Voortgang. Jaargang 10
(1989)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Vondel doet ook mee
| |
[pagina 64]
| |
Eumenidum veluti demens videt agmina Pentheus,
Et solem geminum, & duplices se ostendere Thebas:Ga naar eind3.
Deze regels citeer ik hier niet naar een uitgave van de Romeinse dichter. Het ziet er namelijk naar uit dat De Brune op Vondel teruggrijpt. Hij kon de passage aangehaald en vertaald vinden in de liminaria van diens Gijsbrecht van Aemstel (1637). In zijn opdracht aan Hugo de Groot citeert Vondel de Latijnse verzen - met nog drie erop volgende regels - als een voorbeeld ervan hoe de Griekse toneeldichters somtijds hun personages aan het ‘hollen’ doen raken van ‘dolligheid, en ydele inbeeldingen’. Op het citaat laat de dichter dadelijk een vertaling volgen: Gelijck het Pentheus docht, wanneer zijn brein aen't glijen
Geraeckte, dat hy zag ontelbre Razerijen,
Twee Thebens in de lucht, twee zonnen klaer van strael:Ga naar eind4.
Dat De Brune tot in zijn bewoordingen op deze regels van Vondel steunt, kan worden afgeleid uit de letterlijke overeenkomsten, meteen al met de beginwoorden van Vondels vertaalde versregels. ‘Gelijk het Pentheus docht’, zo schrijft hij immers uit zijn voorbeeld over, en hij gaat verder met een synoniem voegwoord ‘als’ naast Vondels ‘wanneer’, met in het ogenblikkelijke vervolg nog eens het woord ‘brein’, terwijl tenslotte De Brunes formulering ‘Dat hy twee zonnen zag van wonder klare straal’ niet buiten de inwerking van Vondels woorden ‘twee zonnen klaer van strael’ ontstaan zal zijn. De overeenstemmende woorden en wendingen spreken nog te duidelijker als we vaststellen dat ze gekenmerkt worden door een zekere vrijheid ten opzichte van de Latijnse bron. Vergilius is veel bondiger, zoals ook Vondels prozavertaling van 1646 laat zien: (...) gelijck kranckhoofdige Pentheus de troepen der Razernyen, en twee zonnen, en twee Thebens ziet:Ga naar eind5.
Vondels latere - in 1660 verschenen - integrale vertaling van Vergilius' epos in dichtvorm tenslotte luidt met betrekking tot de versregels in kwestie nogal verschillend van de corresponderende regels in de opdracht van de Gijsbrecht. | |
[pagina 65]
| |
Men vergelijke: Als Pentheus, de Thebaen, kranckzinnigh, met veel zwiers,
De wilde troepen van de dolle Razernyen,
Twee Thebens teffens ziet, twee zonnen heeneryen:Ga naar eind6.
De conclusie moet zijn, dat Johan de Brune voor zijn Minne-praat van 1642 niet alleen Donne, Hooft en Huygens heeft gebruikt, maar ook, zij het voor zover wij nu kunnen zien slechts in een enkele passage, Vondel. De imitator blijkt de moderne Nederlandse letteren van zijn tijd grondig te kennen. |
|