V. Voor O kan dus op dit moment nog geen vaste plaats gekozen worden, zodat ik als voorlopige oplossing de plaats van O bepaal op twee punten. (In de oriëntatie zal ik hier nog uitvoerig op terugkomen.) De onderliggende structuur ziet er dan als volgt uit: | ||||||||
De intermediariteitNa het vaststellen van de onderliggende structuur is het nu van belang na te gaan of er handschriften zijn, die intermediair (in een directe lijn verwant) zijn. Wanneer namelijk blijkt dat één van de handschriften de ‘voorvader’ is geweest van een ander handschrift, verandert zijn positie in de onderliggende structuur. Het handschrift komt terecht aan het hoofd van een subfamilie en heeft in dit geval nooit aparte lezingen. Wanneer een handschrift voldoende aparte lezingen heeft, is het gerechtvaardigd aan te nemen dat het niet intermediair is. Dit is het geval voor alle handschriften, behalve voor handschrift A. Van dit handschrift wordt algemeen aangenomen dat het het directe voorbeeld is geweest voor handschrift V, waaruit volgt dat het intermediair is.Ga naar eind8. Handschrift A mag en kan dus geen aparte lezingen hebben wanneer V met alle andere handschriften samengaat. Immers, lezingen van V moeten dan door A doorgegeven zijn. Er zijn echter drie gevallen waarin A wèl een aparte lezing heeft tegenover de rest van de handschriften. Het gaat hierbij om de versregels 8819, 9279 en 9732. Toch geloof ik niet dat we aan de intermediariteit van A hoeven te twijfelen. De verschillen | ||||||||
[pagina 187]
| ||||||||
in lezing zijn namelijk zeer goed te verklaren. Neem bijvoorbeeld het eerste geval, in regel 8819: A: in dietsch dan een paert van zee
A staat hier tegenover handschrift B, D, F, H, L, M, O, R, V en W (E mist deze regel). Het gaat hier om de equus maris, beter bekend als het zeepaard(je). Wanneer we handschrift A echter nog eens goed bekijken, zien we dat achter het woordje van niet alleen een ' te zien is, maar bovendien een heel kleine d. Wat op de fotokopie niet te zien was, is in het echte handschrift heel duidelijk te lezen, en daarmee komt de aparte lezing die A hier zou hebben, te vervallen. In het tweede geval, in regel 9279, is m.i. sprake van een verbetering door de kopiist van V. Vergelijk: A: want si vleesch minnen ende broet
Hier gaat het om de silla, waarvan verteld wordt dat het op alle mensen verwoet is omdat het van vlees en brood/bloed houdt. Het heeft een grote, wijde mond met vreselijke tanden. Kortom, een angstaanjagend wezen. De kopiist van V zal zich dan ook verbaasd hebben over het woordje broet. Het past totaal niet in de context, zodat hij het zeer waarschijnlijk zelfstandig heeft veranderd in bloet, de lezing van de andere handschriften. Ten slotte bekijken we het derde geval in regel 9732: A: datsi den het vanc ghenesen
In het hoofd van de kreeft vind je twee stenen, die de hertvanc (= benauwdheid) genezen, als je ze nut in dranc. De lezing van A, het vanc, lijkt te wijzen op een schrijffout. De kopiist moet de r vergeten zijn, want het vanc betekent helemaal niets. De kopiist van handschrift V moet dit ook vreemd gevonden hebben. Hij heeft het verbeterd tot hert vanc en sluit daarmee aan bij de lezingen van de overige handschriften. Wanneer we kijken naar het tweede en derde geval, zou het vermoeden kunnen rijzen dat de kopiist van V het Latijnse werk heeft gekend. Daarin staat immers duidelijk bij de silla: Latijn: ... et eorum sanguine ac carnibus delectatur. (p. 246, r. XLVII 4) | ||||||||
[pagina 188]
| ||||||||
Latijn: Dicunt nonnulli lapillos illos tante esse virtutis, ut in potum dati cordis punctiones sanent. (p. 257, r. XIX 11-12)
Echt noodzakelijk voor het verbeteren van de ‘foutjes’ van A was die bekendheid met het Latijnse werk echter niet. Ook door logisch na te denken kon de kopiist van V de voor hem onduidelijke passages oplossen. Met het oog op het voorgaande denk ik dat het gerechtvaardigd is te concluderen dat handschrift A inderdaad intermediair is, terwijl alle andere handschriften dat niet zijn. De onderliggende structuur kan met dit gegeven worden uitgebreid en gaat er dan als volgt uit zien:Deze figuur noemen we de niet-georiënteerde structuur. | ||||||||
De oriëntatieNa het onderscheiden van de subfamilies (resulterend in de onderliggende structuur) en het bekijken van de eventuele intermediariteit van de verschillende handschriften (met als resultaat de niet-georiënteerde structuur), moeten we ten slotte nog bepalen wáár we het ophangpunt van de uiteindelijke stamboom kiezen. Het handschrift dat het dichtst bij dit ophangpunt ligt, moet worden beschouwd als de meest oorspronkelijke redactie. Echter, dit betekent niet dat dit handschrift ook het oudste is. Stel, een werk is in 1250 geschreven en in drie handschriften overgeleverd: A, B en C. Na grondig onderzoek bepalen we de relatie tussen deze handschriften als volgt: | ||||||||
[pagina 189]
| ||||||||
Het is verkeerd vervolgens aan te nemen dat B hiermee het oudste handschrift is. B kan namelijk best pas in 1400 zijn afgeschreven van het origineel, terwijl bijvoorbeeld A in 1300 van x (uit 1290) is afgeschreven. A is dus ouder, maar staat minder dicht bij het origineel dan B. Om het ophangpunt te bepalen is het dus van belang te weten welk handschrift de meeste originele lezingen heeft. In bovenstaand voorbeeld zijn we ervan uitgegaan dat het origineel bewaard is gebleven. Helaas is dit in de praktijk maar zelden het geval. Ook van DER NATUREN BLOEME is het originele handschrift van Van Maerlant niet overgeleverd. Gelukkig is de bron van Van Maerlant, het Latijnse DE NATURA RERUM van Thomas van Cantimpré, wel bewaard gebleven en uitgegeven, zodat we de verschillende lezingen kunnen vergelijken met de lezingen in het Latijnse werk. Van Maerlant heeft zijn voorbeeld vrij nauwkeurig vertaald, de handschriften die met het Latijn overeenstemmen, staan dus dichter bij het origineel. Wanneer we de lezingen van de verschillende overgeleverde handschriften met elkaar en met het Latijn vergelijken, blijkt dat de handschriften B, D, F en H in zeer veel gevallen een ‘foute’ lezing hebben, dus afwijken van het Latijn. Zo lezen we, in het gedeelte over de dolfijn, in regel 8723: B: ende horen sere nauwe vtermaten (ook in D, F en H)
De dolfijn heeft blijkbaar een goed gehoor. De handschriften A, L, M, O, R, V en W hebben echter een heel andere lezing: A: ende rieken nauwe vtermaten
Hier gaat het om de goede reukzin van de dolfijn. Een vergelijking met het Latijn maakt duidelijk dat de lezing van B, D, F en H fout is: Latijn: ..., cum tamen olfaciant sagacissime. (p. 238, r. XVI 20)
Een tweede voorbeeld vinden we in regel 9242, in het gedeelte over de meermin: B: groet sijn si ende wiuelijc gedaen (ook in D, E en F, H mist deze regel) | ||||||||
[pagina 190]
| ||||||||
De meermin is groot en ziet er uit als een vrouw, heeft een vrouwelijke gedaante. De overige handschriften hebben echter een hele andere lezing: L: groet sijn si ende eiseliic ghedaen
Dit betekent dat de meermin er zeker niet vrouwelijk, maar juist huiveringwekkend uit ziet. Ook hier biedt het Latijn weer uitkomst: Latijn: Syrene animalia vocifera sunt, ut dicit Phisiologus, que a capite usque ad umbilicum figuram mulieris habent procere magnitudinis, facie horrenda, crinibus capitis longissimis ac squalentibus. (p. 246, r. XLVI 1-3)
Het figuram mulieris zou hier voor verwarring kunnen zorgen omdat dat ook betekent ‘het figuur van een vrouw’. Dit wordt echter in de Middelnederlandse handschriften al eerder genoemd, in regel 9240: A: datsi draghen wiifs ghelike
Duidelijk zal in ieder geval zijn dat de lezing van B, D, E en F incorrect is. Een laatste voorbeeld staat in regel 9307: B: in die grote zee dar met twaren (ook in D, E, F en H)
Het gaat hier om de huisjes van een hele grote slak,Ga naar eind10. waarin de mensen in de grote zee van eiland tot eiland varen. De overige handschriften hebben wederom een andere lezing: A: indie rode see daermede te waren
De Latijnse lezing brengt hier weer helderheid: Latijn: ... atque inter insulas Rubri Maris hiis navigant cymbis, ut dicit Plinius. (p. 247, r. XLIX 1-3)
Tot zover de incorrecte lezingen in de groep B, D, F en H.Ga naar eind11. | ||||||||
[pagina 191]
| ||||||||
Ook de groep L, R en W vertoont in een aantal gevallen incorrecte lezingen. Zo lezen we in regel 8396 in L, R en W, dat de vogel abides groeit: L: in dat water dat es cout terwijl handschrift M, O en V hier de lezing sout hebben. (Handschrift B, D en F hebben ieder een andere lezing, en laat ik hier buiten beschouwing.) Wanneer we het Latijn raadplegen vinden we: Latijn: ..., et nutrimentum eius in aqua salsa est. (p. 232, r. II 2)
Handschrift M, O en V hebben dus de juiste lezing. In regel 8814, in het gedeelte over de dolfijn, lezen we dat er dolfijnen bestaan die scherpe vinnen op hun rug hebben: L: daer si mede scoeren ende clouen
Ze splijten en scheuren de krokodillen wanneer die gaan zwemmen. De overige handschriften zijn iets preciezer: A: hare buke die cocodrillen
Het gaat hier dus speciaal om de buik van de krokodillen en dit detail vinden we ook in het Latijn terug: Latijn: Nam cocodrillorum teneros ventres serratis cristis secant, et interimunt. (p. 239, r. XVII 4-5)
Ten slotte bekijken we regel 9730 in het gedeelte over de kreeft. Hier wordt verteld dat zich in het hoofd van de oudere kreeft twee stenen bevinden: L: .ij. stene met roden ymanc
Deze twee stenen zijn gemengd met rood, of zijn rood gemengd. Maar waarmee zijn ze gemengd? De overige handschriften geven hier wel een antwoord op: | ||||||||
[pagina 192]
| ||||||||
A: twee steene wit met roden gemanc
De stenen zijn dus wit, gemengd met rood, en dat zijn ze ook in het Latijn: Latijn: Cum senuerunt, lapides duo albi colores in capite eorum inveniuntur, intermixto rubore. (p. 257, r. XIX 10-11)
Tot zover de incorrecte lezingen van de handschriften L, R en W.Ga naar eind12. Er is één handschrift dat opvallend veel correcte lezingen heeft, en dat is handschrift O. In zeer veel gevallen blijkt dat O de originele lezing heeft terwijl de andere handschriften iets anders hebben. Een sterk voorbeeld vinden we in regel 8271, in het gedeelte over de gier. We vinden hier vier verschillende lezingen, nl.: A: bi vesten plegen si niet te vane (ook in L, R, V en W)
Alleen handschrift O blijkt hier de juiste lezing te hebben, immers, in het Latijn vinden we: latijn: Non autem venantur nido proximis locis, sed in locis remotissimis valde; ... (p. 231, r. CXX 19-20)
In regel 8305 en 8306 lezen we in handschrift L, M, R en W (de overige handschriften hebben deze regels niet) dat de gier er veel verdriet van heeft dat hij zijn snavel niet aan een steen kan slijpen en dat hij op de grond geen bete, bate of beide ziet. O heeft een heel andere lezing: O: vp darde hi garne wandelens pliet
Bij eerste lezing lijken deze regels totaal niet te passen in de context, vandaar misschien dat A, B, D, F, H en V deze regels hebben weggelaten. Toch blijkt handschrift O hier weer het Latijn te volgen: | ||||||||
[pagina 193]
| ||||||||
Latijn: Hec avis si hominem non viderit, libenter in terra graditur, ... (p. 231, r. CXX 37)
Ten slotte lezen we in regel 8724 dat de dolfijn op het water slaapt, waarna in B, D, F en H in regel 8725 volgt: B: ende rusten dar alse wijt horen en in L, M, R en W: L: also als wi die waerheit horen
Handschrift O wijkt weer af: O: so datmense ronken mach horen
Ook hier lijkt de lezing van O weer wat vreemd, dolfijnen die snurken? Toch blijkt dat te kunnen want het Latijn heeft: Latijn: Dormiunt super aquas, ut possint audiri stertere. (p. 238, r. XVI 21-22)
Het moge duidelijk zijn dat O in veel gevallen de juiste lezing heeft, waar de overige handschriften incorrecte lezingen hebben.Ga naar eind13. Het ophangpunt van de stamboom zal dus dicht bij O moeten liggen. Handschrift O kan niet zelf het ophangpunt zijn, want er zijn ook gevallen waarin O een foute lezing heeft. In regel 8859 bijvoorbeeld, lezen we in O: O: so est min no meer ghebart terwijl alle andere lezingen hier de lezing gehaert hebben. Als we het Latijn bekijken, blijkt dat handschrift O in dit geval een incorrecte lezing heeft: Latijn: Habet autem crines ut equus. (p. 240, r. XX 3)
O kan op grond hiervan niet het origineel zijn.Ga naar eind14. | ||||||||
[pagina 194]
| ||||||||
Als we nu terugkijken naar de niet-georiënteerde structuur, zien we dat het ophangpunt op twee verschillende punten zou kunnen liggen. Wanneer we handschrift O bij de groep B, D, E, F en H kiezen, ligt het ophangpunt op het lijnstuk tussen O en x:
Kiezen we echter voor de groep A, M en V als familie van O, dan ligt het ophangpunt op het lijnstuk tussen O en y: | ||||||||
[pagina 195]
| ||||||||
Tijdens het onderscheiden van de subfamilies was al gebleken dat op grond van de formules niet met zekerheid gekozen kon worden voor één van de twee structuren. Dit probleem komt natuurlijk tijdens de oriëntatie weer terug, met dit verschil dat we nu de verschillende lezingen hebben vergeleken met het Latijn. Van de genoemde 34 formules, zijn er twee waarvan in het Latijn kon worden nagegaan of zij een correcte of incorrecte lezing vertegenwoordigen.Ga naar eind15. De eerste formule is de formule AMOV/BDFHLRW (E mist deze regel) uit regel 9685, in het gedeelte over de walvis.Ga naar eind16. A, M, O en V hebben hier de lezing: A: ende spoient vut in somigher stont terwijl de overige handschriften de lezing menigher hebben. In het Latijn vinden we de lezing van A, M, O en V terug: Latijn: Hii pisces aliquando haustos ita eructuant fluctus, ... (p. 234, r. VI 9)
De tweede formule, van de vorm BDFHO/ALMRVW (E mist deze regel), komt uit regel 9641. De handschriften B, D, F, H en O vertellen ons dat de lever van de borboca, een vissoort, best of, zoals in O, soets is: B: ende bouen andren vesscen vercoren
De handschriften A, L, M, R, V en W hebben hier de lezing allen en deze lezing is correct: Latijn: ..., quod pre omnibus piscibus optimum habet et delicatius. (p. 256, r. XVII 4)
De formule waarin O dus samengaat met B, D, F en H heeft een incorrecte lezing, terwijl de lezing van de formule waarin O samengaat met A, M en V, correct is. Logisch gevolg van deze redenering is een keuze voor de tweede stamboom. Mag je echter op grond van twee formules besluiten welke stamboom je kiest als uiteindelijk resultaat van je onderzoek? In dit geval ben ik van mening dat dat mag omdat de handschriften A, M en V in een redelijk aantal gevallen een correcte lezing hebben, waar de groep B, D, E, F en H een incorrecte lezing heeft. Echter, omdat duidelijk is gebleken dat O in een aantal gevallen overeenkomt met B, D, E, F en H, kies ik er voor O ook een (voorzichtige, dus met een stippellijn | ||||||||
[pagina 196]
| ||||||||
aangeduide) plaats te geven binnen deze groep. In concreto betekent dit dat ik veronderstel dat de kopiist van O in die gevallen een ander voorbeeld heeft gevolgd, nl. een voorbeeld dat via het punt x zijn lezingen moet hebben doorgegeven aan B, D, E, F en H. De uiteindelijke stamboom ziet er daarmee als volgt uit:Wanneer we nu deze resultaten vergelijken met de stambomen uit het onderzoek van Hogenhout-Mulder, blijkt dat de stamboom waarin O kiest voor de groep A, M en V, zeer sterk lijkt op deze stambomen. Alleen handschrift D neemt een geheel andere plaats in en is een lid geworden van de groep B, E, F en H. In de stamboom voor Boek I neemt E bovendien een plaats in die niet direct binnen de familie B, F en H ligt, terwijl E nu duidelijk een plaats kiest binnen deze familie. (Van handschrift E zijn helaas weinig gegevens beschikbaar.) De eerste stamboom (op pagina 14), waarin O een plaats heeft bij de familie D, E, F en H, laat in principe dezelfde subfamilies zien. Echter, ze zijn anders verdeeld ten opzichte van O. Het is in ieder geval duidelijk dat de meeste handschriften van DER NATUREN BLOEME een duidelijke verdeling in subfamilies vertonen, zowel in de Proloog en Boek I, als in het door mij onderzochte tekstgedeelte. Er blijven echter na dit onderzoek nog een aantal zeer belangrijke en interessante vragen onbeantwoord. Want wat is er aan de hand met de handschriften D en O? D kiest in het hier onderzochte tekstgedeelte | ||||||||
[pagina 197]
| ||||||||
een andere plaats dan in de Proloog en Boek I, en ook de plaats van O is nog steeds niet helemaal duidelijk. Een andere vraag is hoe het zit met de nog niet onderzochte tekstgedeelten? Vinden we daar dezelfde subfamilies, of is de verdeling misschien weer heel anders? Ten slotte blijven er ook nu nog (fragmenten van) handschriften over, die ook een plaats in het geheel zouden moeten krijgen.Ga naar eind17. Het onderzoek naar de teksttraditie van DER NATUREN BLOEME vraagt dus om een vervolg. Echter, vanwege de grote omvang van het werk zijn een diplomatische editie van àlle handschriften en een goede vertaling van het Latijnse werk, eigenlijk onmisbaar. | ||||||||
Literatuur
|
|