Voortgang. Jaargang 12
(1991)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |||||||||||
Zoeken naar het kind
| |||||||||||
1. Burniers visie op de ontwikkeling van de mensIn de eerste afdeling van Essays 1968-1985, ‘De weg naar de top’, zijn lezingen gebundeld die Burnier heeft gehouden tussen maart 1983 en november 1984. Deze essays zijn ontstaan in vervolg op haar, onder eigen naam, C.I. Dessaur, geschreven studie De droom der rede uit 1982. Daarin beschrijft zij de ontwikke- | |||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||
ling in het zelfbeeld van de mens en het daarmee samenhangende wereldbeeld in onze cultuurgeschiedenis. In deze ‘biografie van de mensheid’ wijst zij overeenkomsten aan met de biografie van de individuele mens. De persoonlijke ontwikkeling die de mens gedurende haar/zijn leven doormaakt, staat centraal in de essays die zij schreef in de periode dat De litteraire salon verscheen.
Burnier beschouwt de mens als een wezen dat bestaat uit een (fysiek) lichaam, een ziel en een geest. De geest is het hoogste wereldbeginsel, dat in verschillende culturen wordt aangeduid als ‘God’, ‘Brahma’ of ‘het Ene’. De geest manifesteert zich in de individuele mens als het ‘hogere Zelf’, dat is ‘haar oorsprong, haar eeuwige kern en haar doel’ (De droom der rede, p. 231). In de ontwikkeling van de mens onderscheidt Burnier twee levenshelften. Tussen de eerste en de tweede bevindt de mens zich in ‘het midden van het leven’, dit is een psychologisch en niet een chronologisch begrip. De eerste levenshelft is een periode waarin de mens zich oriënteert in de (aardse) wereld en zich aan de wereld aanpast. In deze ontwikkeling zijn verschillende fasen te onderscheiden. Het (zeer) jonge kind is wat Burnier noemt een ‘hemelburger’ omdat het nog ‘(de herinnering aan) de morele realiteit van de buitenwereld’ (idem, p. 178) heeft. Zij zegt dat het wezen van het kind zich voor een deel nog buiten het fysieke lichaam bevindt. Het jonge kind heeft nog geen egobesef ontwikkeld. De ‘hemelburger’ is volgens Burnier ‘dromerig, onwetend, argeloos en onervaren’ (Essays, p. 72). In de puberteit vindt ‘de val in het ego’ plaats, dat wil zeggen dat het kind het contact met ‘het non-ego-gebied’ verliest. Dit veroorzaakt gevoelens van eenzaamheid en radeloosheid. Deze gevoelens kunnen gedeeltelijk gecompenseerd worden door het erotische ontwaken van de puber en/of in een iets latere fase door het streven naar idealen. Vanaf de periode van de puberteit ontwikkelt de mens een alledaags egobewustzijn en wordt ‘aardeburger’: wakker, vaardig, zelfstandig en aangepast. Omtrent het midden van het leven verkeert de mens in een innerlijke crisis, een crisis die Burnier ingrijpender vindt dan de puberteit. Op dit punt kan de mens volgens haar twee kanten uit. Men kan ervoor kiezen voort te leven zoals men deed met als gevolg dat de persoonlijke ontwikkeling stagneert. Vaak zullen er dan angstgevoelens optreden voor ouderdom, eenzaamheid en dood, die erger worden naarmate men ouder wordt. Daar staat tegenover dat de mens ervoor kan kiezen een bewustzijnsontwikkeling of een spirituele ontwikkeling door te maken. Daarmee bedoelt ze een ontwikkeling waarin de mens leert de aardse beperktheden te overwinnen en een bewust contact legt tussen ‘het eigen wezen’ en ‘de buitenwereld’. Het doel van de spirituele scholingsweg is dat de mens met ‘behoud van [...] individuele kritische vermogens en met behoud van [...] moraliteit geest en stof in een nieuwe relatie tot elkaar brengt’ (idem, p. 92). Dit proces van herintegratie, van ‘heel’ worden, is voor Burnier de essentie van het aardse leven. | |||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||
In beeldentaal kan deze transformatie beschreven worden als ‘de innerlijke dood’, ‘de tocht door het nulpunt’, ‘de tocht door de onderwereld’. ‘De tocht door de diepte is altijd een confrontatie met de dood [...] En het is een initiatie. Aan gene zijde van de tocht (als je die overleeft naar lichaam en ziel, want de gevaren zijn groot) ontwaakt de verlichte mens’ (De rondgang der gevangenen, p. 128-129). | |||||||||||
2. Radha's jeugdIn het ‘autobiografische’ verhaal maak ik opnieuw een onderscheid in drieën: het afgeronde jeugdverhaal in het eerste romanhoofdstuk, twee flash-backs in het tweede hoofdstuk en een verwijzing naar Radha's jeugd in een voetnoot in het derde hoofdstuk. Dit onderscheid vloeit voort uit de plaats en de functie die de jeugdherinneringen in het verhaal hebben. | |||||||||||
Van kind tot volwasseneIn het eerste hoofdstuk, ‘De zeenevels van het verleden’, vertelt de inmiddels meer dan 50 jaar oude ik-vertelster over haar jeugd- en adolescentiejaren in Den Haag en Amsterdam. Het verhaal bestrijkt zeven jaren: het begint met Radha's veertiende, vijftiende jaar en eindigt wanneer Radha eenentwintig is. Gezien de verhouding tussen de verteltijd en de vertelde tijd ligt op beginen eindperiode de nadruk. Wanneer Radha veertien, vijftien jaar is beweegt zij zich verward en onrustig op zoek naar ‘het onbestemd andere’ (p. 21) in verschillende ‘werelden’. De belangrijkste van deze werelden is de ‘geheime’ wereld van het Panorama Mesdag. Deze uitzonderlijke wereld noemt Radha de ‘geheime hemel’ (p. 11), die in geen enkel opzicht overeenkomsten vertoont met de ‘overige werelden’ zoals huis, school en bibliotheken. Tussen deze twee bevinden zich de geheimzinnige werelden van het schildersgezin Frederik en de kerk van broeder Balthasar. Op de relaties tussen deze werelden kom ik verderop terug. Het Panorama Mesdag heeft een bijzondere betekenis voor Radha, omdat dit de enige plek is waar ze tot rust komt. De beschrijving die ze van het Panorama Mesdag geeft, wijst erop dat het niet alleen gaat om het geschilderde uitzicht op Scheveningen. Ze vergelijkt het Panorama Mesdag met ‘de verdunde realiteit’ van het ‘geestelijk gebied’ (p. 11) waar ‘tijd noch duur’ (p. 13) heerst en ze ondergaat de sfeer als ‘de stille wijding van het panorama’ (p. 12). Wat hier beschreven wordt is niet het Panorama Mesdag, maar het ‘panorama’ (met kleine letter), dat is de niet-materiële wereld, ‘het echte panorama daarginds’ (p. 12). Buiten het Panorama Mesdag denkt ze niet aan het Panorama Mesdag zelf, maar associeert ze het met ‘een heel verre, onbenoembare, voorgeboortelijke herinnering’ (p. 13). Het blijkt niet zo gemakkelijk te zijn om die vage | |||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||
herinnering op te roepen en de wijding daarvan te ervaren; de toegang ertoe is het Panorama Mesdag. De beschrijving van de toegang tot deze ‘publieke Haagse intitiatieruimte’ (p. 11) bevat traditionele esoterische symbolen als de trap en het hout. De hoge trappen (naar het Panorama) wijzen symbolisch op de opklimming naar het kennen en de verbouwing (in de gangen) is het symbool van herstel. Het hout dat driemaal wordt genoemd, is een moedersymbool: bron van vernieuwing en herstel. De beschrijving van Radha's gang naar het Panorama Mesdag duidt een intitiatieweg aan. In dit geval leidt Radha's initiatie tot het herstelde contact met de voorgeboortelijke wereld, een ervaring die ze buiten het Panorama Mesdag niet heeft.
Het schildersgezin Frederik en de kerk van broeder Balthasar staan in verband met het Panorama Mesdag. Het gezin van haar schoolvriend Galein Frederik wordt met het Panorama Mesdag verbonden door de kunst en de kerk wordt ermee verbonden door de spiritualiteit. Beide zijn belangrijke elementen in Radha's leven, omdat ze voor haar de mogelijkheid bevatten het platte, alledaagse bestaan meer diepte te geven. Zij onderscheidt kunstenaars van ‘gewone’ mensen (mensen die volgens de conventie leven) omdat zij creatief zijn, verbeeldingskracht bezitten en zelf hun leven vormgeven. De mensen die de kerk bezoeken, onderscheiden zich ook van de ‘gewone’ mensen, omdat zij een eigen innerlijk en spiritueel leven leiden, zij laten hun leven niet bepalen door uiterlijke en materiële omstandigheden. Creativiteit en spiritualiteit zijn geheimzinnig voor Radha, omdat ze een ‘vreemd’ element bevatten dat ze van huis uit niet kent.
Wanneer Radha zestien, zeventien jaar is, beweegt zij zich alleen nog in de gewone ‘werelden’ (school, huis, bibliotheken e.d. (p. 13)). Het zoeken naar ‘het onbestemd andere’ maakt plaats voor het zoeken ‘naar het gevoel van liefde’ (p. 21). Het spirituele element is uit haar leven verdwenen en het kunstzinnige element krijgt vorm in haar verliefdheid op Karlsson, de leraar kunstgeschiedenis. Dit laatste bevat een reductie: Karlsson is zelf geen kunstenaar, maar iemand die over kunst en kunstenaars spreekt. De liefde wordt in de roman steeds verbonden met het licht. In het geval van Radha's verliefdheid op Karlsson komt deze verbinding naar voren in ‘de streep gouden licht’ (p. 22) die door Karlssons gordijnen valt. (De relatie tussen licht en liefde komt verderop nog ter sprake.) Radha's studietijd, van haar achttiende tot haar eenentwintigste, is de tijd van eenzaamheid. Het gevoel van liefde dat tijdens haar laatste twee schooljaren een compensatie was voor het verdwenen gevoel van geheimzinnigheid, is in deze periode afwezig. Persoonlijke contacten ontbreken en zelfs haar vriend Galein Frederik, die omstreeks haar eerste studiejaar in Amsterdam verblijft, is uit beeld. | |||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||
Op eenentwintigjarige leeftijd keert Radha terug naar haar ouderlijk huis. Ze kondigt haar ouders aan dat ze naar de toneelschool wil en daarop volgen lange discussies. Dit is een belangrijk moment in het verhaal, maar het belang ligt niet in de eerste plaats in de keuze van Radha's opleiding. Radha's ouders veranderen immers moeiteloos van gedachten na een gesprek met een gevestigd dramaturg. Bovendien wordt er gesuggereerd dat er aan Radha's studie psychologie in Amsterdam eveneens discussies vooraf zijn gegaan en daarover wordt de lezer niet geïnformeerd. Het is opvallend dat Radha teruggaat naar haar ouderlijk huis, terwijl het toch haar bedoeling is in Amsterdam naar de toneelschool te gaan. De nadruk ligt dus op de overgang van jeugd naar volwassenheid en niet op de discussie over de opleiding zelf. Dat Radha niet in Amsterdam, maar in Parijs naar de toneelschool gaat, is in dit verband betekenisvol. De wereldstad Parijs is het symbool voor de (volwassen) wereld in tegenstelling tot het veel kleinere en aan Radha vertrouwde Amsterdam. Radha gaat korte tijd terug naar de veiligheid van het ouderlijk huis, maar de jeugd is verloren en dit realiseert ze zich bij haar ‘afscheid’ van Den Haag. Het vooruitzicht verontrust haar: ‘Parijs wachtte: onbekend en dreigend’ (p. 31). Met deze mededeling wordt het hoofdstuk van de jeugd afgesloten. | |||||||||||
Twee ingebedde jeugdherinneringenIn het tweede romanhoofdstuk, ‘De leeuwentemster’, vertelt de ik-vertelster over haar ervaringen in Parijs en haar terugkeer naar Amsterdam. Het verhaal over de toneelschool in Parijs bevat twee uitgebreide jeugdherinneringen: een herinnering aan de eerste klas van de lagere school en een herinnering aan de Litteraire Club waarvan Radha op veertienjarige leeftijd lid wordt. De herinnering aan de eerste klas van de lagere school wordt gepresenteerd als het mogelijke thema van Radha's leven:Ga naar eind1. het zoeken naar God. Radha herinnert zich dat ze uit ‘een zwevende, gouden lichtwereld’ (p. 40) komt. Ze leeft in ‘een soort mist’ (id.) die in de loop der jaren langzaam optrekt en waarachter zich de aardse werkelijkheid in grijze en zwarte tinten toont. De ontdekking van de aardse werkelijkheid roept bij haar de vraag op ‘Waar is God?’ (p. 41). Hieruit blijkt dat de lichtwereld tevens de goddelijke wereld is; in de aardse werkelijkheid moet ze God zoeken. Deze jeugdherinnering is een door witregels gescheiden fragment dat een ‘onderbreking’ vormt in het verhaal over een vrouwenfeest. Lucia, een medeleerling van Radha op de Parijse toneelschool, heeft Radha gevraagd met haar mee te gaan. Het feest wordt gehouden in een donker en vervallen appartement. In deze grauwe atmosfeer staat de licht uitstralende Lucia (haar naam wijst al naar ‘licht’) voor wie Radha liefde opvat. Ook hier worden licht en liefde met elkaar verbonden. Uit de plaats van dit fragment in het verhaal kan worden afgeleid dat de relatie tussen het licht en God moet worden uitgebreid met de liefde. | |||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||
Uit de herinnering aan de Litteraire Club blijkt dat Radha zich laat imponeren door oudere leerlingen, ‘schier volwassenen’ (p. 46), tegen wie ze opkijkt. De indruk die zij maken en het onbegrip dat zij opwekken leidt tot de misvatting ‘dat echte Litteratuur vervelend’ (id.) behoort te zijn. Deze herinnering dient de vergelijking met de opvatting die Radha heeft gehad over ‘het wezen van partnership’ (p. 47). Van de liefde tussen haar ouders heeft ze in haar jeugd nooit iets gezien en alle ‘indrukwekkende mensen’ (id.) die ze later heeft leren kennen, hebben het idee bevestigd dat partners weinig liefdevol met elkaar behoren om te gaan. Dit heeft verstrekkende gevolgen voor Radha tot ‘ver in de middelbare leeftijd’ (id.). De kern van de vergelijking is de kloof tussen Radha en de (‘schier’) volwassenen of ‘indrukwekkende mensen’, zij blijkt hen niet te begrijpen. | |||||||||||
Radha Altman en Andreas BurnierNaast het jeugdverhaal in het eerste hoofdstuk en de twee jeugdherinneringen in het tweede hoofdstuk, komt er in het derde hoofdstuk een verwijzing voor naar Radha's jeugdervaringen in de oorlog. ‘Ik zie het onbeschrijflijke grijze en vlakke Veendorp uit de oorlog wederom voor mij* en voel de onbenoembare verlatenheid van een kind, ondergedoken ver van huis.’ (p. 58). De noot onderaan de pagina verwijst naar Het jongensuur zonder auteursnaam.Ga naar eind2. De asterisk achter ‘mij’ (en niet achter ‘Veendorp’ of aan het eind van de zin) wijst erop dat er een relatie bestaat tussen Radha Altman en Andreas Burnier en tussen Radha Altman en Simone, het ik-personage uit Het jongensuur. In dit hoofdstuk zijn meer verwijzingen naar de relatie Radha Altman en Andreas Burnier te vinden. Naast de aanwijzingen dat Radha's schrijfactiviteiten meer behelzen dan het levensverhaal waarmee ze hier bezig is, kan de relatie met Burnier gemakkelijk gevonden worden in de titel van het hoofdstuk en de stijlGa naar eind3.. Bovendien lijken de reizen die Radha door de Verenigde Staten en Egypte maakt verwijzingen naar reizen die Burnier in 1979 en 1980 heeft gemaaktGa naar eind4.. Burnier mengt zich dus niet eenmalig of terloops in het verhaal van haar vertelster/romanpersonage, maar legt bewust een relatie tussen schrijfster en vertelster. Op het eerste gezicht lijkt het verband tussen Radha Altman en Andreas Burnier een probleem. Ik meen dat de oplossing moet worden gezocht in de relatie tussen Radha en Simone. Het gevoel van ‘de onbenoembare verlatenheid van een kind, ondergedoken ver van huis’ (p. 58) is het gevoel van Simone, die tijdens de oorlog is ondergedoken in Veendorp. In de opdracht die aan De litteraire salon voorafgaat is nog een tweede aanwijzing te vinden. De roman is opgedragen door ‘de oude S.’ en dit kan geïnterpreteerd worden als ‘de oude Simone’Ga naar eind5.. Simone is niet zomaar een van de vele personages uit Burniers werk, ook in Een tevreden lach heet het hoofdpersonage Simone. In Het jongensuur wordt Simone's ontwikkeling tussen haar negende en veer- | |||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||
tiende jaar beschreven, Een tevreden lach beschrijft Simone's ontwikkeling van af haar achttiende jaar. De ‘oude S.’ vat ik daarom op als een verwijzing naar het kind Simone en de oudere Simone uit het vroegere werk van Burnier. | |||||||||||
Het kind en de volwassenen: afstand en nabijheidHet is voor de interpretatie van de rol van het kind in de roman van belang inzicht te krijgen in de verhouding tussen Radha en de volwassenen van Radha's jeugd en de houding van de volwassen vertelster ten opzichte van het kind dat zij was. De afstand tussen het kind en de volwassenen is groot. Radha begrijpt niet veel van de wereld van de volwassenen en omgekeerd hebben de volwassenen geen weet van wat er in het kind omgaat. Radha's ouders zijn rustige mensen die met hun ordelijk leven een betrouwbare thuishaven creëren van waaruit Radha haar zoektochten onderneemtGa naar eind6.. Ondanks de overzichtelijkheid van het huiselijk leven verwarren Radha's ouders haar: hun normen en waarden zijn haar vreemd (bijvoorbeeld hun begrip van ‘mooi’) en hun emotionele leven blijft voor haar onzichtbaar. Aan de andere kant blijkt dat Radha's ouders haar niet helemaal begrijpen: haar stuurloosheid interpreteren zij ten onrechte als een kenmerk van de puberteit. Ook de afstand tussen Radha en de andere volwassenen blijkt op verschillende plaatsen groot te zijn. Een voorbeeld daarvan is Karlsson. Voor het opvallend flirten van zijn leerlingen heeft hij geen oog, hoewel hij een ‘goede observator’ (p. 22) is. Karlsson bezit verbeeldingskracht, getuige zijn wijze van lesgeven, en hij is niet onwelwillend, maar uitingen van kinderlijke gevoelens merkt hij niet op (in tegenstelling tot Radha's ouders die deze wel opmerken maar verkeerd interpreteren). Karlssons onbereikbaarheid wordt gesymboliseerd door zijn gesloten gordijnen, een niet-Haags gebruik (zie een opmerking hierover op p. 19).
De emotionele afstand tussen het kind en de volwassene in het jeugdverhaal is veel groter dan die tussen de inmiddels zelf volwassen vertelster en het kind dat zij was, hoewel de afstand in de tijd aanvankelijk een probleem is dat tot uitdrukking komt in het proces van het herinneren. De vertelster slaat een brug tussen het kind en de volwassenen van haar jeugd: ze begrijpt de volwassenen van toen, maar wat de beleving betreft staat ze dicht bij het kind. Haar inlevingsvermogen komt naar voren uit het levendige beeld dat zij van haar jeugd oproept. Ze beoordeelt haar kinderlijke gedrag van toen niet, maar geeft het weer zoals het was. Hieruit blijkt dat zij niet zoals ‘de meeste volwassenen [...] volstrekt immuun’ is voor ‘kinderlijke gevoelens’ (p. 22). Het kost de vertelster aanvankelijk moeite haar herinnering terug te roepen. Vooral de beschrijving van de belevenissen in de tijd dat Radha | |||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||
veertien, vijftien jaar was, de periode dus waarin Radha zelf zoekend was, zoekt de vertelster naar haar herinneringen. Dat deze periode iets meer dan de helft van de verteltijd beslaat, wijst erop dat deze periode niet alleen van belang is voor de belevende ik maar tevens voor de vertellende ik. De vertelster zoekt naar haar herinneringen om het contact met het kind dat zij was te herstellen. Het gaat haar er om haar eigen herinnering en de verbeelding daarvan weer te geven en niet om een weergave van de ‘werkelijkheid’. Dit blijkt uit het doorzichtige excuus dat zij aanvoert om niet terug te gaan naar het Panorama Mesdag om te kijken hoe het er werkelijk is. Zij zegt dat de afstand Parijs-Den Haag te groot is: een zeer ongeloofwaardig argument voor iemand die zo reislustig is als zij. De herinnering aan haar zestiende, zeventiende jaar kost minder moeite, wel zijn haar formuleringen voorzichtig. De herinnering aan de jaren daarna kost geen enkele moeite meer. | |||||||||||
SamenvattingHierboven heb ik het ‘autobiografische’ jeugdverhaal van Radha Altman besproken. Het afgeronde jeugdverhaal in het eerste hoofdstuk is de ‘afdaling’ van de veertienjarige uit het hooggelegen Panorama Mesdag naar de dreigende wereld van de volwassenen op haar eenentwintigste jaar. De twee jeugdherinneringen in het tweede hoofdstuk leggen qua inhoud en structuur verbanden tussen Radha's jeugd en haar verdere ontwikkeling. De vertelster impliceert dat de jeugdherinnering aan de lagere school het thema in haar leven bevat, daarmee legt ze verband tussen haar zesde jaar en haar verdere ontwikkeling. Als zesjarige had ze nog spontaan de herinnering aan de gouden lichtwereld. Wanneer Radha veertien is, is de mist waarin zij als zesjarige leefde geheel opgetrokken. Ze staat met beide benen in de materiële wereld en ze kan alleen door een symbolische initiatie de herinnering aan de verloren lichtwereld oproepen. De plaats waarop de jeugdherinnering ter sprake wordt gebracht wijst erop dat de relatie tussen het licht en het zoeken naar God in Radha's latere leven is uitgebreid met de liefde. Uit de herinnering aan de Litteraire Club blijkt de afstand tussen het kind Radha en de oudere kinderen, die staan voor ‘de volwassenen’ cq. ‘indrukwekkende mensen’, een misverstand te veroorzaken. Deze jeugdherinnering dient de vergelijking met Radha's misvatting over ‘het wezen van partnership’ (p. 47) die gevolgen heeft tot in haar middelbare leeftijd. De summiere maar belangrijke verwijzing naar de jeugd in het derde hoofdstuk ten slotte legt een verband tussen De litteraire salon en eerder werk van Burnier. In de verhouding tussen het kind en de volwassene heb ik twee aspecten onderscheiden: de verhouding tussen het kind Radha en de volwassenen in haar jeugd en het kind Radha en de vertelster. In het eerste geval levert | |||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||
de afstand problemen op en in het tweede geval niet. De vertelster hecht er grote waarde aan de afstand te overbruggen en ze slaagt hierin door haar inlevingsvermogen. | |||||||||||
3. Andere kinderen in het verhaal van Radha's levenIn de loop der jaren spelen verschillende kinderen een rol in Radha's leven: André, Bobbie en ‘het kind’. In hoofdstuk drie, ‘Tussen Honolulu en de Westkust’, waarin Radha haar huwelijk met Sidra beschrijft, treden twee kinderen op: André, de zoon van Sidra, en Bobbie, een Griekse jongen die Sidra en Radha op vierjarige leeftijd adopteren. In het vijfde hoofdstuk, ‘Het verzonken Alexandrië’, ontmoet Radha tijdens haar reis naar Egypte ‘het kind’. In hoofdstuk vier, ‘Het ontwaken’, treden geen kinderen op, hun opvallende afwezigheid is hier betekenisvol. | |||||||||||
AndréAndré speelt een cruciale rol in de ontmoeting tussen Radha en Sidra. Wanneer Radha André voor het eerst ziet, herkent zij hem direct aan zijn ‘Egyptische smoeltje’ (p. 63). Met deze herkenning is iets bijzonders aan de hand. Ten eerste is er niets dat erop wijst dat André werkelijk uit Egypte komt en ten tweede suggereert Radha dat André een oude bekende is die zij ‘jaren (eeuwen)’ (p. 63) geleden uit het oog verloren is. Met dit laatste wordt een toespeling gemaakt op reïncarnatie: de gedachte dat je een oude geest in een ander leven en andere gedaante opnieuw kunt ontmoeten. ‘Egyptisch’ kan symbolisch op twee manieren uitgelegd worden. In de eerste plaats kan ‘Egyptisch’ een verwijzing naar de Egyptische oudheid zijn en daarmee wordt geïmpliceerd dat André een oude geest is. Voor de tweede verklaring baseer ik me op de symbolen van de gnostiekGa naar eind7.. Gnostiek is de esoterische leer volgens welke de mens kennis van God kan krijgen door het verwerven van zelfkennis. Kennis van het Zelf is identiek met de kennis van God. De suggestie dat André uit Egypte komt, houdt in dat hij uit Egypte is vertrokken. Uit Egypte trekken symboliseert het verlaten van de sensuele en de materiële staat en de voortgang naar een superieure, transcendente staatGa naar eind8.. André is Radha ‘uitermate vertrouwd’ (p. 63) en daarin ligt de aanleiding aan te nemen dat ook Radha een oude geest is die in deze staat verkeert. Symbolisch geduid belichaamt André de belofte van een belangrijke stap voorwaarts in Radha's ontwikkeling. De herkenning van André is voor Radha de aanleiding om een relatie met Sidra aan te gaan. | |||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||
André en BobbieBij het volgende optreden van André verschijnt ook Bobbie in het verhaal. Beiden zijn aanwezig bij het diner ter gelegenheid van Radha's promotie in het twaalfde jaar van haar ‘dameshuwelijk’ met Sidra. Van André wordt gezegd dat hij ‘inmiddels tot een vijftienjarige puber opgeschoten’ (p. 71) is. Echter, twaalf jaar eerder in de vertelde tijd was André acht jaar, bij een realistisch tijdsverloop zou André hier dus twintig jaar moeten zijn. Van Bobbie wordt gezegd dat hij acht is, hetgeen niet klopt met het feit dat hij twee jaar later in de vertelde tijd zelfstandig door China trekt. In deze scène is dus niet zozeer het realistische tijdsverloop van belang als wel de leeftijd van de kinderen. Uit het optreden van de kinderen in deze scène blijkt ook hier weer een afstand tussen kind en volwassene te bestaan. De kinderen vervelen zich tijdens de tafelrede van Radha's promotor, Dzjengis Khan. De volwassenen vinden dit storend en proberen de kinderen stil te houden. Een tamelijk traditioneel beeld dat niet veel lijkt te verschillen van de situatie waarin Radha is opgevoed. Radha heeft net als haar ouders indertijd wel contact met het kind, maar niet met de kinderlijke belevingswereld. Een belangrijk ander punt is het verschil in reactie van beide kinderen op het gedrag van Sidra. Sidra heeft te veel gedronken en begint te flirten met Dzjengis Khan. De vijftienjarige André heeft in de gaten wat er gebeurt en raakt verkrampt door de gepannen situatie. De achtjarige Bobbie merkt niets op en valt rustig in slaap. André is wat Burnier noemt ‘alert’ en Bobbie is ‘argeloos’. | |||||||||||
BobbieDat de vierjarige Bobbie in het achtste huwelijksjaar wordt geadopteerd, kan gezien worden als een poging van Radha en Sidra om hun relatie te herstellen. In feite is hun relatie dood sinds Sidra's terugkeer uit Egypte in het zevende huwelijksjaar. Een ondersteuning voor deze gedachte is de symboliek die verbonden is aan Bobbie's oorsprong en leeftijd. Griekenland is de bakermat van de westerse cultuur en vier is het getal van heel worden of heel zijnGa naar eind9.. | |||||||||||
De afwezigheid van kinderenNaast de aanwezigheid van kinderen elders is ook hun opvallende afwezigheid in hoofdstuk vier van belang. Dit hoofdstuk, ‘Het ontwaken’, beslaat een etmaal uit het veertiende huwelijksjaar. André en Bobbie zijn beiden op reis. Een bezoek van Max en Mona, vrienden van Radha en Sidra, is aanleiding voor een lang gesprek over kinderloosheid, waarin overwogen wordt dat adoptie ‘toch ook niet alles’ (p. 93) is. In het gezelschap van uitgerekend Radha | |||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||
en Sidra, die zelf een kind hebben geadopteerd, is dit een opmerkelijke overweging. Deze kan verklaard worden uit de houding van Max en Mona: Max vindt eigenlijk alleen zichzelf interessant en bleke Mona lijkt meer te kwijnen onder haar operatie-ellende dan dat ze het een wezenlijk probleem vindt dat ze geen kinderen kan krijgen. Significant is tenslotte dat Radha's werk (zij is onderwijsinspecteur), waarin het toch in eerste instantie gaat om het belang van het kind, alleen nog bestaat uit vergaderen. Het kind is in ieder opzicht uit het zicht verdwenen. De afwezigheid van kinderen is in sterke mate van invloed op Radha's gevoel van oud zijn. Hoewel we uit haar ideeën over oud zijn kunnen opmaken dat zij zichzelf nog lang niet als oud beschouwt, is Radha in dit hoofdstuk gedeprimeerd over haar ‘ouderdom’. Ze heeft het gevoel dat ze buiten het ‘echte leven’ (p. 89) staat, dat ze geen toekomst heeft en ze voelt dreiging uitgaan van de jeugd. | |||||||||||
Het kindNaast André en Bobbie is er een derde kind dat een rol speelt in het verhaal van Radha's leven: ‘het kind’, een van de leden van het reisgezelschap waarmee Radha door Egypte trekt in het vierde jaar na de breuk met Sidra. Het vierde jaar is voor Radha het begin van ‘een nieuw leven’ (p. 113). Ze verbreekt de banden met haar verleden en tegen het einde van het jaar lijkt het haar dat het moment is gekomen ‘om vijfduizend jaar terug te reizen in de tijd’ (p. 114). Op Oudejaarsdag bezoekt zij piramides; de beschrijving daarvan bevat veel symbolen die erop wijzen dat ze alle fasen van het leven doormaakt van voorgeboorte tot en met de dood. Op Oudejaarsavond reist zij symbolisch duizenden jaren terug in de tijd: haar concentratie op een woonhol aan de oever van de Nijl leidt tot een levendige en intens gevoelde déjà vuervaring. De symbolische gang door geboorte, leven en dood en het hersteld contact met de eeuwigheid schept de mogelijkheid voor een symbolische hergeboorte. Na deze déjà vu-ervaring lijkt het haar dat ‘het kind’ als representant van de jeugd en symbool voor de toekomst de enige is met wie ze ‘een zinnig woord’ (p. 117) kan wisselen. Het gesprekje met het tienjarige kind levert weinig op dat Radha hoopvol kan stemmen, hij heeft meer weg van een gedesillusioneerde oude man dan van een kind. Over de mensen in de lemen holen zegt hij dat zij leven zoals de hele mensheid is begonnen en dat het ze later wel beter zal gaan, dat ze huizen en kleren zullen hebben zoals Radha en hij. Hij zegt dit vanuit een materialistische vooruitgangsgedachte. Zijn visie komt overeen met die van Radha, maar Radha's visie komt voort uit de reïncarnatiegedachte. Het kind heeft alles al gezien, maar niets daarvan betekent een verrijking voor hem. Boeken lezen vindt hij vervelend, omdat hij daarin zijn idee over de zinloosheid van het leven bevestigd ziet. Hij is door zijn ouders opgevoed in een milieu | |||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||
waarin men de aandacht uitsluitend richt op bezit en uiterlijk. Hij is in die zin wijzer dan zijn ouders dat hij inziet dat een dergelijk leven zonder zin is, maar hij kan niet anders dan hun voorbeeld volgen. Het kind zit vast aan het materiële en hij heeft geen fantasie- of verbeeldingswereld (hoewel Radha hem daarop wel probeert aan te spreken). | |||||||||||
SamenvattingAndré en Bobbie representeren symbolisch gezien Radha's hoopvolle verwachtingen van haar relatie met Sidra. De hooggestemde verwachtingen komen echter niet uit. Daarnaast spelen de kinderen een rol in het gezinsleven; beter gezegd: het gezinsleven bestaat dankzij hun aanwezigheid. Pas wanneer de kinderen het huis uit zijn, realiseert Radha zich werkelijk hoe doods haar relatie met Sidra is en vraagt ze zich wanhopig af hoe lang ze ‘deze ellende’ (p. 94) nog volhoudt. ‘Het kind’ heeft de naam kind te zijn, maar in feite is hij psychologisch gezien geen kind. Hij speelt de spelletjes van een kind, hij vertoont de eigenschappen van een puber en de somberheid van een oude man. Cultureel gezien kan zijn optreden beschouwd worden als een beeld van decadentie. Hij vindt zijn leven zinledig en het oudejaarsfeest een aanleiding om zich op te maken en de zijden en fluwelen kleren van zijn moeder aan te trekken. De tegenstelling tussen de wereld en waarden van Radha en het kind is groot. | |||||||||||
4. Kinderen in de ‘Intro’ en ‘Exit’In het ‘beeldverhaal’ in de ‘Intro’ en ‘Exit’ komen ook kinderen voor, in beide gevallen met een symbolische betekenis. | |||||||||||
‘Intro’De ‘Intro’ (p. 9) bevat een beeld dat Radha voor ogen komt als zij ‘eenvoudige, romantische pianomuziek’ hoort. Zij ziet ‘een kind, tussen de vijf en zeven jaar oud’ dat in ‘een donkere salon’ piano speelt. In deze verbeelding speelt de verhouding tussen kind en volwassenen een belangrijke rol. Het kind heeft ‘verre, voorgeboortelijke, hemelse herinneringen’ en hij weet dat ‘het goddelijke gouden licht [...] in strepen en flarden door de onpeilbare, donkere ruimten gaat.’ Het kind gaat er vanuit dat de volwassenen weten wat hij weet, hij schept geen afstand tussen zichzelf en de volwassenen. Deze afstand is er wel, maar daar is het kind zich niet van bewust. De volwassenen hebben geen ‘hemelse herinneringen’ en kunnen deze niet oproepen door pianomuziek. De afstand tussen hen blijkt ook uit de verschillende motieven om piano te studeren. | |||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||
De afstand tussen de verbeeldingswereld van het kind en de wereld van de volwassenen wordt gesymboliseerd door het licht. Het ‘goddelijke gouden licht’ dat het kind zich herinnert, hoort bij de voorgeboortelijke lichtwereld. De donkere salon met het gedempte licht is het beeld voor de aardse werkelijkheid. Het kind heeft deel aan beide werelden, hij zit in de donkere salon, maar heeft nog de herinnering aan de lichtwereld. Hij staat alleen nog niet met beide benen in de aardse werkelijkheid. De ‘herfstige schemering’ moet daarom niet alleen worden opgevat als een mededeling over het licht, maar tevens over de nadagen van de vroege kindertijd waarin het kind nog een ruim bewustzijn heeft. Het is onvermijdelijk dat de herinnering aan de lichtwereld verloren gaat wanneer het kind ouder wordt. Radha slaat een brug tussen het kind en de volwassenen. Zij heeft door haar verbeelding deel aan het ruime bewustzijn van het kind en tevens heeft zij de kennis van de wereld van de volwassenen. De ‘Intro’ tot de roman fungeert als toonzetting. Hier worden de rollen geintroduceerd die in de roman worden gespeeld: ‘het kind’, ‘de volwassenen’ en een ‘ik’, die het bewustzijn van kind en volwassene in zich geïntegreerd heeft. | |||||||||||
‘Exit’De ‘Exit’ is de beschrijving van een droom waarin Radha plotseling merkt dat zij een kind heeft. De ‘Exit’ volgt op het verhaal van Radha's reis door Egypte en is het sluitstuk van de roman. In haar droom dineert Radha in een restaurant dat er uitziet als een particulier huis. Op het moment dat ze afrekent begint het gebouw te varen. Radha springt op de vaste wal en gooit de sleutel van het ‘restauranthuis’ (die ze blijkt te bezitten) door de brievenbus terug. Ze komt terecht in een gezelschap vrouwen en ze realiseert zich dat ze naar hen ‘al die tijd op weg was geweest’ (p. 126). Een van de vrouwen wijst haar erop dat zij haar kind beter moet verzorgen. Radha is zich er echter niet van bewust dat ze een kind heeft. Ze vertrekt met het kind en een jonge vrouw in drie aan elkaar gekoppelde auto's. Enkele dagen later keren zij terug naar het gezelschap van de vrouwen. Onder hen bevindt zich een vrouw die na een poosje drie ogen blijkt te hebben. Bij het vertrek zitten Radha, het kind en de jonge vrouw in éen auto. Ze maken een reis door een ijzig koud gebied en over zee en tenslotte bereiken ze ‘een tropisch paradijs’ (p. 127).
Voor uitleg van de functie van dromen en de symboliek van de daarin voorkomende beelden maak ik gebruik van het werk van C.G. JungGa naar eind10.. Volgens Jung moeten dromen gezien worden als de symbolische verbeelding van innerlijke processen die zich op een onbewust niveau afspelen. Jung bepaalt zich als psychiater tot psychologische processen en tot de psychische ontwikkeling van de mens. Burnier hecht daarenboven grote waarde aan de spirituele ontwik- | |||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||
keling van de mens. De ideeën van Jung omtrent de psychische ontwikkeling kunnen gezien worden als een basis voor haar ideeën over die spirituele ontwikkeling. Ik zal bij interpretatie van de droom onderscheid maken tussen het psychische en spirituele ontwikkelingsproces. Het optreden van een kind in een droom wijst volgens Jung op een grote verandering, die de dromer onder gunstige omstandigheden zal doormaken. Het kind-motief corrigeert de eenzijdigheid van het bewuste. Het kind is de potentiële toekomst, een anticipatie op de synthese van het bewuste en het onbewuste en daarom is het kind het symbool van degene die heel maakt. Heel worden wil zeggen dat de bewuste mens het onbewuste integreert. In de ontwikkeling van de mens staat de kindertijd voor de onbewuste fase. De mens ontwikkelt haar/zijn bewustzijn steeds meer en verliest het contact met het eigen onbewuste. Op latere leeftijd moet de mens streven naar de synthese tussen beide, dit is wat Jung het proces van (psychologische) herintegratie noemt.
In haar droom verlaat Radha een maatschappij die in verval is en dreigt te verzinken. Radha's diner bevat een verwijzing naar het Pascha. Dit leid ik af uit de nadruk die wordt gelegd op het feit dat ‘het restauranthuis’ een particulier huis lijkt te zijn. Het Pascha is de laatste maaltijd die de Israëlieten (ieder in hun eigen huis) aten voordat zij uit Egypte trokken. Het vertrek uit Egypte is de doorgang naar een volgende ontwikkelingsfase (vgl. de bespreking hiervoor van de kennismaking tussen Radha en André). Zo kan ook Radha's sprong naar de vaste wal geïnterpreteerd worden. Belangrijk symbool in deze ontwikkelingsfase van heel worden (herintegratie) is het getal vier. Radha gaat in het vierde jaar na haar breuk met Sidra naar Egypte; haar droom is de symbolische uittocht uit Egypte. Het getal vier komt in de droom terug in de vier trappen die ze in ‘het restauranthuis’ opgaat en de vierkante tafel waaraan de vrouwen zitten te praten. De sleutel heeft Radha niet meer nodig, omdat het de sleutel is tot de wereld waarmee ze heeft afgerekend. Ze gooit hem terug en hiermee maakt ze het mogelijk een andere wereld te betreden: het afsluiten van het ene betekent de toegang tot het andere. Het vrouwengezelschap waar Radha in terecht komt, kan worden opgevat als het ‘rijk van de Moeders’; dit is een beeld voor het onbewuste. Jung zegt hierover dat een ieder die dit rijk betreedt haar/zijn bewuste ego-persoonlijkheid onderwerpt aan de controlerende invloed van het onbewuste. Het ‘rijk van de Moeders’ voert verder terug in het onbewuste naar het voorgeboortelijk rijk van het ‘Eeuwig Vrouwlijke’. Dit is de onheuglijke wereld van de archetypische mogelijkheden, waar het ‘goddelijke kind’ sluimert in afwachting van zijn bewuste realisatie (Jung, p. 330). Het feit dat Radha een kind blijkt te hebben dat zij niet eerder heeft opgemerkt, wijst op zijn mysterieuze geboorte, dat wil zeggen zijn geboorte uit het onbewuste. De grote wijsheid van het kind duidt erop dat hij het | |||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||
‘goddelijke kind’ is. De naam van het kind, Tycho Michael, is in dit verband betekenisvol. Tycho is de mannelijke variant van Tyche, de godin van het geluk. Michael is de beschermengel en de engel van het licht. Michael betekent in het hebreeuws: ‘Wie is als god?’. Hij staat voor de innerlijke strijd: het zoeken naar het goddelijke in het eigen ik. Zoals gezegd vertrekt Radha met het kind en een jonge vrouw in drie aan elkaar gekoppelde auto's. De drie personen zijn het beeld van de drie levensstadia, die met elkaar verbonden worden. Enkele dagen later keren ze terug naar het gezelschap van de vrouwen. Onder hen bevindt zich een vrouw die na een poosje drie ogen blijkt te hebben. Dit beeld kan een verwijzing zijn naar Shiva, de vernietiger van het materiële. Een blik van dit oog legt alles in de as. Het gevaar waar deze vrouw op wijst is het gevaar van de stagnatie in de ontwikkeling die optreedt wanneer Radha te lang in het ‘rijk van de Moeders’ blijft. Radha ontkomt aan de gevaarlijke blik door op tijd weg te gaan en een reis te ondernemen. Bij het vertrek zitten Radha, het kind en de jonge vrouw in éen auto. Dit is het beeld van de integratie van het bewuste en het onbewuste. De reis die zij ondernemen is gevaarlijk, omdat zij reizen door een gebied van ijzige kou waar het leven bevriest. Het gevaar wordt overwonnen en ze bereiken ‘een tropisch paradijs, [...] Hyperborea [...], het zonneland van Apollo’ (p. 127). Hyperborea werd door de Grieken beschouwd als ‘une sorte de paradis lointain, un séjour des Bienheureux’ (Chevalier, p. 515). Deze wereld wordt bewoond door ‘lichtwezens met doorzicht’ (Depuydt, p. 82). Hyperborea symboliseert hier het verloren paradijs, het beeld van de menselijke conditie voor de val in het egobewustzijn. Het teruggevonden paradijs is hier het resultaat van de ontwikkelingsgang, van de zoektocht naar de goddelijke wijsheid, Sophia. Deze droom is de verbeelding van het ontwikkelingsproces op psychisch en sprititueel niveau. Het psychische ontwikkelingsproces leidt tot integratie van het bewuste en het onbewuste. De spirituele ontwikkeling leidt tot de relatie tussen de binnenwereld en de buitenwereld, tussen stof en geest. Deze wordt verbeeld door de tocht uit Egypte en het uiteindelijk teruggevonden paradijs.
Met deze droom eindigt het levensverhaal van Radha en hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat er alleen geanticipeerd wordt op de synthese van het bewuste en het onbewuste, van het egobewustzijn en het ruimere kosmische bewustzijn. Echter, uit de ‘Intro’ blijkt al dat de integratie daadwerkelijk is geslaagd. En de opdracht van de roman laat zien dat de spirituele ontwikkelingsgang heeft geleid tot Sophia, aangezien zij deze mede ondertekent. Sophia, de goddelijke wijsheid, wordt gepresenteerd als geliefde (partner) van ‘de oude S.’. De geliefde Sophia is in de gnostiek het beeld van het herwonnen paradijs. | |||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||
De kinderen in de ‘Intro’ en ‘Exit’ vervullen een symbolische rol. In de ‘Intro’ drukt zijn aanwezigheid het herstelde contact met het ruime bewustzijn uit. In de ‘Exit’ is het kind symbool voor de toekomst waarin de synthese tussen het bewuste en het onbewuste kan worden bereikt. | |||||||||||
ConclusieIn de ‘Intro’ wordt een beeld gegeven waarin een kind, ‘de volwassenen’ en een ik-vertelster voorkomen. Zij staan voor verschillende fasen in de ontwikkeling van de mens. In termen van Burnier staat het kind voor het ruime bewustzijn en de volwassene voor het egobewustzijn. De ik-vertelster integreert beide bewustzijnsvormen. De roman is het levensverhaal van de 52-jarige Radha, dat is het verhaal van haar ontwikkeling vanaf haar zesde jaar. De zesjarige Radha is de typische ‘hemelburger’ van Burnier: zij heeft nog herinneringen aan de niet-materiële wereld, de goddelijke wereld van het gouden licht waar een volkomen rust heerst. De veertienjarige is verward en onrustig. Haar herinnering aan de lichtwereld is verloren gegaan, maar ze is zich hiervan niet bewust. Haar zoektochten naar ‘het onbestemd andere’ komen voort uit een vage notie dat ze iets verloren heeft. Wat Radha meemaakt is wat Burnier noemt ‘de val in het ego’. Vanaf dat moment ontwikkelt zich haar egobesef, tot het moment waarop zij zich in ‘het midden van het leven’ bevindt en het herintegratieproces doormaakt. De afstand het hele verhaal door tussen kinderen en volwassenen komt voort uit de verschillende typen bewustzijn. In de jaren van Radha's relatie met Sidra is Radha's afstand tot de kinderen André en Bobbie vrij groot. Haar relatie met het kind is in het vierde hoofdstuk volkomen verbroken en dit heeft tot gevolg dat zij zich afgesloten voelt van het leven. Uit haar relatie tot ‘het kind’ aan de Nijl valt op te maken dat de afstand klein is geworden: zij staat dichtbij de kinderlijke belevingswereld, dichterbij dan ‘het kind’ zelf. De kinderen illustreren niet alleen Radha's afstand tot het kind, zij zijn ook in de symboliek van het verhaal belangrijk. André en Bobbie hebben een symbolische functie in haar persoonlijke leven, namelijk in haar relatie met Sidra. De symbolische functie van ‘het kind’ is van meer algemene aard: hij staat voor de psychische ontwikkeling van de mens en de culturele ontwikkeling van de mensheid; een somber beeld. De kinderen in de ‘Intro’ en ‘Exit’ hebben alleen een symbolische functie: zij zijn symbolen in het ontwikkelingsproces van de oudere Radha. Ik heb er al op gewezen dat de droom als een anticipatie op een volgende stap in het ontwikkelingsproces moet worden gezien. Aan het begin van de roman in de ‘Intro’ blijkt echter al dat de ik-vertelster de bewustzijnsvormen heeft geïntegreerd. De droom is dus niet alleen een anticipatie, in de roman heeft hij tevens de functie van verklaring in beeldentaal van het integratieproces. | |||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||
De vertelster Radha heeft een brug geslagen tussen het ruime bewustzijn van het kind en het egobewustzijn van de volwassene. Dit blijkt ook uit de relatie tussen de vertelster Radha en het kind Radha. De veertienjarige Radha, die zoekt in verschillende geheimzinnige werelden om het contact te herstellen met wat er verloren is gegaan, zoekt op dezelfde wijze als de 52-jarige Radha, die op zoek is naar haar kinderwereld (die vanuit haar perspectief aanvankelijk net zo geheimzinnig is). De ontwikkeling van Radha Altman is de ontwikkeling van het zoekende kind Radha naar de oudere Radha die zoekt naar het kind. De vertelster herstelt het contact met het kind dat zij was door empathische inleving. Bovendien kan het daadwerkelijk schrijven van het levensverhaal gezien worden als herbeleving. Hiermee voltooit Radha het herintegratieproces geheel. In de relatie tussen Radha Altman en Andreas Burnier, die in het boek aan de orde komt, is Simone de verbindende schakel. Naast het verhaal van de jonge Simone uit Het jongensuur en de oudere Simone uit Een tevreden lach vinden we in De litteraire salon het verhaal ‘van de oude S.’. De eerste twee romans verhalen van twee verschillende op zichzelf staande levensfasen. De litteraire salon vertelt het geïntegreerde levensverhaal van ‘de oude S.’ onder de naam van Radha Altman. Het levensverhaal van Radha Altman is dus het verhaal van haar ontwikkeling tot en met ‘het midden van het leven’. Het is daarom begrijpelijk dat Burnier De litteraire salon aanmerkt als het begin van ‘de tweede levenshelft’. | |||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||
|
|