Voortgang. Jaargang 11
(1990)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||
InleidingGa naar eind1.In de rijke collectie van de Stadsbibliotheek van Haarlem wordt onder signatuur 56 D 15 een zeldzame - er zijn maar twee exemplaren van bekendGa naar eind2. - en helaas gemankeerdeGa naar eind3. incunabel bewaard, die in de vakliteratuur de titel Dystorie van Saladine heeft meegekregen.Ga naar eind4. Hoewel het bestaan van deze incunabel al sinds het begin van de negentiende eeuw bekend isGa naar eind5. en er in 1848 door Serrure een ‘moderne’ editie van werd bezorgd,Ga naar eind6. heeft de tekst eigenlijk nauwelijks aandacht gekregen van de literatuurhistorici. Veel meer dan wat lapidaire vermeldingen, soms enkel met een typografisch oogmerk, is Dystorie van Saladine niet ten deel gevallen.Ga naar eind7. De relatieve obscuriteit van deze tekst is mijns inziens onverdiend: Dystorie van Saladine is een van de twee complete kruisvaartromans in het Middelnederlands die bewaard zijn gebleven; uit de periode voor het begin van de boekdrukkunst zijn slechts enkele fragmenten van Mnl. kruisvaartromans overgeleverd.Ga naar eind8. De incunabel bevat de enige gedrukte Middelnederlandse tekst die tot het epische genre gerekend moet worden én in strofische verzen geschreven is: wat een uitgelezen mogelijkheid biedt onderzoek te doen naar de relatie vorm-inhoud in de laat-middeleeuwse literatuur. Bij een woordveldonderzoek naar de begrippen historie, jeeste en cronicke - van vitaal belang voor het onderzoek naar literaire genres in de middeleeuwenGa naar eind9. - zou de tekst goede diensten kunnen bewijzen: de auteur heeft veelvuldig gebruik gemaakt van deze begrippen, maar dan wel op een eigenzinnige wijze binnen de context van een verhaal dat balanceert tussen fictie en historiografie. Dystorie van Saladine blijkt bovendien een belangrijke schakel te zijn in het onderzoek naar de Saladin-traditie binnen zowel de Oudfranse als de Middelnederlandse letterkunde. Tenslotte is onze incunabel van groot belang voor het onderzoek naar het genre der kruisvaartromans in het algemeen: vanuit deze tekst kunnen een aantal problemen rond de ontwikkeling van de Ofr. ‘deuxieme cycle de la croisade’ aangepakt worden.Ga naar eind10. Het is ondoenlijk al deze aspecten binnen het bestek van een artikel in extenso te behandelen. Ik zal mij daarom beperken tot de laatste twee. Na een korte introductie van Dystorie van Saladine volgt een overzicht van de Ofr. kruisvaartepiek waarin ik de voor mijn betoog relevante aspecten wat breder uit- | ||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||
werk. Daarna zal ik laten zien welke de plaats van Dystorie van Saladine binnen de Ofr. en Mnl. Saladin-traditie is. Het artikel wordt afgesloten met het uitzetten van een aantal lijnen voor verder onderzoek, waarin het belang van Dystorie van Saladine voor inzichten in de genese van de tweede Ofr. kruisvaartcyclus centraal staat. | ||||||||||||||||||
Introductie van de incunabelDystorie van Saladine werd in de periode 1479-1483 in Oudenaarde gedrukt door Arend de Keysere: het impressum op fol. d8-v is ontegenzeggelijk dat van De Keysere en de toevoeging ‘Taudenaerde gheprendt’ geeft een goede basis voor de datering. Het is bekend dat De Keysere tussen 1479 en 1483 zijn bedrijf in Oudenaarde uitoefende en vanaf 1483 in Gent zijn persen opstelde.Ga naar eind11. Het betreft een uitgave in quarto (4 katernen, 32 bladen) die niet uitmunt door typografische schoonheid (zie afb. 1). Een drietal sober versierde initialen werden afgedrukt, maar verdere decoratie in de vorm van houtsneden ontbreekt geheel. Als de auteur van Dystorie van Saladine werd verscheidene malen een factor van de Oudenaardse rederijkerskamer Pax vobis genoemd: Andries vander Meulen.Ga naar eind12. Deze toeschrijvingen kunnen echter terzijde worden geschoven, aangezien er geen steekhoudende argumenten voor te geven zijn: ze zijn enkel gebaseerd op het feit dat ‘de Ystorie van Saladine slechts van Van der Meulen's leeftyd dagtekent’,Ga naar eind13. en op het gegeven dat de incunabel te Oudenaarde gedrukt werd. Totdat nieuwe gegevens in deze nieuwe perspectieven openen, zullen we ons erbij moeten neerleggen dat de auteur onbekend is. In het vervolg zal ik hem dan ook als de Anonymus betitelen. De tekst is verdeeld in 211 achtregelige strofen en een strofe van 4 regels, tezamen 1692 regels.Ga naar eind14. Het toegepaste rijmschema is ababbcbc, dat in de vijftiende eeuw niet ongebruikelijk is.Ga naar eind15. Op dit aspect kom ik later nog terug. Het onderwerp van Dystorie van Saladine is een episode uit de geschiedenis der kruistochten: in 1189-1192 trok een groot aantal christenen uit West-Europa onder aanvoering van de Engelse koning Richard I (Leeuwenhart), de Franse koning Philips II Augustus en de Duitse keizer Frederik Barbarossa naar het Heilige Land. Daar werden de christelijke kruisvaardersstaten ernstig bedreigd door de oprukkende mohammedanen die onder de bekwame aanvoerder Saladin de rangen sloten tegen de christenen.Ga naar eind16. Deze episode van mohammedaans-christelijke confrontaties staat bekend als de Derde Kruistocht (1189-1192) en vormt de historische ondergrond van Dystorie van Saladine. Hoewel de tekst absoluut geen aanspraak kan maken op historische betrouwbaarheid en nauwkeurigheid, is een aantal van de personages als historische personen herkenbaar: onder andere Koning Richard, Philips II Augustus (hoewel hij nergens bij zijn naam genoemd wordt) en Saladin, de mohammedaanse aanvoer- | ||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||
der Salâh-al-Dîn Yûsuf ibn-Ayûb (gest. 1193). De belangrijkste rollen zijn echter weggelegd voor semi-historische figuren als Hughe van Tabarien en Jan van Ponthieu, personages waarin verschillende historische personen zijn samengesmolten. Een samenvatting van het verhaal is als bijlage aan dit artikel toegevoegd. Het geheel van het dichtwerk kan gekarakteriseerd worden als een oorlogs- en liefdesgeschiedenis op basis van een historische ondergrond, maar het romaneske voert de boventoon. Dystorie van Saladine is geen oorspronkelijk werk van de Anonymus. In zijn proloog (vs. 1-40) maakt hij ons daar zelf attent op: ‘Int curte es dese ystorie schone / Ghenomen uter coronike’ (vss. 33-34).Ga naar eind17. Hij geeft echter niet aan welke ‘coronike’ aan de basis van zijn werk heeft gelegen.Ga naar eind18. Maar uit de Oudfranse letterkunde kennen we een tekst, die onder de titel Saladin is uitgegeven,Ga naar eind19. en een vluchtige vergelijking is voldoende om vast te stellen dat er tussen Dystorie van Saladine en deze Ofr. Saladin een meer dan oppervlakkige verwantschap bestaat. Dat neemt niet weg dat beide teksten naast grote overeenkomsten ook significante verschillen vertonen. Elders heb ik er reeds op gewezen dat de Dystorie van Saladine geen rechtstreekse vertaling c.q. bewerking van de overgeleverde versies van de Ofr. Saladin kan zijn maar dat de verwantschap tussen de Middelnederlandse en de Oudfranse teksten indirect is en via een aantal ‘tussenstappen’ loopt.Ga naar eind20. Een van die ‘tussenstappen’ is, naar het zich laat aanzien, een Mnl. versie in gepaarde rijmen waarvan helaas slechts een fragment bewaard is gebleven. Hieronder wil ik proberen de complexe en ondoorzichtige verhouding van Dystorie van Saladine tot zijn literaire bronnen in kaart te brengen. Het lijkt mij daarbij noodzakelijk te beginnen met een kort overzicht van de Oudfranse ‘cycles de la croisade’, de context van de Ofr. Saladin, om vervolgens te bezien hoe de incunabel past binnen de traditie van de kruisvaartromans in het Oudfrans en het Middelnederlands. | ||||||||||||||||||
De Oudfranse kruisvaartcycliIn de periode 1100-1300, een periode die ruwweg samenvalt met de levensduur van het koninkrijk Jeruzalem, kwam een omvangrijke cyclus van teksten tot stand, die hedentendage bekend staat als de ‘premier cycle de la croisade’. Deze cyclus is de vierde grote cyclus van de Oudfranse letterkunde en (...) comme les cycles plus anciens (= de andere epische cycli binnen de Ofr. letterkunde, GC), elle se caractérise par un thème général, en l'occurence la gloire de la première croisade et plus particulièrement de Godefroy de Bouillon, premier souverain chrétien de Jérusalem, ainsi que sa dynastie, la maison de Boulogne-Bouillon.Ga naar eind21. | ||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||
Afbeelding 1: Dystorie van Saladine, Stadsbibliotheek Haarlem, 56 D 15, fol. a2-v.
| ||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||
In de veertiende eeuw wordt deze cyclus opnieuw bewerkt en uitgebreid tot wat bekend staat als de ‘deuxième cycle de la croisade’. Bij gebrek aan een eenduidige, theoretisch onderbouwde definitie neem ik mijn toevlucht tot de door de romanistieke onderzoekstraditie geijkte pragmatische omschrijving van het genre: tot het genre der kruisvaartromans rekenen we alle teksten die tot de ‘eerste’ dan wel ‘tweede’ kruisvaartcyclus behoren. Tot de eerste kruisvaartcyclus behoren de volgende teksten, die ik hier in cyclische volgorde opsom. Eerste cyclus: La Naissance (Les enfances) du Chevalier au Cygne; Le Chevalier au Cygne; La Fin d'Elias; Les Enfances Godefroi; Le Retour de Cornumarant; La Chanson d'Antioche; Les Chétifs; La Conquête (Chanson) de Jérusalem en Les Continuations de la Conquête (Chanson) de Jérusalem. In afb. 2 is de genese van de eerste cyclus vereenvoudigd weergegeven. Wanneer we dit schema - waaruit de ontwikkeling van de cyclus in verschillende fases af te lezen valt - vergelijken met de bovenstaande opsomming in cyclische volgorde, dan constateren we dat de inhoudelijke structuur van de cyclus niet parallel loopt met zijn ontwikkeling in de loop van twee eeuwen (een ontwikkeling die vergelijkbaar is met die van de ‘Vulgaatcyclus’ van de proza-Arturteksten). De meeste van deze ontwikkelingsstadia van de ‘premier cycle’ worden gerepresenteerd door een of meer handschriften.Ga naar eind22. Aan een drietal teksten wordt in de romanistieke onderzoekstraditie auteursnamen verbonden: zo zou Richars li Pèlerins de oorspronkelijke auteur zijn van het Chanson d'Antioche, maar zou zijn werk enkel bewaard zijn gebleven in een bewerking van Graindor de Douay, die in de periode 1180-1190 de reeds bestaande Chanson d'Antioche, Les Chétifs en La Conquête de Jérusalem aaneensmeedde tot wat nu gemeenlijk de ‘cycle rudimentaire’ genoemd wordt (zie afb. 2).Ga naar eind23. Alle andere branches van de cyclus zijn geschreven door tot op heden anoniem gebleven auteurs.Ga naar eind24. Uitgaande van het schema in afb. 2 kunnen we de eerste cyclus iets nader toelichten. De ‘cycle rudimentaire’ behelst het verhaal van de Eerste Kruistocht, vanaf de rampzalige volkskruistocht onder aanvoering van Petrus van Amiens (1096) tot en met de verovering van Jeruzalem in 1099. Het historische gehalte van het Chanson d'Antioche mag behoorlijk hoog genoemd worden, terwijl de Conquête de Jérusalem en Les Chétifs als semi-historisch gekenmerkt moeten worden.Ga naar eind25. De ‘épopées intermédiaires’ bevatten geen kruistochtgeschiedenis in de eigenlijke zin van het woord. Zij vormen een preambule bij de ‘cycle rudimentaire’ en Leur fonction est plutôt celle d'une ‘préhistoire’ généalogique et biographique dans la mesure où elles célèbrent l'histoire familiale de Godefroy de Bouillon, le premier roi épique de Jérusalem, depuis ses trisaïeux jusqu'à lui-même. Tout compte fait, les épopées de la croisade nées cent ans envi- | ||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||
rons après la Chanson d'Antioche constituent des romans de famille ou plus précisément, dans leur ensemble: un roman dynastique.Ga naar eind26. Hoewel Godfried van Bouillon (gest. 1100) in de ‘cycle rudimentaire’ geen indrukwekkende rol speelt,Ga naar eind27. krijgt hij in de preambule een exclusieve, legendarisch getinte voorgeschiedenis aangemeten.Ga naar eind28. De latere Advocatus Sancti Sepulchri zou afstammen van de Zwaanridder, die in de ‘épopées intermédiaires’ het centrale personage is. De branche getiteld Enfances Godefroi, waarin enige episodes uit de jeugd van Godfried van Bouillon beschreven worden, vormt de schakel met de ‘cycle rudimentaire’: hierin vinden we een aanloop naar het eigenlijke verhaal van de Eerste Kruistocht. Afbeelding 2: Schema overgenomen uit Kleber 1987a, p. 178.
| ||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||
In de ‘deuxième’ en ‘troisième état du cycle’ wordt een aantal branches aan de ‘cycle rudimentaire’ toegevoegd, waarin de geschiedenis van het koninkrijk Jeruzalem - vanaf de stichting in 1100 tot de crisis bij de opkomst van Saladin, ongeveerd zeventig jaar later - het centrale thema vormt. Opmerkelijk genoeg blijft de Tweede Kruistocht (1145-1149) geheel buiten beschouwing in de eerste cyclus.Ga naar eind29. Zo strekt de eerste cyclus zich uit tussen twee polen: Godfried van Bouillon (en zijn voorgeschiedenis) en Saladin. De heterogeniteit van de cyclus blijkt uit de veelheid van elementen uit epiek, historio- en hagiografie die erin verenigd zijn, waarbij de grens tussen feit en fictie menigmaal gepasseerd wordt. In de eerste helft van de veertiende eeuw worden in het Henegouwse de teksten van de zgn. ‘deuxième cycle de la croisade’ geschreven.Ga naar eind30. Tot deze cyclus worden door de romanistiek de volgende teksten gerekend, die ik hier in cyclische volgorde opsom: Le Chevalier au Cygne et Godefroid de Bouillon; Baudouin de Sebourc; Le Bâtard de Bouillon en de Saladin. Anders dan bij de ‘premier cycle’ is de chronologische ontstaansvolgorde van de tweede cyclus nog altijd een onderwerp van academische discussies.Ga naar eind31. De verbinding tussen beide cycli is gelegen in Le Chevalier au Cygne et Godefroid de Bouillon. Deze enorme tekst, ruim 35.000 verzen, vat als het ware de ‘matière’ van de eerste cyclus samen, althans vanaf de Zwaanridderteksten tot en met de dood van Godfried van Bouillon, en wordt voorzien van een enkele uitbreiding. In de Chevalier au Cygne et Godefroid de Bouillon neemt het fictieve element in de vertelling toe, ook in die delen die uiteindelijk teruggaan op het Chanson d'Antioche en La Conquête de Jérusalem. Deze tendens is ook waar te nemen in het tweede en derde deel van de ‘deuxième cycle’, de Baudouin de Sebourc en de Bâtard de Bouillon. Deze twee teksten beschrijven de lotgevallen van verdere nazaten uit het huis Boulogne-Bouillon, waarbij het toneel van de handelingen voor een groot deel in West-Europa ligt. Het vierde deel van de tweede cyclus is de Saladin, waarvan Dystorie van Saladine een ‘jonge afstammeling’ is. De tweede cyclus ‘dekt’ ongeveer hetzelfde gedeelte van de kruistochtgeschiedenis als de eerste cyclus: alleen aan het einde vindt een uitbreiding plaats. Waar de eerste cyclus eindigt met de opkomst van Saladin, beschrijft de tweede cyclus zijn leven en werken tot en met zijn dood. Uit de vooruitwijzingen (‘annonces’) verspreid door de cyclus kunnen we echter nog opmaken dat er teksten over Lodewijk IX de Heilige (over de Zesde Kruistocht (1248-1254) dus) en de oorlog tussen Filips de Schone (1285-1314) en Vlaanderen ‘gepland’ waren.Ga naar eind32. De bewering dat het verhaal van Saladin het laatste deel van de tweede cyclus is, zoals Duparc-Quioc dat in een al wat oudere studie doet,Ga naar eind33. is in het licht van deze gegevens niet erg plausibel, temeer daar | ||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||
het hele concept van de ‘deuxième cycle’ - zoals we hieronder zullen zien - in feite gedragen wordt door deze vooruit- en terugwijzingen. Voordat ik de Saladin aan een nadere beschouwing onderwerp, wil ik eerst een aantal problemen rond de tweede cyclus toelichten die relevant zijn voor de verkenning van Dystorie en zijn bronnen. Het conceptGa naar eind34. van een ‘deuxième cycle de la croisade’ is nogal problematisch. Waar elk ontwikkelingsstadium van de ‘premier cycle’ vertegenwoordigd is met een of meer handschriften,Ga naar eind35. is er niet één handschrift dat een complete tweede cyclus bevat. Alleen de Baudouin de Sebourc en de Bâtard de Bouillon zijn samen in een codex overgeleverd.Ga naar eind36. Hoewel er een evidente inhoudelijke samenhang is - in vooruit- en terugwijzingen het meest saillant gemanifesteerd -, bevatten de teksten ook onderlinge overlappingen en inconsistenties.Ga naar eind37. Cook kwam zelfs tot de conclusie dat de Baudouin de Sebourc wel eens een interpolatie zou kunnen zijn, die niet past binnen het geheel van de tweede cyclus zoals die in de romanistiek wordt voorgesteld.Ga naar eind38. Crist ging in deze nog een stap verder door te stellen: Le CCGB et BS sont indépendants; l'un ne promet point l'autre, mais tous les deux anticipent une suite Saladin, en passant rapidement sur un BB.Ga naar eind39. Deze uitspraak impliceert dat de tweede cyclus op inhoudelijk niveau twee eerste delen heeft, een veronderstelling die door Crist in zijn studie op overtuigende wijze wordt uitgewerkt. Een mogelijke verklaring die voor dit opmerkelijke fenomeen gegeven kan worden, is het postulaat van een ‘cyclus in statu nascendi’: de teksten die bewaard zijn gebleven, laten een vroege fase van cyclusvorming zien, als het ware een cyclus die nog niet geheel uitgekristalliseerd is. Ik meen echter te moeten concluderen dat de ‘deuxième cycle de la croisade’ niet als een reele, door middeleeuwers als zodanig geconcipieerde cyclus beschouwd mag worden, maar als een moderne constructie die verwijst naar een groep samenhangende teksten. In deze zin, maar dan ook enkel in deze zin, is het concept van de ‘deuxième cycle’ bruikbaar. Hieronder wil ik laten zien dat de overleveringsgeschiedenis van de Ofr. Saladin, die enkel in vijftiende-eeuwse prozaversies bewaard is gebleven, eveneens argumenten aandraagt die de hypothese van een ‘deuxième cycle’ minder aannemelijk maken. | ||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||
De Saladin-en-proseZoals gezegd is de Saladin enkel overgeleverd in vijftiende-eeuwse prozabewerkingen. Twee van de vier bewerkingen kunnen hier buiten beschouwing blijven, aangezien zij niet meer zijn dan wat losse geïnterpoleerde verwijzingen in andere teksten.Ga naar eind40. De twee versies die ik wat breder wil belichten, zal ik van nu af aan Saladin-1 en Saladin-2 noemen, in navolging van de editeur van beide Oudfranse teksten.Ga naar eind41. De verwantschap tussen de beide prozaversies is enkel indirect: Saladin-1 is geen afstammeling van Saladin-2 of omgekeerd, beide teksten gaan terug op een gemeenschappelijke bron. De Saladin-1 is overgeleverd in twee handschriften, die niet afhankelijk van elkaar zijn: hs. A, Paris, Bibliothèque de l'Arsenal, 5208 en hs. B, Paris, Bibliothèque Nationale, f. fr. 12.572. Beide handschriften, daterend uit de tweede helft van de vijftiende eeuw, kunnen gesitueerd worden in Bourgondische hofkringen. Hs. A was volgens het ingeschreven ex-libris eigendom van ‘Charles de Croy, comte de Chimay’Ga naar eind42. en hs. B heeft tot de bibliotheek van Filips de Goede (1419-1467) behoord. Wat meteen opvalt, is dat de Saladin-1 in beide handschriften verbonden is met twee andere teksten, de Jehan d'Avesnes en La Fille du Comte de Ponthieu, waarbij de Saladin-1 op inhoudelijk niveau het laatste deel van een soort drieluik vormt. Deze trilogie kwam tot stand onder patronage van Karel van Charolais, zoon van Filips de Goede, de toekomstige Karel de Stoute (1467-1477).Ga naar eind43. Inhoudelijk is de Saladin-1 enigszins aangepast aan zijn nieuwe context: de koppeling aan de andere twee delen van de trilogie is ongetwijfeld mede verantwoordelijk voor de inhoudelijke verschillen die er tussen de Saladin-1 en de Saladin-2 bestaan.Ga naar eind44. Het feit dat de Saladin-1 is opgenomen in dit drieluik, pleit mijns inziens ook tegen de hypothese van de ‘deuxième cycle’: er is mij geen enkele ander geval bekend van een tekst die uit de ene cyclus gelicht wordt om aan een andere cyclus gekoppeld te worden. En ook de Saladin-2 geeft ons dit argument in handen: zoals we hieronder zullen zien is ook deze tekst ingebed in een andere tekst. Het lijkt mij aannemelijker dat een zelfstandig circulerende tekst op deze wijze binnen twee verschillende contexten gebruikt wordt, dan een tekst die reeds eerder als onderdeel van een cyclus fungeerde. De Saladin-2 kent een problematische overlevering. Er is geen contemporain handschrift van bewaard gebleven. De door Crist uitgegeven tekst is gebaseerd op ‘une copie d'une copie d'un manuscrit de la fin du XVe siècle ou du début du XVIe’ (Crist 1972. p. 12). Deze overleveringsgeschiedenis laat zich goed vergelijken met die van een Mnl. tekst, de Grimbergse oorlog: ook hiervan is de tekst enkel bewaard gebleven in niet-contemporaine afschriften.Ga naar eind45. Het ligt voor de hand dat de verschillende latere afschrijvers, als niet-mechanische schakels in de overlevering, allen hun steentje hebben bijgedragen aan | ||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||
wijzigingen in de tekst: de Saladin-2 is zeer waarschijnlijk niet in zijn zuiver vijftiende-eeuwse vorm bewaard gebleven. De Saladin-2 is evenmin als een zelfstandige tekst overgeleverd, maar evenals Saladin-1 opgenomen in een groter geheel. De Saladin-2 vormt het centrale gedeelte van de Histoire des princes de Déols, geschreven door Jean de la Gogue, prior van het Benedictijnerklooster van St. Gildas te Déols.Ga naar eind46. Hoewel de Saladin-2, waarvoor als terminus ad quem 1482 is gesteld,Ga naar eind47. beter aansluit op het stramien van een cyclus, voor zover gesuggereerd door de kruisverwijzingen in de Chevalier au Cygne et Godefroid de Bouillon, Baudouin de Sebourc en Bâtard de Bouillon,Ga naar eind48. hebben we ook hier niet de Saladin in zijn oorspronkelijke vorm voor ons; ook de Saladin-2 is door zijn nieuwe omgeving beïnvloed.Ga naar eind49. Op de mate waarin en wijze waarop beide versies door hun nieuwe literaire context beïnvloed zijn, zal ik waar nodig terugkomen. Veel belangrijker is het volgende probleem waar ik eerder al even op wees: de oorspronkelijke Saladin. Het zou weliswaar niet onmogelijk zijn, maar toch op zijn minst weinig aannemelijk, dat - waar alle delen van de tweede cyclus in versvorm geschreven zijn - de oorspronkelijke Saladin als enige tekst in proza-vorm tot stand zou zijn gekomen. Veronderstellen we het bestaan van een tweede cyclus - met alle genoemde delen -, dan worden we bijna gedwongen het bestaan van een oudere, berijmde versie van de Saladin aan te nemen. Een dergelijke proto-Saladin is in 1955 al gepostuleerd door Duparc-Quioc.Ga naar eind50. Zij is overtuigd van het bestaan van deze proto-Saladin, maar Crist trekt haar stelligheid in twijfel. Die twijfel betreft niet zozeer het bestaan van een gemeenschappelijke ‘voorvader’ van de beide prozaversies, als wel de context waarbinnen deze tekst tot stand zou zijn gekomen.Ga naar eind51. In de Saladin-traditie lijken nogal wat invloeden uit de contemporaine literaire context te zijn verwerkt. Zo heeft volgens Crist La Fille du Comte de Ponthieu de Saladin al beïnvloed, voordat deze twee teksten bijeengebracht werden in het hierboven genoemde drieluik.Ga naar eind52. Daarnaast heeft het hoofdthema van een korte Ofr. tekst, L'Ordène de Chevalerie, in sterk gereduceerde vorm ook een plaats gevonden in de Saladin. Nota bene: deze tekst is geen kruisvaartroman, L'Ordène de Chevalerie gebruikt de ‘matiere de la croisade’ om een uiteenzetting over de normen en waarden van het ridderschap te geven. Deze tekst zal verderop nogmaals ter sprake komen. Ook een tekst als de Chatelain de Coucy - waarin André Chavengy een niet onbelangrijke rol speelt - behoort tot het literaire bronnenmateriaal waaruit de Saladin-dichter geput heeft.Ga naar eind53. | ||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||
Dystorie van Saladine en de Saladin-traditieIn een ander artikel heb ik reeds aangegeven dat de verschillen tussen enerzijds de twee Ofr. prozaversies en anderzijds Dystorie van Saladine te groot zijn om een directe afhankelijkheidsrelatie te veronderstellen.Ga naar eind54. Waar de Saladin-1 begint met een vrij uitgebreid relaas over Saladins jeugd en eerste optreden op het politieke en militaire schouwtoneel van het Midden-Oosten, geeft Saladin-2 een heel summier overzicht van de politieke troebelen die na de dood van Godfried van Bouillon losbarstten; de tekst legt zo een link tussen de periode van de Eerste en de Derde Kruistocht, maar ook een verbinding tussen zichzelf en eerdere delen van de tweede kruisvaartcyclus (m.n. met de Chevalier au Cygne et Godefroid de Bouillon en de Bâtard de Bouillon). In tegenstelling tot wat ik eerder beweerde,Ga naar eind55. sluit Dystorie van Saladine hier expliciet op de Saladin-2 aan. In de verzen 45-56 wordt op uiterst beknopte wijze gerefereerd aan de onderlinge onenigheid tussen de kruisvaarders, ontstaan doordat Yda, moeder van Godfried van Bouillon, in Tancreid een medeplichtige zag aan de dood van haar zoon en hem liet ophangen.Ga naar eind56. Het einde van Dystorie van Saladine stemt daarentegen overeen met dat van de Saladin-1. Beide teksten beschrijven hoe Saladin, dodelijk verwond door Gheeraerd (een van de zonen van Hughe van Tabarien), zichzelf doopt en meent als christen te sterven.Ga naar eind57. Aangezien geen van beide Ofr. prozaversies als directe bron in aanmerking komt, lijkt het voor de hand te liggen dat zowel deze als Dystorie van Saladine op een gemeenschappelijke bron teruggaan: de hierboven reeds vaker genoemde proto-Saladin. En zoals helaas vaker voorkomt in de geschiedenis van de middeleeuwse literatuur, is deze bron verloren gegaan, althans tot op heden nog niet teruggevonden. Hiermee is echter nog niet gezegd dat zowel Dystorie van Saladine als de Ofr. prozaversies rechtstreeks tot deze oertekst te herleiden zijn. Wat betreft de Oudfranse teksten ben ik dan uitgepraat, maar ik meen wel te kunnen aantonen dat onze incunabel veeleer een bewerking is van een Middelnederlandse dan van een Oudfranse brontekst. De dichter van Dystorie van Saladine geeft verschillende malen aan dat zijn tekst gebaseerd is op een brontekst (zie supra, p. 183). Maar op geen enkele plaats verschaft hij ons nadere inlichtingen over die bron, wat impliceert dat hij nergens beweert dat zijn bron anderstalig is. Dit argument ex nihilo heeft op zichzelf te weinig gewicht om de hierboven geponeerde stelling voor waar te kunnen houden. Er zijn echter nog twee andere aanwijzingen die mijn stelling verder onderbouwen. Een daarvan heb ik elders reeds kort en hypothetisch geformuleerd naar voren gebrachtGa naar eind58. en zal ik hier, na de andere aanwijzing, opnieuw ter sprake brengen en verder uitwerken. | ||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||
Het eerste argument voor de hierboven geponeerde stelling bestaat uit een korte passage in Dystorie van Saladine waarin een opmerkelijke naam voorkomt. In de verzen 561-568 vergelijkt de Vlaamse graaf de deelname van Saladin - die dan nog incognito is - aan het toernooi van Kamerijk met de heimelijke komst van een andere Saraceense vorst naar West-Europa: ‘My ghedinct noch’, sprac die Vlaemsche grave,
‘Hoe dat die coninc Cornubarant
Als een truwant van cleender have
Quam bespieden in dit lant.
Sghelijcx mach commen dese wigant
Want naer dbetoghen der prophesie,
Ses inder Sarazijnen hantGa naar margenoot+
Godefroeds conquest ende singlorie.’Ga naar eind59.
In deze passage wordt gerefereerd aan een episode uit de Enfances Godefroi,Ga naar eind60. die in bewerkte vorm in de Chevalier au Cygne et Godefroi de Bouillon is opgenomen.Ga naar eind61. In de Saladin-1 noch in de Saladin-2 komt deze passage voor, maar het is heel wel mogelijk dat deze terugwijzing naar een eerder deel van de cyclus wèl in de gemeenschappelijke bron, d.w.z. de proto-Saladin voorkomt en niet door de respectieve bewerkers is overgenomen. Deze passage in Dystorie van Saladine bewijst op zichzelf dus nog niet dat de incunabel rechtstreeks van een Mnl. rijmtekst afhankelijk is en niet van de proto-Saladin. Het gebruik van de naam ‘Cornubarant’ lijkt deze conclusie echter wel te rechtvaardigen. In de Enfances Godefroi en de Chevalier au Cygne et Godefroid de Bouillon heet de betreffende koning ‘Cornumaran’, in andere Ofr. kruisvaartromans komt een Saraceense koning ‘Corbarant’ voor.Ga naar eind62. Het zijn twee van elkaar te onderscheiden personages, waarvan de namen lijken te zijn ‘samengesmolten’ tot het in onze incunabel gebezigde ‘Cornubarant’. Nergens in de Ofr. kruisvaartromans komen we deze naam tegen, evenmin als in Ofr. teksten uit andere genres.Ga naar eind63. Deze naam lijkt een exclusieve karakteristiek van de Middelnederlandse kruisvaartromans. Van de vertaling van de Enfances Godefroi, de Godevaerts Kintshede, is een deel bewaard gebleven, en dit deel behoort tot de beschrijving van Cornumarans bezoek aan het hof van Godfried van Bouillon. De koning wordt in deze Mnl. tekst ook ‘Cornubrant’ genoemd.Ga naar eind64. In andere Mnl. teksten heb ik deze naam niet aangetroffen.Ga naar eind65. Deze naam wijst er m.i. op dat de Anonymus binnen de Mnl. traditie werkzaam was en niet naar een Ofr. brontekst werkte. En dit brengt ons bij de tweede argument: het restant van een Mnl. Roman van Saladin. Dit argument voor mijn stelling omtrent de afstamming van Dystorie van Saladine is het in Praag bewaarde Mnl. fragment, dat in 1961 door L. Zatocil is uitgegeven onder de titel: ‘Prager Bruchstück einer Pergamenthandschrift | ||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||
eines neuen mittelniederländischen Kreuzzugsromans aus der zweiten Hälfte des 14. Jahrhunderts’.Ga naar eind66. De tekst van dit fragment bestaat uit 160 versregels - waarvan een twintigtal slechts gedeeltelijk leesbaar is - in een Vlaams afschrift van een Vlaams origineel.Ga naar eind67. Het tekstfragment werd door Zatocil op grond van de voorkomende eigennamen als volgt in het genre der kruisvaartromans geplaatst: Dies alles führt zu der unumstößlichen Tatsache, dass das mittelniederländische Bruchstuck nur ein leider äußerst fragmentarischen Rest und kümmerlichen Auszug aus einem dritten Kreuzzugsroman darstellt, von dessen altfranzösischer Vorlage wir bislang überhaupt keine Kenntnis haben.Ga naar eind68.
Zatocil beschouwde het fragment als een vertaling van een vervolg op de Bâtard de Bouillon, waarbij hij de mogelijkheid, dat het tot een vertaling van de proto-Saladin behoorde blijkbaar niet overwogen heeft. Ook de Amerikaanse romanist Cook negeerde deze laatste mogelijkheid: het Praagse fragment bewees volgens hem het bestaan van een continuatie op de Saladin, waarin met name de verdere lotgevallen van de zonen van Hughe van Tabarien beschreven worden: Si cette histoire n'a laissé aucune trace dans la littérature française, excepté quelques références et annonces dans les poèmes du 2e Cycle, nous possédons en revanche un fragment de ce qui paraît bien être sa traduction néerlandaise (...).Ga naar eind69.
Deze veronderstelling leek niet eens zo onwaarschijnlijk, zeker wanneer we de ‘annonces’ in de andere delen van de cyclus in de beschouwing betrekken, maar de vork blijkt toch anders aan de steel te zitten. Hoewel het Praagse fragment nergens inhoudelijk overeenstemt met de beide Ofr. prozaversies, ben ik er toch van overtuigd dat het een restant is van een Mnl. Roman van Saladin, een berijmde vertaling van de bron van de bewaarde Ofr. Saladin-teksten. Het fragment blijkt namelijk een parallelplaats te hebben in Dystorie van Saladine! Twee strofen van deze incunabel corresponderen met de inhoud van het Praagse fragment: Een coninc ghepaelt bij desen lande
Hiet Clariant, maech van Sinamonden.
Met zijnen zone vacht [hi] op den sande
Camp jeghen tghelove van Christus wonden.
Beede Huugs kinderen van hoghen conden
Verwonnen den camp met vromen doene.
Dies quamen de Sarazijnsche honden
Ghejaecht op dese twee campioene.
| ||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||
Up zijne lieden was Clariant
Tornich om sulke verraderie
Ende wederstontse als een man vaillant,
Wart vander kerstinen partie.
Hughe ende al zijn chevauchie
Quam hem in hulpen met groter druust,Ga naar margenoot+
Wonnen bi crachte de voogdie:
Paijenen bekeerden wel xl. duust.Ga naar eind70.
In de gepaarde rijmen van het Praagse fragment worden we geconfronteerd met een veel gedetailleerdere (maar helaas onvolledig overgeleverde) beschrijving van hetzelfde gegeven: het vertelt van een gevecht tussen enerzijds de mohammedaanse koning Clariant en Solimant en anderzijds Seghin en Geeraerd, zonen van Hughe van Tabarien. Het fragment refereert ook aan de verwantschap die er bestaat tussen Seghin en zijn Saraceense tegenstanders, namelijk via zijn vrouw Morinde, die een nicht van Clariant is. De overeenkomst, hoewel niet helemaal loepzuiver (Morinde is niet dezelfde persoon als Sinamonde!),Ga naar eind71. lijkt mij treffend genoeg om hier te spreken van een verwantschap tussen beide teksten. Het gebruik van de naam ‘Cornubrant’ en het Praagse fragment bewijzen mijns inziens dat Dystorie van Saladine een bewerking is naar een Middelnederlandse (rijm)tekst. Ik wil echter geenszins suggereren dat uitgerekend het handschrift waarvan het Praagse fragment het enige tot op heden bekende restant is, de Anonymus tot legger gediend heeft: de fragmentarische overlevering staat ons hier niet toe een dergelijke directe relatie te ontkennen of te bevestigen. Het Praagse fragment en Dystorie van Saladine zouden eventueel op een gemeenschappelijke bron terug kunnen gaan, maar mijns inziens moet dat dan wel een Middelnederlandse brontekst zijn. Uit het Praagse fragment blijkt aldus het bestaan van een Mnl. Roman van Saladin afleidbaar, die - gezien de codicologische leeftijd van het fragment - ongeveer een eeuw ouder moet zijn dan de bewaard gebleven Ofr. prozaversies. En als we de dichter ervan op zijn woord mogen geloven, dan vertaalde hij een Oudfranse tekst: Mi vertellen die walsche ieesten.Ga naar eind72.
Chronologisch gezien is het onmogelijk dat deze tekst teruggaat op een van de overgeleverde Ofr. prozaversies. We moeten dus wel aannemen dat deze Mnl. Roman van Saladin teruggaat op de Ofr. proto-Saladin.Ga naar eind73. De vraag die nu meteen rijst, is of dit fragment een verhaallijn representeert die ook werkelijk in de proto-Saladin voorkwam. Met andere woorden: weerspiegelt het Praagse fragment een stukje van deze verloren gegane Ofr. tekst? Welnu, dat kan niet meer aangetoond worden. De dichter van deze Mnl. rijmtekst | ||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||
zal in zijn vertaling ongetwijfeld zijn afgeweken van de brontekst, zodat dit fragment of een min of meer getrouwe afspiegeling van zijn bron kan zijn of een stukje ‘oorspronkelijk’ werk van de vertaler. Indien het laatste het geval is, dan is het wel ‘oorspronkelijk werk’ binnen het kader van een vertaling. Een schema (zie afb. 3) kan wellicht de afhankelijkheidsrelaties - zoals die uit het voorgaande blijken - tussen de verschillende Saladin-teksten verduidelijken. Afbeelding 3: Relatieschema van de Saladin-traditie in het Oudfrans en het Middelnederlands.
Nadat ik beschreven heb hoe Dystorie van Saladine zich tot de Oudfranse en Middelnederlandse Saladin-traditie verhoudt, wil ik nu een andere potentiële bron van de incunabel onder de loep nemen, en daarmee een hardnekkig misverstand uit de geschiedenis van de Mnl. letterkunde zien op te helderen. In de afgelopen 150 jaar is namelijk telkens weer verband gelegd tussen Dystorie van Saladine en een werk van de Brusselaar Hein van Aken, Van den coninc Saladijn ende van Hughen van Tabaryen [verder HvT]. Dat er tussen beide teksten een verwantschap bestaat die verder gaat dan de oppervlakkige gelijkenis van de titels, zal hieronder blijken. Ik zal echter ook aantonen dat die verwantschap zeer indirect is en zeker niet zo nauw dat beide teksten aan één auteur toegeschreven kunnen worden,Ga naar eind74. of zelfs als identieke teksten beschouwd mogen worden.Ga naar eind75. Ook de stelling dat de ene tekst een directe bewerking van de andere is, moet worden opgegeven.Ga naar eind76. Door middel van een kor- | ||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||
te vergelijking van Dystorie van Saladine met HvT zal ik pogen de feitelijke verwantschap tussen beide teksten in kaart te brengen. | ||||||||||||||||||
Dystorie van Saladine en Hein van AkenHet werk van Hein van Aken is waarschijnlijk kort voor 1299 tot stand gekomen en in drie handschriften overgeleverd.Ga naar eind77. Het is een berijmde tekst, bestaande uit 35 strofen van 8 regels, in gekruist rijm.Ga naar eind78. Ook de HvT is geen oorspronkelijk Mnl. dichtwerk, maar een vertaling/bewerking uit het Oudfrans: L'Ordène de Chevalerie is de brontekst. Hein van Aken heeft deze tekst flink verkortend vertaald; het is voor mijn betoog niet noodzakelijk om in details te treden over de exacte verhouding tussen L'Ordène de Chevalerie en HvT.Ga naar eind79. Waar nodig zal ik deze Ofr. brontekst in de beschouwing betrekken, maar ik wil hier wel even in herinnering brengen dat L'Ordene de Chevalerie genoemd is als een van de bronnen van de Ofr. proto-Saladin (zie p. 190). De inhoud van HvT laat zich als volgt samenvatten: Hughe van Tabarien wordt door Saladin gevangen genomen, en deze geeft hem de keuze tussen een gewisse dood of het betalen van een losgeld van ‘Hondert dusentich (...) / Fynder bisante van roden goude’.Ga naar eind80. Hughe wil wel betalen, maar kan een dergelijk grote som niet a la minute opbrengen. Hij krijgt dan van Saladin toestemming het losgeld onder zijn baronnen te verzamelen. Als Hughe met dat doel wil vertrekken, houdt Saladin hem tegen; hij verlangt van Hughe dat deze hem inwijdt in de geheimen van het ridderschap. Hughe weigert in eerste instantie, want Saladin is geen christen, maar de Saraceense vorst dwingt hem ertoe. Dan voert Hughe Saladin door alle ceremonien die tot de ridderwijding behoren, en van elke rituele handeling en elk gebruikt voorwerp verklaart hij de symbolische betekenis. De ridderslag waarmee de inwijding voltooid moet worden, weigert Hughe echter te geven, want ‘Ridder die slaen sal, moet sijn vri’.Ga naar eind81. Saladin vraagt hem dan enkel de symbolische betekenis van de ridderslag uiteen te zetten, waartoe Hughe zich bereid verklaart. Na afloop van deze scène gaan Saladin en Hughe naar de zaal waar 24 ‘amirale’ van Saladin verzameld zijn. Saladin vermindert dan Hughe's losgeld met 50.000 bezanten en vraagt zelf aan elk van zijn edellieden een bijdrage aan de rest van losgeld. Na deze ‘collecte’ blijkt Hughe zijn losgeld te kunnen voldoen en nog 10.000 gouden penningen over te houden. Hij kan dan als vrij man het hof van Saladin verlaten.
Deze confrontatie tussen Saladin en Hughe van Tabarien is in HvT (evenals in L'Ordène de Chevalerie) niet gebruikt om een episode uit de geschiedenis van de kruistochten in een vertelling weer te geven; Hein van Aken heeft | ||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||
in navolging van zijn bron de evidente bedoeling gehad een soort ‘ridderspiegel’, een moralistisch-didactische verhandeling over de normen en waarden van het ridderschap, te presenteren. Hiervan kunnen we in de corresponderende passage van Dystorie van Saladine ternauwernood iets terugvinden. De hele episode die in HvT beschreven wordt, is teruggebracht tot een omvang van 20 verzen (vss. 429-448). Ook in Dystorie van Saladine wordt een losgeld van 100.000 bezanten geeist en wil Saladin ‘De weerde weten van rudders daet / Daer naer rudderscip ontfaen / Van Hughen (...)’ (vss. 434-436). De ridderwijding wordt in 3 regels samengevat, waarbij uiteraard elk detail over de symboliek en de morele lading verloren gaat, waarna Hughe - in tegenstelling tot in HvT - daadwerkelijk aan Saladin de ridderslag geeft (vs. 440). Saladin draagt in Dystorie van Saladine slechts 1000 bezanten bij aan het losgeld van Hughe en deze weet zelf bij de Saraceense baronnen amper 10.000 bezanten te vergaren. Bij elkaar te weinig om het losgeld te voldoen, en Hughe verlaat het hof van Saladin dan ook niet, maar zal direct daarna - samen met Jan van Ponthieu - Saladin begeleiden op diens reis naar Frankrijk en de Lage Landen. De overeenkomsten tussen Dystorie van Saladine en Hein van Akens dichtwerk zijn evident, en de meest in het oog springende verschillen laten zich verklaren door de context van Dystorie waarin deze episode is ingevoegd. Hughe moet nog met Saladin naar Frankrijk; zou hij het losgeld bij elkaar krijgen, dan zou Saladin hem hebben moeten laten gaan.Ga naar eind82. Onverklaarbaar is wel dat Hughe in Dystorie van Saladine er geen been in ziet Saladin de ridderslag te geven, waar hij dat in HvT resoluut weigert, en er ook niet toe gedwongen wordt. Hoe laat zich dit opmerkelijk detail verklaren? In L'Ordène de Chevalerie geeft Hughe evenmin de ridderslag aan Saladin. Wanneer we echter in beide Ofr. prozaversies kijken, dan constateren we dat in de Saladin-1 het aspect van het losgeld geheel en al verdwenen is,Ga naar eind83. dat het ridderwijdingsritueel uitgebreid en gedetailleerd beschreven wordt met alle uitleg van de symboliek, maar dat ook in deze tekst Hughe aan Saladin de ridderslag geeft!Ga naar eind84. In de Saladin-2 is de hele episode nog sterker verkort dan in Dystorie van Saladine: (...) et si comme est raconté en l'histoire du Romant, il (= Saladin) se fit faire chevalier par Hue de Tabarie, comme par le plus preux des chevaliers de sa compaignie (...).Ga naar eind85.
Ik begrijp uit deze regels dat ook hier Saladin door Hughe tot ridder geslagen wordt. Aldus blijkt dat Dystorie van Saladine en de twee Ofr. prozaversies een significant detail gemeenschappelijk hebben, waar L'Ordène de Chevalerie èn HvT op dat specifieke punt een andere, gemeenschappelijke lezing geven. | ||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||
Het lijkt me zeer onwaarschijnlijk dat de bewerkers van beide prozaversies een identieke verandering aanbrengen ten opzichte van hun brontekst, een verandering die geheel onafhankelijk ook door de Anonymus ten opzichte van HvT aangebracht zou zijn, te meer daar het een detail betreft dat voor de verhaalstructuur niet van wezenlijk belang is. Ik concludeer hieruit dat de verandering tegenover L'Ordène de Chevalerie, i.c. de verleende ridderslag, reeds in de gemeenschappelijke bron van zowel Dystorie van Saladine als beide prozaversies voorkwam, en dat Dystorie dus niet rechtstreeks aan HvT ontleent. En hiermee is weliswaar verklaard hoe de ridderslag in de incunabel terecht is gekomen, maar waarom deze wijziging ooit in de proto-Saladin is aangebracht, blijft vooralsnog onverklaarbaar. Eén kwestie blijft daarnaast nog open: de opmerkelijke formele overeenkomst tussen Dystorie van Saladine en HvT. Beide teksten zijn geschreven in 8-regelige strofen met gekruist rijm, waarbij HvT slechts twee rijmklanken per strofe gebruikt tegenover Dystorie van Saladine drie. Het is niet onmogelijk dat de Anonymus zich bij zijn keuze voor deze versvorm heeft laten inspireren door het werk van Hein van Aken, dat bovendien nog een inhoudelijke verwantschap met zijn eigen werk vertoonde.Ga naar eind86. Noodzakelijk is dat echter geenszins. In zijn De Const van Rhetoriken (1555) vermeldt Matthijs de Castelein de 8-regelige strofe als de oudste ballade-strofe, waarbij hij expliciet ingaat op het rijmschema ababbcbc (het ‘ghecruust oft ouersleghen dicht’), dat ook door onze Anonymus gebruikt wordt.Ga naar eind87. De Castelein baseert zijn bewering naar eigen zeggen op het werk van oudere schrijvers (‘Ic hebze uut aude facteurs ghesoghen’) en er zijn inderdaad enkele vijftiende-eeuwse rederijkers - zowel frans- als nederlandstalige - aan te wijzen die deze strofevorm gebruikten. Zonder naar volledigheid te streven, wil ik Anthonis de Rovere - die deze strofe in verscheidene gedichten gebruikteGa naar eind88. - noemen, naast Jan Pertchevael in Den Camp vander DootGa naar eind89. en Amé de Montgesoie in zijn Le Pas de la Mort.Ga naar eind90. Het vreemde van deze formele overeenkomst tussen Dystorie van Saladine en Hein van Akens Van den coninc Saladijn ende van Hughen van Tabaryen schuilt dus eerder in de laat dertiende-eeuwse tekst van Van Aken en niet in onze incunabel: Van Akens gebruik van de 8-regelige strofe zou een apart onderzoek verdienen, maar dat valt buiten het bestek van deze studie. | ||||||||||||||||||
SamenvattendDystorie van Saladine is naar het zich laat aanzien een bewerking van een Mnl. rijmtekst uit de handschriftelijke traditie, die op haar beurt weer teruggaat op een verlorengegane Ofr. bron. Deze Ofr. brontekst - waarin ondermeer L'Ordène de Chevalerie verwerkt is - kennen we alleen uit twee Ofr. prozaversies uit de vijftiende eeuw, die dus indirect verwant zijn aan de | ||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||
Mnl. incunabel. Hein van Akens HvT en Dystorie van Saladine zijn twee onafhankelijke, maar wel gerelateerde teksten, waarvan de eerste rechtstreeks teruggaat op L'Ordène de Chevalerie en de tweede indirect via de Mnl. rijmversie en de verlorengegane Ofr. proto-Saladin. Het schema in afb. 3 kan als volgt aangepast worden om deze verhoudingen weer te geven (zie afb. 4). Afbeelding 4: Uitgebreid relatieschema van de Saladin-traditie in het Oudfrans en het Middelnederlands.
| ||||||||||||||||||
OnderzoeksperspectievenTot besluit van dit artikel wil ik graag een paar proefballons voor verder onderzoek oplaten. Mijns inziens zou een minutieuze vergelijking van Dystorie van Saladine met beide Oudfranse prozaversies goede mogelijkheden bieden om meer zicht te krijgen op de proto-Saladin. Verhaalelementen die voorkomen in beide prozaversies, mogen gevoeglijk als afkomstig uit de gemeenschappelijke bron beschouwd worden. Dystorie van Saladine zou een derde informatiebron kunnen zijn: zou een passage die voorkomt in een van de prozaversies en in onze incunabel (ik denk bijvoorbeeld aan de verwijzing naar de troebelen die in | ||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||
de Outremer ontstonden na de dood van Godfried van Bouillon), niet ook tot de proto-Saladin behoord hebben? Dystorie van Saladine kan ook licht werpen op de status van de tweede cyclus als cyclus. Op p. 187 noemde ik de ‘annonce’ van de Vlaamse oorlog van Filips de Schone. In de verzen 1019-1024 van de incunabel lezen we: Dese Zeghin bleef int ghequel
Te Groeninghe voor de Vlaemsche macht.
Nochtan zijn cracht viel zo rebel,
Dat hij de Vlaemsche scare duer vacht.Ga naar eind91.
Het lijkt mij plausibel deze toespeling op de Guldensporenslag van 1302 te beschouwen als een referentie aan de Vlaamse oorlog van Filips de Schone. Impliceren deze verzen dat er in de proto-Saladin een uitgebreidere passage aan de Vlaamse veldtocht van de Franse adel gewijd was, of vormen zij niet meer dan nogmaals een ‘annonce’, en heeft er inderdaad nog een branche van de tweede cyclus bestaan waarin de slachtpartij bij Groeningen het centrale thema vormde? Met de geciteerde verzen raken we tevens aan een ander aspect van Dystorie van Saladine, de historiciteit: verschillende kronieken - waaronder helaas geen contemporaine - noemen een koning van Melide, genaamd Zenguinus, Seghelijn (sic!) of Zezinus, als deelnemer aan de Guldensporenslag. Deze koning zou aan de zijde van Robert van Artois in de voorste linies meegevochten hebben en er gesneuveld zijn. Zijn grafschrift zou zelfs bewaard zijn gebleven.Ga naar eind92. In de incunabel wordt Seghin enige malen omschreven als ‘Seghin van Meliden’: een verband lijkt evident, maar welk? Een ander voorbeeld nog: waarom wordt de Franse koning in Dystorie van Saladine geen enkele maal bij zijn naam genoemd, terwijl andere personages - ook die een mindere rol spelen - meestal wel een naam hebben en de Franse koning in de Ofr. prozaversies meestal optreedt als ‘le noble roys Philipe’ (ongetwijfeld Filips II Augustus, 1165-1223). Het antwoord op deze vraag ligt naar mijn idee ook binnen het domein van de historiciteit: zou dit (en andere gegevens in de tekst) niet in verband kunnen staan met de anti-Franse stemmingen in het Bourgondische Vlaanderen? Het ressentiment tegen de Fransen nam tijdens de regering van Karel de Stoute (1467-1477) toe, zoals de Franco-Bourgondische conflicten in heftigheid en gewelddadigheid toenamen.Ga naar eind93. De dood van Karel de Stoute in de slag bij Nancy (1477) bracht geen rust in Vlaanderen. De opvolgingskwestie zaaide verdeeldheid onder de Vlamingen. De bemoeienis met de successie maakte de Fransen niet geliefder, er ontstonden verschillende kampen binnen de Vlaamse gemeenschap, het een anti-, het ander pro-Frans, met duidelijke invloeden op het Vlaamse culturele leven.Ga naar eind94. | ||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||
Een laatste onderzoeksaspect van Dystorie van Saladine dat ik hier aan de orde wil stellen, betreft het auteurschap ervan. Het mag dan zo zijn dat we tot op heden zijn naam niet hebben kunnen achterhalen, dat wil echter nog niet zeggen dat we niets over hem te weten kunnen komen. Het schijnt mij toe dat de tekst een aantal gegevens levert die als bouwstenen kunnen dienen voor een soort van profielschets van de Anonymus. In de verzen 33-40 van de incunabel is een summier poëticaal programma herkenbaar.Ga naar eind95. In de verzen 1689-1692 brengt de Anonymus zijn motivatie tot het dichten van Dystorie van Saladine ter sprake.Ga naar eind96. Beide plaatsen roepen de vraag naar de positie van de dichter op: in welke mate sluit hij aan bij de dan opbloeiende traditie van de rederijkers? Hoe ‘modern’ dan wel middeleeuws is hij nog als dichter? En dit zijn nog maar splinters van de literair-historische rijkdom van Dystorie van Saladine. Ik hoop met dit artikel aangetoond te hebben dat deze incunabel niet alleen een interessante goudmijn is, maar ook dat deze mijn rendabel geexploiteerd kan worden. Zonder de staf te willen breken over een van de grotere dichters uit de negentiende eeuw: er valt meer over Dystorie van Saladine te zeggen dan: (...) de opsteller had smaak; hij put zich in geene détails uit; hij schildert in den trant gelijk Bilderdijk het bij den romancezanger wil: ‘breed van trek, en vlak van koloriet’.Ga naar eind97. | ||||||||||||||||||
Bijlage: Samenvatting van het verhaalDe getallen tussen rechte haken zijn de nummers van de versregels. | ||||||||||||||||||
ProloogDe tekst opent met een korte proloog van 40 versregels, waarin de auteur zich tot zijn publiek richt. Voor de samenvatting van het verhaal kan deze proloog verder buiten beschouwing blijven. | ||||||||||||||||||
Strijd om JeruzalemTen tijde van Boudewijn van Seborchs koningschap over Jeruzalem besluit Saladin tegen de stad ten strijde te trekken. Met zijn leger doet hij een poging de stad te veroveren. Koning Boudewijn weet weliswaar de voorhoede van Saladins leger te verslaan, maar roept toch - op aandringen van zijn echtgenote - de hulp in van Hughe van Tabarien. Als Saladin de nederlaag van zijn voorhoede verneemt, werpt hij meteen zijn hoofdmacht in de strijd. In de felle gevechten wordt Saladins vader door Boudewijn gedood. Saladin op zijn beurt neemt de patriarch van Jeruzalem gevangen. [40-152] Saladin belooft de patriarch kwijtschelding van het geëiste losgeld als deze erin slaagt koning Boudewijn - door Saladin ten zeerste bewonderd - te overreden naar het vijandelijke kamp te komen. Boudewijn stemt toe en tijdens | ||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||
de ontmoeting doet Saladin aan Boudewijn het volgende voorstel: de oorlog wordt beëindigd als Boudewijn zich tot de islam bekeert en bereid is aan Saladin leenhulde te bewijzen. Boudewijn weigert en verlaat het kamp van Saladin. De gevechten zullen worden voortgezet. [153-208] Intussen hebben Hughe van Tabarien en de Bastaard van Bouillon een groot leger op de been gebracht. De strijd rond Jeruzalem ontbrandt opnieuw, is zelfs heviger dan ‘den strijt van Alisant (en) Ronchevale’. De Bastaard raakt dodelijk gewond, en vlak voor hij de geest geeft, vraagt hij Hughe zijn dood te wreken. [209-320] Dan betreedt hertog Jan van Ponthieu, verbannen uit Frankrijk, het slagveld. Met zijn 200 mannen, bewapend met de uitrusting van gesneuvelden, neemt hij deel aan de ongelijke strijd. Tevergeefs, koning Boudewijn sneuvelt door de hand van Saladin. Hughe en Jan worden gevangen genomen en op losgeld gezet. Dan stelt Saladin vast dat Jan van Ponthieu zijn oom - een broer van zijn moeder - is, een wetenschap die hij echter voor zich houdt. [321-400] De koningin van Jeruzalem krijgt van Saladin vrije aftocht, welke na de begrafenis van Boudewijn en de andere doden plaatsvindt. Hughe informeert dan naar de hoogte van zijn losgeld: 100.000 bezanten. Saladin wil van Hughe weten wat het ridderschap inhoudt. Hughe onderwijst hem en slaat hem zelfs tot ridder. Saladin geeft hem vervolgens 1000 bezanten en middels een collecte onder de Saraceense baronnen verzamelt Hughe nog eens 10.000 bezanten. Helaas te weinig om zijn vrijheid te kopen. [401-448] | ||||||||||||||||||
De tocht naar FrankrijkSaladin besluit dan in gezelschap van Hughe en Jan naar ‘kerstinheyt’ te reizen. In Parijs aangekomen, vernemen zij dat het Franse hof zich te St. Omaars bevindt om recht te spreken over de hertogin van Ponthieu. Zij is valselijk beschuldigd van een moordaanslag op de Franse koning. Op deze wijze wilde de hertog van Berry zich wreken voor de afwijzing van zijn huwelijksaanzoek. Een gerechtelijk tweegevecht wordt vastgesteld, dat door Saladin - incognito - voor de hertogin gewonnen wordt. [449-528] Ter ere van Saladin, Hughe en Jan wordt er dan in Kamerijk een toernooi georganiseerd. Een kolfje naar de hand van Saladin: het geeft hem de gewenste gelegenheid om de kracht van de christenen te peilen. Ook hier wint Saladin, onder andere van Richard (Leeuwenhart), de hertog van Brabant, de graven van Vlaanderen en Henegouwen, maar vooral van Andries Chavengy. De Franse koningin heeft intussen een hevige liefde opgevat voor Saladin, die echter na het toernooi naar Syrië terugkeert. [529-616] De Vlaamse graaf nodigt het Franse hof uit voor een nieuw toernooi, gehouden te Male. Daar weet Chavengy zich voor de nederlaag van St. Omaars te revancheren. Op dat moment verwart de Franse koningin Chavengy met Saladin, en | ||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||
zij bekent haar liefde aan de verkeerde man. Chavengy doet er echter het zwijgen toe. [617-666] | ||||||||||||||||||
De slag bij Noerantoen (Northampton?)In Syrië maakt Saladin zich op om Europa te veroveren. Hughe en Jan worden als spionnen erop uitgestuurd om de beste plaats voor een invasie uit te zoeken. Weer in Europa gaan zij linea recta naar de Engelse koning Richard en onthullen aan hem Saladins plannen. Samen besluiten zij Saladin te laten aanvallen, maar dan op het sterkste in plaats van het zwakste punt: Noerantoen. Richards zoon Soyhier wordt vervolgens naar Frankrijk gestuurd om hulp te halen aan het Franse hof. In eerste instantie weigert de Franse koning te hulp te komen: enerzijds omdat hij niet als eerste is benaderd, anderzijds omdat de slechte berichten uit het oosten door de verbannen hertog Jan gebracht werden. De Franse adel zegt echter wel hulp toe, waarna de koning besluit - door schaamte overmand - ook mee op te trekken. [667-734] In de nauwe pas bij Noerantoen wordt de invasie van Saladin afgeslagen. Hij probeert dan nog een vrije doortocht te kopen, hetgeen hem echter geweigerd wordt. Men besluit dan om in plaats van een algehele veldslag een gevecht tussen uitgekozen kampioenen te houden. Chavengy en de markies van Monferrat zullen vechten tegen Corsubel en Briant. Het gevecht wordt door Chavengy in het voordeel van de christenen beslist. Intussen zijn Hughe en Jan van verraad beschuldigd en na de thuiskomst in Syrië zullen zij zich daarvoor moeten verantwoorden. [735-937] Terug in Parijs wordt Chavengy door de Franse koningin geprezen vanwege zijn heldhaftige optreden bij Noerantoen. Chavengy beseft dat zij liever de overwinning naar Saladin - op wie zij immers hevig verliefd is - had zien gaan, voor Chavengy een reden om haar te schoppen. Dat komt hem ook op een verbanning te staan, maar desondanks blijft hij zwijgen over de verliefdheid van de koningin. [1938-953] | ||||||||||||||||||
Een nieuwe kruistocht: Babilonië belegerdIn Jeruzalem duelleert Hughe met ‘den coninc der Moriaen’, die het gevecht spoedig opgeeft. Hughe ontsnapt dan uit het Saraceense kamp en vlucht naar Meekes (Mekka?), vanwaaruit hij een bode naar Europa stuurt. Deze moet de val van Jeruzalem bekend maken en oproepen tot een nieuwe kruistocht. Jan van Ponthieu is intussen door Saladin tot koning van Akers gemaakt. Als Hughe in Meekes arriveert vertelt hij zijn relaas aan Sinamonde, zijn echtgenote. Daar ook slaat hij zijn beide zoons, Gheeraert en Seghin, tot ridder en verzamelt hij een nieuw leger om tegen Babilonië (= Caïro) op te trekken. De bode heeft intussen in Europa de adel gemobiliseerd, die zich voor een nieuwe kruistocht in Kamerijk verzamelt. [954-1048] | ||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||
Plunderend en brandschattend trekt Hughe op tegen Babilonië. Als zij de stad zelf belegeren, wordt Gheeraert echter gevangen genomen en via een onderaardse gang de stad binnengevoerd. Koningin Salatrie van Babilonië wordt echter verliefd op de gevangene, koningin Morinde van Melide bezwijkt op haar beurt voor de faam van zijn broer Seghin. In Jeruzalem verneemt Saladin van de nieuwe kruistocht en het beleg van Babilonië. Hij geeft Corsubel opdracht om Babilonië te gaan ontzetten. [1048-1100] Hughe en Seghin zijn bij een poging om Gheeraert te bevrijden zelf gevangen genomen, maar weten met behulp van de verliefde koninginnen (van wie er een heimelijk het christelijk geloof belijdt) te ontsnappen. De beide vrouwen worden van verraad beschuldigd, maar hun onschuld wordt in een tweegevecht door de vermomde Seghin vastgesteld. Corsubel probeert dan Babilonië te ontzetten; hij dreigt Gheeraert te doden als Hughe het beleg niet opheft. Gheeraert ontsnapt dan met beide vrouwen door de tunnel uit de stad. Seghin trouwt met Morinde en Gheeraert met Salatrie. [1100-1160] | ||||||||||||||||||
Een nieuwe kruistocht: Akers belegerdJan van Ponthieu, koning van Akers, opent de poorten van zijn stad voor de naderende kruisvaarders. Als Saladin dit verneemt, en van Corsubel de val van Babilonië, trekt hij woedend te velde tegen Akers. In de daarop volgende strijd betoont de vermomde (want verbannen) Chavengy zich zeer dapper, hij verlost de Franse koning zelfs eenmaal uit een benarde positie. In de persoon van de verliefde koningin heeft Saladin echter een goede spionne achter de vijandelijke linies. Opnieuw besluit men het conflict te beslissen door middel van een duel, welk opnieuw door Chavengy gewonnen wordt: Saladin moet het beleg van Akers opheffen. [1161-1272] Hughe brandt intussen Babilonië plat en vecht vervolgens tegen twee ooms van Morinde, die haar haar rechtmatige eigendom betwisten. In een tweegevecht worden zij overwonnen en zij bekeren zich. Daarna leveren Gheeraert en Seghin nog een gevecht tegen koning Clariant, een verwant van Sinamonde, en diens zoon. Ook dit gevecht wordt in het voordeel van de broers beslist. Waarna zij gezamelijk naar Akers reizen. [1273-1307] | ||||||||||||||||||
De dood van de Franse koninginIn Akers geeft de Franse koningin voor dat haar in een droom bevolen is naar Saladin te gaan en hem te bekeren tot het christelijk geloof. Men laat haar onder begeleiding van Chavengy gaan. In het kamp van Saladin aangekomen, probeert de Saraceense aanvoerder Chavengy weg te sturen en de koningin bij zich te houden. De koningin wordt echter door Chavengy met geweld weer meegenomen naar het christelijke kamp. Daar bekent zij haar verraad en ze wordt dan naar haar broer, de koning van Aragon, teruggestuurd. Deze laat haar terstond terechtstellen. [1308-1351] | ||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||
Saladins eindeSaladin plant het beleg van het kasteel Rochefier, maar opnieuw besluit men het conflict door middel van een duel op te lossen. Als Saladins troepen zich in het gevecht willen mengen, vlucht Chavengy het kasteel in. Hulp wordt gezocht in Akers. Hughe en de graaf van Vlaanderen besluiten Chavengy te gaan ontzetten. Seghin komt tijdens de gevechten tegenover Saladin te staan, die op dat moment aanbiedt zijn schuld aan de dood van de Bastaard te delgen met goud. Het aanbod wordt afgeslagen. Een nieuwe veldslag volgt. [1352-1480] Chavengy, dapper als altijd, zoekt vergiffenis bij de Franse koning. Deze ontzegt hem die. Dan besluit Chavengy op het slagveld zijn dood te zoeken. Door zijn roekeloos gedrag valt hij in handen van Saladin. Als Richard door de Franse koning wordt gefrustreerd in zijn streven om Chavengy te bevrijden, dreigt hij het slagveld te verlaten en Frankrijk zelf te gaan beoorlogen. Saladin stelt Chavengy intussen voor zich tot de Islam te bekeren. Deze weigert en hij wordt in Damascus gevangen gezet. [1481-1560] Een nicht van Saladin, heerseres van Damascus, wordt verliefd op Chavengy, die bij haar een kind verwekt. Intussen besluiten de kruisvaarders op te trekken naar Damascus. Ook Richard sluit zich wat later bij hen aan, niet uit schaamte maar omdat hij al 10 weken vergeefs op een gunstige wind wachtte. Als het beleg voor Damascus geslagen wordt, neemt Chavengy, uit de stad ontsnapt, actief aan de gevechten deel. Saladin raakt gewond. [1560-1608] Daarop worden de Damascener dame en haar dienares van verraad beschuldigd. Haar broer, de koning van Abilant, waarschuwt Chavengy dat zij verbrand zal worden als niemand voor haar in het krijt wil treden. In de wapenrusting van haar broer vermomd, bevecht Chavengy de vrijheid van zijn geliefde. De doden van de belegering worden begraven en de legers houden een ‘winterpauze’. Als het ‘gevechtsseizoen’ weer geopend wordt, werpt Saladin maar liefst 400.000 manschappen in de strijd. Maar God is aan de zijde der christenen. Gheeraert en Seghin azen op Saladin, die uiteindelijk in een bootje naar Jeruzalem vlucht. Maar hij komt niet weg zonder door Gheeraert met een lans dodelijk verwond te zijn. De overwinning is geheel en al aan de christenen, die naar Akers trekken om de gewonden te verzorgen. [1609-1663] Saladin voelt in Jeruzalem zijn einde naderen. Nadat hij een jood, een mohammedaan en een christen geconsulteerd heeft, neemt hij alsnog aan dat het Christendom de beste religie is. Met een schaal water doopt hij zichzelf en Beval zijn ziele in Gods bandoen
Ende starf met eenen ghedochte goet [1663-1688]
Daarna volgen bij wijze van explicit nog vier verzen, die aan het verhaal zelf verder niets toevoegen. | ||||||||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||
|
|