Voortgang. Jaargang 9
(1988)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||
Veranderingen in de ambtelijke taal van Deventer tussen 1350 en 1500.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||
De documenten die het meest geschikt zijn om het plaatselijk taalgebruik te achterhalen (voor zover dat althans mogelijk is), zijn gedateerde en gelokaliseerde ambtelijke stukken (in origineel) van lokaal belang. Niet literaire teksten waarvan meestal tijd noch plaats van vervaardiging bekend is (en die bovendien zelden in origineel zijn overgeleverd). Liefst ook geen stukken die een ruimer dan lokaal belang hebben gehad (dus brieven aan de graaf van Holland, de bisschop van Utrecht enz.). Hierin immers kan de plaatselijke schrijver zijn taalgebruik hebben aangepast aan dat van de geadresseerde. Wanneer we deze teksten uitsluiten, komen we terecht bij de stadsboeken, keuren, schepenoorkonden en andere gebruiksteksten. De studie van dit soort taaldocumenten heeft in 1977 een grote stimulans gekregen door de uitgave van het Corpus Gysseling, waarvan reeks I gewijd is aan de ambtelijke teksten van vóór 1301. Het merendeel van deze teksten is afkomstig uit de zuidelijke Nederlanden. De noordelijke provincies zijn slecht of in het geheel niet vertegenwoordigd. De reden daarvan is dat men in het noorden pas in de 14de eeuw is begonnen met het gebruik van de volkstaal in ambtelijke stukkenGa naar eind5.. Omdat taalkundig onderzoek naar de chronologische en regionale verscheidenheid van het Middelnederlands pas mogelijk wordt wanneer we ook voor de 14de en 15de eeuw over dergelijke ‘databanken’ beschikken, zijn we aan de VU enkele jaren geleden begonnen met de opbouw van een corpus van ambtelijke teksten uit de 14de eeuwGa naar eind6.. De documenten worden in de computer ingevoerd met een tijd- en plaatsaanduiding. Bovendien krijgt ieder woord een taalkundige code meeGa naar eind7.. Daar het materiaal op dit moment nog niet een representatief beeld geeft van het hele Nederlands sprekende taalgebied, is taalkundig onderzoek voorlopig slechts mogelijk naar een bepaalde stad of streek. Een van de plaatsen waarvan de oorkonden inmiddels in ons corpus zijn ingevoerd, is Deventer. En in deze stad begint de grote stroom oorkonden in de volkstaal omstreeks 1350. Vandaar de keuze van het eerste in de titel genoemde jaartal. De verantwoording van de keuze van het tweede jaartal is moeilijker. De stroom eindigt namelijk niet in 1500. Dit jaartal is gekozen omdat volgens de handboeken het Middelnederlands op dat moment zo ongeveer zijn eindpunt zou hebben bereikt. De traditionele keuze van dit jaartal als beginpunt van het (vroeg)Nieuwnederlands is onder meer bepaald door het feit dat 1500 een historische datering is, het beginpunt van een culturele stroming, die onder meer wordt gekenmerkt door het algemene streven naar een eenheidstaal. Maar zijn er dan geen ontwikkelingen in de taal aan te geven die karakteristiek zijn voor de overgang van Middelnederlands naar Nieuwnederlands? Wie een Middelnederlandse tekst onder ogen krijgt, ziet toch met één oogopslag dat er verschillen zijn met het Nieuwnederlands. Kan men de veranderingen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||
die zo rond 1500 in de taal optreden dan niet als kenmerkend voor de overgang naar de nieuwe periode beschouwen? We worden hier geconfronteerd met twee problemen. Het eerste heeft betrekking op de woordgroep ‘de taal’: wat moet men met wat vergelijken? Een vergelijking van een Mnl. dialect met de Nnl. cultuurtaal geeft altijd een scheve voorstelling van zaken, omdat het ABN niet rechtstreeks uit een van de dialecten is voortgekomen. Het tweede probleem is dat de ontwikkelingen van Middel- naar Nieuwnederlands nog niet duidelijk in kaart zijn gebracht. Er zijn wel enkele grote lijnen uitgezet, maar er is nog heel weinig bekend over de chronologische en geografische verspreiding van de afzonderlijke ontwikkelingen. Wat de vormleer betreft lijkt de belangrijkste tendens te zijn: de vereenvoudiging van de flexiesystemen. Aan het slot van zijn Vormleer somt Van Loey een aantal veranderingen in de flexie op, voornamelijk betrekking hebbend op Brabant, Holland en Vlaanderen. De punten die hij noemt, hangen een beetje als los zand aan elkaar; een grote lijn ontbreekt en moet misschien ook wel ontbreken wanneer men een goed inzicht heeft in de taalwerkelijkheidGa naar eind8.. Op het terrein van de klankleer noemt Van Loey (in zijn Overzicht van de historische klankleer van het Nederlands) de diftongering en de samenval van dichtbij elkaar gelegen lange vocalen als typerend voor de overgang naar het Nieuwnederlands. (Het gaat om de ei en ij, de ui en ui2, de vanouds lange en de gerekte e, de vanouds lange en de gerekte o en de vanouds lange en de gerekte a.)Ga naar eind9. Deze ontwikkelingen hebben echter niet in alle dialecten plaatsgevonden. Ook nu nog zijn er streken waar men geen diftongering kent en streken waar de lange vocalen van verschillende herkomst niet zijn samengevallen. Als belangrijkste wijzigingen op het gebied van de syntaxis worden wel genoemd: het ruimere gebruik van voorzetselconstructies (dat erue ende hues Coenraets > dat erue ende hues van Coenraet), de vastere woordvolgordeGa naar eind10. en een toenemende differentiatie bij de voegwoordenGa naar eind11.. Over de geografische en chronologische verspreiding van de syntactische verschijnselen is vrijwel niets bekend.
Omdat er m.i. vooral behoefte is aan heel concrete gegevens, geordend naar plaats en tijd, heb ik een klein onderzoek gedaan naar de veranderingen in de ambtelijke taal van Deventer in de periode 1350 - 1500. Ik heb daartoe de taal van de 14de-eeuwse oorkonden die in ons corpus zijn ingevoerd (in totaal 69 stuks), vergeleken met die van 30 oorkonden uit de periode 1475-1500Ga naar eind12.. Van deze vergelijking breng ik hier verslag uit. Ik laat nu twee oorkonden volgen, waarvan de eerste representatief geacht kan worden voor de periode 1350-1400 en de laatste voor de periode rond 1500. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||
Deventer 1392 (Archieffilm nr.726)Wy hadema(n) van heten ende Aernt vpper heest Scepen in der stad van deuenter tughen openbare / dat vor ons in scepe(n)doem is ghecome(n) . Arent to bursen en(de) becande mit sine(n) goede(n) wille(n) vor hem en(de) vor sine erfghenome(n) / dat Egbert strubbe en(de) Aleyt sijn echte wijf erflike(n) en(de) ewelike(n) hebben iaerlix.. dordehalf punt gheldes cleynre pe(n)ni(n)ghe iaerliker renthe(n) payments daer me(n) in der tijt ghemeynlic in der stad van deuenter tyns en(de) hueshure mede betale(n) mach / alse vyt der eenre helfte(n) va(n) sine(n) erue en(de) hues voer en(de) achter dat hi nv ghecoft heft dat gheleghe(n) is in der stad va(n) deue(n)t(er) in der stad va(n) deuent(er)Ga naar eind13. in der Noordenb(er)ghe strate(n) / tussche(n) de(n) erue en(de) hues dat tobehoert aleyt mases an die ene zijt / en(de) tussche(n) de(n) erue en(de) de(n) hues dat tobehoert.. wysen wigbolts an die ander zijt . iaerlix daer vyt te heffe(n)ne en(de) tebore(n)ne / die ene helfte daer af to zantghange(n) en(de) die ander helfte daer af to paessche(n) alse me(n) ghemeynlic in der stad van deuenter tyns ende hueshure plecht te heffe(n)ne en(de) tebore(n)ne . al arghelist hier vytghesproke(n) Jn orconde des so hebbe(n) wy onse zeghele an dessen breef ghehange(n) Ghegheue(n) int iaer ons h(er)en dusent drie hondert twe en(de) neghentich des wonsdaghes na sente Peters en(de) Pawels dach.. | ||||||||||||||||||||||
Deventer 1486 (Archieffilm nr.148)Wij Peter gotscalck ende Geert kuerkamp Scepen(en) Jnder Stat van Deuenter Tuegen apenbair dat voir ons in Scependom gekomen synt johan heckman ende Griet sijn echte wijff myt hem als myt oeren rechten momber Ende kanden dat sie erfflicken vercoft hebben om een su(m)me gelts die hem wall is betaelt Geert heckman soedane drie golden Rijnsgulden jairlicker Renthen off payment dat dair guet voir is als sie jairlix hebben vth enen erue ende huese gelegen jnder Stat van deuenter anden nyen merckt tusschen erue ende huese Geert kock andie een sijt ende herman heesackers erffg(enamen) andie ander sijt Ende jairlix dair vth te heffen ende te boeren halff toe paesschen en(de) halff to xantgang(en) nae vytwijsynge eens Scepen(en) briefs myt Segele peter gotscalck ende herman ludolph besegelt den sie Geert voirs(eit) dair van auer hebben geleuert Beheltlicken voirt jnden voirs(eiden) dyngen anders elckermalck sijns rechts Sonder argelist Oirkonde sbriefs myt onsen Segelen besegelt Gegeuen Jnt Jair ons heren duesent vijrhondert Sesendetachtentich opten manendach nae sunte Andries dach | ||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||
op het gebied van de vormleer worden besproken, daarna enkele veranderingen m.b.t. de klankleer en de spelling en tot slot enkele punten op het terrein van de syntaxis. | ||||||||||||||||||||||
Veranderingen in de ambtelijke taal van Deventer1. De meervoudsvorm Scepen:In de 14de eeuw is de meervoudsvorm scepen, zonder uitgang, in de nominatief de gewone vorm. Deze komt 84x voor naast 4x scepene. Het is een vorm die we niet alleen in Deventer, maar ook in andere plaatsen in de IJselstreek aantreffen en met een geringere frequentie ook elders (in Holland en Brabant bijvoorbeeld)Ga naar eind14.. De uitgang -en, die het woord in Deventer rond 1500 bevat (40x; andere vormen treffen we dan niet meer aan) komt in de 14de eeuw in het geheel niet voor. Het feit dat sommige mannelijke woorden (het gaat niet alleen om scepen, maar ook om morghen (18x) en schomaker (1x)) in het 14de-eeuws Deventers in het meervoud zonder uitgang kunnen voorkomen is opmerkelijk. Van Loey maakt geen melding van dit verschijnsel. Hij spreekt alleen over onzijdige woorden op -en, -el en -er, die deze eigenaardigheid in jonge, d.w.z. 15de-eeuwse teksten zouden vertonenGa naar eind15.. Ook in de grammatica van het Middelnederduits van Lasch en in de studie van de taal van de Gelderse oorkonden van Tille worden deze vormen niet vermeld. De vervanging van de meervoudsvormen scepen en scepene door scepenen, die blijkens de Cameraarsrekeningen in het midden van de 15de eeuw haar beslag al moet hebben gehadGa naar eind16., is te beschouwen als een aanpassing aan de uitgangen van de zwakke flexie. Van Loey beschouwt deze meervoudsvormen op een -n bij woorden die vanouds sterk verbogen worden als een Brabantse eigenaardigheid van de 15de eeuwGa naar eind17.. Deze beperking tot Brabant lijkt niet terecht: ook in Deventer komen deze vormen dus voor, evenals trouwens in de Gelderse oorkondenGa naar eind18.. Het oude meervoud zonder uitgang treffen we rond 1500 in Deventerzoals ook thans nog in het ABN - alleen nog maar aan in de aanduidingen van maat en tijd: pont en jaer. | ||||||||||||||||||||||
2. De -e-uitgang in te heffenne:In het Middelnederlands kennen we nog het zogenaamde gerundium, dat er uitziet als een verbogen vorm van de infinitief. De genitief komt zelden | ||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||
voor, de datief daarentegen volop, met name in de combinatie met te: te wisene, te gheuenne, enz. Van Loey deelt mee dat de groep -e(n)ne in Brabant en Holland in de 14de eeuw al is gereduceerd tot -en: te copenGa naar eind19.. Op grond van deze mededeling zou men verwachten dat in het Deventers van de 14de eeuw de volle uitgang nog regel is. Het tegendeel is echter waar: van de 205 constructies van te + inf. zijn er slechts 43 (= 21%) met een datiefuitgang. In alle overige gevallen blijkt, net als in Brabant en Holland, apocope van -e te hebben plaatsgevondenGa naar eind20.. Deze ontwikkeling heeft zich in de 15de eeuw voortgezet: in de oorkonden van rond 1500 heb ik geen enkele -e(n)ne-vorm meer aangetroffenGa naar eind21.. | ||||||||||||||||||||||
3. De sc van scepen:Scepenen is een van de drie woorden die rond 1500 nog met sc worden gespeld. De andere twee zijn: scriuen en scoemaker. De eerste twee (scepenen en scriuen) komen ook in de 14de eeuw uitsluitend met sc voor. Daarentegen werd bijv. schilling toen altijd met sch geschreven, zoals ook rond 1500 nog het geval is. Daarnaast is er een aantal woorden, waartoe o.a. schade en scheyden behoren, die aanvankelijk een wisselende spelling kennen op dit punt, maar waar de sch het op den duur wint. Dat de sc zich in scriuen (in een positie vóór r) langer heeft weten te handhaven dan in andere woorden stemt overeen met wat Tille voor het Gelders en Lasch voor het Nederduits heeft geconstateerdGa naar eind22.. Van de andere twee woorden lijkt de oude spelling met sc opmerkelijk. Het woord scoemaker komt echter slechts tweemaal voor en er zou dus sprake kunnen zijn van toeval. Het woord scepenen daarentegen treffen we maar liefst 40 keer aan en de spelling daarvan met sc kan niet aan toeval worden geweten. We moeten constateren dat dit woord zich wat de uitgang betreft wel heeft aangepast aan een nieuwe mode, maar wat de spelling (uitspraak?) van de consonantgroep aan het begin van het woord betreft, beslist nietGa naar eind23.. | ||||||||||||||||||||||
4. De eerste klinker van openbare:De uit de wgerm. korte o gerekte o verschijnt in de oostelijke dialecten in de 14de eeuw soms als een a: lauen i.p.v. louen, bauen i.p.v. bouen, enzovoortGa naar eind24.. Slicher van Bath heeft in zijn onderzoek naar de taal van de oudste Overijsselse oorkonden in de volkstaal negen taalkenmerken gezocht die een positiebepaling van Overijssel ‘tussen West en Oost’ mogelijk maaktenGa naar eind25.. Het betreft | ||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||
woorden of verschijnselen die regelmatig voorkomen in deze oorkonden en die in het ten westen van Overijssel gelegen gebied (Utrecht) een andere vorm hebben dan in meer oostelijk gelegen streken (Munster of Gelderland). Een van deze kenmerken is de gerekte o die in Utrecht altijd als o verschijnt. In Gelderland en ook in het Nederduitse gebied treffen we aanvankelijk zowel o als a aan, maar in de tweede helft van de 14de eeuw krijgt de (uit het zuiden afkomstige) a de overhand en deze heeft in de 15de eeuw de o helemaal verdrongenGa naar eind26.. De gegevens van Deventer stemmen overeen met dit beeld: in de 14de eeuw 54x open t.o. 9x apen en 20x ouer t.o. 1x auer; rond 1500 treffen we uitsluitend a-vormen aan (zie apenbair en auer in de oorkonde uit 1486)Ga naar eind27.. Opmerkelijk is dat de a-spelling zich rond 1500 niet meer beperkt tot de woorden met een wergm. o, maar zich ook heeft uitgebreid tot die met een wgerm. u, zodat dan ook vormen als bateren (‘boter’) en gekamen voorkomen. Maar in deze gevallen komt naast de a ook de o nog voor: naast 10x gekamen staat 14x gekomenGa naar eind28.. | ||||||||||||||||||||||
5. De gh van ghecomen:Volgens Van Loey wordt de g vóór een palatale vocaal als gh geschreven, in andere gevallen als een gGa naar eind29.. In grote lijnen klopt dit wel met wat we in de 14de eeuw in Deventer aantreffen: 664x ghe naast 42x ge; 48x ghi naast 1x gy. Daarnaast treffen we de gh echter ook voor de a aan: 9x gha naast 4x ga. Het aantal keren dat gh voor een o en u staat (resp. 2x en 1x), is te verwaarlozen. Rond 1500 is de spelling op dit punt sterk gewijzigd: honderden keren ge en slechts 36x ghe; verder nog 1x ghi en in alle overige gevallen alleen maar een g. Over een ontwikkeling in de schrijfwijze van gh naar g, misschien gepaard gaande met een verandering in de uitspraak, wordt door Van Loey niet gerept. Toch is deze ontwikkeling, althans in het Deventer materiaal, duidelijk aanwezigGa naar eind30.. | ||||||||||||||||||||||
6. De c van becande:Het is opmerkelijk dat in de 14de eeuw uitsluitend het woord ‘bekennen’ wordt gebruikt: hi becande dat [...], terwijl in de 15de eeuw alleen maar ‘kennen’ voorkomt: si kanden dat [...]. Over dit verschil in woordkeus wil ik het echter niet hebben. Het gaat me hier om het gebruik van de c t.o. de k. Tille heeft voor het woord orkonde uitgezocht hoe de verhouding tussen c en | ||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||
k chronologisch verloopt in de Gelderse oorkonden. Haar bevindingen zijn: aanvankelijk (d.w.z. begin 14de eeuw) overweegt de c, maar aan het einde van de 14de eeuw is de k al aan de winnende hand, terwijl de c in de 15de eeuw een zeldzaamheid aan het worden isGa naar eind31.. In Deventer zien we dezelfde ontwikkeling, alleen iets later in de tijd. In de hele 14de eeuw is de k nog een uitzondering: 60x een c in het woord orconde en 2x een k; 41x becande met een c, en 1x met een k; woorden als vercoft en nacomelinghen uitsluitend met een c. Rond 1500 is k regel geworden, maar de c komt nog wel voor: 14x verkoft naast 5x vercoft; 5x nakomelingen, 2x met een c; het woord orkonde komt trouwens dan uitsluitend met een k voor. De c staat voorlopig nog sterk in aan het Latijn ontleende woorden, die voornamelijk betrekking hebben op kerkelijke zaken: capelle, capittel, cloester, consent, conuent, cruys. | ||||||||||||||||||||||
7. iaerlix: de lange o, a en u in gesloten lettergreep:In de 14de eeuw is het gebruikelijke lengteteken in Deventer de e. De schrijfwijze met i komt niet voor: men schrijft ae en oe (met soms vóór r een o of oo) en alleen bij de u treedt soms de y als verlengingsteken op. Rond 1500 ligt de situatie geheel anders: de lange a wordt in 70% van de gevallen met ai geschreven (vgl. jairlix) en in 30% met ae, de lange o in 79% met oi (vgl. voir en oirkonde) en in 21% met oe en voor de lange u gelden de percentages: 93% uy (of vy) en 7% ue. De i als lengteaanduider is, naar men aanneemt, afkomstig uit de Rijnstreek en heeft zich vanaf de 13de eeuw naar het westen en noordwesten verbreid, terwijl de e als lengteaanduider in Vlaanderen is ontstaan en zich naar het oosten en noorden heeft verspreidGa naar eind32.. In de tweede helft van de 13de eeuw treffen we de i (naast de e) al aan in Utrecht, Holland en ZeelandGa naar eind33.. Gezien het feit dat de 14de-eeuwse oorkonden uit Deventer en ook de vroege Gelderse oorkonden uitsluitend de verlenging d.m.v. e kennen, mogen we aannemen dat de 13de-eeuwse Rijnlandse uitstraling van de i niet meteen is doorgedrongen tot Gelderland en Overijssel. De i wordt in Gelderland pas sinds 1380 als lengteteken gebruikt en in Deventer verschijnt de i pas na 1400Ga naar eind34.. Tille maakt aannemelijk dat de schrijfwijze met i als lengteaanduider in Gelderland is geïntroduceerd door de hertogelijke kanselarij, waar men na 1380 ineens op deze spelling overgaatGa naar eind35.. Het lijkt niet onmogelijk dat Deventer in de 15de eeuw zijn spelling van de lange vocalen aan de in Gelderland heersende mode heeft aangepast. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||
8. De klinker in het woord punt:De wgm. korte u voor gedekte nasaal treffen we o.m. aan in de woorden orconde, ons, summe en punt of půnt. In de westelijke (nederfrankische) dialecten en ook in het latere Nnl. is de o in deze woorden gewoon, in het Middelnederduits de u (uitgesproken als een korte oe)Ga naar eind36.. In de 14de eeuw is in Deventer de spelling punt gewoon: 112x naast 13x pont. Summe vertoont uitsluitend een u. Voor de andere twee woorden, is de o normaal: 61x orconde naast 1x orcunde en 200x ons, terwijl vns niet voorkomt. Rond 1500 is de situatie iets gewijzigd: punt komt niet meer voor, alleen nog pont (14x). Naast summe (16x) komt nu ook somme (2x) voorGa naar eind37.. Een tendens ten gunste van de o dus. In overeenstemming hiermee is het voorkomen van woorden als gonnen en monten. Toch heeft de u niet alleen maar terrein verloren: bij de woorden oirkonde en ons heeft de u een bescheiden winst geboekt (23x oirkonde naast 4x oirkunde; 78x ons naast 5x vns)Ga naar eind38.. Over de uitspraak van deze u in het Deventers valt op grond van dit taalmateriaal niets te zeggen. Wanneer de klinker niet voor gedekte nasaal staat, maar voor een andere consonant of consonantgroep, dan constateren we eveneens een toenemende voorkeur voor de o: in de 14de eeuw meest vp (139x naast 5x op), rond 1500 is de o duidelijk in de meerderheid: 40x op naast 18x vp. Samenvattend kunnen we zeggen dat de o uit wgm. korte u rond 1500 sterker staat dan in de 14de eeuw. Tille is voor de taal van de Gelderse oorkonden tot dezelfde conclusie gekomenGa naar eind39.. | ||||||||||||||||||||||
9. De tweeklank van ghemeynlic:De wgm. ai heeft zich in de Nederl. cultuurtaal tot een ee ontwikkeld vóór r, vroegere x (h) en w en in de Auslaut, terwijl in de overige posities een ei verschijnt vóór i en j in de volgende syllabe (klein) en anders een ee (steen)Ga naar eind40.. Slicher van Bath trof in de door hem onderzochte Utrechtse bronnen vrijwel steeds een ee aan, ook wanneer er in de volgende syllabe vroeger een i of j stond (een, gemeen, enz.), in de Westfaalse (Munsterse) meestal een eiGa naar eind41.. De 11 oorkonden uit Deventer en directe omgeving, daterend uit de eerste helft van de 14de eeuw, sluiten aan bij het westen: zij kennen vrijwel uitsluitend een eeGa naar eind42.. De constateringen van Slicher van Bath stemmen niet overeen met wat ik heb aangetroffen in de oorkonden uit de tweede helft van de 14de eeuw. Zo komen bijvoorbeeld de woorden meyster (3x) en heilich (4x) alleen met een ei/ey voor; bij het woord cleyn is de ey in de meerderheid: 52x naast 26x cleen; en bij de woorden een en ghemeen scoort de ee het hoogst: 116x een | ||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||
naast 15x eyn en 48x ghemeen naast 29x ghemeyn. De schrijfwijze met ei is dus beslist niet zeldzaam te noemen, evenmin trouwens als die met ee voor woorden die in het westen met ei verschijnen. Rond 1500 is de verdeling van de ee- en ei-vormen gewijzigd. Dan treffen we van een en gemeen alleen nog maar ee-vormen aan, evenals van helich (dat echter slechts eenmaal voorkomt in een datering opter heliger drie konyngen Auent), terwijl clein en meyster uitsluitend met ei verschijnen. Als men een conclusie zou willen trekken uit de gegevens van dit oorkondenmateriaal (dat misschien voor sommige woorden te bescheiden van omvang is) zou men kunnen zeggen dat de doubletten van de 14de eeuw verdwenen zijn. Deventer lijkt zich bij zijn keuze tussen ee en ei in grote lijnen aan te sluiten bij de westelijke traditieGa naar eind43. en niet bij het Nederduits en het GeldersGa naar eind44.. | ||||||||||||||||||||||
10. Het voornaamwoord dessen:Het woord ‘deze’ verschijnt in de 14de eeuw in Deventer meestal als desse (en de verbogen vormen desser en dessen). Deze vorm komt 87x voor, naast slechts 27x deseGa naar eind45.. Rond 1500 is er van de twee woorden nog slechts één overgebleven: dese is afgevallen, en desse (20x) heeft gewonnen. Op dit punt sluit het Deventers aan bij het Middelnederduits waar ook desse (met als varianten düsse en disse) algemeen is geworden en de oudere vorm met één s en gerekte e heeft verdrongen, althans in de schriftcultuurGa naar eind46.. Opmerkelijk is trouwens wel dat de desse-vorm in de door Tille onderzochte Gelderse oorkonden helemaal niet voorkomtGa naar eind47.. De overwinning van desse in Deventer lijkt definitief te zijn geweest, want rond 1900 is het woord deze in Deventer nog steeds niet bekend: men kende (en kent?) in bijvoeglijk gebruik disse met daarnaast in zelfstandig gebruik dissentGa naar eind48.. | ||||||||||||||||||||||
11. De ee van breef:Het westelijk Middelnederlands en het Middelnederduits onderscheiden zich onder meer in het gebruik van de klinker in woorden als brief, sliep en siele. In het Mnd. kennen deze woorden een ê, al komt zo nu en dan ook wel eens een ie voorGa naar eind49.. In de Gelderse oorkonden daarentegen is de ie gewoon en komt een enkele keer wel eens een ee voorGa naar eind50.. Slicher van Bath heeft in de groep oorkonden uit Deventer en omgeving van de eerste helft van de 14de eeuw vrijwel uitsluitend ie aangetroffen. In slechts 2 van de 20 oorkonden kwam naast de ie ook de ee voorGa naar eind51.. Mijn | ||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||
bevindingen voor de tweede helft van de 14de eeuw zijn anders. De ee is dan duidelijk in de meerderheid: 63x breef naast 35x brief; 7x preester naast 1x priester. Rond 1500 is de ee in het woord ‘brief’ percentueel afgenomen: 19x breef naast 32x brief. Deventer sluit zich op dit punt dus meer bij het westen aan. | ||||||||||||||||||||||
12. De e van sente:In de Deventer oorkonde uit 1300 die in het Corpus Gysseling is opgenomen, komt eenmaal het woord sinte voorGa naar eind52.. In de Klankatlas van het dertiendeeeuwse Middelnederlands die door Berteloot op basis van dit corpus is samengesteld, fungeert Deventer dientengevolge als een sinte-plaatsGa naar eind53.. Het merkwaardige is nu dat we dit woord in het Deventers van de 14de eeuw helemaal niet aantreffen. In de Overijsselse oorkonden uit de eerste helft van die eeuw die door Slicher van Bath zijn onderzocht, komt sinte slechts 2x voor naast 16x sente, 8x san(c)te en 8x sun(c)teGa naar eind54.: het eerste sinte is de vermelding in de Deventer oorkonde van 1300 (die in het Corpus Gysseling is opgenomen), de andere is een woord uit een Zwolse oorkonde van 1350, waarin de nasaalstreep is opgelost als -in-Ga naar eind55.. De sinte-vorm van 1300 lijkt in Overijssel dus een uitzondering te zijn, en geen regel. Hoe zit het nu in de tweede helft van de 14de eeuw in de stad Deventer? Wel in die tijd blijkt sente de gewone vorm te zijn. Dit woord trof ik 49x aan, naast slechts 1x sunte en 1x sante. De stad is echter niet een sente-plaats gebleven: rond 1500 blijkt sunt(e) de gewone vorm te zijn: 28x sunt(e), 2x sunct en 2x sanct. In het Middelnederduits is sünte eveneens de gebruikelijke vorm, naast ook wel sinte, sente en een enkel ouder sante. Lasch neemt aan dat sünte zich uit sinte heeft ontwikkeld (dat zelf uit sente zou zijn ontstaan) door de voortonige positie (altijd voor een eigennaam) en onder invloed van de voorafgaande sGa naar eind56.. Voor Deventer lijkt deze ontwikkeling niet erg waarschijnlijk, omdat in deze stad sente, naar we mogen aannemen, onmiddellijk is opgevolgd door sunte. Daar in de Cameraarsrekeningen van 1447 sente nog de gebruikelijke vorm is, zal de stad in het derde kwart van de 15de eeuw op sunte zijn overgegaan. Waarom dat is gebeurd, is mij vooralsnog niet duidelijk. | ||||||||||||||||||||||
13. De volgorde van de leden van de constructie is ghecomen:In het moderne Deventers is in de afhankelijke dat-zin met een hww en een volt.dw. uitsluitend de volgorde gekomen is gebruikelijkGa naar eind57.. In de 14de en | ||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||
15de eeuw is dit nog niet het geval: dan zijn beide volgordes nog mogelijk, al wijzen de percentages uit dat de constructie met het volt.dw. vooraan in de 15de eeuw aan de winnende hand is. In de 14de eeuw schreef men in 59% van de gevallen (= 128x) ghecomen is en in 41% (= 88x) is ghecomen. Rond 1500 is het eerste percentage opgelopen tot 71%. Twee constructies zijn bijzonder vast in hun volgorde, nl. gelegen is dat zonder uitzondering in de ‘groene’ volgorde verschijnt en is betaelt dat vrijwel altijd de ‘rode’ volgorde kent. Wanneer we deze constructies buiten beschouwing laten, worden de percentages voor de volgorde volt.dw - hww nog sprekender: van 53% in de 14de eeuw tot 89% rond 1500. | ||||||||||||||||||||||
14. De herhaling van tusschen:Vaak is er in de schepenoorkonden sprake van een financiële transactie waarbij een hues ende erue wordt verkocht of verhuurd of waarbij dit als onderpand dienst doet. In een dergelijk officieel stuk dient nauwkeurig te zijn aangegeven om welk perceel het gaat. Meestal wordt er meegedeeld in welke straat het huis staat, wie erin woont (eventueel: gewoond heeft) en wie de buren zijn op het moment dat de akte is opgesteld. Het hues ende erue heeft dan meestal een bijzin bij zich als in de oorkonde uit 1392Ga naar eind58.: dat gheleghen is in der stad van deuenter in der Noordenberghe straten tusschen den erue ende hues dat tobehoert aleyt mases an die ene zijt ende tusschen den erue ende den hues dat tobehoert wysen wigbolts an die ander zijt In deze bijzin treffen we het verschijnsel aan waar het me hier om gaat: de herhaling van tusschen. Men zegt niet: ‘Hij woont tussen Piet en Klaas’, maar: ‘Hij woont tussen Piet en tussen Klaas’. En dit gebeurt niet incidenteel, maar vrij konsekwent. Wanneer we het woord tusschen in het MNW opzoeken, treffen we bij betekenis I.1.a. (d.w.z. het voorzetsel ‘tussen’ bij ruimtebegrippen) één voorbeeld aan waarin het voorzetsel wordt herhaald. Verdam merkt daarbij op: ‘De herhaling van tusschen is een meer voorkomend hebraisme in de vertaling van het Oude Testament’. Een hebraïsme dat in de 14de eeuw in Deventer al is ingeburgerd! Het lijkt nogal ongeloofwaardig, zeker wanneer we ons realiseren dat de oudste vertalingen van bijbelgedeelten dateren uit de tweede helft van de 13de eeuw, dat deze boeken in de middeleeuwen vrijwel uitsluitend in het bezit zullen zijn geweest van kloosters en misschien van enkele geestelijken en dat - last but not least - deze vertalingen niet naar het Hebreeuws, maar | ||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||
naar het Latijn zijn vervaardigd. Het lijkt me dan ook waarschijnlijker dat de herhaling van het woord tusschen in het Middelnederlands zonder meer mogelijk was en dat de overeenstemming met het Hebreeuws op dit punt op toeval berust. En dat zou betekenen dat men bij een omschrijving van dit woord in de woordenboeken niet mag volstaan met iets als: ‘In ruimtelijke zin: Gebezigd om aan te geven, dat iets of iem. zoo geplaatst is of wordt, dat zich ter weerszijden twee al dan niet uitdrukkelijk in de bep. genoemde zelfstandigheden bevinden’ (WNT), maar dat er een of meer betekenisomschrijvingen zouden moeten worden toegevoegd. Mijn veronderstelling omtrent het algemene karakter van de herhaling van ‘tussen’ wordt gesteund door het feit dat dit verschijnsel ook in 13de-eeuwse teksten al voorkomt. In het Corpus Gysseling trof ik het 14 keer aanGa naar eind59.. Wanneer tusschen in het 14de-eeuws Deventers niet alleen ‘tussen’ heeft betekend, maar ook zoiets als ‘grenzend aan’ of ‘in een zekere betrekking staande met’, zou het theoretisch gezien mogelijk moeten zijn dat het woord in zijn eentje voorkomt en dan wordt gevolgd door slechts één zelfstandigheid. Wel, dit komt ook inderdaad enige malen voor. Ik geef een voorbeeldGa naar eind60.: Voertmeer hoer deel van tweelf punt gelts cleenre penninghe iaerliker renthen. uyt eruen ende huysen te ghader ghelegen dat ene an den anderen vp den berghe dwers ouer die strate thegens den kerchoue / tusschen den erue ende den huys Lamberts ter beke an die ene zijt. Voertmeer [...] Inmiddels is me al gebleken dat de herhaling van tusschen in de 14de eeuw niet uitsluitend in Deventer voorkomt. Ik trof het verschijnsel ook regelmatig aan in oorkonden uit Helmond en ongetwijfeld zal verder onderzoek aan het licht brengen dat het niet bij deze twee plaatsen blijft. Het woord tusschen in de hierboven genoemde betekenis heeft zich niet kunnen handhaven. Honderd jaar later blijkt de ambtelijke taal van Deventer het al niet meer te kennen. In de tweede oorkonde lezen we dan ook: tusschen erue ende huese Geert kock andie een sijt ende herman heesackers erffgenamen andie ander sijt | ||||||||||||||||||||||
15. De formulering al arghelist hier vytghesproken:In veel oorkonden wordt aan het slot meegedeeld, dat ‘kwade trouw’ ten opzichte van datgene wat in de oorkonde is vastgelegd, achterwege dient te | ||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||
blijven. Aanvankelijk wordt daarvoor in Deventer de formulering gebruikt die we in de eerste oorkonde aantreffen: al arghelist hier vytghesproken (met lichte variaties). Na 1390 treffen we ook de woordgroep sonder arghelist aan. In totaal in de 14de eeuw 37x de eerste formulering en 14x de tweede. Rond 1500 komt alleen sonder argelist nog maar voorGa naar eind61.. Heeft de eerste woordgroep het moeten afleggen, omdat men de syntactische structuur van deze elliptische constructie (waarin de persoonsvorm ontbreekt) niet meer doorzag? Of heeft de neiging tot beknoptheid het gewonnen? | ||||||||||||||||||||||
16. De tijdsbepaling des wonsdaghes:In beide oorkonden wordt de datering aangegeven met behulp van een heiligendag. In de eerste wordt er gezegd des wonsdaghes na de dag van Petrus en Paulus, in de tweede opten manendach na de dag van Andreas. Een woordgroep in de genitief tegenover een voorzetselconstructie. Toeval of een voorbeeld van hoe de genitief het op den duur heeft moeten afleggen tegen de nieuwe constructies met een voorzetsel? In de 14de eeuw wordt de genitiefconstructie altijd gebruikt wanneer dat mogelijk is, en dat in totaal 40x. Rond 1500 zien we daar verandering in optreden. Van de 16x dat er dan een genitief mogelijk zou zijn, wordt deze slechts 9x gebruikt; in de resterende 7 gevallen zien we een voorzetselconstructie verschijnen, zoals in de tweede oorkonde: opten manendachGa naar eind62.. | ||||||||||||||||||||||
17. De formulering Jn orconde des:Als laatste punt wil ik aan de orde stellen de formule waarmee de Deventer oorkonden gewoonlijk besluiten: Jn orconde des so hebben wy onse zeghele an dessen breef ghehangen. Van de 63 documenten uit de 14de eeuw die deze slotzin kennen, zijn er 53 waarvan de bouw van de slotformule gelijk is aan die van de eerste oorkonde. De groep in orconde des is waarschijnlijk het beste te vertalen met ‘Tot een getuigenis daarvan’, wat dan kan worden omschreven als ‘Om dit document de status van een bewijskrachtig stuk te verlenen.’ Van de resterende 10 zijn er 5 die dezelfde bouw vertonen, maar waarin het woordje des nader is uitgewerkt (als desser vorscr. dinghe bijvoorbeeld). De laatste 5 hebben een elliptische bouw: in orconde des briefs met onsen zeghelen bezeghelt. Gezien het feit dat de groep des briefs in de genitief staat, moeten we deze als een nabepaling bij orconde opvatten, met als betekenis ‘van wat er in dit stuk staat’. Als weggelaten in deze constructie moet dan worden beschouwd: hebben wi desen briefGa naar eind63.. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||
Ik heb de indruk dat men deze slotformule, met name de laatste in elliptische vorm, in de 15de eeuw niet meer heeft doorzien. Het woordje in in de betekenis ‘tot/als’ heeft men waarschijnlijk niet meer gekend en toen gewoon maar weggelaten. Dat leidde tot een formulering als in de tweede tekst: Oirkonde sbriefs myt onsen Segelen besegelt. Deze formule komt in 22 van de 27 documenten van rond 1500 voor. We treffen echter ook nog enkele slotzinnen aan, die een keurige syntactische bouw vertonen: des to oirkonde so heb ick [...]Ga naar eind64.. | ||||||||||||||||||||||
SlotTot slot dan de vraag of we de veranderingen die als kenmerkend (?) voor de overgang van het Mnl. naar het Nnl. worden beschouwd, ook in het Deventers tussen 1350 en 1500 aantreffen. We zullen de verschillende punten even kort nalopen.
Wat betreft de vormleer is de vereenvoudiging van het flexiesysteem genoemd. Hiervan hebben we twee voorbeelden aangetroffen:
Wat de klankleer betreft heeft Van Loey gesproken over diftongering en samenval van vocalen als kenmerkend voor de overgang naar de Nieuwe Tijd.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||
We gaan naar de syntaxis. Ook op dit terrein hebben we op grond van ons materiaal enkele veranderingen in het taalgebruik kunnen constateren, die lijken aan te sluiten bij de algemene tendenzen. Dat zijn:
In zijn artikel ‘Tussen Saksen en Hollanders; de wording van Oost-Nederland’ zegt Koch over de 15de eeuw: ‘De Hollanders waren in de 15de eeuw aan de IJsel niet gezien en men kan zich voorstellen dat de IJselbewoners zich ook voor hun taal afsloten.’ De ‘Hollandisering’ van Oost-Nederland zou eigenlijk pas in de tweede helft van de 16de eeuw langzaamaan zijn begonnenGa naar eind65.. Op grond van het oorkondenmateriaal kunnen we constateren dat de ambtelijke taal van Deventer tussen 1350 en 1500 volop in beweging is. Van een systematisch kiezen voor niet-Hollandse vormen is mijns inziens evenwel geen sprake. In de 15de eeuw maakt Deventer in veel gevallen een keuze tussen reeds bestaande mogelijkheden. Nu eens kiezen ze voor de vorm die met het Nederduits of met het Gelders overeenstemt, dan weer kiezen ze voor de Hollandse variant. Sommige ontwikkelingen sluiten duidelijk aan bij de algemene tendenzen, andere zijn waarschijnlijk meer regionaal bepaald. In enkele gevallen is een in deze periode gemaakte keuze (zoals de keuze voor de a in apen) in later tijd weer ongedaan gemaakt, misschien onder invloed van de Nnl. cultuurtaal. Maar dat zijn ontwikkelingen van na 1500 en het onderzoek daarnaar laat ik graag aan anderen over. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||
Noten* Het onderzoek waarvan hier verslag wordt gedaan, is verricht in het kader van het voorwaardelijk gefinancierde programma Corpusgebaseerde woordanalyse (VU Lett 83/7). Mw. S. Hiddema, conservatrice van de gemeentelijke archiefdienst van Deventer, was zo vriendelijk de ‘Oorkondenfilm’ ten behoeve van het onderzoeksprogramma ter beschikking te stellen. De heer A.C.F. Koch te Deventer heeft een groot deel van de 14de-eeuwse oorkonden gecollationeerd, waarvoor mijn hartelijke dank. Voor het moderne Deventers mocht ik het corpus van het project ‘Fonologische en Morfologische eigenschappen van Nederlandse dialecten’ raadplegen, dat op de VU aanwezig is. Ik dank de heren A.C. Goeman en P.Th. van Reenen daarvoor. Tot slot ben ik de heren J.B. Berns en P.Th. van Reenen erkentelijk voor hun kritische opmerkingen naar aanleiding van een eerdere versie van dit artikel. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||
|
|