Voortgang. Jaargang 10
(1989)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
Geloof, ongeloof en liefde: Hilda door Constantijn (1871)Ga naar eind1. Clazien Verheul‘Thans, nu wij overal eene reeks van eindige oorzaken en werkingen en eene onverstoorbare orde ontdekken, weten wij God en zijne openbaring, ja zelfs deugd en plicht niet meer te plaatsen.’Ga naar eind2. In 1871 verschijnt in het decembernummer van De Gids de novelle Hilda, geschreven door Constantijn, pseudoniem voor M.P.W.C. van der Does-Scheltema.Ga naar eind3. Hilda is een liefdesgeschiedenis waarin ook theologische en levensbeschouwelijke problemen aan de orde gesteld worden. Het verhaal, dat in 1872 in boekvorm verscheen en verscheidene keren herdrukt werd, kreeg veel aandacht, zowel in de literaire kritiek als daarbuiten.Ga naar eind4. Hilda heeft de kanonieke literatuurgeschiedenis niet gehaald en niet ten onrechte, want de bovenhistorische literaire waarde is zeer gering. De novelle behoort tot de grote hoeveelheid proza van voor 1880 met realistische en idealistische trekken, dat serieus besproken werd in de literaire tijdschriften, naast buitenlandse literatuur van soms hogere kwaliteit. Hilda is om een aantal redenen interessant. Sterker dan veel contemporain proza laat het verhaal een bepaald aspect van realisme zien. In tot op zekere hoogte aanwezige kenmerken als concretisering van tijd en ruimte, en eenvoud en waarschijnlijkheid van intrigue en karaktertekening komt Hilda overeen met veel proza uit deze tijd. Maar veel sterker is de graad van werkelijkheidsuitbeelding in de thematiek. Hilda reageert expliciet, en op een serieus te nemen niveau, op vraagstukken die in de historische actuele situatie voor velen van groot belang waren. Want Hilda is niet de eerste en ook niet de laatste | |
[pagina 126]
| |
literaire reactie op de contemporaine religieuze problematiek. In veel romans en novellen uit de tweede helft van de negentiende eeuw spelen actuele theologische discussies terloops een rolGa naar eind5., in andere vormen ze een belangrijker motief,Ga naar eind6. of zelfs het hoofdmotief zoals in Piersons Adriaan de Mérival dat hieronder nog ter sprake zal komen. Hilda gaat heel ver in het doordenken van de moderne opvattingen en probeert toch andere standpunten recht te doen. Het is ook interessant om de invloed van gezaghebbende negentiende-eeuwse auteurs te signaleren bij een tweederangsauteur als Constantijn. We zien in Hilda een niet erg begaafd, maar wel verstandig auteur aan het werk die haar voorbeelden wél wist te kiezen: van Pierson, Busken Huet en misschien van Bosboom-Toussaint zijn sporen te vinden. Ik zal nu eerst een inleiding geven op de theologische vraagstukken, daarna auteur, verhaal en literairhistorische context nader toelichten en vervolgens bespreken welke plaats Hilda binnen de religieuze problematiek inneemt. De invloed van literaire voorbeelden komt onderweg in het betoog aan de orde. | |
Modernisme en orthodoxieGa naar eind7.De toenemende invloed van het positivisme op het denken in de negentiende eeuw en van de natuurwetenschappelijke methoden op andere wetenschappen heeft grote consequenties voor de theologie. Als het empirisme ook daar zijn intrede doet komen onderzoek, observatie en ervaring in de plaats van openbaring, en controleerbare kennis in de plaats van geloven. Grote tegenstellingen onstaan tussen hen die ‘modern’ denken, aanvankelijk modern gelovig, later in veel gevallen geheel ongelovig, en orthodoxe protestanten. Een jarenlange richtingenstrijd begint, gevoerd in polemieken in brochures en open brieven. Leiden, waar Scholten en Kuenen hoogleraar zijn, wordt het centrum van de moderne theologie, de orthodoxe partij spreekt voornamelijk uit Utrecht, onder leiding van Doedes en Van Oosterzee. Groningen, dat in de jaren '30 centrum van vernieuwing in de theologie was, is rond 1860 tot het gematigd conservatieve midden gaan behoren. Na 1860 leggen diverse predikanten hun ambt neer, omdat ze hun opvattingen niet meer verenigbaar achten met de leer van hun kerk, of een consequent empirisme niet meer in overeenstemming met welk geloof dan ook. Terwijl theologen radicaliseren naar uiterste posities, worden tegelijkertijd de moderne opvattingen onder de aandacht van een groter publiek gebracht, | |
[pagina 127]
| |
niet alleen vanaf de kansel, maar ook in publicaties. Zo verschijnt Busken Huets Brieven over den Bijbel al in 1858, in 1866 komt De nieuwe richting, Een leesboek voor de gemeente van dezen tijd van J.C. Matthes uit, dat in 1870 al aan een vierde druk toe is, en een ‘stichtelijk dagboek voor het christelijk gezin’ uit moderne hoek, onder de titel Morgenlicht, begint te verschijnen vanaf 1866. Terwijl binnen orthodoxie en modernisme meer gematigde en meer radicale standpunten te onderscheiden zijn, bestond er ook tussen de uiterste polen een rijk geschakeerd veld van godsdienstige richtingen.
Opzoomer wijdt zijn rede ter opening van het academisch jaar 1865 aan ‘den hevigen strijd tusschen orthodoxen en modernen’, ‘de twee groote partijen, die in algemeene wereldbeschouwing zoo ver uit elkander loopen.’Ga naar eind8. Hij benadrukt dat het verschil tussen moderne en rechtzinnige theologie niet het geloof in een dogma of de interpretatie van een historisch feit betreft, maar ‘een verschil in beginsel, in rigting, in wereldbeschouwing’ is (1866, 35). De moderne theologie accepteert, in tegenstelling tot de orthodoxe, de moderne wetenschap en zijn resultaten, en legt ook op het eigen terrein de nadruk op zoeken naar waarheid door onderzoek, waarneming en ervaring.Ga naar eind9. De verschillen komen het duidelijkst naar voren in de visie op de wonderverhalen in de bijbel. Opzoomer noemt de ‘wonderquaestie’ ‘de hoofdvraag van onze tijd’ (1865,19) en zijn tegenstander Doedes is het met hem eens ‘dat de geheele christelijke theologische wereld zich laat verdeelen in twee helften, waarvan de eene de supranaturalistischtheïstische, de andere de naturalistische wereldbeschouwing is toegedaan’.Ga naar eind10. De supranaturalisten willen de mogelijkheid van het wonder openhouden, want ‘uit de zekerheid, dat iets heden doorgaans niet gebeurt, volgt in het minst niet, dat het vroeger niet gebeurd kan zijn’ (Doedes, blz 29). Volgens de modernen zijn alle verschijnselen ‘aan wetten onderworpen, overal heerscht de wet van oorzaak en gevolg’, zodat zij wonderen, dat wil zeggen ingrijpen van God in de loop der gebeurtenissen, uitsluiten. (Opzoomer 1865, 19). Opzoomer gelooft juist dat ‘die ijzeren noodwendigheid de openbaring is van een volmaakt wezen, dat wij ons niet anders kunnen voorstellen dan (...) als den volmaakten, den oneindigen geest, wiens natuur eeuwige wijsheid en eeuwige liefde is.’ (1866, 100).Ga naar eind11. Wonderverhalen worden gezien als latere toevoegingen, volksoverleveringen, of pogingen verschijnselen te verklaren vanuit een oud oosters wereldbeeld. Modern gelovigen geven wonderen een symbolische betekenis.Ga naar eind12. Niet alleen de visie op Gods ingrijpen in de wereld, ook de moderne | |
[pagina 128]
| |
visie op Jezus, op zonde en verlossing verschilt sterk van de orthodoxe. De aanhanger van de moderne richting ziet de mens als in wezen goed, en ziet in de loop der geschiedenis bovendien dat de mensheid zich ‘in de richting voorwaarts bewogen heeft’.Ga naar eind13. Er is wel zonde, maar die hoeft God niet te bestraffen, want zij straft zichzelf en is te bestrijden door de mens zelf met behulp van een sterke wil.Ga naar eind14. Matthes ziet hier nog een plaats voor verlossing, niet als een tussenbeide komen van God op een zeker moment in de geschiedenis, maar ‘in de voortdurende mededeeling van Gods heiligen Geest, om het goede beginsel in ons te versterken, (...) ons een zoo grooten afkeer van het kwaad in te prenten, dat wij er ons met verontwaardiging van afwenden’ (156). Moltzer kan Jezus nog zaligmaker noemen omdat hij in zijn leven van dienende liefde het voorbeeld van de hoogste zaligheid heeft gegeven (49). Maar voor velen bracht de heroriëntatie op theologisch terrein onzekerheid op ethisch gebied met zich mee, zoals Matthes in de aan dit artikel voorafgedrukte uitspraak verwoordt. In 1881 schrijft De Gids over dit probleem ‘de zedelijke geboden verliezen voor menigeen het gezag, waarmede zij vroeger bekleed waren. De heilige oorsprong als geboden van een God (...) wordt steeds meer betwijfeld en geloochend. (...) Niets kan noodlottiger zijn dan dat een geheel van overtuigingen, die het leven beheerschen, ineenstort zonder door een beter te zijn vervangen.’Ga naar eind15. Een andere visie wordt verwoord door Jorissen die dit verondersteld effect van modern geloof ‘een vermeend ongeluk’ noemt. Hij verzet zich tegen de opvatting als zou een volk zonder godsdienst zijn ondergang tegemoet gaan. Volgens hem ‘blijft bij verandering van “geloof” de zedelijke toestand meestal (...) dezelfde, en wordt de mensch, als hij van eenige kerkmeening afwijkt, niet slechter.’ Dat is alleen het geval als men ‘in den grond van den zaak niet zedelijk was, het goede alleen om Gods wil deed, en het kwaad alleen omdat hij het verbood naliet.’Ga naar eind16. Hieronder zal ik uiteenzetten dat Constantijn in Hilda vooral op dit ethische aspect van de geloofskwestie ingaat. | |
ConstantijnAls Hilda verschijnt is de ware naam van de auteur nog niet bekend. Bosboom-Toussaint, Potgieter noch Huet weten aanvankelijk wie de schrijver is en wisselen vermoedens en geruchten uit.Ga naar eind17. Volgens Het Leeskabinet wordt ook Huet genoemd als auteur achter Constantijn, een gerucht dat ook Potgieter vermeldt.Ga naar eind18. Bosboom-Toussaint komt veel later via Huet in contact met de schrijfster en verneemt dat het pseudoniem | |
[pagina 129]
| |
de naam is die ze aan haar doodgeboren kind had willen geven.Ga naar eind19. Van de hand van Constantijn publiceert De Gids in 1873 Victor d'Avlyn en in Nederland verschijnt in 1879 Frederic Marrens. Ze schreef ook kritieken, onder hetzelfde pseudoniem, in het vrijdenkerstijdschrift De vrije gedachte. Hierin verschijnt in 1872 haar waarderend opstel over Lidewyde. Ze bespreekt met instemming Huets woorden over de hartstocht die geen olie is in de lamp der deugd en niet tot braafheid maar misschien wel tot heldendom leidt.Ga naar eind20. Ook in een bespreking van Kinderen der eeuw uit ze kritiek op de braafheid van de personages: ‘Neen, het is de wordende, de strijdende mensch, die ons diepste gevoel in beweging brengt’.Ga naar eind21. Constantijn blijft voor tijdgenoten behoren tot de auteurs van wie men iets te verwachten had,Ga naar eind22. maar Frederic Marrens in 1879 is volgens alle bronnen haar laatste publicatie. In 1879 gaat het gerucht dat de auteur krankzinnig is.Ga naar eind23. | |
HildaAan het verhaal gaat een Engels motto vooraf over de ziel, die ‘incorruptible, eternal, inalterable’ wordt genoemd.Ga naar eind24. Constantijn vermeldt geen auteur of bron. Van Limburg Brouwer schrijft in De Nederlandsche Spectator dat het een passage uit de Bhagavad Gita is, die zonder context snel verkeerd begrepen wordt. Ook het Engelse ‘soul’ leidt volgens hem tot misverstand. In de tekst is niet de individuele ziel, maar de Geest, de Algeest bedoeld.Ga naar eind25. De strekking van het motto is hoe dan ook niet erg duidelijk. Waarschijnlijk wil Constantijn met ‘the soul’ verwijzen naar hoogstaande zielen die in hun zuiver zoeken naar waarheid een hoogwaardige ethiek handhaven, zoals in Hilda.
Hilda Wijnands, de hoofdpersoon van Hilda, is een verstandige flinke jonge vrouw, die met haar vader en zus Louise in Baarle woont. Haar verloofde, van wie ze, naar ze achteraf beseft, niet hield, is enige jaren voor de aanvang van het verhaal gestorven. De vierentwintigjarige Hilda is het geloof uit haar kinderjaren kwijtgeraakt. Ze gaat niet meer naar de kerk, maar heeft wel een religieuze belangstelling en een grote behoefte aan kennis en waarheid. In deze periode van zoeken naar geestelijk houvast maakt Hilda, bij ziekenbezoek in de omgeving, kennis met de opvattingen van de plaatselijke predikant Van Bergen en de arts van het dorp, Kroner. Dominee Van Bergen is ongehuwd en verliefd op Hilda, de getrouwde dokter Kroner wordt atheïst genoemd. Bijna niemand in Baarle is van Kroners opvattingen op de hoogte. | |
[pagina 130]
| |
Hilda voert met beide mannen een aantal gesprekken over geloof, ongeloof en twijfel. Aanvankelijk nog hunkerend naar de zekerheid van het geloof van Van Bergen, raakt ze steeds meer overtuigd van de waarheid van Kroners opvattingen. Als Kroner in Baarle een liefdadigheidsconcert organiseert, besluit Hilda op zijn verzoek tot optreden in te gaan. Van Bergen raadt haar optreden in het publiek af. Gevoelens van jalouzie ten opzichte van Kroner lijken bij zijn advies mee te spelen. Hilda beseft bij haar besluit tevens te kiezen tegen Van Bergens opvattingen en een leven aan zijn zijde. Ze wil niet nog eens een verbinding zonder liefde aangaan. Ze kiest liever Kroner als haar leermeester en neemt zich voor zich volledig aan hem en zijn denkbeelden te wijden. En, wat ze zelf nog niet beseft, maar Van Bergen al snel vermoedt: Hilda is verliefd op Kroner. Als ze zich na enige tijd van deze gevoelens bewust wordt, raakt ze volkomen in de war en wordt ze ook lichamelijk ziek. Om haar uit haar lethargie te wekken vertelt dokter Kroner haar over de Frans-Duitse oorlog. Als Hilda hersteld is, vlucht ze voor de dagelijkse confrontatie met haar hartstocht en voor het risico Kroner in verzoeking te brengen: ze wordt verpleegster aan het oorlogsfront na haar vader in vertrouwen genomen te hebben. Van Kroner neemt ze afscheid zonder hem haar gevoelens kenbaar te maken. Na slechts een korte tijd aan het front gewerkt te hebben, sterft Hilda van uitputting. Dan pas hoort Kroner van haar liefde. Onder de indruk van haar grootheid en uit liefde voor Hilda besluit hij voortaan ook zelf de moed op te brengen tot openlijke confrontatie met andersdenkenden. De herinnering aan Hilda sterkt ook alle anderen die haar gekend hebben.
Deze geschiedenis is gesitueerd in het fictieve Baarle, een dorp in de bosrijke omgeving van G. en A., met een rooms-katholieke en een protestantse kerk, een hotel en een concertzaal. Er worden in Hilda ook reële locaties genoemd, maar in deze plaatsen (Amsterdam met Artis en Vondelpark, Haarlem en Bonn) is geen verhaalhandeling gesitueerd. Deze behandeling van ruimte komt overeen met de situatie in veel contemporaine romans. De tijd van handeling krijgt wel een illusie van werkelijkheid door verwijzing naar niet-literaire gegevens. De tekst vermeldt 1 mei, 30 juni en 30 september 1870 als data waarop belangrijke gebeurtenissen zich afspelen. De opbrengst van het concert dat Kroner organiseert op 30 juni is bestemd voor slachtoffers van de grote brand in Bodegraven op 31 mei en 1 juni 1870. Na vergeefse pogingen om Hilda uit haar depressieve stemming te halen stelt Kroner voor ‘het dan eens met den oorlog te | |
[pagina 131]
| |
beproeven’. En het lukt hem om Hilda's belangstelling te wekken voor nieuws uit de Frans-Pruisische oorlog. Hij vertelt over het verlies van Mac Mahon in de omgeving van Metz en over nieuw opgerichte afdelingen van het Rode Kruis.Ga naar eind26. In hun lectuur verwijzen de personages ook naar een negentiende-eeuwse werkelijkheid. Men leest de Haarlemsche Courant, zoals in zoveel romans uit deze periode, de legende Livarda van Van Beers, gedichten van Victor Hugo en Ten Kate en Van Bergen leest theologische lectuur van zijn tijd.Ga naar eind27. Met deze concretisering van tijd en nauwelijks van ruimte sluit Hilda zich aan bij veel contemporaine romans binnen het voorzichtige realisme van voor Tachtig. Ook de stofkeuze van Hilda wijst eerder dan op tendensliteratuur op een kader van (beperkt) realisme. Constantijn schrijft maar één keer een verhaal waarin de contemporaine religieuze problematiek een rol speelt, net als Marie van Walcheren in Penserosa (1874) en Mevrouw van Westrheene in De oudvelders (1877). Blijkbaar waren voor deze auteurs de levensbeschouwelijke discussies niet een thema waarover ze steeds opnieuw een boodschap brachten, maar een aspect van de werkelijkheid waarin ze hun onderwerp zochten.Ga naar eind28. Deze op realisme wijzende aspecten nemen niet weg dat Hilda ook nogal idyllische trekken heeft, vooral in ruimtebehandeling en ook enigszins in karaktertekening. Weliswaar gaat de hartstochtelijke kant van Hilda's karakter veel tijdgenoten te ver, maar aan het eind van het verhaal wordt Hilda na haar dood weer tot conventionele heldin gemaakt, die in adeldom van karakter ver boven anderen verheven is.
Hilda is geen groot kunstwerk. De karaktertekening is soms inconsequent. De functie van Hilda's zus Louise, een niet uitgewerkt personage, is niet duidelijk. Het verhaal bevat overbodige gedeelten, zoals het hoofdstuk over het liefdadigheidsconcert, en onuitgewerkte bestanddelen, zoals de voorgeschiedenis van vader Wijnands. Ook de presentatie is gebrekkig: Hilda kent zuivere vertellerstekst en personagetekst in lange monologen. Erlebte Rede of andere vormen van gemengde tekst ontbreken nagenoeg geheel, zoals hierna nog aan de orde komt.Ga naar eind29. | |
PersonagesWelke aspecten van het godsdienstig vraagstuk stelt Constantijn nu in dit verhaal aan de orde? Voordat ik rechtstreeks op deze vraag inga, geef ik een beeld van karakter en opvattingen van de belangrijkste | |
[pagina 132]
| |
personages in Hilda. | |
Van BergenDominee Van Bergen, die een ‘interessant’ uiterlijk heeft, dat vertrouwen wekt, is volgens Kroner een goed mens, ‘en zijn geloof maakt hem gelukkig niet bekrompen’ (458). Hij brengt zijn geloof in praktijk in ziekenbezoek en financiële offers voor armen. Hij kan zijn geloof kernachtig samenvatten: ‘de onveranderlijke grondslag’ is ‘de levende God, en die in Christus geopenbaard’ (402) en de onsterfelijkheid. ‘Van die beiden heeft Christus getuigd en zijne getuigenis is waarachtig.’ (428). Strijden over dogma's vindt hij nutteloos; veel theologische begrippen acht hij verouderd en het beeld van Christus wisselt naar tijd en omstandigheden, maar dat raakt de persoon van Christus niet. Maar deze ruimdenkendheid heeft zijn grenzen, want Van Bergen ziet de twijfelzucht zich over het land verspreiden. Er zijn gevaarlijke hypotheses waarin men zich maar beter niet kan verdiepen, bij voorbeeld de vraag, welke gestalte Jezus in onze tijd zou aannemen (428). En Van Bergen is het oneens met Hilda's vader, die de bijbel gedeeltelijk symbolisch uitlegt. Hij is bang dat met ‘dat eeuwige symboliseeren’ niets meer als vaste waarheid overblijft (402). Voor Van Bergen is de gehele bijbel openbaring. Hij vindt het standpunt van een vrijdenker gevaarlijk, ook in zedelijk opzicht: geen hoger wezen aan wie hij rekenschap verschuldigd is, geen gebed, geen uiterlijke regel of band als breidel voor zijn hartstochten en geen ideaal (427). Hij doet pogingen om het verloren lam, dat Hilda voor hem is, terug te brengen. Hij praat tijdens wandelingen met haar over zijn geloof en haar twijfel. Hij waarschuwt haar voor haar gevoel voor Kroner, want hij begrijpt dat ze op den duur aan eenzijdige verering niet genoeg zal hebben. Hij meent dat bij Hilda godsdienstig bewustzijn en verlangen naar liefde samenvallen, en dat er onderscheid moet zijn tussen liefde tot een mens en de liefde tot God. Voor Hilda is dat één soort liefde. ‘Dat gelooft ge, Hilda, omdat ge het leven nog niet kent. O Hilda, er zijn oogenblikken, dat alle aardsche liefde ons ontvalt, en als we dan het hart van den hemelschen vader niet hadden als toevlucht, zou het leven eene wreede bespotting zijn.’ (446). Hij schildert Hilda in sombere details het beeld van een reizigster die voldoende steun dacht te hebben aan de toewijding aan een grote persoonlijkheid en dan geconfronteerd wordt met de dood. Hilda antwoordt met twee ‘visioenen’, van Jezus en van Spinoza. Hun geloof in hun roeping, hun eenzame dood en hun | |
[pagina 133]
| |
onsterfelijkheid zijn voor haar gelijkwaardig. Beiden leven voort ‘in het hart der menschheid’: ‘Spinoza in de wetenschap en Jezus in de liefde’ (451).Ga naar eind30. Als Hilda afscheid komt nemen bidt Van Bergen met haar en constateert dat er tussen haar en God ‘de wolk van het ongeloof ligt’. Maar Van Bergens God is hier alleen maar een God van liefde, ook voor Hilda. ‘Heer! wie kan aan Uwe eeuwige liefde ontvluchten? wie is buiten U ook maar een oogenblik zijns levens? En daarom, Heer, is mijn vertrouwen op U oneindig, zoowel voor haar als voor mij.’ (476). | |
KronerDokter Willem Kroner heeft een sprekend profiel, een eerbied afdwingend voorhoofd en een sombere, wat ironische trek om de mond (381). Hij is huisarts, en heeft zich, na zelf destijds getroffen te zijn door een zenuwziekte, speciaal in ‘zenuwverstoringen’ verdiept (427). Hij is getrouwd met de rooms-katholieke Clara, en heeft vier kinderen. Clara wil deze katholiek opvoeden - voor de meisjes ziet ze een toekomst in het klooster als ideaal. Kroner wordt aangeduid als atheïst (ook wel ‘naturalist’)Ga naar eind31. en wordt ook vrijdenker genoemd (427). Op Hilda's verzoek vertelt hij haar tijdens een wandeling over de ontwikkeling van zijn denken. Hij is zoon van een katholieke vader en een protestantse moeder. De zoons uit dit huwelijk werden katholiek opgevoed, de meisjes protestants. Volgens Kroners moeder is er uit dit huwelijk dat veel ‘tweespalt’ kende, vrijheid van denken geboren: geen van de kinderen Kroner is ooit bekrompen geweest (392). Als jongen van vijftien geloofde dokter Kroner in een liefhebbende hemelse vader, en in een leven na de dood als kroon op het aardse leven dat slechts leerschool was. In zijn studententijd komt hij, onder invloed van positivistische wetenschapsbeoefening en van de dood van een medestudent waarin hij onmogelijk Gods wil kan zien, tot wat hij noemt een deïstische opvatting: God is de almachtige Schepper van het heelal, dat aan vaste wetten gehoorzaamt. De mens heeft de gave en de taak om de eeuwige natuurwetten te doorgronden, om het wezen der dingen te begrijpen, en dan als vrij mens mee te werken aan het scheppingsplan. Maar Kroner denkt verder en komt tot een atheïstisch, naturalistisch standpunt: het Al kan de mens zich voorstellen als eeuwige stof die zich steeds tot tijdelijke scheppingen verenigt. Maar het is niet mogelijk tegelijk een wezen te denken dat boven dat Al staat en alle scheppingen en herscheppingen al doordacht zou hebben. Het Heelal en een persoonlijke God zijn onverenigbaar. Het denkbeeld God is een waan (411). | |
[pagina 134]
| |
Kroner noemt het tegenover Hilda wel een zwaar offer als men terwille van zijn denken de persoonlijke God opoffert. Het gaat maar om een begrip, maar ‘Is dat begrip niet eenmaal alles geweest? Hebben wij het niet van jongsaf liefgehad? Gaf het ons niet de aanvullingen van het onvoldoende dezer aarde? Stond het niet naast ons in den strijd tegen de zelfzucht? Troostte het ons niet bij het sterfbed onzer geliefden? Zoude het ons niet de hand onder het hoofd gelegd hebben, wanneer wij-zelven de laatste reis gingen doen?’ (412).Ga naar eind32. Maar hij wijst Hilda ook op de schaduwzijden van het geloof in God: het maakt mensen vaak bevooroordeeld, hoogmoedig en hardvochtig, zoals hij in zijn werk als arts geleerd heeft. En ‘het geloof aan den persoonlijken, besturenden, liefhebbenden God is een sluimerkussen, waarop de menschelijke geest zoo gaarne indommelt. Laat de bazuin maar eens schallen: “God regeert niet!” En de slapende menschheid zal opgeschrikt worden uit hare ijdele droomen; men zal ophouden de verantwoording van zich af te schuiven; men zal eindelijk bewust worden, dat alle kracht ten goede in ons-zelven gelegen is, en de zelfwerkzaamheid des geestes zal tot haar recht komen.’ (414). De mens is nu in de ogen van Kroner slechts deel van het Heelal, maar het Heelal heeft hem ook nodig als ‘levende schakel in de oneindige keten der dingen’ (416). Hij moet onzelfzuchtig zich geven, niet anders willen zijn dan ‘een denkend, een liefhebbend, een zedelijk orgaan, dat de levensstof tot waar levensbrood voor anderen en daardoor ook voor zichzelf omzet’. Dat is levensharmonie (416). Alleen tegenover Hilda is Kroner zo openhartig. Hilda's vader is ook op de hoogte van zijn atheïstische levensvisie, maar verder houdt Kroner zijn overtuiging voor zich: tegenover zijn vrouw uit liefde om haar zielerust te sparen, tegenover de dorpelingen uit angst patiënten te verliezen. Hilda vindt dit onoprecht, maar haar vader verdedigt Kroner: hij moet voor vrouw en kinderen zorgen, en kan zo voor zijn patiënten nuttig zijn, nuttiger misschien dan een minder kundige, meer gelovige arts (388). Pas na Hilda's dood neemt Kroner zich voor, met Hilda als voorbeeld, voor zijn overtuiging uit te komen. Hij wil dan naar een grotere plaats verhuizen, en tegenover zijn vrouw doorzetten de kinderen naar niet-katholieke scholen te sturen. Kroner is geschokt als hij van Wijnands hoort dat Hilda hem liefhad. Hij gedroeg zich vaderlijk tegenover haar, hij hoopte dat zijn dochters zich tot vrouwen als Hilda zouden ontwikkelen. Wel nam hij de vrijheid zo nu en dan haar hand vast te houden, haar te voorzien van een halsdoek tegen kouvatten en bij het afscheid op het gezicht te kussen.Ga naar eind33. Hij vermoedde wel bij Hilda's psychische en fysieke crisis dat er liefde in | |
[pagina 135]
| |
het spel was en dacht dat Hilda van Van Bergen hield, maar in het verschil in opvatting een belemmering zag, wat hij probeerde haar uit het hoofd te praten. Toen Hilda gevoelens voor Van Bergen ontkende, heeft Kroner niet aan andere mogelijkheden gedacht. Nu, na haar dood voelt hij zich schuldig: ‘Ik benam u uwen God, uwen hemel, en wat gaf ik u?’ (486). En hij bedenkt: ‘Arme mensch, wat pocht ge op inzicht! Wat waant ge u boven anderen verheven, omdat gij het Heelal met uwen geest meent te omvademen! (...) terwijl gij uwe meening uitspreekt over het geheimzinnig bestaan der dingen, bevat een enkele mensch een grooter mysterie dan gij vatten kunt. Zij leefde aan mijn zijde en ik begreep haar niet.’ (486).Ga naar eind34.
Kroner toont verwantschap met dokter Beelen uit Adriaan de Mérival.Ga naar eind35. Beiden zijn medicus en ‘gespecialiseerd in zielsziekten’, al brengt alleen Beelen die specialisatie ook in praktijk. Beide artsen geloven alleen in de waarneming en in de rede, en zien God als een woord zonder betekenis, een begrip. Zoals Kroner zich opwindt over de vooroordelen en de passiviteit die het christelijk geloof vaak tot gevolg heeft, zo maakte Beelen zich kwaad over de weekhartigheid en het geestelijk egoïsme die door het christendom bevorderd worden. Beiden hebben een hoogstaande ethiek die ongeschokt blijft in hun ongeloof. Overigens is Beelen in tegenstelling tot Kroner getekend als een personage zonder zwakke kanten. Er is ook een -onvolledige- parallel in Adriaan de Mérival voor de relatie van Hilda tot Kroner: Constance is verliefd op dokter Beelen. Ze wil hem uit christenplicht bekeren en noemt haar gevoelens ‘geestelijke liefde’. Maar dominee van Grave waarschuwt haar: ‘Gij hebt hem lief, lief zoo als een jonge vrouw lief heeft, zoo als elke jonge vrouw lief heeft; bedrieg u zelve niet.’ (dl.III, blz. 56). Na de begrafenis van de jong gestorven Clara van Grave, waar Beelen, die verliefd was op Clara, warme afscheidswoorden spreekt, verdwijnt Constance spoorloos. | |
HildaTussen Van Bergen en Kroner beweegt zich Hilda Wijnands, nu eens wandelend met de dokter, dan weer oplopend met de dominee. Hilda is een mooi meisje van 24 jaar: flinke taille, blozend gelaat, blonde krullen, diepe, zachte, weemoedige, grijsblauwe ogen (398). Ze is flink: hoewel haar zus Louise denkt dat Hilda het zal ‘besterven, als zij de eerste amputatie moet bijwonen’, omdat ze al griezelt bij de gedachte aan het | |
[pagina 136]
| |
slachten van kippen of het schoonmaken van paling (473), doet ze haar werk als verpleegster aan het oorlogsfront goed. Een Duitse arts schrijft na haar dood dat ze zijn ‘trouwste, kloekste helpster bij de amputatiën’ was (481). Ze is oprecht, trekt zich weinig tot niets aan van de publieke opinie (425). Ze is verstandig: ze leest poëzie van Hugo en spot wat met de gedichten van Ten Kate en van Van Beers, die door Van Bergen en het Baarlse concertpubliek zo gewaardeerd wordt. Hilda is ook hartstochtelijk: een veelbewogen leven lijkt haar heerlijk, een ‘plantenleven’ een verschrikking (391). Als ze beseft dat ze Kroner liefheeft, verhevigen al haar gevoelens: ‘De hartstocht, die tijden lang in mij gesmeuld had, sloeg op eenmaal in vlammen uit, en heeft in mijn hart alles vernietigd, wat de menschen “deugd” noemen. (...) De vreeselijkste gewaarwordingen zijn in mij opgekomen. De liefde verscheurde mij, de jaloezie verteerde mij, en mijne ziel, door furiën gedreven, wenschte haar te dooden, die tusschen mij en hem stond.’ (464). Deze uitspraak van Hilda komt overeen met Huets opvatting van hartstocht versus deugd, door Constantijn uitvoerig besproken in De vrije gedachte. Daar mist ze in Huets André karakter en genie, ‘reddingsplanken waaraan zoo menig drenkeling in de ure des gevaars zijn behoud voor algeheelen ondergang te danken heeft’ (240). In Hilda bekent vader Wijnands in een wat raadselachtige passage dat hij ook ‘een drenkeling [is] geweest op de onstuimige zee der hartstochten, maar ik heb de reddingplank niet gegrepen en ik ben zedelijk ondergegaan.’ (465). Hilda heeft in tegenstelling tot André en tot haar vader wel een sterk karakter. Ze leert de hartstocht kennen, maar redt zich zedelijk. Weliswaar moet ze hiervoor vluchten uit haar gewone omgeving, maar ze weet het vuur van haar hartstocht aan te wenden tot nut van anderen (467). Hilda is traditioneel, maar oprecht gelovig geweest. Na het verlaten van de kostschool, toen ze zeventien was, is ze aangenomen als lid van de hervormde kerk (383). Ze wist haar leven bestuurd door de Alziende God, hoorde zijn onfeilbare stem in haar hart, en zocht het geluk voor anderen, met name dat van haar verloofde, boven geluk voor zichzelf. Maar ze heeft geleerd dat waarheid en liefde niet altijd samengaan: ten onrechte verloofde ze zich zonder liefde met Onno Vreeland, die intussen overleden is. Wat ze als de godsstem in zich beschouwde, ziet ze nu als resultaat van gebrekkige kennis (383). Ze heeft haar kinderlijke geloof verloren: ‘Thans is het donker op mijn pad en ik zie den weg niet meer, dien ik bewandelen moet. (...) Waar zal ik heengaan?’ (383/384). Ze verlangt wel naar geloof; volgens mevrouw Kroner, die haar in de kerk observeert, zou ze zeker religieuze worden als ze rooms-katholiek was (384, 384). Ze verlangt ook naar kennis. ‘Dat wij toch de wetten konden | |
[pagina 137]
| |
waarnemen, waardoor alles tot een groot en heerlijk doel moet medewerken, wij zouden niet zoo dikwijls inbreuk op die wetten maken, en daardoor zoo deerlijk bedrogen uitkomen. Kennis, dacht Hilda, en bovenal Godskennis, moet een heerlijke zaak zijn. (...) Maar wij tasten in den blinde, en daardoor tasten wij mis.’ (398/399). Ze heeft menig wijsgerig werk gelezen, maar de gedachte dat er geen eeuwige macht buiten het geschapene is, geeft haar het gevoel voor een bodemloze afgrond te staan (405). Ze durft niet verder te denken. Hilda is gefascineerd door mensen met een vaste overtuiging. Zoals eerder vermeld noemt ze in een gesprek met Van Bergen Jezus en Spinoza vergelijkbaar in hun sterke overtuiging. Ook in haar directe omgeving zoekt ze dergelijke mensen. ‘Hilda scheen niet moede te worden mevrouw Kroner te beschouwen. Eindelijk fluisterde zij: “wat bidt ze vurig en oprecht!”’ (380/381). Dominee Van Bergen lijkt haar een man ‘van eene vaste overtuiging, en dat vind ik zoo heerlijk.’ (402). Ze benijdt dokter Kroner omdat hij niet meer twijfelt: ‘Ik zou zoo gaarne vrede vinden.’ (406). Maar ze kan niet zelfstandig haar twijfel overwinnen en klampt zich aan andermans zekerheid vast. Als ze Van Bergen hoort bidden bij een ziek meisje verdwijnen al haar sceptische gedachten van kort daarvoor: ‘op eenmaal scheen het kinderlijk geloof en het volle vertrouwen op een vaderlijk bestuur in haar hart teruggekeerd. De twijfelingen werden als kaf weggevaagd. Ja, hier aan de rand des grafs, hier voelde men de eeuwige waarheid. Dit leven was slechts voorspel. Aan gene zijde der graven, daar begon eerst het ware leven: daar zouden alle raadselen opgelost worden: daar zou de geloovige God zien.’ (400). Nauwelijks een uur later staat ze geheel open voor Kroners ongeloof. Zijn levensverhaal maakt diepe indruk. Als ze na het gesprek met hem thuiskomt, lijkt het haar of ze de wereld met andere ogen ziet (418). De twee mannen verpersoonlijken de tweestrijd in Hilda. ‘Ik voel twee stemmen in mij: de eene roept mij tot het oude kinderlijk gelooven en berusten terug. (...) De andere stem zegt: Gelooven en berusten is ijdelheid’ (429). Tegen Van Bergen zegt ze: ‘Het is mij, of gij soms mijne eigen gedachten uitspreekt’ (429) en Kroner verwoordt (410) ook werkelijk Hilda's eerdere gedachten over de vaste wetten die God in het Heelal heeft geschapen en die de mens moet trachten te doorgronden (398). Het tegenstrijdig advies van Kroner en Van Bergen inzake het optreden tijdens het concert voor Bodegraven doet Hilda beseffen dat de keuze tussen wel of niet zingen ook een keuze betekent tussen twee mannen en twee levensvisies. Volgt ze Van Bergens raad, dan kiest ze ook voor een leven met hem, dat aantrekkelijke kanten heeft. ‘Aan zijne zijde zou zij wellicht allen geloofstwijfel overwinnen; ze zou met hem | |
[pagina 138]
| |
één van zin en één van geest worden, met hem, die op zulk eene waardige, krachtige wijze zijn roeping als leeraar begreep; ze zou als zijne helpster, een edelen werkkring in de gemeente hebben; duizend wegen om nuttig te zijn zouden voor haar openstaan; ze zou geen tijd hebben om te denken, om te twijfelen; ja, was een huwelijk met van Bergen niet juist het middel om een nuttig lid der maatschappij te worden?’ (430/431). Maar de liefde ontbreekt haar en ze zal niet ten tweede male de liefde verloochenen. ‘Laat me liever eenzaam blijven dan zonder liefde te huwen. (...) Ook voor de eenzame bloeien bloemen.’ (431). Dan herinnert ze zich hoe blij ze zich voelde nadat Kroner haar over zijn leven en denken had verteld: ‘Het verleden was weggevallen, de toekomst benauwde haar niet meer.’ (431). En ze kiest voor een nieuw leven, voor ongeloof, voor verering van Kroner: ‘hij wilde haar leermeester zijn, en dit was genoeg, haar genoeg.’ (431). Later zal blijken dat het niet genoeg is: de liefde die voor Van Bergen ontbrak, voelt ze wel voor de dokter. Ook de nuttige werkkring doemt achter Kroner op. Eerst stelt Hilda zich een toekomst voor als secondante op een meisjesschool. Ze zal Kroners ideeën openlijk uitdragen en met hem over haar werk corresponderen. Als ze zich bewust wordt van haar hartstochtelijke liefde, vlucht ze ver bij hem vandaan. Ze vindt dan een taak als verpleegster aan het front.
De meeste critici vinden Hilda en haar strijd zeer herkenbaar. Maar men verschilt van mening over haar gevoelens voor Kroner. C. in het vrouwentijdschrift Ons Streven vindt het een voor vrouwen vernederende opvatting, dat Hilda liefde gaat voelen voor een getrouwde man die daartoe geen enkele aanleiding heeft gegeven: alsof ‘wij vrouwen nooit met een zaak, een beginsel ingenomen kunnen zijn, zonder dat we moeten gaan dwepen met den persoon, die deze vertegenwoordigt! Neen, mijnheer CONSTANTIJN! gij zijt verder in de kennis van de godsdienstige quaestiën onzer dagen, dan in die van het vrouwelijk hart!’Ga naar eind36. Hierop reageert Mary in hetzelfde tijdschrift door juist Hilda's liefde te verdedigen als niet onnatuurlijk of onwaardig: een ongetrouwd man tot vriend en raadsman kiezen zou pas ingaan tegen de vrouwelijke natuur. Mary betreurt het wel dat Hilda's liefde hartstocht wordt, maar ze prijst het dat Hilda zich hiervan gelukkig nog net op tijd bewust wordt.Ga naar eind37. Hroswitha vindt Hilda's zinnelijke liefde onwaarschijnlijkGa naar eind38., Van Gorkom spreekt over ‘aangeklede sensualiteit’: ‘Welk degelijk meisje heeft zich ooit zo laten drijven op de wateren van een hartstocht?’.Ga naar eind39. Holda weer weigert iets onwaars, onedels of immoreels in Hilda's liefde te zien. Ook de hartstocht vindt ze een onmisbaar aspect bij een meisje met zo'n | |
[pagina 139]
| |
karakter.Ga naar eind40. | |
Het religieuze vraagstuk in HildaConstantijn heeft vele vormen van geloof en ongeloof een vertegenwoordiger gegeven in het verhaal, al zijn ze niet allemaal eenduidig. Dominee Van Bergens geloof heeft moderne trekken in de afkeer van dogmatische strijd, in het accepteren van een tijdgebonden Christusbeeld. Maar in de kern van zijn geloof: ‘de levende God in Christus geopenbaard en de onsterfelijkheid’ is een goddelijker Jezus te zien dan de ideale mens Jezus van het modernisme. En zijn visie op de bijbel als openbaring en het afwijzen van symbolische bijbeluitleg sluiten aan bij orthodoxe opvattingen. Ook zijn verzet tegen Hilda's publiek optreden als zangeres past in dit beeld.Ga naar eind41. Voor een orthodoxe is hij weer erg tolerant in zijn afscheidsgebed met Hilda. Zijn zorg over de ethische consequenties van ongeloof is herkenbaar negentiende-eeuws. Zijn lectuur laat hem kennen als een gematigd man. Kortom Van Bergen lijkt een man van het midden, die een klein beetje van het moderne denken heeft overgenomen zonder in uitersten te vervallen van ongeloof of orthodoxe reactie. De uiteenlopende typeringen die contemporaine lezers Van Bergen geven zijn inderdaad op hem toepasbaar.Ga naar eind42.Ga naar eind43. Kroner heet in de eerste editie van Hilda een atheïst, in latere drukken is de neutralere term ‘naturalist’ gebruikt. Het woord atheïst had een erg negatieve bijklank. Opzoomer laat zich bij voorbeeld in 1866 fel uit over atheïsten: ‘Er is geen gemeenschap tusschen mij en tusschen de schare der atheïsten en materialisten’. ‘Naturalisme’ is volgens Moltzer een variant voor ‘modernisme’. Een naturalist is iemand die in alles wat hij waarneemt een natuurlijk, in het wezen der dingen gegrond verband ziet. In een consequent naturalisme is voor een persoonlijke God buiten en boven de wereld geen plaats. God is hoogstens de som van alle natuurkrachten of de levenskracht zelf.Ga naar eind44. Kroner noemt zich in de voorlaatste fase van zijn ontwikkeling ‘deïst’. Ook Van Oosterzee plaatst het deïsme tegenover het naturalisme, juist omdat de deïst nog wel een persoonlijke God kent.Ga naar eind45. Kroner wordt door critici herkend als ‘ultramodern’.Ga naar eind46. Van Gorkom vindt hem een onduidelijke figuur. Zijn vereenvoudiging van het wereldprobleem klinkt als een persiflage, maar zijn opmerkingen over het deïsme zijn waar en hij wordt gepresenteerd als een sympathiek personage. Van Gorkom zou Kroner niet ongelovig willen noemen. Hij gelooft immers in de orde van het heelal, in een doel voor de wereld en | |
[pagina 140]
| |
in een zedelijke bestemming voor de mens. En hij is een voorbeeld van mensen die ernstiger zijn dan veel gelovigen. Misschien gelooft hij niet aan God omdat hij de populaire theologie minacht.Ga naar eind47. Van Vloten maakt zich boos over deze annexatie van de ‘ongodist’ Kroner. Van Gorkom had moeten toegeven dat ‘geloofskracht’ en ‘geloofsvrede’ ook op een zedelijke grondslag kunnen berusten waar God en Geloof niet aan te pas komen, ‘en dat er met die namen dus niets, volstrekt niets verloren gaat’. Van Vloten verzoekt Van Gorkom een al te leeg christendom geen christendom meer te noemen.Ga naar eind48.
Vader Wijnands, advocaat in ruste, is modern gelovig. Hij rekent zich tot hen die ‘nog twijfelend vragen’ (388). Hij houdt graag theologische discussies met Van Bergen en is dan volgens zijn tegenstander spitsvondig, helder en vaak dichterlijk, maar wel ‘buiten de openbaring, buiten de Kerk’ (402). Van Bergen vindt het niet verwonderlijk dat Hilda met een dergelijke vader in verwarring van denkbeelden is geraakt, zelfs onkerks is geworden. Wijnands behoudt de bijbel door hem gedeeltelijk symbolisch uit te leggen. Toch geeft ook een zo opgevat Woord hem steun bij de moeilijke beslissing om Hilda toestemming te geven tot vertrek naar de oorlog. Hij moet dan steeds denken aan de tekst ‘Die ook zijn eeniggeboren zoon niet gespaard heeft maar hem voor ons allen overgegeven heeft.’ ‘Waarom komt mij dat nu juist in de gedachte? Ik heb dat altijd symbolisch opgevat. De vaderliefde, het symbool van de Hoogste Liefde.....Welzeker, maar toch gaf die Hoogste Liefde zijn kind....’ (468). De tekst laat hem niet los en na een nacht van tobben besluit hij Hilda te laten gaan. De vrouwen in het verhaal zijn allemaal gelovig. De moeder van Kroner en Louise, de zeven jaar oudere zus van Hilda, zijn traditioneel protestants en oprecht gelovig. Beiden putten veel kracht uit gebed (380, 397). Mevrouw Kroner hoopt op ‘het betere leven, waar alle tranen gedroogd zullen worden.- Wat was zonder die hoop 's menschen leven hier op aarde?’ (391). Na Hilda's dood weet ze: ‘voorzeker zal ik haar het eerste wederzien.’ (490). Louise heeft veel steun gehad aan haar geloof toen ze vroeger erg jaloers was op Hilda om haar verloving met Onno Vreeland. Alleen ‘haar godsdienstig gevoel’ heeft haar ervan weerhouden om Hilda te haten (396). Louise laat zich door Hilda overhalen naar de rooms-katholieke kerk te gaan als een dochtertje van Kroner haar eerste heilige communie doet. Ze is er eigenlijk principieel tegen om een vreemde kerk te bezoeken (380). Clara Kroners gelaat is ‘de trouwe spiegel van tevredenheid, plichtsvervulling en levensharmonie’, wat een aangename indruk maakt | |
[pagina 141]
| |
volgens de verteller (380). Ze is traditioneel en overtuigd katholiek. ‘In een klooster te gaan en je heele leven aan God te wijden, is toch het heerlijkste dat men zich denken kan’ (384) luidt haar opvatting die, vooral waar het de toekomst van de dochters Kroner betreft, hevig botst met de visie van haar man voor wie het kloosterleven ‘een arm verminkt bestaan’ is (385). Clara vindt Hilda ook heel geschikt voor een religieuze roeping, maar helaas is ze niet katholiek: ‘het zou mij toch beangstigen, dat ook dat meisje eeuwig verloren zou gaan; zij kan het immers niet helpen, dat zij in een dwaalleer is opgevoed.’ (385). Als Louise Wijnands haar hulp komt inroepen om Hilda te weerhouden van vertrek naar het oorlogsfront, werkt ze volstrekt niet mee. Integendeel: ‘Wel, dat vind ik lief van Hilda. (...) Zoo iets is het beste wat een mensch doen kan.’ (471). Ze ziet in Hilda's plan alsnog een roeping. ‘Hoe gelukkig, dat zij er naar geluisterd heeft, want nu is alle vrees mij benomen, dat Hilda's ziel voor eeuwig verloren zou zijn.’ (488). Ze denkt dat Hilda's liefde voor haar man niet meer dan een meisjesgril geweest is, en als het toch meer was ‘dan houd ik het er voor, dat het eene vleeschelijke bekoring is geweest, zooals ook de heiligen hebben moeten ondergaan. De Booze heeft getracht haar ontrouw te maken aan haren God.(...) Maar Hilda is aan al zijne listen ontkomen; zij heeft hem overwonnen.’ (488). Haar man verzucht dat zij de zaken toch altijd anders ziet dan ‘gewone’ mensen. ‘Dat komt, Willem, omdat gij slechts naar de wereld oordeelt. Maar ik begrijp Hilda's bestaan oneindig beter. Hilda was geen meisje om door de liefde van een man gelukkig te zijn; Hilda's bestemming lag niet in het huwelijk; Hilda kende geen hartstocht.’ (488). Deze visie op Hilda lijkt toch niet door de auteur gedeeld te worden, al krijgt Hilda na haar dood wel de proporties van een heilige in de ogen van allen die in liefde en verering aan haar terugdenken. Clara vergelijkt Hilda steeds in haar geschiktheid voor een roeping met Soeur Agnes, een oude vriendin van Clara. Er lijkt inderdaad een parallel te zijn tussen Hilda en Agnes maar om een andere reden dan Clara ziet. Agnes kreeg een onverwachte roeping ‘juist toen ik mij met Willem verloofde’ (385). Agnes lijkt zo niet alleen te verwijzen naar Hilda's roeping, maar ook naar haar vergeefse liefde voor Kroner. Alle personages in het verhaal worden in hun overtuiging serieus genomen door elkaar, ook Clara. Kroners moeder heeft wel grote moeite met ‘hare uitsluitende richting’: ‘Och Hilda! gij verkeert in de gewone dwaling, dat het Roomsch-katholicisme eene belijdenis is: neen mijn kind, het is een beginsel.’ (392).Ga naar eind49. Maar overigens wordt Clara als een sympathiek personage voorgesteld.Ga naar eind50. Het optreden van een rooms-katholiek personage in een verhaal over | |
[pagina 142]
| |
geloofskwesties is opvallend: in de verhalen over deze thematiek die ik ken komt dit zelden voor.Ga naar eind51. Ook figureren in Hilda twee gemengde huwelijken: dat van Willem en Clara Kroner en dat van Kroners ouders. Opnieuw komt Adriaan de Mérival in beeld, waarin Pierson ook katholieke personages laat optreden. Ook het katholicisme van zijn Madame Martin is als een ‘uitsluitende richting’ te beschouwen. Maar voor de onsympathieke pater Rosa in Adriaan de Mérival, met zijn gezag over Madame Martin en zijn ‘diplomatieke’ houding inzake de bekering van Caroline, de aanvankelijk protestantse dochter van Madame Martin, is geen tegenhanger in Hilda. De aandacht die Constantijn, zelf afkomstig uit een doopsgezinde familie, voor het katholicisme heeft, houdt mogelijk ook verband met de rooms-katholieke omgeving waarin ze lange tijd woonde: Roermond, Gendringen, later 's-Hertogenbosch. | |
Visie van de auteurWat wil de auteur nu zeggen met dit verhaal en deze catalogus van levensbeschouwingen? Welk standpunt wordt de lezer geacht te kiezen? Hilda heeft een voor lezers van pre-naturalistische romans vertrouwde vertelsituatie. De auctoriële verteller rapporteert, beschrijft ruimten en personages. Hij ordent zijn verhaalGa naar eind52., en maakt een enkele anticipatie.Ga naar eind53. De verteller analyseert herhaaldelijk karakters of situaties en geeft vaak psychologisch commentaar.Ga naar eind54. Enigszins ironisch is de rapportage van de gesprekken van de concertbezoekers (434/443).Ga naar eind55. De verteller weet veel, maar net niet alles, soms beperkt hij zich tot het aangeven van mogelijkheden.Ga naar eind56. Maar op een belangrijk punt wijkt de vertelsituatie af van de contemporaine conventies. De voor het overige nogal aanwezige verteller onthoudt zich geheel van commentaar bij de levensbeschouwing van de personages. Hilda, Kroner en zijn vrouw, Van Bergen en Wijnands mogen hun visie op geloof en leven geven in monologen en dialogen. Het verhaal bevat zeer veel personagetekst: ruim 70% van het hele verhaal is directe rede voor gesproken en gedacht woord.Ga naar eind57. Bevestigend, ontkennend of relativerend commentaar van de verteller ontbreekt geheel na de personagetekst. Alle personages en hun opvattingen worden ook door de verteller serieus genomen. Het is goed mogelijk dat Constantijn voor een dergelijke op de voorgrond tredende maar neutrale verteller genspireerd is door Lidewyde. Haar waarderende bespreking van Huets roman verschijnt kort na Hilda. Het presenteren van religieuze problemen in de directe rede zou ze ook geleerd kunnen hebben van | |
[pagina 143]
| |
Bosboom-Toussaint, ook door Constantijn bewonderdGa naar eind58., die bij voorbeeld in De graaf van Leycester in Nederland (1846) dezelfde presentatie kiest voor de religieuze thematiek. Wanneer de auteur niet met behulp van de vertellersfiguur een duidelijk standpunt tracht in te nemen rijst de vraag of uit andere verhaalaspecten blijkt welke visie in het verhaal gekozen wordt. Als de kwaliteit van de ideeën afhankelijk is van de hoeveelheid van het gesproken woord, dan wint Kroners visie: hij krijgt lang en grote gedeelten ononderbroken de gelegenheid om zijn overtuiging uit te spreken (vooral blz. 409/417). Van Bergen voert een soortgelijk gesprek met Hilda, maar deze discussie is veel korter en het aandeel van Hilda is veel groter (445/450).Ga naar eind59. Ook in de ontwikkeling van het verhaal is Kroner de sterkste: Hilda wordt voor zijn visie gewonnen. Maar hierin moet het aandeel van de liefde niet onderschat worden. Voor Hilda zijn ook Van Bergens persoon en visie aantrekkelijkGa naar eind60., maar doorslaggevend is het ontbreken van liefde voor Van Bergen en, zij het nog onbewust, wel aanwezige gevoelens van liefde voor Kroner. Bovendien wordt van de ernstige en alom geliefde Kroner ook een minder positieve kant getoond: hoewel hij een in zielsziekten gespecialiseerde arts is, heeft hij geen groot inzicht in Hilda's persoonlijkheid. Hij merkt niet dat Hilda verliefd op hem is, zelfs als hij wel vermoedt dat haar ziekte door liefdesperikelen veroorzaakt wordt. Hij is verbijsterd als hij later door Wijnands over Hilda's gevoelens ingelicht wordt. Hij beseft dan wel zijn tekortschieten. Dominee Van Bergen is in dit opzicht een sterker en wijzer personage: hij vangt de signalen op van Hilda's groeiende liefde voor Kroner, en hij begrijpt direct dat de eenzijdige verering die ze zich voorneemt haar niet genoeg zal zijn. Zijn eigen liefde voor Hilda maakt hem zo scherpzinnig. Hij is sterk in zijn afscheid van Hilda, als hij met haar bidt met voorbijzien van eigen gevoelens. Van Bergen heeft ook het laatste woord in het verhaal. En Hilda zelf? Haar keuze tegen de gevaren van hartstocht en verzoeking en voor hulp aan oorlogsslachtoffers heeft, in ieder geval achteraf, de goedkeuring van alle personages in het verhaal. Na haar dood denkt iedereen vol liefde aan haar terug. Men bewondert haar om haar moed en grote liefde. Maar haar levensbeschouwelijke keuze is daarbij niet meer aan de orde. Ook hierin gaat liefde boven geloofsrichting of standpunt. ‘Hilda, uwe liefde is mij een kracht ten leven’ zegt Kroner (490) en Van Bergen put moed uit dezelfde bron: ‘Hilda, zijn wij alreede niet vereenigd? Vereenigd in mijne onveranderlijke Liefde!’ (491).Ga naar eind61. Maar Hilda sterft. Hoe moet haar dood | |
[pagina 144]
| |
geïnterpreteerd worden? De anticiperende kracht van het eerder genoemde gesprek tussen Hilda en Van Bergen, waarin Hilda Jezus en Spinoza als inspirerende voorbeelden noemt, geeft Hilda's dood een positieve betekenis. Ook Hilda sterft eenzaam na een zinvol leven, en ze ‘leeft voort in veler harten’ (490). De gedachte aan Hilda troost en bemoedigt de oude mevrouw Kroner, geeft Kroner de kracht om naar zijn opvattingen te leven, en Van Bergen de moed om zijn eenzaam bestaan vol te houden.
De conclusie uit de intrigue, de karakters van en de verhouding tussen de personages is dat in Hilda een liefdevolle levenspraktijk zwaarder weegt dan de vorm van een geloofsovertuiging of levensbeschouwing.Ga naar eind62. Constantijn besteedt geen aandacht aan theologische details. Zelfs de ‘wonderquaestie’ komt niet ter sprake. Maar Hilda reageert wel op de contemporaine religieuze discussie. Het verhaal stelt vooral de vraag naar het verband tussen (on)geloof en ethiek aan de orde. Alle personages zijn op deze vraag door te lichten. Van Van Bergen wordt benadrukt dat hij zijn geloof in praktijk brengt ten behoeve van zieken en armen. Vader Wijnands trekt eveneens consequenties uit de bijbel, ook al interpreteert hij die ‘modern’ symbolisch. Kroner is een ongelovige kundige arts. En in zijn visie maakt ongeloof de mens juist verantwoordelijk en actief. Hij besluit zijn levensbeschouwelijke uiteenzetting tegen Hilda met een taakomschrijving voor de mens die in ‘de oneindige schakel der dingen’ ‘een liefhebbend, een zedelijk orgaan’ is. Kroner en Hilda zijn het erover eens dat ‘de liefde het voornaamste’ is (460). Hilda tenslotte heeft altijd in Jezus meer zijn mensenliefde gewaardeerd dan zijn geloof in God (428). In de periode dat ze aan alles twijfelt, bezoekt ze wel zieke en oude mensen. Als ze een verbindtenis met Van Bergen overweegt, telt als voordeel de edele werkkring in de gemeente die in het verlengde van het hervonden geloof zou liggen. In het volgen van Kroners visie meent ze aanvankelijk nuttig te kunnen zijn in het onderwijs, maar uiteindelijk weet ze zich geroepen tot de verpleging van oorlogsslachtoffers. Al weet Hilda niet meer ‘God en zijne openbaring’ te plaatsen, ze weet heel goed wat ‘deugd en plicht’ is in haar situatie.Ga naar eind63. Constantijns standpunt in de bezorgdheid over de zedelijke consequenties van ongeloof is, dat een ernstige, ethisch hoogstaande houding niet afhankelijk is van welke vorm van geloof dan ook. Voor haar houdt een dergelijke ethiek ook tolerantie in ten aanzien van mensen die een andere ernstige keuze maken. | |
[pagina 145]
| |
BesluitConstantijn stelt een wezenlijk aspect van een in 1871 actuele problematiek aan de orde, wat ook blijkt uit de contemporaine reacties. Men ziet in Hilda vragen gesteld die ‘juist heden veler hoofd en hart beroeren’.Ga naar eind64. In 1871 wijst de Bibliotheek voor moderne theologie en letterkunde er op, dat de verhoogde belangstelling in godsdienstige vraagstukken zich afspiegelt in de literatuur, niet alleen in eenzijdige tendensliteratuur, maar ‘ook in de degelijker romans onzer dagen’.Ga naar eind65. Voor tijdgenoten behoorde Hilda tot de degelijker romans. Voor ons is Hilda literatuur van het tweede plan, waarin - anders dan meestal - de reactie die literatuur altijd in zich heeft op verschijnselen die de contemporaine historische ‘horizon’ bepalen, èxpliciet verwoord is.Ga naar eind66. Aan Hilda is ook te zien hoe een niet erg getalenteerd auteur lectuur van groter voorbeelden kon verwerken. Adriaan de Mérival kan Constantijns directe voorbeeld geweest zijn van proza over geloofsrichtingen en levensbeschouwelijke vragen gecombineerd met een liefdesgeschiedenis. De figuur van dokter Kroner is duidelijk geënt op Piersons dokter Beelen. Opvallend is de aandacht voor het katholieke standpunt in beide verhalen. Van Huet heeft Constantijn de neutrale vertelsituatie kunnen leren en de hartstocht die alle deugd kan vernietigen maar soms tot heldendom leidt. In Hilda en in de figuur van haar vader heeft Constantijn haar visie op hartstocht en karakter gegeven, reagerend op André in Lidewyde. Aan Bosboom-Toussaint, hèt bewonderde voorbeeld van negentiende-eeuwse schrijfsters, heeft ze misschien het inzicht ontleend, dat religieuze ideeën in lange monologen gepresenteerd kunnen worden. Zo krijgt Hilda ook nog een intertextueel aspect. |
|