Voortgang. Jaargang 11
(1990)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Spelling- en taalvariatie bij zeven 13e-eeuwse klerken
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De gegevens2.1. De scribentenWe kozen een aantal klerken die een reeks (van rond de 20) documenten hebben geschreven, over een periode van minstens 10 jaar en afkomstig uit verschillende, verspreid gelegen schrijfcentra. Verder zijn er twee cartularisten geselecteerd: zij vervaardigden reeksen afschriften voor een cartularium en zijn vooral onderzocht om hun copieermethode. Hun schrijfactiviteit ligt binnen de periode van een jaar. Wij duiden de scribenten aan met de beginletter van het schrijfcentrum waarvan zij afkomstig zijn: B (Brugge), BC (Brugge, cartularium), D (Dordrecht), K (Kanselarij van de Hollandse graven), KC (idem, cartularium), M (Mechelen), O (Oudenbiezen). Voor een volledige opgave van gegevens wordt verwezen naar nootGa naar eind3.. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. MethodeBij het verzamelen van het materiaal zijn wij uitgegaan van het begrip ‘spellingvariant’ in de ruimste betekenis: elke verschil in schrijfwijze, of die nu berust op een zuiver grafisch verschil (bijv. het al of niet gebruik maken van hoofdletters), op vormverschil (bijv. de afwisseling van op en up) of op een combinatie daarvan, nl. een grafisch verschil dat verband houdt met een historisch vormverschil, bijv. cunnen-kennen, is in aanmerking genomen. De verhouding tussen deze verschillende soorten variatie komt in § 3 ter sprake. Ons interesseerde vooral de vraag hoe consequent deze klerken spelden, en op welke punten zij van hun eigen (al of niet bewust gehanteerde) spellingregels afweken. Zo kon vastgesteld worden, voorzover de spellingvariatie niet duidelijk op vormvariatie wees, op welke punten de verhouding foneemgrafeem problematisch was, en of de desbetreffende klerken daarin in de loop van de tijd misschien een bepaalde keuze maakten. Indien er wel sprake was van vormverschil, konden we ons de vraag stellen of er sprake was van een bewust ervaren verschil, eventueel blijkend uit een bepaalde houding ertegenover. We hebben voor dit onderzoek de spelling van alle woorden (typen) die twee of meer keer in het individuele corpus van elk van de scribenten voorkwamen (tokens) vergeleken en gekeken waar er variaties waren en welke.Ga naar eind4. In 18% tot 32% van de persoonlijke woordenschat van de onderzochte scribenten troffen we verschillende spellingen aan, d.w.z. dat zij de meeste woorden wel steeds consequent hetzelfde spelden, maar voor een aanmerkelijk aantal andere verschillende spellingvarianten kozen. De variaties betroffen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een groot aantal aspecten. In het aanhangsel vermelden we de gevallen die bij vier of meer scribenten (minstens de helft dus) wisselende spellingen opleverden, om zo tot een overzicht van de meest voorkomende spellingproblemen te komen. In deze lijst volgt na de spellingitems de code van de scribenten die op dit punt inconsequent spelen, met in een aantal gevallen vermelding van een voorbeeld uit hun corpus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Achtergronden van de verschillende soorten variatie3.1. IndelingDe geregistreerde spellingvariaties (zie het aanhangsel) kunnen in de volgende hoofdgroepen ondergebracht worden.Ga naar eind5. a. Zuiver grafische variatie, bijv. het al of niet gebruiken van hoofdletters of de afwisseling van i en j ter aanduiding van de consonant (nrs. 1-3). Er zijn hierbij geen aanwijzingen dat er een verschil in klank aan het verschil in schrijfwijze ten grondslag kan liggen. Dit type variatie is doorgaans uit de geschiedenis van het schrift te verklaren. b. Variatie die waarschijnlijk niet (meer) op klankverschil berust, dus geen functie (meer) heeft, maar waarbij dat, direct of indirect, wel het geval is geweest, zij het niet noodzakelijk in het eigen taalsysteem. Zo is het verschil goed-ghoed terug te voeren op de orthografische traditie die /g/ vóór palatale vocalen als gh schrijft, een uit het Frans overgenomen schrijfwijze die in die taal een foneemverschil representeerde. In het grootste deel van het Middelnederlands taalgebied werd gh de gebruikelijke spelling vóór e en i, en analoog daaraan kon een spelling als ghoed voorkomen, zonder dat klankverschil met goed overwogen hoeft te worden. Meer voorbeelden van deze tussengroep die de gevallen bevat die noch elke relatie met de klankvorm missen, noch evident op klankverschil berusten, zijn de schrijfwijze van lange vocalen gesloten lettergreep en verder de nrs. 6, 21, 23, 24. c. Variatie die naar alle waarschijnlijkheid functioneel is, en berust op foneemverschil, of op onzekerheid over de fonemische status van bepaalde klanken, zoals h-prothese en -procope, klinkerreductie, met name in suffixen, weergave van assimilatie in consonantclusters, spellingen die op verschillende of op moeilijk interpreteerbare vocalen wijzen (onder meer de nrs. 7, 8, 11, 12, 13, 19, 29). Het is duidelijk dat in deze laatste categorie variatie van heel verschillende aard en orde is samengebracht. Zo berust de spellingvariatie soms op vormvariatie binnen de woordenschat van een klerk, maar ook zal soms een bewust streven naar spelling van de etymologische vorm van een woord, of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het gelijkvormig willen spellen van morfemen een rol spelen. Bij de bespreking van enkele van deze gevallen zullen we daarop uiteraard ingaan. d. Variatie die de woord- of morfeemgrenzen betreft: het soms los, soms aaneen schrijven van samenstellingen (nr. 31) en clitische verbindingen. Hoewel al deze soorten spellingvarianten zich niet concentreren bij een of enkele scribenten maar gespreid voorkomen bij de zeven onderzochte klerken, zijn er een paar spellingitems in het bijzonder die bij alle zeven onderzochte klerken voor problemen lijken te hebben gezorgd. Wij zullen er hieronder enkele nalopen om te proberen de achtergronden van deze problemen te achterhalen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Grafische variatieEen groot deel van de variatie (hiermee wordt steeds bedoeld het verschillend schrijven van dezelfde woorden door dezelfde scribent) betreft zuiver grafische zaken, zoals genoemd onder 3.1a. Weinig scribenten blijken vaste gewoonten te hebben wat afkorten en hoofdlettergebruik betreft;Ga naar eind6. alleen B is consequent in het nooit toepassen van kapitalen. Bij de rest blijkt het eerste woord van een document of paragraaf, soms zin, eerder voor een hoofdletter in aanmerking te komen dan de eigennamen. De variatie die optreedt bij het gebruik van u, v en w resp. i, j en y laat ook in die eerste positie nog enige systematiek zien: daar is een voorkeur voor v resp. j en y (wat de j betreft is dit niet toevallig: dit nieuwe grafeem heeft aan de behoefte aan een vergroot symbool op de eerste positie zijn ontstaan te danken). Deze positionele variatie tussen genoemde grafemen heeft met zich meegebracht dat de afwisseling tussen v, w en u, en tussen j en y, i, gaandeweg voor het verschil tussen consonant (doorgaans op de eerste positie) en vocaal werd aangewend, conform het algemene principe van het gebruik van verschillende tekens voor verschillende fonemen. Bij onze scribenten zien wij al elementen van die ontwikkeling: zo spelt K vrijwel altijd een v voor de consonant. Verder treedt bij alle scribenten wisseling op van s en z vooral op de eerste positie en met name in eigennamen. Zeker heeft het onderscheid s voor [s] - z voor [z] in de loop van de tijd een vaste plaats in het spellingsysteem gekregen bij toenemende functionele belasting van de oppositie stemloosstemhebbend (De Haar, 1989, 5). Voor onze periode is het echter aannemelijk dat ook de grafisch afwijkende vorm van het grafeem z een reden van gebruik is, zoals bij de hoofdletters. Daarbij lijkt het juist bij eigennamen, die als uniek verwijzende taaltekens toch een bijzonder positie in het taalsysteem innemen, minder noodzakelijk de foneemoppositie weer te geven dan bij soort- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
namen. Illustratief is de werkwijze van KC bij het gebruik van s of z. Hij neemt de z in anlaut en inlaut zelden van zijn voorbeeld over, behalve in toponiemen als zulen ‘Zuilen’ en ziericzee. Ook de andere klerken hebben de neiging het gebruik van de z op deze manier te beperken, hoewel we bij K ook het disambiguerend gebruik zien in de spellingen soene ‘zoon’ naast zoene ‘zoen’. O, de Limburgse klerk, kent het grafeem helemaal niet.Ga naar eind7. Hij lijkt de c en s aan te wenden om de oppositie stemloos-stemhebbend uit te drukken, waar hij crucen naast huse schrijft en Gicebrecht naast Bisen, te weinig gevallen overigens om zekere conclusies uit te trekken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3. Foneemverschil; consonanten: afwisseling g-ghBinnen het tweede type (3.1b) is interessant de frequent voorkomende variatie in het gebruik van g-gh: vóór palatale klinkers wordt meestal gh, vóór nietpalatale g gespeld, maar in beide omgevingen wordt door de meeste klerken van spelling gewisseld. Hier is duidelijk een conflict tussen de oorspronkelijke functie van een uit een ander foneem-grafeemsysteem overgenomen symbolenpaar en de functie ervan in het nieuwe systeem. Men neemt aan dat het grafeempaar gh vóór i, e etc. en g voor de andere vocalen in de 12e eeuw uit het Frans, m.n. het Oudpicardisch is overgenomen (Gysseling en Verhulst 1964, 20; Tavernier 1968, 587), wat bevestigd wordt door het (zuid-)westelijk karakter van deze grafie. De h werd daar aan de g toegevoegd (zoals de h in het algemeen aan een letter toegevoegd kon worden om aan te geven dat er sprake was van een afwijkende klankwaarde, Pope 1934, 277, 288), om het occlusieve karakter weer te geven waar g vóór e en i normaal tot [ʤ], later [ʒ]was geworden (Pope 1934, 93, 125). gh vóór palatale vocalen stond in het noordelijk Oudfrans dus voor dezelfde klankwaarde als g vóór niet-palatale vocalen, en wij kunnen zo'n overeenstemming ook aannemen voor het Middelnederlands, met dien verstande dat die klankwaarde zelf verschilde van de Franse: in het Oudpicardisch was sprake van een occlusief, terwijl in het Nederlands de /g/ op enkele posities na tot fricatief was geworden (Van Loon 1986, 132). De overgenomen g-gh-spelling vertoont een zekere parallellie met het eveneens traditionele paar van c-k: mnl. got-ghelt naast com-kerke. Deze paren werden in het oudpicardisch functioneel in de volgende situaties. Enerzijds doordat [g] vóór e kon blijven staan, nl. in woorden waar die /e/ oorspronkelijk /a/ was (gheline < gallina, Gossen 1970, 100). Anderzijds waren er leenwoorden waarin de wijziging van de gutturaal (in dit geval /k/) vóór palatale vocalen zich niet voltrokken had: blanke. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zowel bij de g-gh als bij de c-k-combinatie ziet men dat, omdat een zelfde spelling (g resp. c) twee verschillende klankwaarden (in allofonische relatie) moet weergeven, uitgeweken moet worden naar een ander grafeem voor de klanken die om wat voor reden dan ook buiten die regelmatige allofonische oppositie staan, bijv. in leenwoorden (zoals het uit het Germaans ontleende blanke). Niet een klankverandering zelf zelf maakt hier een nieuwe grafie noodzakelijk, maar het feit dat bepaalde woorden in de taal zijn ‘achtergebleven’; geen rechtstreekse maar een indirecte noodzaak dus. Het probleem voor de spelling van het nieuwe systeem was dan ook gelegen in de functionaliteit van de opposities in het systeem van ontlening, die in leenwoorden bewaard bleef. In het overzichtGa naar eind8. kan men zonder moeite de plaats aangeven die voor de Middelnederlandse spellers problematisch was: het grafeem gh voor [ɤ] was in oppositie tot g voor [ʤ], [ʒ] slechts door enkele leenwoorden functioneel, bijv. geeste, en woorden met het suffix -age.Ga naar eind9. Dit in tegenstelling tot de situatie bij de c: er waren (en zijn) talloze ontleende woorden met c [s]. Toen daarbij ook de invloed van het Oudfranse/Oudpicardische spellingbeeld verdween, was de motivatie voor het onderscheid g-gh niet meer aanwezig. Wij zien dan ook bij de meeste spellers onzekerheid over het gebruik van deze oppositie, hoewel zij in de meeste gevallen wordt gehandhaafd. Onder de behandelde scribenten zijn er twee uitzonderingen: ten eerste O, de klerk van het goederenregister van het Limburgse Oudenbiezen waar deze westelijke spellingtraditie vrijwel onbekend was en waar /g/ in alle gevallen g wordt gespeld. De tweede is D: hij vergist zich slechts eenmaal en wel in een door analogie te verklaren geval, nl. ghaf, naar gheven. Ook bij anderen is wel enige lijn te ontwaren: KG spelt meestal gh zowel vóór palatale als niet-palatale vocalen (gheuen, ghoet), terwijl vóór consonanten steeds g wordt gespeld (graue). Hij kiest daarbij wat betreft de positie vóór vocalen voor de meest logische oplossing, aangenomen dat hij bekend was met de klankwaarde [ʤ], [ʒ] in leenwoorden: gh kon nooit tot misverstand leiden, evenals, ter vergelijking, het steeds meer terrein winnende k in de parallelle spellingoppositie. Mogelijk speelt ook een rol dat gh met name vóór e een zeer frequent voorkomende letterreeks was (denk aan woorden als daghe, hoghe en vooral aan het prefix ghe-) en zodanig ingesleten, zowel visueel als motorisch, dat daar ook om die reden de voorkeur aan werd gegeven. Dat zou dan ook de verklaring zijn voor het lange leven dat deze schrijfwijze beschoren was. Anders dan KG kiest weer B. In de loop van zijn schrijfperiode laat hij het spellingverschil voor palatale en niet-palatale klinkers vallen: aan het begin overheerst het dubbele systeem, de laatste jaren spelt hij uitsluitend g. Kennelijk was voor hem (voorzover al van een bewust genomen beslissing sprake was) de ontleende oppositie niet voldoende reden om de dubbele grafie te verkiezen boven de (natuurlijk altijd eenvoudiger) enkele. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij deze voorstelling van de afwisseling in g-gh-spellingen wordt rekening gehouden met het ontleende grafeemsysteem, inclusief de daaraan verbonden klankonderscheidende functie (oorspronkelijk [ʤ], [ʒ]: [g]), die ook in het Vroegmiddelnederlands, zij het in een marginale positie, heeft gegolden (als [ʤ], [ʒ] t.o. [ɤ]. Het is waarschijnlijker dat de zin van de dubbelspelling gelegen was in foneemverschil, dan uitsluitend in een allofonische oppositie, in dit geval [ɤ] - [ɤ̇]. Een allofonische oppositie die niet fonemiseert, en waarvan de elementen zich ook niet aansluiten bij andere fonemen, hóeft immers niet in de spelling uitgedrukt te worden. Zie in het moderne Nederlands bijv. het verschil in uitspraak van de slot-t van bad in badhok [t], en badjas [c]. Een onderscheidende spelling is pas noodzakelijk als het foneem zich in bepaalde woorden buiten de regelmatige klankontwikkeling heeft geplaatst (in ons geval de /g/ die in de taal van ontlening bij uitzondering niet palataliseert vóór palatale vocalen). Op grond van bovenstaande argumenten lijkt de verklaring die De Haar suggereert minder aannemelijk, als hij de gh-spelling verbindt aan de tot fricatief geworden /g/ vóór palatale vocalen, waarbij de /g/ vóór niet-palatale vocalen langer occlusief blijft (De Haar 1989, 7 e.v.). Bovendien is de algemene opvatting dat de /g/ al in het Westgermaans fricatief werd in inlaut en anlaut (Van Bree 1977, 219; Van Loon 122, 132 e.v.). Maar ook als we van een occlusief uitgaan (zoals ook al Van Haverbeke 1955, 92) kan niet voorbijgegaan worden aan de erfenis van het hele foneem-grafeemcomplex. De opvatting van het symbool h als een soort diacritisch teken, in plaats van als symbool dat het fricatieve karakter aanduidt van de door het voorafgaande teken aangeduide klank, zou ook een verklaring kunnen opleveren van de spellinggewoonte van O bij geminaten. Zoals gezegd, kent O de spellingoppositie g-gh zoals die elders gehanteerd wordt niet; maar hij gebruikt gh, soms afgewisseld door gg en chg als spelling van de g-geminaat: brughe, brugge; roghe, rogge; lighen, liggen, lichgen, met hiernaast minder frequent en onsystematisch ligen. Juist in die positie, waar men behoud van de oude occlusief aanneemt (Van Loey 1976b, 105; vgl. ook Vlaamse spellingen als brucgen en licgen bij B) zou de h hier de afwijkende klankwaarde van /g/ in de geminaat uit kunnen drukken. Het is overigens onduidelijk of de eveneens bij O voorkomende spelling jh, uitsluitend vóór e (jhegen, Jheker) ook als diacritisch teken moet worden geïnterpreteerd. Weliswaar valt te denken aan een klankwaarde die afwijkt van [j] omdat in beide woorden sprake is van /j/ < /g/, cf. resp. du. gegen en fra. geer, maar over deze ontwikkeling is nog teveel onduidelijkheid om er een uitspraak over te kunnen doen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4. Foneemverschil; vocalen: spelling van /ō/, /ô/ en /oe/Ook bij de vocalen is er een spellingprobleem dat voortvloeit uit de beperkingen van het systeem van ontlening, nl. de weergave van lange vocalen. Het Latijn kende de oppositie gespannen-ongespannen niet en had voor elke klinker dan ook maar één teken. In open lettergrepen waren in het Oudnederlands de korte vocalen gerekt, en aangezien deze conditie als zodanig al in de spelling werd uitgedrukt, was het niet nodig de allofonische oppositie tussen korte en lange vocaal weer te geven: men treft dus aan (tot op de dag van vandaag) god naast boven: één teken voor (nu) twee fonemen. Voor lange vocalen in gesloten lettergreep moest men nu weer uitwijken: deze conditie wijst immers op korte vocaal. Men heeft, na aanvankelijk te volstaan met de enkele spelling, de oplossing allereerst gezocht in de toevoeging van een extra teken, nl. e en i (dit procédé was bekend, we zagen het al bij de gh-spelling), later door verdubbeling van het teken voor de korte vocaal. Deze ontwikkeling (waarvan de grote lijnen worden geschetst in Van Cleemput 1958, Gysseling en Verhulst 1964, 15-31) is blijkens het spelgedrag van onze klerken nog volop gaande aan het eind van de 13e eeuw. Wel merken we op dat de ene vocaal meer variatie te zien geeft dan de andere: vooral de spelling van en leidt tot onzekerheid. Op de schrijfwijze van de willen we hier nader ingaan. Bekijken we het referentiesysteem van het Middelnederlandse vocalisme (Goossens 1980, 170 en 216) dan blijken er veel vocalen in het gebied van de te vragen om een contrasterende spelling. Er bestaan dan ook bij de gesloten achterklinkers lange /o/'s van verschillende herkomst: gerekte /ō/ (holen), en /ô/ < wgm. /au/ (boom). Blijkens de nu bekende klankontwikkelingen zijn er echter nog andere lange vocalen/diftongen die bij deze /ō/-/ô/ in de buurt liggen. Allereerst de oorspronkelijk wgm. /ô/ die zich via een diftong aan het ontwikkelen was tot /oe/ [u]. Onzeker is in hoeverre deze /oe/ al weer monoftongisch geworden was, en wat de openingsgraad was. Mogelijk vertoonde deze vocaal ook een (regionaal) verschil in klankwaarde in posities vóór labialen en gutturalen enerzijds en overige posities anderzijds (blijkens de vooral Vlaamse spellingen zoals noumen t.o. goet). Verder konden /ō/ en /oe/ regionaal umgelautet zijn tot resp. /ȫ/ en /ǖ/, zonder dat dat in de spelling uitgedrukt hoefde te worden (Goossens 1980, 224).Buiten de varianten uit wgm. /u/ (de gerekte /ō/), /au/ en /ô/ was er dan nog in Limburg de uit wgm. /â/- ontstane [o]-achtige klank, die overeenkomstig de hierboven vermelde lange /o/'s geschreven werd: joer ‘jaar’; no ‘na’. Ten slotte was er nog een gesloten variant van de uit ald/t, old/t ontstane /au/ zoals in hout, out, ook gespeld hoet, oit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met het teken o als uitgangspunt moest dus een veelheid van klanken weergegeven worden. Zelfs binnen het beperktere foneemsysteem van een bepaalde regio, dat natuurlijk niet alle hierboven opgesomde varianten tegelijk bevatte (Goossens 1980, 222 e.v.), betekende dat woekeren met de gegeven grafemen. Gezien de wisselende spellingen die onze klerken hanteren, was er nog geen evenwicht in het foneem- en spellingsysteem. Naar hun praktijk in deze kunnen we bij de zeven klerken verschillende elementen van de door Goossens geponeerde regionale referentiesystemen herkennen. De klerken uit de kanselarij van de Hollandse graaf twijfelen vooral bij hun spelling van de wgm. /ô/. Zo spellen zij broeders naast broders, nomen naast noemen. Hetzelfde zien we met (ndl.) /ō/ in open lettergreep, vooral in monosyllabische woorden: so ‘zo’ wisselt af met soe, behoren met behoeren. Er is eerder aan een verschil in kwaliteit te denken dan aan een onderscheid lange-korte vocaal. De soms willekeurige afwisseling o en oe zou op een gering verschil in klankwaarde kunnen wijzen. Anderzijds, zelfs bij een bestaand (d.w.z. bewust ervaren) klankverschil was de mogelijkheid dit grafisch uit te drukken, niet aanwezig, aangezien e na vocaal als verlengingsteken gold. Pas bij invoering van i als verlengingsteken (een begin hiervan zien we al bij de Hollandse klerken), of de verdubbeling van het vocaalteken zelf voor de lange , kon oe de ondubbelzinnige spelling voor [u] worden. De praktijk van B, BC en D wijkt niet erg van die van de kanselarijklerken af. Wel treffen we bij B de voorspelde grafie noumen, naast evenwel broeke en boef ‘behoef’. D spelt (minre-)broder, broeder en broider om naar men mag aannemen een dicht bij [o] liggende oe weer te geven.O heeft conform de spellingtraditie in zijn regio het teken u voor [u] behouden en spelt, afgezien van zeer zelden uo (wasduom) gut naast guet, maar in open syllabe alleen u: bruders; de e is bij dit foneem dus geen uitdrukking van de umgelautete klank (die binnen een paradigma niet gespeld werd?), maar, in gesloten syllabe, van de lengte. In overeenstemming hiermee is ook: no en noe ‘na’, tegenover onveranderlijk loet ‘laat, vrij horige’ en (meestal) joer ‘jaar’, een spelwijze die ook voor de gerekte /ō/ gold. O kent een afzonderlijke spelling voor /ô/ uit wgm. /au/, nl. ou (scouf), een spelling die weer aansluit bij die van de diftong < old/t, die overigens ook als oi geschreven wordt (O wisselt af hout en hoit): onduidelijk is welke klankwaarde wij aan dit Limburgisme moeten toekennen (Van Loey 1976b, 81). Zo kunnen we zien dat door scribenten van de verschillende regio's geprobeerd wordt met een extra grafeem zowel het verschil tussen lange en korte vocalen als kwaliteitsverschil uit te drukken, maar dat door onregelmatig gebruik van dit extra teken voor het aanduiden van verlenging en door het gebruik van verschillende tekens daarvoor er van een systematische spelling van kwaliteitsverschil nog geen sprake kon zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5. Vormvariatie/regionale variatieDe hiervóór besproken spellingproblemen waren ten dele een gevolg van het gebrek aan tekens, vooral voor de vocalen, maar zeker ook van het feit dat een scribent kennelijk onzeker was over de aard van de te spellen klank en de plaats ervan in het foneemsysteem, en over de noodzaak daar al of niet een eigen spelwijze voor te gebruiken. Maar daarbuiten zijn er gevallen waar van een ander soort twijfel sprake is: ten eerste als de scribent twee varianten van een woord kende (voor ons herkenbaar aan twee spelwijzen die identiteit uitsluiten) en ten tweede als hij niet zeker was over de etymologische, in moderne termen de onderliggende vorm van een woord. De vraag was dan niet: wat is het foneem en welke spelling past daarbij, maar welk foneem kies ik om te spellen. Allereerst de variatie (het gaat nog steeds om variatie binnen het individuele corpus van de scribenten) die wij gemakshalve regionale variatie zullen noemen, maar die voor de scribenten ook als chronologische variatie kan hebben gegolden. Wij hebben geen directe gegevens over de houding in het algemeen van de Middeleeuwse klerken tegenover deze variatie. Dat is niet te verwonderen aangezien, zoals bekend, er pas sinds de 16e eeuw sprake is van een reflecterende, wetenschappelijke houding ten opzichte van de nationale talen, en zelfs dan zijn grammatici en letterkundigen niet royaal met expliciete uitspraken over de gewestelijke varianten van hun moedertaal (Van der Wal, 1989). Vóór die tijd, mag men aannemen, was men zich soms niet, maar ook vaak wel bewust van het bestaan van verschillende vormvarianten, en in het laatste geval zal dat tot een bepaalde waardering van die varianten geleid hebben, en op den duur tot de voorkeur voor één ervan in het eigen, althans schriftelijk, taalgebruik. We volgen hierin Joseph 1987, die bewustzijn van (taal-)variatie en een waardeoordeel daarover onverbrekelijk acht (p. 29 e.v.). Met deze vaststelling is het probleem voor ons eigenlijk slechts verschoven, want over de aard van dat bewustzijn en de eventuele invloed op het taalgedrag van 13e-eeuwse schrijvers weten we dan nog niets. Nu is er uit diverse gegevens wel iets af te leiden over de houding t.o.v. de verschillende regionale taalvarianten. Van Maerlant, tijdgenoot van de zeven besproken scribenten, is er de bekende vermelding van verschillende dialecten in de proloog van zijn Leven van Sint Franciscus (uitg. Maximilianus 1954, 131-136). Hij noemt naast elkaar, na Duuts en Dietsch: Brabants, Vlaemsch en Zeeus, als tonghe die hij, net als de klassieke talen, gebruikt om zijn woordenschat uit te breiden. Behalve dat hij deze regionale talen als eenheid van elkaar onderscheidde, kan men uit het citaat een objectieve houding ertegenover afleiden. Hij noemt ze zelfs in een adem met Grieks en Latijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dergelijke uitspraken vinden wij bij de ambtelijke schrijvers niet, maar wel kunnen wij constateren dat in hun teksten regelmatige op vormverschil berustende spellingverschillen optreden die wij als dialectverschijnselen interpreteren. Wij kunnen ze namelijk relateren aan de geografische spreiding van deze teksten, en bovendien zijn ze vaak parallel aan verschillen in latere teksten en aan huidige dialectverschillen. Zie bijv., voor de spreiding van 13e-eeuwse klankverschijnselen, Berteloot 1984. De door ons onderzochte schrijvers vertonen dergelijke variatie allen op ruime schaal binnen hun eigen woordenschat. Enkele voorbeelden uit de vele ‘regionale’ varianten: B sie-soe (pers. vnw. 3e pers. vrl.), BC ghene-goene (aanwijzend vnw.), D v-jv-iou (pers. vnw. 2e pers. mv), K sel-sal, KC lieden-luden, M messe-misse, O gragte-gregte. Terzijde zij opgemerkt, dat het voorkomen van deze interne variatie er weer eens op wijst dat betrouwbare gegevens over geografische spreiding van taalverschijnselen alleen op basis van grote hoeveelheden teksten kunnen worden verkregen. Opgemerkt was al, dat we niet weten, of de klerken zich deze variatie wel bewust waren, maar laten we voorlopig aannemen dat dat het geval was en proberen na te gaan, hoe zij tegenover de door hun gehanteerde varianten stonden. Als K, KC, M, zowel stick als stuck spellen, hebben ze kennelijk geen keuze kunnen (of willen) maken tussen twee hun bekende vormen, hetzij dat er een tot hun eigen dialect behoorde en de ander uit een ander dialect werd overgenomen, hetzij dat er twee vormen binnen hun eigen dialect bekend waren. Gebruik van beide kan betekenen dat zij aan de ene vorm geen hogere status hebben toegekend dan aan de andere, maar ook dat ze aan één vorm de voorkeur gaven, terwijl de andere af en toe onbedoeld aan hun pen ontsnapte. De frequentieverhouding tussen twee varianten wijst daar soms op: D schrijft 5 × liede; 1 × lude; B 12 × egindoeme, 1 × heghindoeme. Ook wanneer een klerk maar één vorm schrijft is dat niet eenduidig. B spelt steeds stick, O stuck (BC en D schrijven dit woord elk maar eenmaal en wel als stick) wat theoretisch zowel kan betekenen dat zij slechts één vorm kenden, als dat zij aan één de voorkeur gaven. Soms zijn er, als men naar de datering van bepaalde varianten kijkt, aanwijzingen voor een veranderende houding t.o.v. van een bepaalde vorm. Een mooi voorbeeld is het verlaten van de spelling van h-prothese (hedels ‘edel’) of h-procope (ondert ‘honderd’) door D, na de eerste jaren van zijn schrijfactiviteit. Evenzo vervangt hij op in de loop van de tijd door vp. Andere voorbeelden: K spelt stucken alleen in het eerste document, later steeds sticken, en hetzelfde is het geval met tuisken dat later als tusken verschijnt. Ook bij B zien we afname van de niet-etymologische h, en vervanging van weelke en wilke in de eerste documenten door welke in de latere. Hoewel we in deze ontwikkelingen een streven zouden kunnen zien naar een meer algemene taal moeten we niet uit het oog verliezen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat er op vele andere punten niet van enige systematiek in de afwisseling kunnen spreken. Zo spelt D de verschillende vormen van het pers. vnw. 2e pers. plur. afwisselend als u-jv-jou; K spelt of en af door elkaar, evenals selk, sulk, en svilk. Het corpus van M is te klein om chronologische ontwikkelingen uit te kunnen afleiden. Bij de afwisseling van stick en stuck zien we alleen dat de eerste vorm enkele keren in het ene, de tweede in een ander, later document voorkomt. Het is overigens ook niet uitzonderlijk, dat de scribenten afwisselende vormen binnen één document gebruiken. Bij O is tenslotte niets te bespeuren wat ons een indruk kan geven van zijn houding tegenover regionalismen aangezien hij zelden ‘regionale varianten’ binnen zijn woordenschat afwisselt. Waar hij dat wel doet, vnl. u-o in bijv. Tongren, bossche, bonre ‘bunder’ is geen chronologische ontwikkeling te zien. De typisch Limburgse klankontwikkeling van /â/ tot /ô/ wordt in alle gevallen gespeld, en er zijn honderdtallen vermeldingen van het woord jaar of laat (gespeld joer en loet). Het conflict tussen verschillende dialectvormen neemt men dus vooral waar in het Zuiden en Westen van het Nederlands taalgebied, de gebieden met de grootste politieke en economische activiteit, en het meest intensieve onderlinge contact. Voor deze regio's hebben we ondanks gevallen van onsystematische wisseling tussen vormvarianten genoeg aanwijzing voor de veronderstelling dat er ook al in de eerste periode van het gebruik van het Nederlands als ambtelijke taal van een streven naar een meer algemene taal sprake is. Van Loey heeft dit al duidelijker aan kunnen tonen voor een iets latere periode door de spelling van een aantal Brusselse cartularia uit het begin van de 14e eeuw te vergelijken met die van de originelen van zo'n 30-50 jaar eerder (Van Loey 1937, 1-27). Ons materiaal wekt de indruk dat er daarbij een voorkeur bestaat voor westelijke, soms Vlaamse vormen: up, sullen, lieden; of dit in het algemeen waar is kan alleen door grootschaliger onderzoek aangetoond worden. Overigens kan bij deze dialectische variatie net als in het eerstbesproken type tevens in sommige gevallen ook sprake zijn van onzekerheid over de aard van de klank of over de foneemstatus ervan. ‘Ghij sult weten dat een h gheen lettere en es,...’, beweert ook de auteur van het oudste ons bekende werk over de spelling van het Nederlands (Braekman 1980, 60). De Dordtse scribent is denkelijk uit Vlaanderen afkomstig geweest waar men in het algemeen moeite had met de aard van de h, die waarschijnlijk al in een eerdere fase verstomd was maar in het schrift vaak gehandhaafd bleef (Van Loey 1976b, 113; Tavernier 1968, 592 e.v.) en heeft na een aantal jaren ervaring met de Noordnederlandse tongvallen moeten constateren dat de h wel degelijk ‘een letter’ was. Enigszins vergelijkbaar is de wijziging van de vocalen voor r: wanneer bij BC naast elkaar voorkomen uersnare, aerleboud | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naast varsnare en arlebouds, valt niet uit te maken of de scribent 3 verschillende klanken heeft willen weergeven, dan wel niet goed wist hoe die bepaalde vocaal (tussen [a] en [ɛ], al of niet gerekt: [ae:]) het best gespeld kon worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.6. Onderliggende of oppervlaktevormSpellingvarianten als BC weduwe-wedewe, K avond-avent, KC borgraue-borchgraue, D hollans-hollants, M jacobs-jacop en O panhus-panus zijn weer van andere aard. Zij maken duidelijk dat de scribenten voor de keuze hebben gestaan de fonetische dan wel de etymologische of onderliggende vorm te spellen, terwijl zij met beide bekend waren, wat niet wil zeggen dat zij zich het verschil bewust waren. Het abstraheren van regelmatigheden uit het taalaanbod komt immers pas langzamerhand, onder andere juist dóór de praktijk van het spellen op gang (Joseph 1987, 34 e.v.). Het spellen van de volkstaal berustte bovendien op een volledig ander proces dan het spellen van Latijn. Deze taal kende men alleen via het schrift; de uitspraak stond in directe relatie met de spelling - men zou van ‘spellinguitspraak’ kunnen spreken. Bij het spellen van de eigen taal moest men omgekeerd tewerk gaan en de spellingvorm afleiden uit de klankvorm. Vanzelfsprekend moest er lang geëxperimenteerd worden om daar vaste regels voor te vinden en het is dan ook niet zo vreemd, dat bijv. door B de ene keer helt, de andere keer helft wordt geschreven, en K hervestbede afwisselt met herstbede en herfstbede. Het toepassen van morfologische regels werd dus nog nauwelijks gepraktiseerd. KC en O spellen zeer, de anderen iets minder systematisch de auslautverscherping (lant, gelts, wech), O spelt meestal, en anderen vaak sandhi binnen het woord: KC transcrift (naast transscrift); O Nederode (naast Nederrode); stifader ‘stiefvader’. Ook wordt de verdofte vocaal gespeld in machtech en gheheellec, naast sculdich en lichtelijc en zo zijn er meer voorbeelden van het niet hanteren van wat wij later de gelijkvormigheidsregel hebben genoemd. Inachtneming van woorden morfeemgrenzen blijkt aan de andere kant weer uit het feit dat joncwijf en saecweldich in het 13e-eeuws Nederlands niet met qu voorkomen: de grafie qu was gereserveerd voor het begin van een woord. (De spelling van de eigennaam riquaerd (< *rîk-ward) valt te verklaren uit de niet-etymologische syllabeanalyse, nl. als ri-kward). Uit het feit dat op dit punt door bijna alle klerken naast de fonemische, ook hier en daar morfologische spellingen voorkomen, kunnen wij afleiden dat de onderliggende vorm wel bekend is maar dat er geen systematische voorkeur voor toepassing van dergelijke morfologische regels is. KC herstelt weliswaar ombieden in ontbieden, en het suffix -leke in -like, maar spelt ook juist vrij systematisch de aulautsverscherping zoals in dinc, gewijzigd uit dingh, en archede uit arghede. Bij BC is van dergelijke systema- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tisering ten opzichte van zijn voorbeeld helemaal geen sprake, evenmin als bij de andere scribenten op dit punt een chronologische verandering zichtbaar is. In een enkel geval lijkt men in de loop van de tijd de voorkeur te geven aan de etymologische vorm, maar in de meeste gevallen blijkt er niets van deze systematiek. Daarin is er dus een verschil met (regionale) vormvarianten als hierboven besproken, waarbij zich gaandeweg bewuste keuzes door de scribenten aftekenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.7. Het al dan niet aaneenschrijven van samenstellingenVeelvuldig spelt men een samenstelling de ene keer aan elkaar, de andere keer los: K zuthollant-zuet hollant; O dAsch beke-dAschbeke; K op comen-opcomen. In alle taalfasen is de spelling van samenstellingen voor veel taalgebruikers een probleem gebleven, maar in de 13e eeuw is dit verschijnsel ten dele ook een kenmerk van de overgangsperiode waarin syntactische verbindingen zich tot samenstelling ontwikkelden (Schönfeld 1970, 180). Kennelijk ligt die ontwikkeling voor nominale en verbale samenstellingen eerder dan voor voegwoordelijke verbindingen als omme dat, so dat, die nog slechts in een minderheid van de gevallen aaneen worden geschreven. De twee elementen van voornaamwoordelijke bijwoorden staan vrijwel zonder uitzondering los van elkaar: daer up, hier over. Illustratief: O spelt draf ‘eraf’ en drin ‘erin’ als clitische verbindingen, naast der bi en der tue. Verder was op het niveau van de syntaxis het woord als eenheid een vast gegeven. Zelden spelt men zinssandhi: *ic cha, *dad dinc. Wel was men ook op dit niveau meer fonologisch gericht dan nu: men gaf er vaker de voorkeur aan het woord als fonologische eenheid in plaats van als syntactische eenheid te schrijven, enerzijds door het los spellen van samenstellingen, en anderzijds door het spellen van clitische verbindingen.- In het spelgedrag van BC en KC is hier zeker een streven naar verandering te bespeuren als zij de clisisspellingen van hun voorbeeld oplossen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.8. WoordbeeldspellingIn hoeverre het visuele aspect, dat in onze schriftcultuur een element van belang is bij spellingstrategieëen (Verhoeven 1975, 85) in de Middeleeuwse spellingpraktijk een rol speelde, is moeilijk vast te stellen. Enerzijds leende noch het Gotisch boekschrift, noch het cursief, met de talloze (en zoals we gezien hebben verre van regelmatig toegepaste) afkortingen zich voor het vormen van vaste woordbeelden. Anderzijds kunnen we, wanneer we zowel bij K, KC als O de reeks Phylips, Florens en Vrederic aantreffen, slechts vast- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stellen dat het woord z'n schrijfwijze uit de taal van oorsprong heeft meegenomen. Op het lange leven van de gh-spelling in verband daarmee werd al gewezen; ook voor qu geldt dat het bekende visueel-motorische patroon moeilijk werd losgelaten. Vinden wij in anlaut nog nergens in de ambtelijke reeks van het Corpus Gysseling spelling van kw, maar steeds quaet, quite, quamen, deze grafie werd duidelijk niet als weergave van de foneemreeks /kw/ zonder meer opgevat maar was gebonden aan haar positie aan het begin van een morfeem: vgl. de eerder genoemde spelling van joncwijf etc. Hier kan zowel het visuele aspect een rol spelen als het etymologische. Ook de spelling knape naast clerc en claerleke bij K zou hieruit verklaard kunnen worden, dat de scribent met de opeenvoling cn niet bekend was: er zijn in het Latijn geen woorden die met deze reeks beginnen (behalve aan het Grieks ontleende namen, die dan ook met kn gespeld werden). Hij kon dus vrijelijk voor k kiezen: een grafeem met ondubbelzinnige klankwaarde. Zo zouden ook O's spellingvarianten clerc-sklercs, clocker-sklockers (met proclitisch lidwoord in de genitief) te verklaren zijn: de opeenvolging cl was bekend uit de Latijnse teksten, scl niet of veel minder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Individuele verschillenNatuurlijk tekenen zich uit de onderzochte corpora individuele verschillen af. Het spelgedrag van de zeven scribenten is door het verschil in corpusgrootte weliswaar niet helemaal vergelijkbaar (de kans op variatie is immers altijd groter naarmate een woord vaker gespeld wordt), toch beginnen we al met de constatering dat de ene scribent consistenter spelt dan de ander. De percentages van woorden (typen) die met variërende spelling geschreven worden zijn als volgt: B 23%, BC 32%, D 21%, K 18%, KC 28%, M 21%, O 27%. Uitschieter blijkens deze cijfers is BC als minst consequente speller, zeker als men de grootte van zijn corpus in aanmerking neemt, en het aantal tokens per type: BC's corpus is het kleinst en het aantal tokens per type, 11, is gemiddeld eveneens het laagst. Kijkt men daartegenover naar O's corpus dat 10 × zo groot als dat van de anderen met gemiddeld 67 tokens per type, dan kan men hem als een zeer bedreven speller beschouwen. Andere individuele trekjes in de spelwijze zijn verder o.m. het ontbreken van hoofdletters en het royale afkortingengebruik door BC, het systematisch gebruik door K van v i.p.v. u voor de consonant, de behandeling van de g-gh-oppositie door B en KC, de afkeer van de letter z bij KC en de spelling van de geminaat van /g/ door O. Soms raken de scribenten naarmate de tijd en hun ervaring vordert, meer bedreven in het spellen, in die zin dat er van toenemende systematiek sprake | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is. Illustratief is bij B en KG hun oplossing van het probleem van de g-gh- spelling zoals hiervoor beschreven. Individueel verschil in taalgebruik is soms uit de teksten op te maken. Bij alle scribenten (uitgezonderd O) blijkt, zoals we hebben gezien, bekendheid met meerdere (regionale) varianten en soms blijkt ook iets van een verschil in houding daartegenover: bij D verdwijnen op den duur de spellingen met verstomde of juist hypercorrecte h, terwijl BC onbekommerd niet-etymologische spellingen op dit punt blijft schrijven: almen en elt ‘helft’, terwijl deze woorden in het origineel als halmen en helt geschreven worden. Alle zeven scribenten zullen, ook bij het vervaardigen van (volgens de diplomatiek) originele oorkonden, van leggers of eerder vervaardigde oorkonden gebruik hebben gemaakt. Slechts van twee van hen kunnen we de copieermethode nader beschouwen omdat de tekst die zij afschreven, bewaard is gebleven. BC en KC blijken enigszins in hun werkwijze te verschillen. Beiden volgen hun tekst getrouw al brengen ze hier en daar kleine wijzigingen aan. KC past daarbij de tekst in grotere mate aan zijn eigen taal en spelling aan. Anders dan de meeste van zijn voorbeelden maakt hij een vrij systematisch onderscheid tussen /e/ (rekkingsproduct) en /ê/ (< wgm. /ai/) in open lettergreep. Ook verandert hij soms stift in sticht (nooit andersom); hij neemt soms af over, maar verbetert het vaker in of en hetzelfde geldt voor de varianten luden-lieden. Daartegenover volgt hij soms ook klakkeloos zijn voorbeeld, bijv. bij het paar helper-hulper. Een combinatie van beide vinden we in zijn keuze van de vorm van het werkwoord zullen. Het veelvuldig voorkomende solen, soelen neemt hij nooit over maar hij vervangt het aanvankelijk door sullen en sellen, eenmaal selen, later uitsluitend door sullen. Geeft het origineel selen, dan wordt het overgenomen of door sullen of sellen vervangen. Het eenmalig in een originele oorkonde voorkomende selle wordt eveneens overgenomen. Kijken we naar de regionale spreiding van deze varianten (Berteloot 1984, dl. 1, 65; dl. 2, kaarten 58 en 59) dan blijkt solen vooral in Noord-Brabant, Utrecht en de oostelijke provincies voor te komen èn bij de kanselarijklerken die vóór KC aktief waren. Selen is uitgesproken Brabants, sellen vooral Hollands en sullen Vlaams en Hollands. Men zou KC's houding t.o.v. de vocaal van zullen zo kunnen interpreteren: so(e)len zweert hij als te oostelijk af, selen, hoewel exclusief Brabants is aanvankelijk nog wel acceptabel evenals het uit eigen omgeving bekende sellen, maar tenslotte wint de Vlaams-Hollandse vorm sullen het. Bij BC zijn minder eigen trekken te bespeuren. Opvallend is dat hij de etymologisch anlaut-h van zijn voorbeeld vaak weglaat. Ook blijkt enige voorkeur voor de typisch Westvlaamse vorm cam(en) i.p.v. quam(en) (pret. van comen): hij wijzigt de laatste vorm in de eerste, maar nooit andersom. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willekeur blijkt weer uit het zonder meer overnemen van de varianten deur en doer (voorzetsel), of bijv. de wijze waarop hij het woord helt ‘helft’ van het origineel copieert, nl. als helt, elt en helft. Benskin en Laign beweren dat door de invoering van de volkstaal in plaats van het Latijn en ook door het gebruik raken van het cursieve schrift het letter-voor-letter copiëren afneemt (Benskin en Laign 1981, 89 e.v.). Bij het afschrijven van de woorden als geheel zou het dialect van de scribent als vanzelf de oorspronkelijke vormen vervangen. Bij de cartularisten BC en KC zien wij daarvan ten dele een bevestiging en ten dele een ontkenning: soms is een duidelijk eigen stempel op de overgeschreven tekst gedrukt, maar soms is (automatisch) het origineel gevolgd, en de verhouding van deze twee werkwijzen is bij elk van deze copiïsten verschillend. Het is zeker gerechtvaardigd bij historisch dialectonderzoek in eerste instantie niet uit te gaan van documenten, waarvan men zeker weet dat die minstens eenmaal zijn gecopiëeerd, zoals bij een cartularium het geval is: zowel bij BC en KC hebben wij afwijkingen van de grondtekst kunnen constateren. Een andere zaak is, dat deze afschriften als zodanig, met inachtneming van het latere tijdstip van vervaardiging, waardevolle informatie kunnen opleveren als men ze met het origineel vergelijkt, bijv. met betrekking tot de behandeling van dialectismen. In ons geval is er zeker verschil in betrouwbaarheid tussen BC en KC als men van hun variantenpercentages uitgaat. Bij BC is dat evident hoger dan dat van de anderen wat samen kan hangen met het feit dat de oorkonden afgeschreven zijn. KC wijkt niet relevant af gezien de grootte van zijn corpus (twee tot driemaal zo groot als dat van de anderen) en het gemiddeld aantal tokens per type (18, d.i., O niet meegerekend, het grootste aantal). Nader onderzoek van de taal van de klerken van de Hollandse grafelijke kanselarij zou mogelijk de indruk bevestigen die KC wekt, nl. dat deze ambtenaren, niet alleen bekwaam en ervaren waren in het schrijven van het Nederlands, maar ook dat Nederlands als bovenregionale voertaal begonnen te zien (en overeenkomstig te schrijven). Iets wat ons gezien de interregionale contacten van deze kanselarij, zowel in de correspondentie als bij de reizen door de Nederlandstalige gewesten (Kruisheer 1971, I; Van Herwaarden 1986, 11 e.v.), niet hoeft te verbazen. Bovenregionaal taalgebruik bij hogere overheden is eerder, behalve verondersteld (o.m. Vangassen 1952), ook aangetoond voor de taal van de Utrechtse bisschoppelijke kanselarij in de Middeleeuwen (Van den Berg en Vermeulen 1973). Van een standaardtaal die welbewust en in grotere kring geidealiseerd en ‘opgebouwd’ werd, zoals dat in de Renaissance het geval was, kan men niet spreken. Waarschijnlijk was er eerder sprake van het vermijden van uitgesproken regionalismen terwille van een ruimere verstaanbaarheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. ConclusieOp het eerste gezicht lijken de resultaten van dit onderzoek niet te wijzen op een veel grotere systematiek in het Middelnederlandse spelsysteem dan algemeen aanwezig wordt geacht. Als bij de scribenten al zoveel interne variatie optreedt, dan moet het algemene beeld wel helemaal chaotisch zijn. Toch laat deze blik van dichtbij een aantal trekken zien die wijzen in de richting van een meer systematische spelling. We herinneren aan enerzijds de vrijwel foutloze toepassing van het verschillende spellingen voor /g/ bij D, daarnaast het streven naar normalisering van die g-gh-spelling bij B en KC, elk op hun eigen manier; het streven naar correcte, d.w.z. etymologische spelling van h in anlaut na aanvankelijke missers bij D, het onderscheiden van /ê/ en /ē/ in open syllabe bij KC; het oplossen van clitische verbindingen en (hier en daar) het herstel van assimilaties bij BC en KC. Dat er daarnaast nog zoveel inconsequenties bleven bestaan, mag ons niet verbazen, als wij ervan uitgaan dat doelmatigheid het voornaamste criterium was waaraan de spelling moest voldoen, en dat het doel: het vastleggen van taal ter overbrugging van afstanden in tijd en ruimte, ook met een enigszins gebrekkige spelling voldoende gediend kon worden. Onze spelling bezit immers een grote mate van redundantie, en pas met de opkomst van een wetenschappelijke houding t.a.v. orthografische kwesties betreffende de volkstaal in de 16e eeuw werd serieus aan de ontwikkeling van een spellingsysteem gewerkt. Tot dan zal men voornamelijk intuïtief te werk zijn gegaan. De maar ten dele bewust gehanteerde principes die aan de Nederlandse spelling van de eerste periode ten grondslag hebben gelegen, kunnen met enig voorbehoud uit de spellingpraktijk van de Middeleeuwers, en ook uit die van de onderzochte zeven klerken worden afgeleid. Deze spelling was in principe klankvormelijk, d.w.z. dat de klanken en niet de begrippen het uitgangspunt waren, maar zij had, binnen het gegeven systeem, sterk traditionele trekken, die men overigens nog in de spelling van nu kan terugvinden. In het algemeen traditioneel was zij in de afkeer van het introduceren van nieuwe symbolen voor klanken die het Latijn niet kende, of zelfs maar van het invoeren van diacritische tekens om het aantal symbolen te vergroten. Op incidentele pogingen na (zoals de accutus in de Gentse teksten, zie Gysseling en Verhulst 1964, 25 e.v., en het o-superscript in de Zuidoostelijke teksten als het goederenregister van Oudenbiezen en het Nederrijns Moraalboek (resp. Gysseling 1980-1987 en Buntinx en Gysseling 1965)) is dit systeem in de spelling van het Nederlands niet van de grond gekomen. Traditioneel zijn ook specifieke erfenissen als de aan het Grieks ontleende spelling voor de eerste klanken van Christus en daarvan afgeleide eigennamen: xpistoloet en het teken x voor ks. Verder werden spellingen voor opposities | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit het ontleende spellingsysteem vaak gehandhaafd; voor varianten in het eigen systeem werd pas later (en niet eens altijd: vele woorden spellen wij bijv. nog met c) een meer directe uitdrukkingsvorm gezocht. Dit vasthouden aan de traditie kan uit een algemene voorkeur voortkomen, maar ook samenhangen met een meer specifieke gebondenheid aan het spellingbeeld. Als men geen houvast aan ontleende spellingen had, spelde men fonemisch; er was (nog) geen sprake van het toepassen van morfologische principes die in de modern-Nederlandse spelling de fonologische principes doorkruisen, zoals in de schrijfwijze kind voor [kInt]. Met de woordgrenzen had men geen probleem, al blijven samenstellingen voor twijfel zorgen; het is voor een bekwaam speller als O een van de punten waarop hij het meest wisselvallig is. Voorzover de spellingvariatie duidelijk op vormvariatie berustte, was de variatie binnen het corpus van de scribenten opvallend. Uit de ontwikkeling bij enkele van hen kan men een langzaam ontstaand bewustzijn van taalvariatie en een bepaalde houding ertegenover afleiden. Ondanks een oppervlakkige indruk van systeemloosheid blijkt dus, zo kunnen we met de nodige voorzichtigheid constateren, al in de eerste periode van het gebruik van de volkstaal in ambtelijke teksten op een aantal punten van een zeker spellingbewustzijn sprake. Deze ontwikkeling betreft dan vooral het zoeken naar een adequate foneem-grafeemverhouding en het bepalen van de eigen houding ten opzichte van vormvariaties, en veel minder de ontwikkeling van spellingregels op het wat meer abstracte niveau van de morfologische regels. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AanhangselInventarisatie spellingvarianten bij individuele scribenten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|