| |
| |
| |
Drie verkenningen n.a.v. drieënzestig in het middelnederlands
Maaike Hogenhout-Mulder en Willy Pijnenburg
1. Inleiding
Aan het telwoord wordt in de historische grammatica's over het algemeen weinig aandacht besteed. En binnen deze woordsoort geldt dat zeker voor het type drieënzestig.
Franck (par. 232) spreekt niet over dit type. Dat hij het niettemin kent, blijkt uit de alinea waarin de buiging van het telwoord na het substantief wordt behandeld (zoals in de woordgroep heren viere). Hij zegt daar: ‘Diese Formen (nl. verbogen vormen) auch bei Jahresdaten, z.B. int jaer vijftich ende sesse; auch int jaer neghene ende seventich.’ De twee voorbeelden maken duidelijk dat in deze samengestelde telwoorden in het Middelnederlands blijkbaar twee volgordes mogelijk zijn. Hierover laat Franck zich echter niet uit.
Van Helten (par. 380, opm. 4) vermeldt alleen de samengestelde telwoorden als Derthien hondert dertich ende sesse, die volgens hem ‘als elliptische uitdrukkingen (...) haar verklaring vinden in Als men LX screef ende sesse’.
Le Roux en Le Roux (par. 209) delen over dit type telwoord alleen mee dat de uitgang zowel bij de eenheid als bij het tiental kan komen: int jaer vijftich ende zesse of int jaer vijftighe ende ses. Hierbij zij opgemerkt dat wij de verbogen vorm van het tiental in de ambtelijke teksten van de 13de en 14de eeuw slechts eenmaal hebben aangetroffen, namelijk in een oorkonde uit Brugge van 1280, waar het jaartal als volgt wordt geschreven:
| |
| |
.m. cc. ende tachtentighe (Corpus I, 535, 14). In alle andere gevallen bleef het tiental onverbogen.
Stoett (par. 106) vestigt de aandacht op de afwijkende woordvolgorde in zinnen als De tempel was hooch hondert ellen ende XX. Bij de voorbeelden komen twee gevallen voor waarin niet van een bepaling bij een substantief sprake is, maar uitsluitend van een telwoord (zo men wil: woordgroep waarin twee telwoorden nevenschikkend zijn verbonden). Het gaat om de gevallen: Dusent twee hondert twintich ende sesse en Negentich ende negene. Ook wijst hij op de omschrijving vierewarf twintech ende seventiene voor ‘97’, waarin 80, als in het Franse quatre-vingt, wordt uitgedrukt met 4 × 20.
Bij Van Loey tenslotte (deel I, par. 46) komt het type drieënzestig in het geheel niet ter sprake.
De weinige aandacht die de handboeken aan het samengestelde telwoord besteden, lijkt erop te wijzen dat de ontwikkeling van het Mnl. drie ende sestich tot het Nnl. drieënzestig min of meer automatisch is verlopen. Er zijn weliswaar enkele gevallen van andere volgordes geregistreerd, maar het lijkt om uitzonderingen te gaan.
Als variant van sestich komt in het Middelnederlands tsestich voor. Deze t- aan het begin van het tiental komt ook voor bij de getallen 70, 80 en 90. Aan dit verschijnsel wordt in de handboeken en de historische grammatica's wel de nodige aandacht besteed.
Het meest in het oog lopende verschil tussen het Mnl. drie ende sestich en zijn Nnl. equivalent is evenwel dat het voegwoord ende zich heeft ontwikkeld tot en. Hieraan kan bij de bespreking van het samengestelde telwoord niet worden voorbijgegaan.
In dit artikel willen wij de hier boven genoemde drie aspecten van het samengestelde telwoord van het type drieënzestig behandelen aan de hand van het ambtelijke taalgebruik van de 13de en 14de eeuw. Voor de 13de eeuw werd gebruik gemaakt van het Corpus Gysseling. Voor de 14de eeuw van het bestand ambtelijke teksten dat op de VU aanwezig is. Daarin zijn opgenomen: Moors (1952), Vangassen (1954), de teksten die naar een origineel zijn afgedrukt in Blok (1896-99) en verder oorkonden uit diverse archieven uit de provincies Overijssel, Utrecht, Zuid-Holland en Noord-Brabant.
In paragraaf 2 gaan we in op de verspreiding en de frequentie van de verschillende typen: het ‘Duitse’ type, waarin de eenheid wordt gevolgd door het tiental (vier ende tneghentich); het ‘Engelse’ type, waarin de eenheid op het tiental volgt (neghentich ende neghene); en het ‘Franse’ type, dat dezelfde volgorde kent als het Engelse type, maar waarin 80 met 4 × 20 wordt omschreven (vier waruen twintich ende zeuene). In paragraaf
| |
| |
3 zal aandacht worden geschonken aan het voorkomen van de t- voor de getallen 60 t/m 90. Op basis van het ambtelijk taalgebruik geven we een overzicht van de ruimtelijke verspreiding en de frequentie van dit verschijnsel binnen het Nederlands sprekende taalgebied. In paragraaf 4 zal de ontwikkeling van het voegwoord ende centraal staan en met name ook de vraag of het samengestelde telwoord mogelijk heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van ende tot en. In paragraaf 5 tenslotte volgt de conclusie.
| |
2. De verschillende typen samengestelde telwoorden
In de inleiding hebben we gesproken over drie typen samengestelde telwoorden, t.b.v. de identificatie ‘Duits’, ‘Frans’ en ‘Engels’ genoemd. Deze benamingen houden op geen enkele wijze een ‘verklaring’ in. We gaan in deze paragraaf wat nader op deze verschillende typen in.
| |
2.1. De dertiende eeuw
2.1.1. Het Duitse type:
Zoals uit het moderne Nederlands blijkt is dit type uiteindelijk de standaardtalige variant geworden. Het is ook in het Middelnederlands van de 13de eeuw het meest algemeen en meest frequent.
Het subtype zonder nevenschikkend voegwoord is zeldzaam: neghentventich ‘29’ [Holland 1282]; neghendartich ‘39’ [Brugge 1286]; neghenderthic ‘39’ [Brugge 1286]; eenzeuentich ‘71’ [Brugge 1272] en een neghentich ‘91’ [Holland 1290].
Aangezien de eenheid hier steeds op -(e)n eindigt (een, neghen) en varianten met andere eenheden niet werden aangetroffen, mag wellicht aangenomen worden, dat in dit -(e)n tevens het voegwoord werd gevoeld. Bij telwoorden samengesteld met -dertich kan zelfs van dubbele haplologie sprake zijn: neghendertich = negh(en)(en)(de)(de)rtich.
| |
2.1.2. Het Engelse type:
Het Engelse type is een volgorde-variant, wellicht geënt op het Latijnse voorbeeld in de dateringen: anno millesimo ducentesimo nonagesimo nono ‘in het jaar 1299’. Het komt alleen in jaartallen voor. Verschillen zijn echter, dat het Latijn gewoonlijk rangtelwoorden gebruikt waar het Middelnederlands hoofdtelwoorden heeft en dat het Latijn geen et tussen
| |
| |
de laatste twee ordinalia zet, waar het Middelnederlands meestal ende heeft. Opvallend is dat deze volgorde vaak gebruikt wordt als een gedeelte van het jaartal uit romeinse cijfers bestaat: lxx ende een ‘71’. Dit laatste is een typisch dertiende-eeuwse kwestie; in de veertiende eeuw is dit verschijnsel nagenoeg verdwenen.
Mogelijk ook is dit type, vooral in het zuiden, beïnvloed door het Oudfranse model: mil trois cens trente et deus ‘1332’; mil trois cens quarante et wiit ‘1348’. Deze veronderstelling wordt gesteund door het gegeven dat het Engelse type zijn grootste densiteit in het zuiden kent. De oudste jaartallen met deze volgorde zijn: lx ende achte [Brugge 1268], tsevent. sesse [Aksel 1276], seuentich iaer ende achte iaer [Breda 1278].
Ook hiervan bestaat een subtype zonder nevenschikkend voegwoord, waarvan slechts één voorbeeld werd aangetroffen, nl. het hierboven reeds geciteerde tsevent. sesse ‘76’.
In Oostvlaanderen staan in de 13e eeuw 30 Duitse tegenover 47 Engelse jaartallen, in Westvlaanderen 88 tegenover 113. In Zeeland is het Engelse type een betrekkelijk marginaal verschijnsel: 4 gevallen tegenover 23 Duitse. In Holland is het ook zeldzaam, in de kuststrook komt 128 maal het Duitse type voor tegen weliswaar 35 Engelse, maar 32 daarvan zijn uit de jaren 1298-99. Meer naar het binnenland, in Dordrecht, werd uitsluitend (42x) het Duitse type aangetroffen. Bij het westelijk deel van Holland sluit Utrecht aan met 13 Duitse tegenover 7 Engelse gevallen, de laatse pas vanaf 1295. Het hertogdom Brabant heeft een verhouding van 46 Duitse tegenover 27 Engelse typen. De schaarse gegevens uit het oosten van dit hertogdom laten geen verdere conclusie toe dan dat het Engelse type daar in de 13e eeuw niet werd aangetroffen.
Het heeft er alle schijn van dat, waar ze voorkomen, de beide typen van oudsher naast elkaar bestaan. In Holland en Utrecht lijkt het Engelse type op het einde van de 13e eeuw te zijn ingevoerd.
| |
2.1.3. Het Franse type:
Vanaf 1280 komt - vrijwel uitsluitend in Vlaanderen - een type telwoord voor dat gevormd is naar het Franse (Picardische) model mil deus cens quatre vins et deus ‘1282’. De eerste is ducent tueehondert vierwaerf tuintich ‘1280’ [Brugge]. Deze manier van tellen wordt voortgezet tot en met 99, dus met Oudpicardisch (mil deus cens) quatre vins et douze ‘1292’ correspondeert Mnl. virwerftuintich ende tuaelue [Kloosterzande 1292] en met (mil deus cens) quatre vins dis et noef ‘1299’ correspondeert vierwarwen tuintech ende neghentien [Zottegem 1299].
Hierbij valt op dat een gelijkaardige Franse constructie met soissante en een getal groter dan tien, bijv. Oudpicardisch m. deus cens soissante
| |
| |
et onse ‘1271’ in het Middelnederlands niet wordt nagevolgd; er is tot nu toe nog geen jaartal van het type *sestich ende elleue aangetroffen.
Deze manier van tellen, met veelvouden van twintig, blijft niet tot jaartallen - en in dat geval ook niet tot Vlaanderen - beperkt: virewerftuintech pont ‘80 pond’ en virehondert ponden ende virewerftuintech ‘480 pond’ [Holland, grafelijke kanselarij 1268]. Buiten het telwoord ‘80’ werd deze manier van tellen in het 13de-eeuwse corpus nog aangetroffen in: van seuen waruen twintich lib. ‘van 140 pond’ [Damme 1286]. Voor voorbeelden uit later tijd, zie het MNW onder vierwerven.
De typische vorm van de jaartallen van dit Franse type en hun restrictie tot Vlaanderen kunnen een rol spelen bij het lokaliseren van dokumenten. Opmerkelijk is dat te Dordrecht in 1284 eenmaal deze Vlaamse manier van dateren wordt gebruikt: viere waruen tuintich ende viere in een oorkonde waarin een borgstelling te Gent wordt vastgelegd. De oorkonde is overigens in onberispelijk Dordts opgesteld.
| |
2.2. De veertiende eeuw
Voor de 14e eeuw is materiaal verzameld uit Holland, Utrecht, Oost-Nederland, Brabant en Belgisch-Limburg (corpus 14de-eeuwse oorkonden van de VU). Dit stelt ons in staat tot op zekere hoogte de ontwikkelingen van getallen en jaartallen vanuit de hierboven beschreven toestand naar de 14e eeuw te volgen, als ook om te bekijken welke situatie we aantreffen in de gebieden die pas in die eeuw van het Latijn op het Nederlands overschakelen. Omdat dit corpus niet het gehele Nederlandse taalgebied bestrijkt, geven we de resultaten per gewest.
| |
2.2.1. Holland
De Hollandse steden van de 14de eeuw (onderzocht zijn: Alkmaar, Amsterdam, Beverwijk, Delft, Dordrecht, Egmond, Gouda, 's-Gravenhage, Haarlem, Hoorn en Leiden) schrijven uitsluitend (494x) het Duitse type; slechts eenmaal werd het Engelse type aangetroffen: tuintech ende een [Leiden 1321]. De golf van Engelse gevallen in de jaren 1298-99 blijkt dus een incident te zijn geweest.
| |
2.2.2. Utrecht
Hier werd uitsluitend (84x) het Duitse type aangetroffen. Het Engelse type is dus, net als in Holland, een eendagsvlieg geweest.
| |
2.2.3. Brabant
Brabant blijft in de 14de eeuw zo verdeeld als het in de 13de eeuw was:
| |
| |
beide typen komen voor. De meeste onderzochte plaatsen (Antwerpen, Breda, Brussel, Diest, Helmond, 's-Hertogenbosch, Tienen, Zoutleeuw en de regio oostelijk Noord-Brabant) hebben een lichte voorkeur voor het Duitse type; Brussel (5x) en Tienen (3x) hebben dit zelfs uitsluitend. Dit zijn echter kleine aantallen. Alleen voor Breda, Diest, Helmond en de streek daaromheen zijn wat grotere aantallen beschikbaar: Breda heeft 35x het Engelse type tegenover 28x Duits; Diest 2 tegenover 5; Helmond 9 tegenover 18; oostelijk Noord-Brabant 3 tegenover 4.
In het hele hertogdom was de verhouding Engels:Duits in de 13de eeuw 27:46, in de 14de eeuw is deze 54:65; in percentages: 13de eeuw 37% - 63%; 14de eeuw 45% - 55%. Brabant blijft een menggebied waar het Engelse type in de 14de eeuw iets veld heeft gewonnen.
| |
2.2.4. (Belgisch-)Limburg/Nederrijn
Het is wellicht niet helemaal correct het Limburg van de 13de eeuw te vergelijken met het Belgisch-Limburg van de 14de eeuw. In de 13de eeuw hebben Maastricht en Stein het Duitse type, evenals Kleef (Kleve) en Meurs (Mörs) in de aangrenzende Nederrijn; alleen Heinsberg heeft in het enige Nederlandstalige 13e-eeuwse dokument dat daarvan bewaard is het Engelse type: Aigtentich ende sesse ‘86’.
In de veertiende eeuw geeft Belgisch-Limburg (d.w.z de in Moors 1952 onderzochte plaatsen), meer naar Brabants model, een verhouding te zien van 51 Engelse gevallen tegenover 78 Duitse oftewel 40% - 60%.
| |
2.2.5 Noordoostelijk Nederland
In de 13de eeuw zijn er voor het Noordoosten van ons taalgebied nauwelijks gegevens beschikbaar. In de beide Zutfense oorkonden uit het jaar 1300 wordt het Duitse type gebruikt. Het resultaat van een telling in Groningen, Drente en Overijssel voor de 14e eeuw was:
|
Duits |
Engels |
Groningen/Drente |
113 |
-- |
Overijssel |
132 |
22 (18x te Zwolle) = 14% |
Het gebied dat de verbinding vormt tussen het Noordoosten en het Zuiden, het graafschap Gelre, is nog niet onderzocht.
| |
2.2.6. Conclusies
Doordat het 14de-eeuwse corpus nog in opbouw is, konden voor Vlaanderen geen plaatsen systematisch worden onderzocht op de schrijfwijze van
| |
| |
jaartallen in de 14de eeuw. Voor het overige is er een tweedeling ontstaan: 1. het Noorden = Nederland benoorden de rivieren, met vrijwel uitsluitend het Duitse type, en 2. het Zuiden = Nederland bezuiden de rivieren en België, waar beide typen naast en door elkaar voorkomen, met een lichte voorkeur voor het Duitse type. In het Noorden heeft dus het Engelse type, dat op het einde van de 13e eeuw o.a. via de grafelijke kanselarij van Holland werd verspreid, niet kunnen doorzetten.
| |
3. De t- van tsestich
Aan de t- die aan het begin van de getallen 60 t/m 90 verschijnt, wordt in de handboeken en in de studies over het telwoord - in tegenstelling tot de volgordeverschijnselen binnen het samengestelde telwoord - wel de nodige aandacht besteed. Men heeft met name grote belangstelling getoond voor de etymologische verklaring van deze t, terwijl terloops ook de ruimtelijke verspreiding wel enigszins ter sprake is gekomen.
Van Loey (Schönfeld, par. 128) vermeldt dat de decaden 20 t/m 60 in het gotisch met *tigus werden gevormd, die van 70 t/m 90 met tehund. Hij vervolgt dan:
‘een soortgelijk verschil in 't owgm.: zo in 't os., waar de telwoorden van 70 af door voorvoeging van ant- worden gevormd (antsibunta enz.), en in 't mnl., waar een rest van dit ant- bewaard is in tseventich, tachtich, tnegentich (met een analogisch -tich), ook ingedrongen in tsestich: nog sestig, seventig (gespeld met z), tachtig, en dial. tnegentig;’
Het handboek voor de historische grammatica van Van Bree (blz. 259) voegt hieraan geen nieuwe informatie toe. Het oudste Nederlands zou dus volgens Van Loey/Schönfeld, net als het Oudsaksisch, de getallen 70 t/m 90 hebben gevormd door middel van een element vóór het enkelvoudige getal, waarvan slechts t- is overgebleven. Het achtervoegsel -tig zou bij deze getallen niet oorspronkelijk zijn, maar naar analogie van 20 t/m 60 zijn toegevoegd.
Van deze veronderstelde oudste vormen treffen we er in de 13de eeuw in Oost-Vlaanderen inderdaad enkele aan. In Aksel schrijft men in januari 1277: int iar ons heren dusent. tuehondert. tseuent. sesse. en in 1278: dusend tuehondert. tseuent. ende. achte., terwijl men in Maldegem in 1277 ook deze korte vorm voor ‘70’ gebruikt: dusent tuehondert ende seuenensceuent. De spelling sc in het laatste voorbeeld staat ongetwijfeld voor gesproken ts; vgl. de varianten tsense en scense en de schrijfwijze scer voor des heren (bijvoorbeeld in Corpus Gysseling I, 202, 21). Op
| |
| |
grond van deze Oostvlaamse vormen, eindigend op een -t, lijkt het niet onwaarschijnlijk dat er geen -tig naar analogie is toegevoegd (zoals in Van Loey/Schönfeld wordt verondersteld) maar -ig. Dat zou ook verklaren dat er in het Middelnederlands vormen met -dich voorkomen, zoals tachtendich. Deze vormen met een d sluiten goed aan bij de Oudsaksische vormen antahtoda en nigonda (zie onder). Overigens moet worden opgemerkt dat ook het telwoord 20 deze beide opvallende eigenaardigheden vertoont: zowel tuint (2x) als tuindich (2x) komen in het Corpus Gysseling voor.
Het Oudsaksische ant- en de Middelnederlandse t- zijn vermoedelijk verwant met hund (‘honderd’). We treffen dit voorgeplaatste hund/ant aan in het Oudengels, waar de getallen 70 t/m 100 luiden: hundseofontizhundeahtatiz - hundnizontiz - hundteontiz; in het Oudsaksisch waar ze luiden: antsibunta - antahtoda - (nigonda) - (hund); en dan in de t- van de Middelnederlandse getallen 70 t/m 90 en naar analogie ook bij 60.
In het Middelhoogduits is het voorgeplaatste hundlant alleen herkenbaar in zachzig, dat slechts een enkele keer voorkomt (Paul, par. 152). In het Middelnederduits komt tachtentich voor in het Noordnedersaksisch, tnegentich, tseventich en tsestich slechts in de aan Nederland grenzende streken (Lasch, par. 398).
Een intrigerende vraag is natuurlijk waarom het element dat het tiental aangeeft in het Noordzeegermaans bij de getallen 70 t/m 90 (en in het Oudengels ook bij 100) aan het telwoord voorafgaat in plaats van erop te volgen, zoals dat bij de getallen 20 t/m 60 het geval is. De laatste meer omvangrijke publicatie waarin dit probleem aan de orde wordt gesteld is Studies in the Indo-European system of numerals van Szemerényi (1960). Deze veronderstelt (blz. 37/38) dat de getallen 70 t/m 100 in het Westgermaans aanvankelijk, evenals in het Gotisch, door het achtergeplaatste tehund/tohund werden gevormd. De verandering in de vorming van de decaden 70 t/m 100 zou op gang zijn gebracht door het getal 70. Dit *sebuntohund zou ten onrechte zijn geïnterpreteerd als bestaande uit de delen sebunto en hund. Daar sebunto/sefonta door de toevoeging van -to/-ta niet meer identiek was aan het telwoord 7, kon dit deel zelf ‘70’ gaan betekenen (vgl. Ohd. sibunzo, ahtozo, *niunzo, zehanzo voor 70 t/m 100). Vanaf dat moment bestond het gevaar dat sefonta hund werd opgevat als ‘70 honderdtallen’. Om misverstanden te voorkomen is men het element hund voor het telwoord gaan plaatsen (Oeng. hund-seofontiz). Nu was er geen misverstand mogelijk, omdat in een getal als 170 altijd een nevenschikkend voegwoord werd gebruikt (Oeng. hund and seofontiz). Szemerényi biedt hiermee niet alleen een verklaring voor het feit dat het decade-vormende element in het Noordzeegermaans aan het telwoord voorafgaat, maar tevens voor de slot-t die we in de Oostvlaamse vorm tseuent aantreffen.
| |
| |
Evenals 70 hebben ook de getallen 80 en 90 (en 100) het element hund voorop geplaatst. De t- voor 60 moet door analogiewerking worden verklaard.
Na deze uitweiding over de historische achtergrond van de t- nu aandacht voor de verspreiding van de vormen met t- in het Middelnederlands. We beperken ons hier niet tot de samengestelde getallen van het type ‘drieënzestig’, maar nemen alle voorkomens van 60, enz. in onze tellingen op. In de 13de eeuw lijken de vormen met t- met uitzondering van tachtich een betrekkelijk marginaal verschijnsel te zijn. Een telling op basis van materiaal uit het Corpus leverde op:
tsestich |
4% |
(3x) |
sestich |
96% |
(72x) |
tseventich |
25% |
(17x) |
seventich |
75% |
(52x) |
tachtentich |
98% |
(175x) |
achtentich |
2% |
(4x) |
tneghentich |
4% |
(20x) |
neghentich |
96% |
(500x) |
In de 14de eeuw evenwel liggen de verhoudingen anders. Dan krijgen we het volgende beeld:
tsestich |
90% |
(131x) |
sestich |
10% |
(15x) |
tseventich |
82% |
(141x) |
seventich |
18% |
(31x) |
tachtentich |
98% |
(238x) |
achtentich |
2% |
(5x) |
tneghentich |
51% |
(178x) |
neghentich |
49% |
(169x) |
Hieronder worden de 14de-eeuwse gegevens uitgesplitst per provincie. Helaas zijn er nog niet uit alle delen van het Nederlands sprekende taalgebied 14de-eeuwse ambtelijke teksten in het computerbestand ingevoerd. De provincies waarvan dat wel het geval is, zijn:
Zuid-Holland: |
|
|
tsestich |
100% |
sestich |
0% |
|
tseventich |
100% |
seventich |
0% |
|
tachtentich |
100% |
achtentich |
0% |
|
tneghentich |
100% |
neghentich |
0% |
|
Noord-Holland: |
|
|
tsestich |
93% |
sestich |
7% |
|
tseventich |
100% |
seventich |
0% |
|
tachtentich |
100% |
achtentich |
0% |
|
tneghentich |
90% |
neghentich |
10% |
| |
| |
Utrecht: |
|
|
tsestich |
80% |
sestich |
20% |
|
tseventich |
100% |
seventich |
0% |
|
tachtentich |
100% |
achtentich |
0% |
|
tneghentich |
100% |
neghentich |
0% |
|
Overijssel: |
|
|
tsestich |
93% |
sestich |
7% |
|
tseventich |
100% |
seventich |
0% |
|
tachtentich |
100% |
achtentich |
0% |
|
tneghentich |
13% |
neghentich |
87% |
|
Groningen/Drente: |
|
|
tsestich |
50% |
sestich |
50% |
|
tseventich |
25% |
seventich |
75% |
|
tachtentich |
100% |
achtentich |
0% |
|
tneghentich |
16% |
neghentich |
84% |
|
Noord-Brabant: |
|
|
tsestich |
97% |
sestich |
3% |
|
tseventich |
100% |
seventich |
0% |
|
tachtentich |
100% |
achtentich |
0% |
|
tneghentich |
47% |
neghentich |
53% |
|
Belgisch-Limburg: |
|
|
tsestich |
50% |
sestich |
50% |
|
tseventich |
76% |
seventich |
24% |
|
tachtentich |
86% |
achtentich |
14% |
|
tneghentich |
12% |
neghentich |
88% |
Op grond van dit overzicht kunnen we het volgende constateren:
1. | De t-vormen blijken in Holland en Utrecht bijzonder sterk te staan. Er worden vrijwel uitsluitend vormen met een t- geschreven. Het getal 60 kent in Noord-Holland en Utrecht een t-loze variant en het getal 90 kent die alleen in Noord-Holland; deze vormen komen evenwel slechts weinig voor. |
2. | In Overijssel is de t- voor de getallen 60, 70 en 80 vrijwel altijd aanwezig. Bij 90 is de t- echter uitzonderlijk. |
3. | De variant tneghentich blijkt trouwens over het geheel genomen minder sterk te staan dan tsestich en tseventich. Dit hangt mogelijk samen met het feit dat de combinatie tn binnen één lettergreep in
|
| |
| |
| het Middelnederlands ongebruikelijk is. In de oostelijke provincies Groningen, Drente, Overijssel en Belgisch-Limburg blijkt de vorm zonder t verreweg in de meerderheid (tussen de 80 en 90%); in Noord-Brabant komen de twee varianten ongeveer even vaak voor. |
4. | Wat de varianten voor 60 betreft, vertonen het uiterste noordoosten en het zuidoosten een opmerkelijke overeenkomst. In beide streken komen de twee varianten evenveel voor. Dat ligt voor 70 heel anders: op dit punt vertonen de vormen met t- en die zonder t- in het noordoosten een verhouding van 1:3 en in het zuidoosten een verhouding van 3:1. |
De regionale verspreiding van de vormen met t- bij de getallen 60, 70 en 90 in de 14de eeuw maakt nieuwsgierig naar de herkomst van de t-vormen in de 13de eeuw. (De t van tachtentich is geen uitzondering maar regel en deze kan dus buiten beschouwing blijven.)
De 3 gevallen van tsestich uit de 13de eeuw zijn afkomstig van 2 handen uit Brugge. In Holland, waar in de 14de eeuw vrijwel alleen de vorm met een t- voorkomt, schrijft men in de 13de eeuw nog sestich (5x).
De 17 gevallen van tseventich komen van 4 handen uit Brugge, 3 uit de rest van Vlaanderen en 1 uit Zeeland. In Holland, waar men in de 14de eeuw uitsluitend tseventich schrijft, komt in de 13de eeuw alleen maar tweemaal de vorm zonder t- voor. In Utrecht, waar men in de 14de eeuw eveneens uitsluitend de vorm met t- hanteert, komt in de 13de eeuw eenmaal de vorm seventich voor en de variant met een t- in het geheel niet. In Zeeland staan in de 13de eeuw twee vormen zonder t- naast de ene vorm met een t-.
De 20 gevallen van tneghentich zijn geschreven door 6 handen uit Vlaanderen, 5 uit Holland, 5 uit Zeeland en 1 uit Harlingen. In Holland blijkt de t- dus alleen bij dit getal in de 13de eeuw reeds (of nog?) voor te komen, al zijn de vormen zonder t- ver in de meerderheid. In Utrecht komt in de 13de eeuw uitsluitend de vorm neghentich voor (14x), terwijl we in de 14de eeuw daarentegen alleen maar de variant met t- aantreffen (31x). (N.B. Oorkonde 1122 uit het Corpus Gysseling is door ons als Hollands beschouwd.)
Voor wat Vlaanderen betreft kunnen we op dit punt geen uitspraken doen, omdat er nog geen 14de-eeuwse Vlaamste teksten zijn ingevoerd.
We moeten constateren dat er in ieder geval in Holland en Utrecht een ontwikkeling heeft plaatsgevonden van vormen zonder t- in de 13de eeuw naar die met t- in de 14de eeuw. En dat is een merkwaardig onderzoeksresultaat: het staat namelijk lijnrecht tegenover de mening van de historisch taal- | |
| |
kundigen dat de vormen met t- de oudste zouden zijn. Hoe deze ontwikkeling moet worden verklaard, is niet zonder meer duidelijk. Misschien moeten we denken aan een zekere wervende kracht van de t- van tachtentich?
| |
4. De ontwikkeling van het voegwoord ende
Uit de moderne taal is duidelijk, dat het Duitse type het uiteindelijk heeft gewonnen. Bij een vergelijking van dit Middelnederlandse type met zijn moderne variant lijkt het op het eerste gezicht of de ontwikkeling voornamelijk heeft bestaan in de vervanging van het voegwoord ende door en. We zullen daarom de rol van ende en speciaal de overgang van ende tot en, voorzover die zich in de 13de en de 14de eeuw heeft voltrokken, in de beschouwing betrekken.
| |
4.1. De Oudnederlandse situatie
In de Oudnederlandse teksten (dus ook de literaire), afgedrukt in Corpus II,1 (alsmede heel globaal ook de niet afgedrukte: de Heliand en de Williram) treffen we de volgende varianten van Nnl. ‘en’ aan:
and- |
|
|
|
ando |
in de Nederbergse doopbelofte (1x) [10de eeuw]: siniu gelp ando sinan willeon ‘zijn jubel(s) en zijn wil’. |
|
ande |
in de Williram (passim) [ca. 1100]: ich ande mine doctores ‘ik en mijn doctores’. |
|
and |
in de Williram (soms) [ca. 1100]: and bethiu werthich bim ‘en daardoor waardig ben’. |
|
in de Utrechtse doopbelofte (1x) [eind 8e eeuw]: uuercum and uuordum ‘(aan de) werken en woorden’. |
|
end- |
|
|
|
enda |
in het Westvlaamse versje (1x) [ca. 1100]: hinase ic enda thu ‘maar ik en jij niet’. |
|
endi |
in de Heliand (passim) [2de helft 10de eeuw]: iuuua werc endi iuuuan uuilleon ‘Uw werk en Uw wil’. |
| |
| |
|
ende |
in de Utrechtse doopbelofte (3x) [eind 8e eeuw]: thunaer ende uuoden ‘(aan) Donar en Wodan’. |
|
in de Wachtendonkse psalmen (1x) [10de eeuw, afschrift 16de eeuw]: ende in uuege sundigero ‘et in via peccatorum’ = ‘en op het pad der zondaars’. |
|
end |
in de Utrechtse doopbelofte (4x) [eind 8e eeuw]: end allum... uuercum ‘en aan alle... werken’. |
|
ind- |
|
|
|
inde |
in de Wachtendonkse psalmen (18x) [10de eeuw, afschrift 16de eeuw]: inde in stuole ‘et in cathedra’ = ‘en op de zetel’. |
|
ind |
in de Wachtendonkse psalmen (2x) [10de eeuw, afschrift 16de eeuw]: jnd werk hando sinro ‘et opus ejus manuum’ = ‘en het werk van zijn handen’. |
|
in |
in de Wachtendonkse psalmen (> 250x) [10de eeuw, afschrift 16de eeuw]: in obstuont ‘et exsurrexi’ = ‘en is opgestaan’. |
|
und- |
|
|
|
unde |
in het Lofvers Munsterbilzen (1x) [1130]: edele unde scona ‘edel en schoon’. |
We kunnen constateren dat het afslijtingsproces van het voegwoord ende in het Nederlands al zo oud is als het voegwoord zelf. De volgende fasen zijn reeds in het Oudnederlands te onderscheiden:
Stadium 1: gekleurde eindvokaal: ando, enda, endi |
Stadium 2: ontkleuring: ande, ende, inde, unde |
Stadium 3: apokope: and, end, ind |
Stadium 4: verlies van slot-d: in |
| |
4.2. De Middelnederlandse situatie
4.2.1 Het Middelnederlands van de 13de eeuw
Ook in de 13de eeuw bestaat nog een aantal varianten van het voegwoord en: a. ande; b. ende, end, ent, en; c. inde, ind; d. unde, und. Nog eenmaal, in Brugge 1267, komt een gekleurde eindvokaal voor: margrieten enda lambret. Van deze varianten is ende verreweg de meest frequente; in het Corpus
| |
| |
Gysseling komt hij ca. 63.000 keer voor. Over de andere varianten is het volgende te vermelden:
ande komt eenmaal voor te Delft [1268]. Deze westelijke variant troffen we reeds in het Oudnederlands aan en wel in de Egmondse Williram. Ook in het uiterste zuidoosten van het toenmalige Nederlandse taalgebied is hij opgetekend en wel 19x in de zgn. Nederbergse recepten. Vgl. voor deze recepten echter ook unde.
end (in totaal 165x aangetroffen) is als vrije variant typisch Utrechts (cf. reeds end in de Oudnederlandse Utrechtse doopbelofte), en komt daar voor willekeurige volgconsonant of vokaal voor: zyen end horen; duome end capitel; Amelyz end Johan; end an der Lecke, alle Utrecht [1280], in totaal ca. 80x. Incidenteel komt hier ook ent voor: ent te selve Helyas [Utrecht 1295].
Buiten Utrecht komt end als positionele variant voor: (1) vóór d of t in Vlaanderen (19 van de 24 gevallen); (2) vóór vokaal in Brabant en Limburg (14 van de 18 gevallen); in de Aiol uit de omgeving van Venlo staat end 6x vóór vokaal en 12x vóór d of t (op totaal 22 instanties), in de Noordlimburgse gezondheidsregels, eveneens uit de omgeving van Venlo, staat end (5x) betrekkelijk willekeurig: vóór vokaal en vóór sonorant of stemhebbende consonant. In de Oostbrabantse Lutgart en Kerstine treffen we eenzelfde gebruik van end (4x) aan: vóór vocaal (1x), vóór stemhebbende consonant (2x) en vóór h (1x).
ent (in totaal 280x aangetroffen) is een Vlaamse en, in mindere mate, Hollandse variant. Hij wordt uitsluitend gebruikt voor woorden die met een d- en, minder vaak, met een t- beginnen. Zeer vaak is dit ent met het volgende woord samengesmolten. Frequente gevallen van enklise zijn entaer (= ende daer), entie (= ende die), ente (= ende de), enter (= ende der), enten (= ende den). Deze zijn in bovenstaande telling niet inbegrepen. Een vergelijkbaar geval is Brabants-Limburgs en t- voor en(de) d-: en te scepenen (= ende de scepenen).
Het is a priori moeilijk uit te maken of de slot-t van dit ent is ontstaan door neutralisatie van de stemoppositie in de auslaut van end < ende, waarna assimilatie plaatsvond van de volgende d- aan de aldus ontstane -t (en, in het Brabants-Limburgse geval, gevolgd door metanalyse): ende dat > end dat > ent dat > ent tat > entat > en tat, dan wel of deze t een emfatische d noteert, bijvoorbeeld een [d:] die in de richting van een [t] gaat: enddat geschreven entat, en eventueel ook gesproken, getuige gevallen als Nnl. en toen < ende doe(n).
| |
| |
Tegen het eerste pleit dat ent nooit anders dan vóór d en t wordt aangetroffen, een incidenteel geval als Nnl. op-en-top < op ende op daargelaten, zodat er geen autonome ontwikkeling van ende tot ent buiten deze context tot stand is gekomen. Men is dus gedwongen de ontwikkeling van deze variant strikt in relatie met de erop volgende dentaal te zien. Alleen in Dordrecht wordt tweemaal een uitzondering aangetroffen: van brode ent bijr [1285]; ent voren ghesproken es (zonder subject) [1292]. Schijnuitzonderingen zijn gevallen als ent convent [Brugge 1266] = ende dat convent.
Van de literaire teksten heeft alleen hs. D van Der naturen bloeme, geschreven in het Brugs, vijfmaal deze variant, inderdaad ook vóór d/t. Opmerkelijk is, dat in het zogenaamde Nederrijns moraalboek [ca. 1300] de plaatselijke variant zonder apokope in combinatie met volgende t- < d- optreedt: Jnde tie worde ‘en de woorden’; Jnde tie giene ‘en degene’. Mogen we aannemen dat hier geschreven inde voor gesproken /int/ staat?
en (ca. 200x aangetroffen) staat in de ambtelijke teksten (ca. 100x) in 75% van de gevallen vóór d of t, daarnaast vóór n (7x) en vóór vokalen. Een regionale voorkeur was niet te onderscheiden. Hierboven zagen we al dat en in Brabant en Limburg voorkomt voor t < d: en te man = ende de man; incidenteel verschijnt dit ook in Holland: hem en te sinen (= hem ende de sinen) [Holland, grafelijke kanselarij 1287].
inde en ind komen voor in de streek tussen Maas en Rijn: in het Nederrijns moraalboek (passim) en 1x (inde) in de Aiol [1220-1240] uit de streek van Venlo. De Oudnederlandse Wachtendonkse psalmen, uit dezelfde omgeving, hebben ook ind(e).
unde en und zijn zuidoostelijke varianten: unde werd lx aangetroffen in de Floyris [1200-1225] uit de streek van Krefeld-Viersen; 10x in de Tristant [ca. 1210] uit de omgeving van Nijmegen en 17x in de Nederbergse recepten [ca. 1250], waarvan tweemaal met de spelling wnde. De variant und trad 5x op in de Tristant.
| |
4.2.2 Het Middelnederlands van de veertiende eeuw
Ook in de 14de eeuw blijft ende verreweg de meest frequente variant in alle gewesten. In de voor deze periode onderzochte gebieden, die uit praktische overwegingen helaas niet precies konden samenvallen met het 13de eeuwse territorium (onderzocht werden Groningen, Drente, Overijssel, Holland, Utrecht, oostelijk Noord-Brabant, de stad Breda en Belgisch-Limburg) kwam
| |
| |
ende circa 17.000x voor. De andere aangetroffen varianten zijn: end, en; unde, und en inde, ind. Niet meer aangetroffen werden dus in de 14de-eeuwse oorkondentaal: and(e), en ent.
end werd 2x aangetroffen in Drente en 201x in oostelijk NoordBrabant en Belgisch-Limburg.
en kwam 94x voor verdeeld over alle onderzochte gewesten. Er blijkt geen voorkeur voor deze variant in een bepaalde streek.
unde blijkt de belangrijkste variant te zijn in de noordoostelijke gebieden: 99x in Drente en 17x in Kampen, terwijl und 8x in Drente werd aangetroffen.
inde (4x) in Oudenbiezen [1319], en ind (66x) in Moors 1952 zijn beperkt tot Belgisch-Limburg.
Opmerkelijk is het volledig buiten beeld geraken van ent. Enerzijds is dit te verklaren uit het feit dat het een voornamelijk Vlaamse variant was, terwijl Vlaanderen voor de 14de eeuw niet werd onderzocht, anderzijds blijft toch het verdwijnen uit Holland (in de 13de eeuw nog 9x) en Utrecht (in de 13de eeuw 2x) een interessant gegeven.
| |
4.3 De ontwikkeling van ende in het telwoord
In het voorafgaande hebben we gezien dat er zich bij het nevenschikkendvoegwoord ende in de Oud- en Vroegmiddelnederlandse periode een aantal mutaties hebben voorgedaan. Het minst interesseert ons hier de apokope van de slot-e, die het Nederlands met het Duits (und) en het Engels (and) deelt. De functionele belasting ervan was nihil, en een homonymievrees (end ‘en’ vs. end ‘einde’) heeft de overgang niet verhinderd: immers ook de langere variant ende ‘en’ functioneerde vanouds naast ende ‘einde’. Interessanter is het verlies van de slotsyllabe -de, die uniek is voor het Nederlands. Voor deze ontwikkeling zijn verschillende verklaringen denkbaar.
Van belang lijkt haplologie, aanvankelijk in woordgroepen waarin ende wordt gevolgd door geflecteerde vormen van het lidwoord: der, den, des, later ook bij de uit die ontstane nom. en acc. vormen de. (Interessant is dat Van Heule in de 17de eeuw juist ende vóór de gebruikt.) Vanuit de foniek bezien lijken synkope en assimilatie een grote rol te spelen in de positie van ende vóór dentalen, met name vóór lidwoord, aanwijzend voornaamwoord (die), andere deiktische woorden (daer) en voegwoorden (dat). En tenslotte lijkt het niet meer tot explosie komen van de dentaal van ende, end en ent in de positie vóór n- (negatie), - een verschijnsel dat ook woordintern voorkomt: vonnis < vontnis, schennis < schentnis, - het
| |
| |
ontstaan van en te hebben bevorderd. Tengevolge van deze ontwikkeling van ende tot en - door welke oorzaak of oorzaken dan ook in gang gezetkunnen we al in de dertiende eeuw de volgende combinaties naast elkaar waarnemen: zevenendeneghentich [Brugge 1297], achte end neghentech [Brabant 1298] en drie en neghentich [Sint Pieters Leeuw 1293].
Al deze bovengenoemde (morfo)fonische condities voor haplologie, assimilatie en syncope zijn in de samengestelde telwoorden van het onderzochte type ruimschoots aanwezig en men mag dus verwachten dat juist in het samengestelde telwoord de ontwikkeling van ende tot en werd bevorderd. Alvorens nu deze hypothese met cijfermateriaal te onderbouwen, moeten we nog een probleem signaleren, dat de telling eventueel zou kunnen beïnvloeden. Het betreft de volgende te onderscheiden typen:
(1) vierendetneghentich |
...ende |
tn-... |
(2) zeven ende neghentich |
...ende |
n-... |
(3) viefentneghentich |
...en |
tn-... |
(4) achtenneghentich |
...en |
n-... |
|
tn- |
n- |
ende |
(1) |
(2) |
en |
(3) |
(4) |
Vooral het derde geval is hier van belang omdat het twee analyses toelaat, al naar gelang men het tiental als tneghentich dan wel als neghentich wil lezen. In het eerste geval is het voegwoord en de variant vóór dentalen, cf. te wetene en te verstane [Brugge 1271], vier scele en tue peneghe [Hoeke 1294], vier en tventich [Holland 1280]. In het andere geval kan men aan de variant ent denken, die, zoals hierboven is gezegd, Vlaams-Hollands is en die alleen vóór volgende dentalen optreedt. Dan zou geval (3) dus eigenlijk als ...ent-tneghentich uitgeschreven moeten worden. Dit probleem speelt ook bij tsestich, tseventich en tachtich, immers we hebben:
(1) eenendetachtentich |
...ende |
ta-... |
(2) viere ende achtentich |
...ende |
a-... |
(3) vierentachtich |
...en |
ta-... |
(4) viue end achtich |
...end |
a-... |
| |
| |
Ook hier laat het derde geval twee analyses toe: ...en tachtich naast ent achtich; hier is evenwel, o.a. gezien de betrekkelijk marginale attestatie van achtich (2% van het aantal voorkomens van 80), de eerste oplossing te verkiezen. In alle gevallen lijkt overigens een analyse die uitgaat van ...en t-... de voorkeur te verdienen, omdat ent zich tot Vlaanderen en Holland beperkt en dus in de andere gewesten geen rol gespeeld kan hebben. Bij de volgende tellingen zijn deze gevallen dan ook tot de attestaties van en gerekend.
De verspreiding van de verschillende varianten van het voegwoord ‘en’ in de dertiende-eeuwse telwoorden van het onderzochte type is in onderstaand schema gegeven:
|
ende |
ent |
end |
en |
geen vw. |
20 |
244x |
219 |
- |
1 |
23 |
1 |
30 |
133x |
121 |
- |
- |
10 |
2 |
40 |
77x |
76 |
- |
- |
1 |
- |
50 |
38x |
36 |
- |
1 |
1 |
- |
60 |
22x |
18 |
- |
- |
4 |
- |
70 |
42x |
39 |
- |
- |
1 |
2 |
80 |
82x |
56 |
3 |
2 |
21 |
- |
90 |
209x |
200 |
- |
2 |
6 |
1 |
_____ |
_____ |
_____ |
_____ |
_____ |
_____ |
_____ |
|
847x |
765 |
3 |
6 |
67 |
6 |
|
100% |
90% |
- |
1% |
8% |
1% |
Het is duidelijk dat de variant en in tientallen die met d of t beginnen populairder is dan bij de andere.
In het 14e eeuwse materiaal werd en in totaal 94x aangetroffen, waarvan 53x (= 56%) vóór d of t. Van deze 94 keer was dat 48x in een samengesteld telwoord, oftewel in 51% van het totaal aantal attestaties. In het dertiendeeeuwse ambtelijke corpus, waar de variant en ca. 100x voorkwam, bedroeg dit percentage zelfs 67%. Het lijkt er dus op, dat de geleidelijke overgang van ende tot en sterk is bevorderd door het zeer frequente gebruik van dit voegwoord in de samengestelde telwoorden.
| |
5. Conclusie
In de voorgaande paragrafen zijn drie aspecten van het samengestelde telwoord van het type drieënzestig aan de orde gesteld.
We hebben geconstateerd dat het Middelnederlands drie types kent, het
| |
| |
Duitse, het Engelse en het Franse. Het Duitse komt vanouds in alle gewesten voor en is het meest levensvatbaar gebleken. Het Engelse type lijkt ontleend aan Latijnse en/of Franse dateringen en komt alleen in jaartallen voor, vooral in het gebied bezuiden de grote rivieren. Het Franse type is zeldzaam en beperkt zich voornamelijk tot Vlaanderen.
Volgens de historisch taalkundigen zouden de decaden met t- (zoals tseventich) ouder zijn dan de vormen zonder t-. Deze veronderstelling wordt door het tekstmateriaal niet zonder meer gesteund. In ieder geval heeft in Holland en Utrecht een ontwikkeling plaatsgevonden van vormen zonder t- in de 13de eeuw naar die met t- in de 14de eeuw, een ontwikkeling die lijnrecht staat tegenover wat de taalkundigen tot nog toe hebben aangenomen.
In het samengestelde telwoord van het onderzochte type waren de voorwaarden voor de ontwikkeling van ende > en zeer gunstig: in veel gevallen begon het tiental met een d of een t. Het behoeft daarom geen verbazing te wekken dat het merendeel van de attestaties van de variant en in de 13de en 14de eeuw afkomstig zijn van dit type telwoord. Het lijkt dan ook niet te gewaagd te veronderstellen dat het gebruik van het voegwoord en in het samengestelde telwoord de ontwikkeling van het Mnl. ende tot het Nnl. en in sterke mate heeft bevorderd.
| |
Bibliografie:
Blok 1896-99:
P.J. Blok, J.A. Feith, S. Gratema, J. Reitsma en C.P.L. Rutgers: Oorkondenboek van Groningen en Drente. 2 delen. Groningen 1896-99. |
|
Van Bree 1987:
C. van Bree: Historische grammatica van het Nederlands. Dordrecht 1987. |
|
Franck 1910:
J. Franck: Mittelniederländische Grammatik mit Lesestücken und Glossar. Tweede druk. 1910 (Nadruk Arnhem 1971). |
|
Gossen 1970:
Ch.T. Gossen: Grammaire de l'ancien picard. Paris 1970. |
|
Gysseling 1977-1987:
M. Gysseling: Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het
|
| |
| |
jaar 1300). M.m.v. en van woordindices voorzien door Willy Pijnenburg, Reeks I: Ambtelijke bescheiden en Reeks II: Literaire handschriften. 's-Gravenhage 1977-1987. |
|
Van Helten 1887:
W.L. van Helten: Middelnederlandsche Spraakkunst. Groningen 1887. |
|
Lasch 1974:
A. Lasch: Mittelniederdeutsche Grammatik. 2e druk. Tübingen 1974. |
|
Van Loey 1959:
A. van Loey: Schönfeld's historische grammatica van het Nederlands. Zesde druk. Zutphen [1959]. |
|
Van Loey 1980:
A. van Loey: Middelnederlandse Spraakkunst. Deel I: Vormleer. 9e druk. Deel II: Klankleer. 8e druk. Groningen 1980. |
|
Mantou 1972:
R. Mantou: Actes originaux rédigés en français dans la partie flamingante du comté de Flandre (1250-1350). Etude linguistique. Liège 1972. |
|
Moors 1952:
J. Moors: De oorkondentaal in Belgisch-Limburg van circa 1350 tot 1400. Brussel 1952. |
|
Paul 1975:
H. Paul, H. Moser, I. Schröbler: Mittelhochdeutsche Grammatik. 21e druk. Tübingen 1975. |
|
Le Roux 1945:
T.H. Le Roux en J.J. Le Roux: Middelnederlandse grammatika. Tweede druk. Pretoria 1945. |
|
Sanders 1971:
(Expositio) Willerammi Eberspergensis Abbatis in Canticis Canticorvm. Die Leidener Handschrift, neu herausgegeben von Willy Sanders. München 1971. |
| |
| |
Stoett 1923:
F.A. Stoett: Middelnederlandsche Spraakkunst. Syntaxis. Derde druk. 's-Gravenhage 1923. |
|
Szemerényi 1960:
O. Szemerényi: Studies in the Indo-European system of numerals. Heidelberg 1960. |
|
Vangassen 1954:
H. Vangassen: Bouwstoffen tot de historische taalgeografie van het Nederlands. Hertogdom Brabant. Brussel 1954. |
|
|