Voortgang. Jaargang 9
(1988)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |||||||||||
InleidingGa naar eind1De bovenstaande verzen zijn afkomstig uit de Roman van den Riddere metter Mouwen (RRmM)Ga naar eind2, een Middelnederlandse Arturroman die is opgenomen in de beroemde Lancelotcompilatie.Ga naar eind3 De verzen hebben betrekking op de held van het verhaal, wiens queeste naar zijn vader een deel van het handelingsverloop bepaalt. In zeker opzicht slaan ze echter ook op het werk zèlf: een roman waarvan, naar tegenwoordig bijna algemeen wordt aangenomen, geen directe bron bekend is. Wel lijkt de RRmM invloed te hebben ondergaan van twee andere Arturromans, de Walewein en de MoriaenGa naar eind4, maar volgens de tegenwoordige inzichten wacht de vraag, aan welke bron het verhaal zijn structuur ontleend kan hebben, nog steeds op een bevredigend antwoord. Een complicerende factor in deze kwestie is, dat de RRmM niet in de oorspronkelijke vorm is overgeleverd. Het verhaal, zoals de compilator dat in zijn verzamelwerk geïnterpoleerd heeft, is namelijk een ingrijpend verkorte bewerking van een oudere versie van de roman, die naar schatting ruim drie keer zo lang moet zijn geweest. Van een afschrift van deze versie is een fragment van 320 deels beschadigde verzen bewaard gebleven, waarmee in de compilatieversie slechts 95 verzen corresponderen.Ga naar eind5 De oorspronkelijke roman is waarschijnlijk in de tweede helft van de 13e eeuw in Vlaanderen ontstaan.Ga naar eind6 Er moet hierbij eerder aan een late dan aan een vroege datering gedacht worden.Ga naar eind7 Over de exacte tijd en plaats van ontstaan valt echter niets met zekerheid te zeggen, net zo min als over de identiteit van de dichter. | |||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||
De RRmM behoort stellig niet tot de meestbesproken werken uit de Middelnederlandse letterkunde. Toch lijkt de wetenschappelijke belangstelling voor deze intrigerende Arturroman onderhand toe te nemen. Schonk men in de vorige en aan het begin van deze eeuw nog hoofdzakelijk aandacht aan de bronnenkwestie, in het tegenwoordige onderzoek is het vooral het aspect van de intertekstualiteit dat centraal staat.Ga naar eind8 Daarnaast is men zich meer gaan richten op de analyse van de structuur en de ‘sen’ van de roman, waarbij onder de laatste term verstaan moet worden: de thematische laag van een verhaal, zoals die door een dichter in een zorgvuldig opgebouwde ‘conjointure’ (compositie) stapsgewijs zichtbaar wordt gemaakt.Ga naar eind9 In dit artikel zal evenwel opnieuw aandacht gevraagd worden voor de bronnenproblematiek; een kwestie, die voor een juiste interpretatie van de in vele opzichten nogal raadselachtige roman wellicht belangrijker is, dan tegenwoordig aangenomen wordt. | |||||||||||
Korte samenvatting van het verhaalMet Pinksteren houdt koning Artur hof te Kardoel. Daar bereikt hem het bericht dat Tristram en Ysaude gestorven zijn, en hij begeeft zich met zijn ridders op weg naar de begrafenis. Onderweg ontmoet hij een jongeling, die door zijn hand tot ridder gemaakt wil worden, en hij adviseert de knaap om in Kardoel zijn terugkeer af te wachten. Wanneer de jongeling aan het hof arriveert, wordt de rust daar verstoord door een rode ridder, die een meegevoerde jonkvrouw mishandelt. Op aanraden van de ziek achtergebleven Keye, de hofmaarschalk, wordt de ‘knape’ door koningin Genever van een wapenrusting voorzien, opdat hij de jonkvrouw in nood kan bijstaan. Van Clarette, de nicht van Arturs neef Walewain, krijgt hij bovendien als wapenteken een witte mouw, en zodoende verlaat hij Kardoel als ‘riddere metter mouwen’ (voortaan: RmM). Als Keye bij zijn vertrek de spot met hem drijft neemt hij zich voor, zich daarvoor nog eens op de drossaard te zullen wreken. In een tweegevecht, dat nu spoedig volgt, moet de rode ridder tegen de held het onderspit delven. Hij krijgt opdracht zich aan de koningin gevangen te geven, en aan Keye de boodschap over te brengen dat de RmM niet naar het hof zal terugkeren, voordat hij de hofmaarschalk diens spottende woorden betaald heeft gezet. Verder verzoekt de held de zojuist door hem bevrijde jonkvrouw, om Clarette uit zijn naam te groeten, en van zijn liefde voor haar op de hoogte te brengen: hij wil haar ridder en haar minnaar zijn, en zich deze status met zijn daden waardig tonen. De RmM brengt de nacht door in de burcht van een jonkvrouw, wier hart | |||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||
prompt in liefde voor hem ontvlamt. Met haar broer Cefalus als schildknaap aan zijn zijde bereikt hij de volgende dag het gevreesde ‘Woud zonder Genade’, aan de verschrikkingen waarvan zelfs Arturs meest beroemde ridders geen einde hadden kunnen maken. Geïnspireerd door de liefde ziet de held evenwel kans om de heer van het woud tot overgave te dwingen, en als de reuzen uit diens gevolg daarna een aanval uitvoeren op Kardoel blijkt de RmM de enige te zijn, die het Arturrijk voor de ondergang kan behoeden. Hij weigert evenwel om hierna aan het hof te verschijnen, omdat hij zich vóór alles op Keye wil wreken. De gelegenheid daartoe doet zich al spoedig voor, want de hofmaarschalk meent de held gewapenderhand naar het hof te kunnen voeren. Die vergissing komt hem duur te staan: in een kort tweegevecht rekent de RmM hardhandig met zijn opponent af. Na Kardoel de rug toegekeerd te hebben, beleeft de protagonist een nieuw avontuur. Hij verslaat een boosaardige roofridder, wiens stiefdochter - een onrechtmatig onterfde jonkvrouw, die de held eerder gewaarschuwd had voor de gevaren van het ‘Woud zonder Genade’ - nu aan het Arturhof met Cefalus in het huwelijk treedt. De protagonist laat ondertussen in een nabijgelegen klooster de wonden, die hij tijdens het gevecht had opgelopen, genezen. Nu pas blijkt, waarom de RmM geen echte naam heeft: hij is een vondeling, die, na tot ‘clerc’ geschoold te zijn, zeven jaar lang tevergeefs naar zijn vader had gezocht. Het was tijdens deze queeste, dat hij Artur en diens ridders ontmoet had. Tijdens zijn verblijf in het klooster laat de RmM zich door de abt overhalen om tot de orde toe te treden, echter op voorwaarde van zijn gelofte ontheven te zijn, zodra zich voor hem de gelegenheid voordoet Clarette te veroveren. Geruime tijd later komt hem ter ore dat Artur - die de verdwenen ridder aldus naar het hof hoopt te doen terugkeren - een toernooi organiseert waarbij de hand van Clarette de inzet vormt, en niets kan hem er dan van weerhouden aan deze krachtmeting deel te nemen. Als monnik, met zijn pij over zijn wapenrusting, verschijnt hij kort daarna in het strijdperk; op de derde dag verlaat hij het als zegevierende ‘riddere metter mouwen’. Op de hofdag, die Artur vervolgens ter ere van zijn terugkeer en zijn overwinning afkondigt, is ook een ongehuwde koningin aanwezig, die in de held de trekken van haar vroegere minnaar herkent. Al snel wordt duidelijk dat hij haar buitenechtelijk geboren zoon is, door haar te vondeling gelegd omdat men ongetrouwde moeders eertijds stenigde. Zijn vader was een ridder, die voor zijn geboorte gevlucht, en sindsdien spoorloos verdwenen was. De werkelijke naam van de RmM blijkt nu Miraudijs te luiden, en hij wordt in het land van zijn moeder tot koning gekroond. Daarna treedt hij in het huwelijk met zijn geliefde Clarette, waardoor hij ook heerser wordt over ‘Spaengen lant’. | |||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||
Niet lang nadat de huwelijksvoltrekking heeft plaatsgevonden, houdt Artur opnieuw hof. Bij deze gelegenheid wordt de held door Galyas, een neef van de drossaard, op grond van een tweevoudige beschuldiging tot een gerechtelijke tweekamp uitgedaagd: de RmM heeft destijds zijn oom, Keye, mishandeld, en hij zou bovendien zijn eigen naam niet eens kennen. Zijn vader was stellig een ‘bovier’ (koeherder)! De held hervat, in de periode van veertig dagen die hem van het duel scheidt, de queeste naar zijn vader, en hij ontdekt dat deze gevangen wordt gehouden in het onneembaar geachte kasteel Mauregaert. Met list en geweld weet hij zijn vader uit de burcht te bevrijden. In de tussentijd is de koning van Ierland binnengevallen in Arturs rijk, en de Britse vorst komt in grote moeilijkheden te verkeren wanneer zijn beste ridders terzelfdertijd uitrijden om Clarette te ontzetten, wier burcht door een versmade minnaar, de koning van Arragoen, belegerd wordt. Na een geslaagde interventie keren de Tafelronderidders onverwijld terug naar Bertangen, waar ze net op tijd komen om een aanval van de Ierse koning op Karlioen tot staan te brengen. Het is dan de RmM, die, met zijn vader en een aantal andere uit Mauregaert bevrijde ridders, een voor Artur gunstige wending geeft aan de beslissende strijd. Daarna triomfeert de held ook in het duel met Galyas. Dan lijkt het geluk zich tegen de RmM te keren. Na zich aan Artur onderworpen te hebben ziet de op wraak beluste Ierse koning namelijk kans om de held, diens vader en enkele ridders van de Tafelronde op verraderlijke wijze gevangen te nemen en naar Ierland te voeren. Eén van Arturs andere ridders, Ywein, gaat samen met zijn leeuw op zoek naar zijn verdwenen collega's, en door zich als jongleur te vermommen slaagt hij erin hen te bevrijden uit het kasteel waarin ze worden vastgehouden. De ridders schepen zich in voor de terugreis naar Bertangen, maar door slechte weersomstandigheden raken ze verzeild bij een stad, die door de vader van de held herkend wordt als burcht van zijn vroegere geliefde. De moeder van de RmM blijkt hier juist belegerd te worden door de lelijke koning van Cornwall, die haar met geweld tot de zijne wil maken. Aan deze belegering komt nu spoedig een einde wanneer de ouders van de held ten langen leste met elkaar in het huwelijk treden, en de vader van de RmM zijn rivaal in een tweekamp tot overgave weet te dwingen. Hierop wordt een groots feest gehouden, waarbij de vader van de held geïnstalleerd wordt als heer van het land van zijn echtgenote. Later, zo krijgen de vazallen te horen, zal de RmM zijn ouders opvolgen. Allen begeven zich ten slotte naar Karlioen, waar de held door Clarette met vreugde ontvangen wordt. Aan Artur wordt verslag uitgebracht van de éénmansactie van Ywein, en van het duel tussen de vader van de RmM en de koning van Cornwall. Zo is alles voor de held van het verhaal goed afgelopen. | |||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||
Een oude hypotheseIn een als inleiding bij de eerste afzonderlijke editie van de RRmM gepubliceerde studie heeft mevrouw Van der Stempel een belangwekkende stelling geponeerd. Zij meent, ‘den Richars li Biaus, die aan zekeren “mestre Requis” wordt toegeschreven, als het origineel van ons verhaal te mogen aanwijzen, d.w.z. als den oudfranschen roman, die punten van overeenkomst met ons verhaal, die in andere verhalen passim worden aangetroffen, en vele daarenboven, welke in andere romans ontbreken, bij elkander vertoont en derhalve als hoofdbron in aanmerking mag komen.’Ga naar eind10 De veronderstelde bron, Richars li Biaus, is een Oudfranse ridderroman, die net als de RRmM uit de 13e eeuw dateert.Ga naar eind11 Het verhaal is, in het kort, als volgt:
De koningin van Friesland sterft na bevallen te zijn van een dochter, Clarisse. Om het tot een schone jonkvrouw opgroeiende meisje tijdens zijn afwezigheid beschermd te kunnen achterlaten, laat haar vader een ommuurde tuin aanleggen. Hier valt Clarisse op een dag in slaap, en ze wordt dan misbruikt door de ridder Loys li Preus, die, door haar reputatie van schoonheid aangetrokken, over de muur was geklommen. Als de ridder na zijn daad vertrekt, blijft Clarisse zwanger achter. Na negen maanden schenkt de jonkvrouw het leven aan een zoon, en haar vader geeft in zijn woede aan twee schildknapen het bevel, om het kind in het woud te doden. Clarisse weet echter te bewerkstelligen dat het levend achtergelaten wordt, met naast zich een zijden doek. Een graaf vindt het kind, en laat het Richars dopen. In de jaren die volgen groeit het op tot een zo voortreffelijke jongeman, dat men hem Richars li Biaus noemt. Als hij twintig jaar oud is verneemt Richars, dat hij een vondeling is, en samen met de schildknapen Lyone en Aubri gaat hij op zoek naar zijn ouders. De zijden doek, die de graaf bij hem gevonden had, neemt hij mee. Aan het begin van zijn tocht dwingt Richars een wrede ridder, die voorbijgangers de toegang tot een bron verbood, zijn leven te beteren. Na dit avontuur verarmt hij al snel, dit als gevolg van zijn buitengewone vrijgevigheid. Op zeker ogenblik hoort Richars, dat de vrouwe van kasteel Mirmandie belegerd wordt door een vreselijke reus, die haar met geweld tot de zijne wil maken. Hij snelt haar te hulp, verslaat de belegeraars en doodt de reus. Dankbaar, en getroffen door zijn schoonheid, biedt de vrouwe Richars haar liefde aan, maar hij wijst dit voorstel verontwaardigd van de hand. Juist als hij weer vertrekken wil arriveert de broer van de verslagen reus, belust op wraak, met een heel leger. Richars doodt hem met een pijl uit een kruisboog | |||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||
en hervat dan zijn tocht, na de kasteelvrouwe op het hart gedrukt te hebben geen echtgenoot te nemen, voordat ze hem teruggezien heeft. Richars komt nu ter ore, dat de koning van Friesland in het nauw gedreven is door de sultan van Carsidoine, die hem zijn schone dochter Clarisse ontroven wil. De held begeeft zich naar het Friese hof, waar hij, eenmaal gearriveerd, zeer onder de indruk is van de schoonheid van Clarisse. Op haar beurt voelt zij zich sterk aangetrokken tot de onbekende ridder, die zo merkwaardig veel lijkt op de man die haar destijds misbruikt had. 's Avonds, nadat Richars in een gevecht met de heidenen al van zich heeft doen spreken, informeert Clarisse naar zijn familie, en ze krijgt hierop het verhaal van zijn vondelingschap te horen. Wanneer ze de doek ziet, waarin Richars eertijds te vondeling was gelegd, beseft ze dat ze haar zoon voor zich heeft, en er volgt een vreugdevolle hereniging. Als hierna de sultan, die het gewaagd had de spot te drijven met Richars' afkomst, definitief verslagen is, krijgt de held te horen welke schande zijn moeder vroeger had moeten dragen. Ook zegt zijn moeder hem, de naam van zijn vader niet te kennen. Richars hervat hierna zijn tocht, inmiddels geridderd door zijn grootvader, en nog altijd vergezeld door zijn twee trouwe schildknapen, Lyone en Aubri. Dit tweetal redt tijdens de tocht een jonkvrouw van twee afschuwelijke ridders, die haar dreigden te verkrachten. Aubri krijgt als dank zowel de hand van de jonkvrouw als haar kasteel, maar hij staat erop Richars op zijn tocht te blijven volgen. Nauwelijks is het drietal echter weer vertrokken, of de door Aubri verslagen ridder begint met zijn broer en met een geweldige legermacht aan een belegering van het kasteel, zodat de vrouwe een bode achter Aubri aan moet sturen om hem om hulp te vragen. Richars ondertussen heeft, na een aantal rovers uit de weg geruimd te hebben, gehoord hoe een zekere Loys li Preus alle toernooien in de omgeving wint, en hij besluit om aan het eerstvolgende toernooi deel te nemen. Hij toont zich bij die gelegenheid onbetwist de beste; zelfs Loys li Preus weet hij te verslaan. Vrijgevig als altijd biedt Richars zijn verslagen tegenstanders aan om hun losgeld te betalen, ditmaal op voorwaarde dat zij ieder het meest wonderlijke avontuur vertellen dat ze ooit hebben meegemaakt. Loys doet hierop verslag van zijn vroegere belevenis in de ommuurde tuin, met het gevolg dat Richars in hem zijn vader herkent. Vader en zoon gaan na deze bewogen gebeurtenis op weg naar Friesland. Als ze langs kasteel Mirmandie komen, blijkt dit belegerd te worden door een neef van de eerder door Richars gedode reus. Richars verjaagt de belegeraars, en op zijn verzoek neemt de kasteelvrouwe Lyone tot echtgenoot. Dan, na een jaar van vruchteloze omzwervingen, weet de achter Aubri aangezonden bode het gezelschap te vinden. Als hij zijn onheilstijding heeft overgebracht wendt men onmiddellijk de paarden, om zich naar het kasteel | |||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||
van Aubri te spoeden. Daar worden de twee verraderlijke broers gedood. Hierna brengt Richars zijn vader naar Friesland, waar hij zijn ouders in de echt laat verenigen. Loys ontvangt van zijn schoonvader het graafschap Mangorie.
In de daaropvolgende jaren reist Richars heel wat toernooien af. Zijn zorgeloosheid en vrijgevigheid leiden uiteindelijk echter tot zijn bankroet, en wanneer dan een nieuw, groot toernooi zal plaatsvinden, waarvan de winnaar de hand van 's konings dochter zal verkrijgen, is hij zelf op de hulp van anderen aangewezen om aan een behoorlijke uitrusting te kunnen komen. In een herberg, waar Richars onderdak vindt, wordt zijn verontwaardiging gewekt doordat de herbergier weigert om een dode ridder te begraven, zolang diens schulden niet voldaan zijn. Richars laat de ridder van zijn eigen schaarse middelen een passende begrafenis geven, met het gevolg dat hij daarna nog slechts een armzalig paard bezit. Onderweg ontmoet hij een in een witte wapenrusting gestoken ridder, die aanbiedt hem te vergezellen. Dankzij deze ridder verkrijgt Richars een nieuw paard, en met een aantal bijeengebrachte huurlingen kan hij nu tijdens het toernooi zodanige wapenfeiten verrichten, dat hij onder het toeziend oog van de koningsdochter Rose drie dagen achtereen tot winnaar wordt uitgeroepen. Zoals gewoonlijk wil hij, tot ieders verbazing, geen losgelden accepteren, maar wel aanvaardt hij de hand van de prinses (zij hebben elkaar inmiddels hun liefde bekend), en ook ontvangt hij van de koning een grote som geld. Richars geeft de witte ridder, aan wie hij dit alles mede te danken heeft, nu de keuze tussen de prinses en het geld, maar de ander weigert beide beloningen, en maakt zich vervolgens bekend als de geest van de dankzij Richars begraven ridder. Hierna verdwijnt hij. Richars trouwt met de schone Rose, en hij erft, als zijn schoonvader zeven jaar later sterft, het koninkrijk. Zijn vader, Loys, weet hij de kroon van Friesland te bezorgen wanneer baronnen na de dood van zijn grootvader over de opvolging twisten. Hierna slijt Richars zijn dagen in rust na gedane arbeid, en hij plukt de vruchten der wederzijdse liefde.
Van der Stempel noemt, als argumenten ter ondersteuning van haar hypothese, onder meer de volgende punten van overeenkomst tussen de RRmM en de zojuist samengevatte roman. Om te beginnen is in beide verhalen sprake van een buitenechtelijk geboren protagonist, die, na ontdekt te hebben een vondeling te zijn, een queeste onderneemt om achter het geheim van zijn afkomst te komen. Eerst vindt hij zijn moeder terug, ‘... die tengevolge van zijne sprekende gelijkenis met haren eertijds verdwenen “amijs” (zijn vader) dezen vóór zich meent te zien en ternauwernood haar ontroering kan | |||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||
verbergen’Ga naar eind12; ‘hij komt nog juist bijtijds om de verovering van haar land en haar persoon door een versmaden minnaar te beletten’.Ga naar eind13 Daarna komt het in beide romans tot een gevecht tussen de held en een spotter met zijn afkomst, ‘die hem de schande zijner buitenechtelijke geboorte voor de voeten werpt’.Ga naar eind14 ‘hij slaagt er eindelijk in zijn vader op te sporen (...), voert hem met zich naar zijne moeder, ten einde beiden door het huwelijk te vereenigen (...) en weet zelf zich de hand zijner uitverkorene in het tornooi, haar ter eere gehouden, te verwerven’.Ga naar eind15 Het is deze geliefde, die hem haar mouw als wapenteken geschonken had. Van der Stempel wijst ook nog op een aantal overeenkomsten in detail. Zo treedt in beide romans een door de held geholpen jonkvrouw in het huwelijk met zijn schildknaap. Verder krijgt de protagonist zowel in de Richars als in de RRmM geld van een geestelijke, om zich naar het toernooi om de hand van zijn geliefde te kunnen begeven. En lijkt de naam van de moeder van Richars, Clarisse, niet merkwaardig veel op die van de door de RmM zo beminde Clarette?Ga naar eind16 Door enkele minder nauwkeurige formuleringen in haar betoog lijkt Van der Stempel bij de vergelijking van de RRmM met de Richars soms een grotere mate van overeenkomst tussen de beide romans te willen suggereren dan in feite gerechtvaardigd is. Toch ontkent de onderzoekster allerminst, dat er ook belangrijke verschillen zijn. In de RRmM is de gebruikte verhaalstof immers gearturianiseerd, en bovendien: ‘Geheel dezelfde daden en eigenschappen der in den Richars voorkomende personen zijn in ons verhaal behouden, doch herhaaldelijk van de(n) een op de(n) ander overgedragen, m.a.w. de dramatis personae hebben somtijds van rol gewisseld. Als noodzakelijk gevolg hiervan geschieden ook de feiten dikwijls in ander verband en in andere volgorde.’Ga naar eind17 Op grond van de gesignaleerde parallellen, meent Van der Stempel, ‘mag de Riddere metter Mouwen een absoluut vrije bewerking van den ons overgeleverden Richars worden genoemd’Ga naar eind18, althans van een oudere versie van deze Oudfranse roman, die op haar ‘den indruk maakt van een herbewerking.’Ga naar eind19 Vervolgens wijst Van der Stempel in de Middelnederlandse roman, waarin ‘de dietsche bewerker zijn stof, hetzij volgens eigen opvatting, hetzij naar een bepaald voorbeeld (of meerdere) heeft gewijzigd’Ga naar eind20, een aantal invoegingen en intertekstuele toespelingen aan, en ze noemt in dat verband verschillende opmerkelijke overeenkomsten in inhoud, stijl en zelfs woordkeuze tussen de RRmM en de, eveneens in de Lancelotcompilatie geïnterpoleerde, Moriaen. De slotconclusie luidt, ‘dat de Roman van den Riddere metter Mouwen is bewerkt naar een oudere redactie van den ons bekenden Richars li Biaus; [en] dat bij deze dietsche bewerking de Moriaen tot model heeft gediend.’Ga naar eind21 | |||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||
De hypothese verworpenDe opvatting van Van der Stempel, dat er een intertekstuele relatie bestaat tussen de (oorspronkelijke) RRmM en de (oorspronkelijke) Moriaen, waarbij aan het laatste werk de prioriteit lijkt te moeten worden toegekend, wordt tegenwoordig door de meeste onderzoekers gedeeld.Ga naar eind22. Haar stelling, dat de Richars li Biaus de voornaamste bron zou zijn geweest voor de Middelnederlandse roman, heeft bij latere generaties echter geen ingang gevonden, en zelfs het nodige verzet opgeroepen. Al in 1922 werd de hypothese van een vraagteken voorzien door H. Sparnaay, die aan zijn proefschrift de stelling toevoegde: ‘De Richars li Biaus behoeft niet de bron van den Riddere metter Mouwen te zijn.’Ga naar eind23. In 1936 keerde deze kritiek, in veel krachtiger bewoordingen, terug in een stelling bij de dissertatie van A.M.E. Draak: ‘Ten onrechte ziet Dr. B.M. van der Stempel in de “Roman van den Riddere metter Mouwen” een bewerking naar een redactie van “Richars li Biaus”.’Ga naar eind24. Het is dit negatieve oordeel, dat doorklinkt in vrijwel alle latere uitspraken over deze kwestie. Zo stelt Sparnaay in 1959: ‘Almost all the motifs of the Dutch Knight of the Sleeve recur in Richars (...). But since the order and linking of the incidents is completely different from that of Richars, the editress goes decidedly too far when she asserts that Richars is the source of the Ridder metter Mouwen.’ Wonderlijk genoeg laat hij hier direct op volgen: ‘It is probably a free adaptation of the French romance [nota bene precies de conclusie die Van der Stempel getrokken had!] or of a closely connected work.’Ga naar eind25. Ook De Haan en Jongen, in hun inleiding bij de recente editie van de RRmM, stellen dat de Oudfranse roman door Van der Stempel ten onrechte beschouwd werd als de voornaamste bron van het Middelnederlandse verhaalGa naar eind26., en in een recente publicatie wordt dezelfde overtuiging uitgesproken door Janssens.Ga naar eind27. Alleen DeschampsGa naar eind28. en C.W. de Kruyter lijken er nog niet zo zeker van te zijn, dat Van der Stempel het met haar opvatting bij het verkeerde eind had. De eerste gaat geheel voorbij aan de kritiek op de hypothese, terwijl in de formulering van de laatste enige twijfel doorklinkt aan de waarde van die kritiek: ‘Certainly the main motives are identical. (...). Notwithstanding these clear points of resemblance, A.M.E. Draak disagrees with Van der Stempel in considering Die riddere metter mouwen as an adaptation of a version of Richars li Biaus.’ De Kruyter concludeert: ‘further research is required, particularly with regard to a comparison of the text with its possible source, or with other related texts.’Ga naar eind29. Dat de hypothese van Van der Stempel tegenwoordig toch bijna algemeen als achterhaald wordt beschouwd, vindt zijn oorzaak niet zozeer in de kritische stellingen van Draak en Sparnaay, als wel in de bladzijden die A. van der Lee, in zijn studie Zum literarischen Motiv der Vatersuche, aan de RRmM | |||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||
heeft gewijd.Ga naar eind30. De auteur rekent de Middelnederlandse roman tot een verhaaltype, waarin ‘Aussetzungssage’ en ‘Vatersuche’ gecombineerd zijn: enerzijds wordt de maatschappelijke carrière van de te vondeling gelegde protagonist beschreven, anderzijds speelt ook de queeste van de held naar zijn onbekende ouders een belangrijke rol. Over wat hij als de slotconclusie van Van der Stempel beschouwt - ‘beide Romane weisen genau dasselbe Grundschema auf und daher sei der niederländische Roman von dem Richars abhängig’Ga naar eind31. - zegt Van der Lee het volgende: ‘Es ist der Herausgeberin zuzugeben, dass in beiden Romanen mehrere wichtige Züge vorkommen, die auf eine enge Verwandtschaft des einen mit dem andern schliessen lassen, aber das sogenannte Grundschema: Geburt, Elternsuche, usw., zeigt zu grosse Abweichungen, um den Schluss einer Entlehnung von seiten des niederländischen Romans zuzulassen.’Ga naar eind32. Van der Lee beargumenteert zijn stellingname als volgt (zijn betoog wordt in het onderstaande puntsgewijs samengevat):
| |||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||
Van de hier genoemde punten laten enkele er al weinig twijfel over bestaan, dat het oordeel van Van der Lee over de RRmM niet erg gunstig zal uitvallen. De uiteindelijke conclusie bevestigt deze verwachting: ‘Während die Sage von der Vatersuche eigentlich nur da den Richars li Biaus entscheidend beeinflusste, wo das Treffen zwischen Vater und Sohn Darstellung gelangt, und sonst auf den Aufbau und den Verlauf der Handlung kaum einwirkte, vielmehr der Roman seinen ursprünglichen Charakter, eine Version der Aussetzungssage, behielt, wodurch er kompositorisch einen weit besseren Eindruck macht als der Roman Van den Riddere metter Mouwen, hat das Thema der Suche das niederländische Werk derart beeinflusst, dass der Dichter sich in seinem Bestreben, Vatersuche und Aussetzung miteinander zu verflechten, manchmal in den motivischen Elementen verrennt.’Ga naar eind39. | |||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||
Op grond hiervan moet, aldus Van der Lee, vastgesteld worden dat de RRmM, zeker wat betreft de ‘Jugendschicksale des Helden’, niet aan de Richars ontleend kan hebben, zoals Van der Stempel meende. Van der Lee komt hierna zelf met het alternatief, ‘dass die mittelenglische Romanze Sire Degarre oder vielmehr ihre Vorlage dem Roman Van den Riddere metter Mouwen für die Jugendgeschichte des Miraudijs Pate gestanden hat.’Ga naar eind40. Verschillende overeenkomsten tussen de beide werken zouden hiervoor aanwijzingen vormen:
De conclusie, die Van der Lee na deze vergelijking van de RRmM met Sire Degarre trekt, luidt: ‘Während durch die Verwebung der Motive von der Vatersuche und der Aussetzung die Komposition des mittelniederländischen Romans aüsserst dürftig und unlogisch ist, ist es dem Dichter, der die Abenteuer des Sire Degarre darstellte, viel besser gelungen, die beiden Motive miteinander zu verflechten.’Ga naar eind43. | |||||||||||
Enkele argumenten kritisch getoetstAangezien Van der Lee de enige is geweest, die de opvattingen van Van der Stempel met kracht van argumenten heeft willen bestrijden, en aangezien zijn betoog er in belangrijke mate toe lijkt te hebben bijgedragen, dat de bekritiseerde hypothese in het archief van de medioneerlandistiek is verdwenen, verdient het aanbeveling, de door hem aangevoerde argumenten op geldigheid | |||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||
te toetsen. In het hiernavolgende zal blijken, dat het betoog van Van der Lee minder bewijskracht bezit dan men in eerste instantie geneigd is te denken. Het eerste argument, dat Van der Lee aandraagt om de door Van der Stempel veronderstelde invloed van Richars li Biaus op de RRmM te weerleggen, is het verschil in de ‘Jugendgeschichte’ van de beide helden. Mèt de Richars vertoont evenwel ook de, door Van der Lee als waarschijnlijker bron naar voren geschoven, Sire Degarre een belangrijk punt van verschil met onze roman. Ook hier wordt de held namelijk verwekt, wanneer een jonkvrouw ‘im Walde von einem Ritter beschlafen wird’.Ga naar eind44. Blijkbaar heeft de RRmM op deze plaats in het verhaal ten opzichte van zijn (veronderstelde) bron - welke van de twee dit ook geweest moge zijn - een zekere verhoofsing ondergaan: de onridderlijke verwekker werd tot een ridderlijke minnaar, wiens scheiding van de geliefde als min of meer gedwongen moest worden voorgesteld. Het is niet ondenkbaar, dat de eveneens retrospectief vertelde ‘Jugendgeschichte’ van de protagonist uit de Moriaen hier een bijna pasklaar model bood. In deze ‘Vatersuche’-roman, die, naar eerder al opgemerkt is, een aantal opmerkelijke overeenkomsten met de RRmM vertoont, is de held ook het produkt van de amoureuze verhouding tussen een koningsdochter en haar minnaar, en aan die relatie was eveneens met het vertrek van de ridder een (voorlopig) einde gekomen. Een nog belangrijker punt van verschil tussen de RRmM en Sire Degarre, omdat de lezing van de Middelnederlandse roman hier wèl met die van de Richars overeenstemt, betreft de episode waarin de held zijn moeder ontmoet. Degarre wint in een toernooi de hand van een koningsdochter, die in hem pas na de huwelijksplechtigheid haar zoon herkent. Incest wordt zodoende slechts op het nippertje voorkomen. Geheel anders verloopt het weerzien van moeder en zoon in de RRmM en in de Richars. Hier immers komt het tot een toevallige ontmoeting tussen de held en zijn moeder, ‘die über die Ähnlichkeit des fremden Ritters mit ihrem Manne staunt’.Ga naar eind45. Zij vertelt haar zoon hierna haar levensverhaal, waarop deze, nadat hem op smalende wijze zijn vondelingschap voor de voeten geworpen is, de queeste naar zijn vader voortzet. Het is teleurstellend te zien, hoe gemakkelijk Van der Lee zich van het hier gerezen probleem afmaakt. Over de ‘gewisse Übereinstimmung in beiden Dichtungen’Ga naar eind46. zegt hij slechts: ‘diese eine Episode genügt doch kaum, um die Abhängigkeit des niederländischen Romans von dem französischen sicherzustellen, zumal die Möglichkeit besteht, dass beide Romane hier die Parise la Duchesse zum Vorbild genommen haben’.Ga naar eind47. De wijze waarop hier de mogelijkheid weggeredeneerd wordt, dat de Richars althans in déze episode misschien van invloed is geweest op de RRmM, maakt ontegenzeglijk een weinig overtuigende indruk. Het voornaamste bezwaar laat zich als volgt formuleren. Zich baserend op een oudere studie veronderstelt Van der Lee, | |||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||
dat Sire Degarre moet teruggaan op een verloren Lai d'Esgare, die, ‘wie aus dem Inhalt seines erhaltenen Sprösslings, des Sire Degarre, hervorgeht, dem Richars li Biaus, nämlich einer älteren Redaktion des uns bekannten Gedichtes, motivisch so nahe steht, dass wir es mit einer aufgeputzten Bearbeitung des Richars zu tun haben.’Ga naar eind48. Dit betekent, dat in de visie van Van der Lee zowel Sire Degarre als de RRmM teruggaat op een hypothetische Lai d'EsgareGa naar eind49., die op zijn beurt weer een nazaat vormt van een oudere redactie van de overgeleverde Richars (zie schema). Stellen we nu vast dat in Sire Degarre, en naar we mogen aannemen ook in de ‘Vorlage’ daarvan, de door de held in een toernooi veroverde vrouw één en dezelfde is als zijn moeder, en merken we vervolgens op dat zowel in de RRmM als in Richars li Biaus, en derhalve ook in de oudere redactie van de Oudfranse roman, sprake is van twee geheel verschíllende vrouwen, dan moeten we constateren dat Van der Lee blijkbaar meent, dat de moeder en de geliefde van Richars in de Lai d'Esgare tot een enkel personage contamineerden, waarna de dichter van de RRmM, zonder de Richars ook maar te kennen, weer tot een duplicatie van dit personage besloot. Deze constructie maakt het er niet eenvoudiger op, de gedachtengang van Van der Lee te volgen, want de mogelijke verklaring, dat pas in Sire Degarre een contaminatie van de beide verhaalfiguren zou hebben plaatsgevonden, lijkt niet erg plausibel. Ook in de door Van der Lee genoemde Gregoriuslegende zijn de moeder en de veroverde vrouw namelijk verenigd in één personage, en het ligt derhalve voor de hand hier te denken aan het bestaan van een | |||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||
aparte verhaaltraditie. Met andere woorden: de RRmM en de Richars lijken, op grond van het hier besproken kenmerk, tot een andere tak van overlevering te behoren dan Sire Degarre en de veronderstelde ‘Vorlage’ van dat verhaal. Speurend naar andere zwakke schakels in de argumentatie van Van der Lee, merkt men op dat de Richars naar zijn mening niet als bron voor het Middelnederlandse verhaal in aanmerking komt, omdat de compositie van de Oudfranse roman nu eenmaal beter in elkaar steekt dan die van de RRmM. Dat ook Sire Degarre een betere verhaalopbouw vertoont - ‘In dieser Romanze verlaüft die Handlung logisch und folgerichtig’, terwijl ‘die Komposition des mittelniederländischen Romans aüsserst dürftig und unlogisch ist’Ga naar eind50. - is voor Van der Lee kennelijk echter geen bezwaar, de ‘Vorlage’ van dit verhaal als bron voor de ‘Jugendgeschichte’ van de RmM aan te wijzen. Terecht heeft Van der Lee gewezen op het fundamentele verschil tussen Richars li Biaus en de RRmM voor wat betreft de wijze waarop de held zijn vader terugvindt. Sire Degarre geeft op zijn beurt echter een dèrde versie van deze ontmoeting te zien, een versie die dichter bij die van de Richars staat dan bij die van de RRmM. Degarre levert strijd met een onbekende ridder, wiens territorium hij betreden heeft, en het gevecht duurt voort totdat deze ridder hem aan het ‘spitzenlosen Schwert’, eertijds bij de door hem beslapen jonkvrouw achtergelaten, als zijn zoon herkent. Net als in de Richars, en anders dan in de RRmM, zien we dus ook in Sire Degarre een gewapend treffen tussen vader en zoon, zodat bij een vergelijking tussen de RRmM en Sire Degarre onverminderd de uitspraak van kracht is, die Van der Lee deed naar aanleiding van zijn vergelijking van de RRmM met de Richars: ‘das Finden des Vaters ist in beiden Romanen grundverschieden gestaltet.’Ga naar eind51. Naar de mening van Van der Lee kan ook de episode in de RRmM, waarin de held en zijn vader elkaar ontmoeten, niet teruggaan op de Richars, ‘denn sonst würde die Erkennungsszene gewiss nicht so überaus blass gestaltet sein.’ De (natuurlijk onjuiste) premisse in de hier gevolgde redenering is, dat een ‘slechte’ lezing nooit kan teruggaan op een betere. Met verbazing constateren we evenwel, dat dit argument voor Van der Lee blijkbaar geen geldigheid meer bezit, wanneer zijn stelling in het geding is dat Sire Degarre wellicht een bron voor de RRmM is geweest. Een plausibele verklaring voor de onbevredigende wijze, waarop de ‘Erkennungsszene’ in de Middelnederlandse roman beschreven wordt, lijkt echter niet moeilijk te vinden. Ligt het niet bijzonder voor de hand hier te denken aan de mogelijkheid, dat de compilator de passage in kwestie drastisch bekort heeft?Ga naar eind52. Het mag, met het oog op deze mogelijkheid, niet op voorhand uitgesloten worden dat de ‘Erkennungsszene’ in de RRmM op de Richars teruggaat. We komen met deze suggestie als vanzelf tot een laatste, als principieel te beschouwen bezwaar tegen het hier besproken gedeelte van de studie van | |||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||
Van der Lee. Bij zijn onderzoek naar de mogelijke betrekkingen tussen (onder meer) de RRmM, Sire Degarre en Richars li Biaus, neemt de auteur voor de beide laatstgenoemde werken het bestaan van een oudere versie, c.q. redactie aan, hoewel hij zich verder niet uitlaat over de mogelijke verschillen tussen deze oorspronkelijke teksten en de overgeleverde bronnen. De RRmM lijkt door hem evenwel beschouwd te worden als een zonder meer betrouwbaar onderzoeksobject, terwijl toch in de door hem bekritiseerde studie van Van der Stempel duidelijk was aangetoond, dat in het bronnenonderzoek terdege rekening gehouden dient te worden met een complexe ontstaansgeschiedenis van de Middelnederlandse roman. Bondig geformuleerd: wat Van der Lee voor ‘de’ RRmM hield, is een verkorte en mogelijk ook anderszins bewerkte compilatieversie van een roman, waarin oudere verhaalstoffen op vooralsnog niet in kaart gebrachte wijze arturianiserend bewerkt werden. Welke deze verhaalstoffen waren, en wat de dichter van de oorspronkelijke roman precies ontleende en wat hij veranderde, valt in het beperkte kader van dit artikel natuurlijk niet na te gaan. Onmiskenbaar is echter, dat de RRmM een literair werk vormt waarin elementen uit de ‘Vatersuche’-literatuur, uit de ‘Aussetzungssage’ en uit de ‘Matière de Bretagne’ met elkaar gecombineerd werden; elementen, die misschien niet direct, maar pas in de loop van een gefaseerd bewerkingsproces werden samengevoegd. Het is wellicht hierdoor, dat de inconsistenties en de raadselachtigheden, die zich in de roman laten aanwijzen, het verhaal hebben kunnen binnensluipen. Bewerkers zullen lang niet altijd alle consequenties van hun ingrepen in de verhaalstof hebben kunnen overzien!Ga naar eind53. De RRmM mag om de bovengenoemde reden niet zonder meer vergeleken worden met Richars li Biaus of met een andere mogelijke bron. Telkens zal rekening gehouden moeten worden met de omstandigheid, dat dichters en bewerkers tijdens het scheppingsproces dikwijls niet alleen ontleenden, maar ook verànderden, waarbij kennis van andere bronnen dan de in hoofdzaak gebruikte ongetwijfeld een belangrijke rol zal hebben gespeeld. Wil men nu vanuit deze visie een oordeel vellen over de hypothese van Van der Stempel, en de verwerping daarvan door Van der Lee, dan zal men in ieder geval moeten onderzoeken, of de verschillen tussen de RRmM en Richars li Biaus voor wat betreft de ‘Jugendgeschichte’ der protagonisten noodzakelijk tot een afwijzing van de veronderstelde afhankelijkheidsrelatie tussen de beide romans moeten leiden, of dat ze misschien kunnen worden toegeschreven aan hetzij een bewust innoverende, ook aan andere bronnen ontlenende dichter, hetzij een latere bewerker. Zolang dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden, valt niet uit te sluiten dat Van der Stempel toch gelijk had, toen zij tot de conclusie kwam dat de RRmM een absoluut vrije bewerking van (een oudere versie van) Richars li Biaus genoemd mag worden. De al eerder in dit artikel | |||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||
geciteerde woorden, waarmee De Kruyter ooit de aandacht heeft proberen te vestigen op de noodzaak van voortgezet bronnenonderzoek, hebben dan ook niets van hun geldigheid verloren: ‘In accordance with the present state of literary history, however, further research is required, particularly with regard to a comparison of the text with its possible source, or with other related texts.’Ga naar eind54. | |||||||||||
Een andere benaderingBekijken we nu, als aanzet tot verder onderzoek in deze richting, of de door Van der Lee gesignaleerde verschillen tussen de RRmM en de Richars, door hem aangevoerd als argumenten tegen de hypothese van Van der Stempel, niet het gevolg zouden kunnen zijn van bewuste ingrepen, dan stuiten we op enkele interessante mogelijkheden. Dat de ‘Jugendgeschichte’ van de RmM retrospectief en zeer beknopt verteld wordt, zou bijvoorbeeld als volgt kunnen worden verklaard. De dichter van de oorspronkelijke roman zal, bij het arturianiseren van oudere verhaalstof, ongetwijfeld gestreefd hebben naar aansluiting bij de conventies van het genre. Een initiale Arturhofscène, of een creatieve variant daarop, moet door hem dan ook haast wel als onontbeerlijk beschouwd zijnGa naar eind55., en als vanzelf zal dit tot een begin ‘in medias res’ hebben geleid. De ‘enfances’ van de held moesten nu, als gevolg van deze keuze, achteraf uit de doeken gedaan worden. Een bezwaar zal dit zeker niet geweest zijn: het optreden van een protagonist, die het aanvankelijk nog zonder naam en voorgeschiedenis moest stellen, bracht natuurlijk al meteen een bepaalde vorm van spanning in het verhaal.Ga naar eind56. We kunnen verder veronderstellen, dat een zekere mate van beknoptheid in de ‘Jugendgeschichte’ juist door de retrospectieve vertelwijze veroorzaakt zal zijn; het handelingsverloop mocht natuurlijk niet al te lang onderbroken worden door een terugblik. Daarnaast moet uiteraard rekening gehouden worden met de mogelijkheid, dat de compilator de ‘Jugendgeschichte’, net als de ‘Erkennungsszene’ tussen vader en zoon, flink bekort heeft.Ga naar eind57. Ook voor het door Van der Lee opgemerkte feit, dat de manier, waarop de RmM zijn vader ontmoet, ingrijpend afwijkt van wat aan de ‘Erkennungsszene’ in Richars li Biaus voorafgaat, is een aannemelijke verklaring te vinden. Deze verklaring hangt samen met de omstandigheid, dat het Middelnederlandse verhaal tot het genre der hoofse romans behoort. In een Arturroman, die immers geacht werd hoofse idealen te propageren, kon de vader van de held vanzelfsprekend bezwaarlijk een ridder zijn die een slapende jonkvrouw misbruikt had, zoals Loys li Preus dat had gedaan in de Richars. Het kan | |||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||
daarom niet uitgesloten worden, dat de dichter van de RRmM de vaderfiguur getransformeerd heeft tot een betere bedoelingen koesterende minnaar, dit wellicht onder invloed van de voorstelling in de Moriaen. De hier veronderstelde ingreep moet wel vèrgaande consequenties hebben gehad voor het verdere verhaalverloop, aangezien het feit dat de minnaar zijn zwangere geliefde in de steek zou laten, en niet uit eigen beweging naar haar zou terugkeren, nu gemotiveerd, zo niet gerechtvaardigd diende te worden. Hier moet de dichter op zijn eigen inventiviteit vertrouwd, of naar een andere bron dan de Richars of de Moriaen gegrepen hebben, want in de eerste roman ontbreekt zoals gezegd de figuur van de minnaar, terwijl in de tweede de vader van de protagonist, door een eed om een queeste te zullen ondernemen naar de verdwenen Lanceloet, zich gedwongen voelde zijn geliefde achter te laten. In de RRmM wordt ons een wat archaïsch aandoende verklaring voor het vertrek van de vader voorgeschoteld. Blijkbaar vrezend voor zijn leven ontvlucht hij het land van zijn heer, die hem inderdaad, Om datmense alle steinde dan, / Die kint hadden sonder getrouden manGa naar eind58., niet erg dankbaar zal zijn geweest voor het bevruchten van zijn dochter. Het feit, dat de gevluchte minnaar geen poging zou ondernemen om naar zijn geliefde terug te keren, diende hierna eveneens gemotiveerd te worden.Ga naar eind59. Zou de vader van de held gedurende al de jaren die aan de ‘Erkennungsszene’ voorafgingen als vrij man hebben rondgelopen, zoals Loys li Preus in de Richars, dan zou hij zich een allesbehalve hoofs minnaar betoond hebben. Het lijkt om die reden vrij aannemelijk, dat de dichter van de RRmM hier, wellicht onder gebruikmaking van een andere bronGa naar eind60., gekozen heeft voor de oplossing de vader menech dachGa naar eind61. in gevangenschap te laten doorbrengen, om zo zijn langdurige afwezigheid op een bevredigende manier te verklaren.Ga naar eind62. We vinden hier dus een mogelijke oorzaak van het fundamentele verschil tussen de RRmM en Richars li Biaus voor wat betreft de wijze waarop de held zijn vader terugvindt: een tweegevecht tussen vader en zoon behoorde in de hoofse Arturroman eenvoudig niet tot de mogelijkheden, omdat de vader van de protagonist er nu eenmaal niet als vrij ridder in mocht optreden. Een volgend argument, door Van der Lee aangevoerd als bewijs voor zijn stelling, dat de RRmM niet op de Richars kan teruggaan, is de geenszins vlekkeloze compositie van de Middelnederlandse roman. Waar Richars, nadat hij zijn moeder teruggevonden heeft, en nadat de spot gedreven is met zijn vondelingschap, zich direct op pad begeeft om zijn vader te zoeken, lijkt de RmM zijn oorspronkelijk voornemen geheel uit het oog verloren te hebben, totdat de als een deus ex machina opduikende Galyas hem hier op weinig vriendelijke wijze weer aan herinnert. We moeten er echter rekening mee houden, dat de lezing van de RRmM het produkt kan zijn van drastische ingrepen in de oorspronkelijke verhaalstof. Al op het eerste gezicht is duidelijk, | |||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||
dat de dichter zijn stof tijdens het arturianiseren heeft omgewerkt tot een hoofse liefdesroman. ‘In den Riddere metter Mouwen wordt ons de ontmoeting tusschen den held en de jonkvrouw, die hem meergenoemd “teken” vereert, reeds bij de aanvang, in den Richars eerst na de hereeniging der ouders, dus aan het slot, geschilderd. Dientengevolge kunnen in ons verhaal de wonderdaden, vervolgens door den held verricht, gevoeglijk aan “der minnen cracht” (...) worden toegeschreven’, zegt Van der Stempel in haar inleiding, en het is veelzeggend wat de onderzoekster hieraan toevoegt: ‘... al moet dezelfde omstandigheid anderzijds geacht worden een belangrijke vertraging te brengen in zijne pogingen om zijne ouders te zoeken.’Ga naar eind63. Ook Janssens is van mening, dat de (oorspronkelijke) RRmM een liefdesroman pur sang moet zijn geweest; daarop wijst onder meer de vermelding van de RmM in Van der feesten een proper dinc, waar hij genoemd wordt in een reeks van beroemde minnaars die door de liefde zwaar op de proef gesteld waren.Ga naar eind64. Opmerkelijk is nu dat in de roman, zoals die ons is overgeleverd, de door de held zo beminde Clarette in de tweede helft van het verhaal, na de voltrekking van het huwelijk tussen de beide geliefden, eigenlijk geen rol van betekenis meer speelt, en dat zijn liefde voor haar het handelen van de held nergens meer bepaalt. Dit merkwaardige gegeven lijkt niet in overeenstemming te brengen met de reputatie, die de oorspronkelijke roman genoten moet hebben. Constateren we daarenboven, dat juist het huwelijk tussen de protagonist en zijn geliefde, voltrokken in de middelste der mediale ArturhofscènesGa naar eind65., tot de door Van der Lee bekritiseerde vertraging in de ‘Vatersuche’ leidt, dan kan men zich voorzichtig afvragen of niet de mogelijkheid bestaat, dat het huwelijk in de oorspronkelijke RRmM, net als in de Richars, pas ná de voltooiing van de ‘Vatersuche’ tot stand kwam, en dat de huidige volgorde het resultaat is van de ingrepen van een latere bewerker. Deze nogal speculatieve hypothese zou de nu inderdaad nogal gebrekkige compositie van de Middelnederlandse roman kunnen verklaren, en bovendien de eigenaardigheden, die zich in het verhaal blijken voor te doenGa naar eind66., begrijpelijker kunnen maken. In het toekomstige onderzoek naar de RRmM lijkt met de complexe problematiek, die met de hier geopperde veronderstelling samenhangt, terdege rekening te moeten worden gehouden. | |||||||||||
BesluitWe zijn toe aan een voorlopige conclusie. In het voorafgaande is duidelijk geworden, dat er vooralsnog onvoldoende grond bestaat om de hypothese van Van der Stempel, dat Richars li Biaus de voornaamste bron is geweest van de RRmM, als achterhaald te beschouwen. De argumenten, door Van der Lee | |||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||
tegen deze stelling aangevoerd, bleken bij nadere beschouwing niet voldoende bewijskracht te bezitten. Van der Lee heeft, naar we hebben kunnen vaststellen, geen rekening gehouden met de mogelijkheid, dat de verschillen tussen de beide romans wel eens het gevolg zouden kunnen zijn van een aanpassing van het verhaal aan de conventies van de Arturroman. Ook heeft hij niet in zijn overwegingen betrokken, dat noch de RRmM, noch de Richars in de oorspronkelijke vorm overgeleverd is, en dat we in beide gevallen dus te maken kunnen hebben met van de oorspronkelijke verhalen afwijkende bewerkingen. Voor wat betreft de RRmM is dit naderhand, met de vondst van een fragment van een oudere versie van de roman, ook komen vast te staanGa naar eind67., en daarmee werd het door Van der Stempel reeds geuite intuïtieve oordeel dienaangaande in zekere zin bevestigd.Ga naar eind68. Het staat nu immers vast dat de roman, zoals wij die kennen, een bewerking is door de ‘architect’ van de Lancelotcompilatie. Het zou onjuist zijn om nu maar voetstoots aan te nemen, dat een voorloper van de overgeleverde Richars li Biaus de voornaamste bron is geweest voor de oorspronkelijke RRmM. Bij de huidige stand van zaken in het onderzoek zou deze conclusie prematuur zijn. Het lijkt echter wel gerechtvaardigd, te stellen dat een hernieuwde vergelijking van de RRmM met de Richars tot de desiderata van de Nederlandse Arturistiek behoort. Een diachronische benadering lijkt bij onderzoek in deze richting de meeste resultaten te beloven. De vele eigenaardigheden in het verhaal van de Riddere metter Mouwen vormen in ieder geval een bruikbaar aanknopingspunt, wanneer men wil trachten een indruk te krijgen van de veranderingen, die de Middelnederlandse roman in de loop der tijden ondergaan moet hebben. ‘Ik beweer niet dat men dit alles zal kunnen achterhalen, maar men moet het wèl proberen.’Ga naar eind69. |
|