Voortgang. Jaargang 7
(1986)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boekhandelgeschiedenis en literatuur-geschiedenis: de gedichten van H. Tollens bij J. Immerzeel jr. verschenen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zichzelf staande interessante gegevens: But the parts do not take on their full significance unless they are related to the whole, and some holistic view of the book as means of communication seems necessary if book history is to avoid being fragmented into esoteric specializations, cut off from each other by arcane techniques and mutual misunderstanding.Ga naar eind(2.) Met de esoterische technieken doelt Darnton op het jargon, dat bijv. binnen de analytische bibliografie wordt gehanteerd. Martin and his followers, by exploiting the vast, and largely unpublished, archives of the ancien régime, have drawn our attention to the importance of historical, as opposed to strictly bibliographical, evidence for the widest political, social, and cultural context. constateert de Engelse boekhistoricus Feather,Ga naar eind(3.) en hij geeft in een notedop de twee hoofdrichtingen aan die er - ook volgens Darnton - tot dan toe in de boekgeschiedenis grofweg zijn aan te wijzen: de Anglo-Amerikaanse richting, die in de traditie van de New Bibliography vooral analytisch-bibliografische arbeid verricht en de richting die zich in Frankrijk heeft ontwikkeld en wordt aangeduid met de term ‘l'histoire du livre’, waarbij Lucien Febvre en Henri-Jean Martin met hun L'apparition du livre uit 1958 een stroom van publicaties teweeg hebben gebracht. Er is veel aandacht voor de producenten, voor de lezers, maar vooral voor de invloed die het boek als ideeëndrager in de cultuurgeschiedenis heeft gehad en voor de voorwaarden waaronder boeken konden worden verspreid.Ga naar eind(4.) Tevens wordt ernaar gestreefd een begrip als ‘histoire totale’ zoveel mogelijk inhoud te geven: men probeert zich niet te beperken tot een onderdeel, maar om zo'n onderdeel te plaatsen in een grotere sociale en culturele context. Inspiratie en beïnvloeding vanuit de franse Annalesschool valt niet te ontkennen. Hoe de ‘biografie’ van een (literair) werk wordt geschreven is in veel gevallen sterk afhankelijk van het al dan niet aanwezig zijn van bronnenmateriaal: het is in dit licht gezien niet verwonderlijk, dat de richting van de ‘l'histoire du livre’ in Frankrijk zo'n goede voedingsbodem heeft; het feit, dat dit land tot aan het einde van de negentiende eeuw een grote mate van (preventieve) censuur kende, heeft een rijkdom aan archiefmateriaal opgeleverd. ‘Because of this we cannot write the history of the book in England as it can be written for France’, merkt Feather op voor de situatie in Engeland.Ga naar eind(5.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de Nederlandse situatie: in veel gevallen, voor veel boeken en voor sommige perioden lijkt een ‘l'histoire’ niet te schrijven en zal men zich bij gebrek aan bronnen (primaire en secundaire) noodgedwongen moeten beperken tot een deel van het geheel. Maar in het algemeen heeft de aandacht voor deelgebieden - hoe noodzakelijk, waardevol en legitiem ook - geresulteerd in specialismen die weinig betrokkenheid op (andere onderdelen van) ‘het literaire bedrijf’ vertonen: papieronderzoek, uitgeverijen, bibliografische beschrijvingen, de receptie, lettermateriaal, etc. Darnton heeft getracht het hele communicatie circuit volgens bijgaand overzicht in schema te brengen:Ga naar eind(6.)
De duitse boekhistoricus Paul Raabe hanteert in zijn ‘Die Geschichte des Buchwesens. Probleme einer Forschungsaufgabe’ (1984) soortgelijke onderscheidingen: Die Geschichte des Buchwesens umfasst alle Probleme, die sich unter historischen Aspekten auf das Schreiben, Setzen und Drucken, das Binden, Verlegen und Verkaufen, das Lesen und Sammeln von Büchern beziehen. Es geht um die wissenschaftliche Erforschung von Prozessen der Entstehung und Verbreitung von Büchern im Wandel der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jahrhunderte vom Humanismus bis zur jungsten Gegenwart. Daran sind verschiedene Berufs- und Personengruppen beteiligt, so die Papiermacher, Schrift giesser, Setzer, Drucker, Graphiker, Buchbinder, Verleger, Sortimenter, Sammler, Antiquare, Bibliothekare und - im Prozess der geistigen Vermittlung - die Autoren und die Leser an dessen Anfang und an dessen Ende.Ga naar eind(7.) De amerikaanse bibliograaf G. Thomas Tanselle heeft duidelijk gemaakt, dat beide richtingen - de anglo-amerikaanse New Bibliography en de franse l'histoire du livre - elkaar wederzijds van dienst kunnen zijn en dat beide invalshoeken evenveel intellectuele en culturele implicaties hebben, ook al lijkt Darnton de van oorsprong franse richting een primaat te willen geven. Feather valt hem bij en wil zelfs van richtingen weinig weten: de onderscheiden deelgebieden behoren als evenwaardige spaken van een en hetzelfde wiel (boekgeschiedenis) gezien te worden.Ga naar eind(8.)
In de onderstaande bijdrage wordt geprobeerd met het schema van Darnton en de onderscheidingen van Raabe als uitgangspunt ‘het literaire bedrijf’ rondom de Gedichten van H. Tollens Cz., die tussen 1808 en 1831 in een vijftal drukken door uitgever J. Immerzeel Jr. op de markt zijn gebracht, schetsmatig in kaart te brengen. De stelling, dat ook analytisch-biblio-grafische onderzoekingen tot de beschrijving van het literaire bedrijf een bijdrage leveren, zoals Tanselle stipuleert, wordt eveneens aan de praktijk getoetst. Getracht zal worden de diverse stadia van het circuit (de ‘Berufs- und Personengruppen’) te doorlopen en ze zoveel mogelijk met elkaar in verband te brengen. In de voetsporen van Darnton en Raabe proberen we eveneens na te gaan in hoeverre factoren van economische, politieke en sociale aard direct of indirect van invloed zijn geweest op de verschijning van de drie delen Gedichten. Ten aanzien van deze drie omcirkelde onderdelen in het schema realiseren we ons met Darnton, dat de invloeden van buitenaf eindeloos kunnen varieren en dat we onmogelijk drie decennia ‘geistesgeschichtlich’ kunnen bevatten. Maar de buitenste rand van het schema biedt voldoende aanknopingspunten om een poging te wagen het hele traject een keer te doorlopen. Voorzover mogelijk komen bij de behandeling van de eerste druk van het eerste deel van de Gedichten uit 1808 alle onderscheiden onderdelen en belanghebbende personen aan de orde. Daarna - bij de volgende delen en drukken - beperken we ons tot die onderdelen en groepen, waaromtrent nieuwe of andere of aanvullende gegevens werden gevonden. De bedoeling is om aan de hand van het gekozen werk na te gaan of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het via deze ingangen voor de Nederlandse situatie mogelijk is iets naders te zeggen over het functioneren van ‘het literaire bedrijf’ in een bepaalde periode van beperkte duur. Bovendien kunnen we bekijken of de diverse delen bevruchtend op elkaar werken. Of we daarmee een ‘histoire totale d'un livre’ schrijven is een vraag die pas aan het eind van onze rondgang beantwoord zal kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Gedichten, Eerste deel, eerste druk (1808. I. 1.).2a. De auteur/vertaler/bewerker.Met de biografie van G.W. Huygens over H. TollensGa naar eind(9.) beschikken we over voldoende gegevens om hier te kunnen volstaan met op te merken, dat verfhandelaar Hendrik Franciscus Tollens (1780-1856) in het jaar van verschijnen van het eerste deel van de Gedichten (1808) al een dichter van naam was, wiens toneelstukken op de Schouwburg groot succes hadden. Als zijn vaste uitgever fungeerde zijn mentor en vriend P.J. Uylenbroek (1748 - 1808), die omstreeks die tijd echter aan lager wal geraakte. Wegens het succes van Tollens' toneelstukjes en minnedichtjes is het niet verwonderlijk, dat J. Immerzeel Junior Tollens in zijn fonds wilde krijgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2b. De uitgever.De boekverkoper-uitgever Johannes Immerzeel Jr. (1776-1841) dreef sinds mei 1804 een boekhandel annex uitgeverij in Den Haag en had in 1807 twee filialen, één in Rotterdam en één in Amsterdam.Ga naar eind(10.) Aangezien de eerst bewaard gebleven brief van Tollens aan Immerzeel aanvangt met ‘Myn lieve vrind Immerzeel’ mogen we aannemen dat beide mannen elkaar al enige tijd eerder voor het eerst hebben ontmoet, hetzij per brief, hetzij - en dat lijkt waarschijnlijker - persoonlijk.Ga naar eind(11.) Hun zakelijke contact begint, wanneer Tollens op 5 januari 1807 aan Immerzeel schrijft: Ja, zeker zult gy voor my drukken, en niemand anders dan gy; maar mijn voorraad is nog te gering om'er aan te beginnen. In de aanstaande maand, als ik in den Haag kom, spreken wy elkander dienaangaande nader.Ga naar eind(12.) Tollens traineert met duidelijke afspraken, want nog op 31 maart 1807 moet hij Immerzeel geruststellen: Niemand intusschen dan gy geeft voor my uit, en niets geef ik uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor den bundel Mengeldichten in questie.Ga naar eind(13.) Pas op 17 juli haast hij zich ‘om tot besluit te komen ter beslissing van het proces, tusschen myne kunsteer en uw belang aanwezig.’Ga naar eind(14.) Immerzeel wacht namelijk met enige gretigheid op het moment, waarop Tollens zijn gedichten aan hem zal afstaan. Hij heeft de titelpagina al laten tekenen en snijden, papier is al gekocht voor verzen die nog grootendeels moesten worden gemaakt; en hoe vleyend voor myn eerzucht ook uwe verpligtende aanspooringen en uw eenigszins zonderlingen haast, in dit geval, mogen geweest zyn, ik heb nimmer dezelven dan met achterhouding, dan met uitstellende vertraging, beantwoord, en nooit althans kan ik het voornemen getoond noch gehad hebben om u te dupeeren.Ga naar eind(15.) Tollens ziet liever van de hele onderneming af, indien Immerzeel zo blijft aandringen: hij bepaalt wanneer en niet Immerzeel. En als dit laatste eenmaal ook door Immerzeel schriftelijk is erkend, gaat Tollens toch nog snel van start: Eerstdaags zullen wy beginnen, en ik denk u in de eerste week der volgende maand de twee eerste bladen copy persoonlyk te komen brengen. Ik wacht nog alleen naar een letterschrift van Siegenbeek. Alles zal nu, wel langzaam, doch, zoo ik hoop, geregeld, voortgaan en de uitgave zal dan toch altyd in Maart aanstaande, kunnen geschieden. Intusschen hoop ik, door hetgeen ik aan het vertier zal kunnen toebrengen, u ruim schadeloos te stellen voor de te lyden interest.Ga naar eind(16.) Het laatste schriftelijk bewaard gebleven contact over het eerste deel van de Gedichten dateert van 29 augustus: Ik voor my verkies verreweg de groote letter voor de kleine; misschien zou ik de kleine prefereeren voor een werkje op postpapier, maar op schrijfmediaan vind ik een grooten eigenaardiger.(...) recommandeer toch, bid ik u, den drukker, van zoo veel mogelyk acht te geven dat diergelyk beschadigde letters worden uitgegooid, of althans zorgvuldig op de correctie worden veranderd.Ga naar eind(17.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2c. Drukker/zetter/corrector/binder I/illustrator.In het eerste deel van de Gedichten staat de naam van de drukker niet vermeld. Maar uit correspondentie weten we, dat J.J. Stuerman uit Delft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar eind(18.) voor het zet- en drukwerk verantwoordelijk was. Van zijn drukkerij zijn helaas geen concrete gegevens in de zin van opdrachtboeken, bedrijfscorrespondentie etc. bewaard gebleven. Bekend is wel, dat hij in 1811 de beschikking had over een drietal drukpersen met een gewicht aan lettermateriaal tussen de 6.000 en 7.000 kilo en in dat opzicht de grootste Delftse drukkerij bezat.Ga naar eind(19.) Correspondentie tussen Immerzeel en Stuerman is mij niet bekend; dat de keuze voor het drukken van de Gedichten op Stuerman viel - en niet bijv. op Vosmaer in Den Haag - heeft wellicht te maken met het feit, dat Delft gunstig tussen Den Haag en Rotterdam was gelegen. Proeven en gekorrigeerde proeven konden zo over de kortst mogelijke afstand verzonden worden, maar mogelijk kende Immerzeel Stuerman vanuit de tijd, dat de laatste ook in Den Haag woonde. Uitgever en auteur lijken degenen die voor korrektie zorgdragen: Tollens valt althans in de drukproeven over het gebruik door Stuerman van beschadigde letters. (zie hierboven) Welke boekbinder de Gedichten heeft gebonden - en dit zal eerder innaaien dan echt inbinden zijn geweest - weten we niet evenmin als wie precies het papier heeft geleverd. Er zijn diverse mogelijkheden: in een ‘Boekverkopersboek 1806-1807’ van de firma Immerzeel en Comp.Ga naar eind(20.) staat de Haagse boekbinder-boekverkoper Bernard Besanger als zakenrelatie van Immerzeel vermeld. Maar Den Haag - en we gaan er nu gezien de woonplaats van Immerzeel vanuit, dat de boeken in Den Haag werden ingenaaid - had in 1808 in elk geval nog vier boekbinders binnen haar muren.Ga naar eind(21.) De situatie, dat Immerzeel iemand in dienst had die zich met het innaaien en/of inbinden van boeken bezighield, is meer dan waarschijnlijk. In een brief uit 1831 merkt Tollens, sprekend over de vijfde druk der Gedichten, op: Het exempl., dat ik van de schoone bladen heb ontvangen en waarin nog een verwacht wordend portr. moet worden geplakt, heb ik door een gewezen werkman van U, den binder Glazemeijer, laten kartonneren. Dat kost mij wel iets meer dan gij er bij massa voor kunt betalen, maar dat is ook netjes! Keuriger binder is er in de getrouwe provinciën niet.Ga naar eind(22.) In 1808 is er in elk geval in het contract van compagnieschap tussen Immerzeel en J.L. Kesteloot sprake van een binderij, éen waarin ook boeken verguld werden.Ga naar eind(23.) Dit wijst erop, dat eenmaal gekochte - slechts ingenaaide - boeken door de fa. Immerzeel ook naar de wensen van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klanten konden worden gebonden. Maar met deze opmerking bevinden we ons al bij binder II uit Darntons schema. Tenslotte dienen hier nog de namen van de illustratoren te noemen: tekenaar Jacq. Kuiper (Amsterdam 29.06.1761 - ald. 01.06.1808) en de graveur Reinier Vinkeles (Amsterdam 19.06.1741 - ald. 30.01.1816), die beiden tijdens hun leven een groot aantal boekprenten en portrettenGa naar eind(24.) maakten, verzorgden een geheel gegraveerde titelpagina. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2d. Leveranciers: papier, inkt, letters, arbeid.Uit de opmerkingen van Tollens in zijn brief aan Immerzeel van 17 juli (zie boven) mogen we afleiden, dat Immerzeel als uitgever het papier kocht en aan zijn drukker leverde; de keuze was gevallen op schrijfmediaan en niet op postpapier en op grond van de formulering mogen we aannemen, dat hier veeleer op kwaliteit dan op formaat wordt gedoeld: een harde, dikkere soort papier kan, volgens Tollens, beter een grotere letter verdragen dan het dunne en zachtere postpapier.Ga naar eind(25.) Bij wie Immerzeel zijn papier kocht voor de Gedichten weten we niet; dat hij contacten had met papiermakers in de Zaanstreek, o.a. de firma Jacob Honig & Zoon, blijkt uit het eerder genoemde boek ‘Boekverkopersboek 1806-1807’. Ook worden er papierleveranties gedaan door de Rotterdamse papierverkoper Joh. Kloppenburg: op 27 juni 1807 heeft deze firma 85 riem drukmediaan á f 6.- aan Immerzeel geleverd (zie fol.185). Het is niet onwaarschijnlijk, dat het papier afkomstig was uit de Zaanstreek of van de Veluwe, de twee belangrijkste centra in de Nederlanden op het gebied van de papiernijverheid.Ga naar eind(26.) Want watermerken in het in het voor deel 1 gebruikte papier geven als naam I. Honig en Zoon. Waar Stuerman zijn letters vandaan had is evenmin met zekerheid te zeggen; waarschijnlijk heeft hij ze in 1798 - bij de koop van zijn drukkerij - van de vorige eigenaar overgenomen. Had Stuerman echter nu zijn beschadigde letters, waarvan Tollens hoopte dat ze er bij de correctie uit gehaald zouden worden, willen vervangen, dan zou hij zich tot de firma Hend. Bruin & Comp. op 't Rokin (‘in allerhande soort van Drukletters en Letterspecien’) kunnen wenden, of tot G. van Tijen op de N.Z. Achterburgwal en hoek van 't Keizerrijk, ‘Boekdrukker en in Druk-Letteren, &c.’, beiden te Amsterdam.Ga naar eind(27.) De derde en laatste mogelijkheid was de firma Joh. Enschedé en Zoon te Haarlem. Meer commerciële lettergieterijen waren er niet in 1808.Ga naar eind(28.) Uit het feit, dat Stuerman 1.500 á 1.600 gulden per jaar aan lonen uitbetaalde mogen we afleiden, dat hij verscheidene knechten en/of leerjongens in dienst had. Met een gemiddeld dagloon van f 1,-- moeten dat er toch minimaal 4 á 6 zijn geweest, waarbij bedacht moet worden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat leerjongens aanzienlijk minder verdienden dan f 1,-- per dag.Ga naar eind(29.) Hij was tevens ‘handelaar in inkt en olie voor de drukkerijen’Ga naar eind(30.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2e. Distributeurs: smokkelaars, correspondenten, voerlui, schippers, postbeambten.Sporen van de manier waarop het werk werd verspreid zijn schaars. Immerzeel nam het werk op in zijn fondslijsten van 1809 en 1810, waarmee hij het direct onder de aandacht van andere boekverkopers bracht. Ook een vermelding in de Naamlijst van Nederduitsche boeken van Saakes was een manier om een groot aantal confraters te bereiken. Een apart prospectus is niet aangetroffen evenmin als een aanwijzing, dat het werk via intekening werd verkocht. Het publiek bracht hij op de hoogte middels advertenties in de kranten. In de Haagsche Courant van 10 maart 1809 staat een lijst van werken bij Immerzeel & Comp. ‘in den Jare 1808, van de Pers gekomen’ en onder no. XV prijkt het eerste deel van Tollens' Gedichten. Over de oplage van het eerste deel zijn mij geen concrete gegevens bekend; op grond van het feit, dat van het 2e deel 1.000 exemplaren zijn gedrukt, gaan we ervan uit, dat de oplage van deel 1 ook ca. 1.000 exemplaren is geweest. Het opleggen van 300 exemplaren van een tweede druk in 1813 - ca. 4 maanden na het tweede deel - zou er ook op kunnen wijzen, dat er voor 1.000 tweede delen te weinig eerste delen waren gedrukt.Ga naar eind(31.)
Aangaande de algemene situatie t.a.v. de verspreiding, wijs ik op een passage in de Bouwstoffen van A.C. Kruseman: Tot in het midden van deze eeuw, vóór de invoering der spoorwegen, had de boekhandel al heel weinig, en dan nog wel zeer gebrekkige gemeenschapsmiddelen. Boekenlijsten om het uitgegevene bij het publiek bekend te maken, waren er bijna niet. Advertentiën in de bestaande couranten waren te duur, en het uitzenden van commissiegoed werd eer tegengewerkt dan uitgelokt. Meestal eenmaal per maand kregen de kleinere boekverkoopers in de steden, en meest allen in de provinciesteden, een pak van hun hoofdcorrespondent te Amsterdam, die alles voor hen in ontvangst nam, verzond, weêr terug ontving, in één woord de noodzakelijke midden-persoon was, door wiens tusschenkomst alle handel heen en weêr gebeuren moest. Omdat er zoo weinig uitkwam en de vrachten zoo opliepen, zag men op tegen de kosten van vervoer, werd de langzame maar goedkoopste weg van beurtschip of pakschuit verkozen boven de diligence, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden bestellingen verzameld dagen, soms weken lang, totdat er een pakje van bijeen was, niet om per post, maar om bij gelegenheid, of bij het zoogenaamde maandgoed, verzonden te worden.Ga naar eind(32.) Dat er aan de verspreiding van Tollens' Gedichten smokkelaars - een groep die ook door Darnton in zijn schema wordt genoemd - te pas zijn gekomen, lijkt mij niet waarschijnlijk. Daarvoor was de inhoud te braaf en de tijd nog niet streng genoeg. Postbeambten hebben waarschijnlijk wel een rol gespeeld; zoniet als ‘boekhandelaar-debitant’ als bijbaan dan toch als postbeambte in eigenlijke zin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2f. De boekverkopers, colporteurs, marskramers, groothandelaren, antiquaren, tweedehands boekverkopers etc.Aan wie Immerzeel precies heeft geleverd is helaas niet meer na te gaan. Zijn mogelijke afnemers staan vermeld in het al eerder genoemde ‘Boekverkoopersboek 1806-1807’: het bevat de namen van ruim 200 boekverkopers in den lande, hetgeen getuigt van het feit, dat Immerzeel niet alleen de lokale en/of regionale markt bediende, maar een nationaal afzetgebied had. Het zullen, 'n jaar later, nagenoeg dezelfde afnemers zijn geweest aan wie Immerzeel de Gedichten leverde. De Middelburgese boekverkoper Salomon van Benthem nam 6 exemplaren in commissie, maar zond ze alle 6 weer retour.Ga naar eind(33.) De Leidse boekverkoper-uitgever Luchtmans neemt 1 ex. af.Ga naar eind(34.) De Amsterdamse boekverkoper-uitgever J. ten BrinkGa naar eind(35.) nam in oktober 1808 een viertal exemplaren in commissie voor f 10,--; boekverkopersprijs is dus f 2,50, de klanten moesten f 3,-- neertellen. De boekhandel maakte dus een winst van 20%. Dit komt overeen met de gemiddelde winstmarge op andere uitgaven die Ten Brink in 1808 van Immerzeel in commissie kreeg/nam:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op deze manier zullen veel boekverkopers het eerste deel van de Gedichten van Tollens in commissie hebben gekregen en óf aan hun klanten verkocht, óf - bij de eindafrekening over 1808 - weer naar Immerzeel hebben teruggestuurd. Het Boekverkopersboek van Ten Brink vermeldt twee stuks retour, maar daar zou hij later op terugkomen. De tweedehands boekverkopers spelen op dit moment nog geen rol; mogelijk lag het eerste deel wel enkele jaren later bij éen van de 79 handelaren in oude boeken die Noord-Nederland in 1812 telde (hiervan 43 in Amsterdam, waaronder veel joodse namen); of er met dit dure boek ook colporteurs liepen - in 1812 werden er in de Noordelijke Nederlanden 33 geteld - weet ik niet. Evenmin of er leeskabinetten - daarvan werden er in 49 geteld in 1812 - tot aanschaf zijn overgegaan.Ga naar eind(37.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2g. De kopers/de lezers.Omtrent de lezers van de Gedichten valt vooralsnog weinig concreets te zeggen. Met betrekking tot het bezit van het boek - blijkens bijv. inboedelbeschrijvingen of veilingcatalogi van privébibliotheken - zijn op dit moment slechts schaarse gegevens bekend. Bewaard is, wederom van de firma Jan ten Brink Gz. een klantenboek, waaruit de volgende namen van kopers te halen zijn: 27-10-1809: P.Y. Vink; 02-01-1809: P.J. Heinbach; 26-11-1808: J. van Ouwerkerk de Vries.Ga naar eind(38.) Maar deze drie namen geven nauwelijks inzicht in het feitelijke publiek. Ze hebben - en dat staat wel vast - niet behoord tot de derde stand, die zich volgens een rapport uit 1812 over Amsterdam voor het grootste deel (ontspant) op zaterdag en zondag; 'swinters in verschillende kroegen waar gezongen, gekaart en gedamd wordt. Bier en jenever worden in deze vermaakcentra het meest gedronken, 's Zomers bezoekt men uitspanningen die in grote aantallen bij de poorten en uitgangen van de stad gelegen zijn [enz.] Veeleer zullen we de lezers (en dat is iets anders dan kopers) moeten zoeken in de tweede stand die zich, net als de eerste stand, tijdens de winter vermaakt met schouwburgbezoek en in hun sociëteiten met kaarten, biljarten, dammen en schaken. Ook zoeken zij afleiding in letterkundige of natuurkundige genootschappen. De vrouwen houden van romanlektuur en andere nieuwigheden in de boekerijen van de boekhandelaren of men leent boeken per week, maand of jaar.(...)Ga naar eind(39.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De burgemeester van Amsterdam, Van Brienen, die deze observaties deed, zag als stand I voorname kooplieden en handelaren, bankiers, makelaars en personen die gerechtelijke funkties uitoefenen zoals advocaten en notarissen. In de tweede stand zijn opgenomen apothekers, chirurgijns, ambachtslieden en mensen die in een winkel of in de handel werken.Ga naar eind(40.) Het is - gezien de prijs van het eerste deel der Gedichten - duidelijk, dat alleen mensen met enige ruimte binnen hun budget zich deze dure luxe konden permitteren en we zullen de kopers waarschijnlijk in de eerste stand moeten zoeken. Maar zelfs als we met zekerheid - bijv. via intekenlijsten - zouden weten wie de kopers waren, zouden de namen met omzichtigheid geïnterpreteerd dienen te worden: They do not tell us who read a book. They do, however, tell us who was sufficiently interested in a book to make a direct financial contribution to its publication, although even that assumption needs to be handled carefully, since some people subscribed from social or political considerations, rather than from intellectual or literary interest.Ga naar eind(41.) En of we onder Tollens' lezers bijv. veel lezeressen zouden hebben kunnen aantreffen is ook een vraag. Fenna Mastenbroek schreef in het voorbericht van haar in 1815 verschenen Lectuur voor vrouwen: Voor mannen te schrijven, is minder mijne taak, dewijl daartoe veelal eene geleerdheid gevorderd wordt, welke ik niet bezitte, en die ook, volgens het algemeen oordeel, geen sieraad der vrouw is.Ga naar eind(42.) Was het gepast voor mevrouw Tollens zich met gedichten bezig te houden of was het literaire leven in feite een mannenzaak? ‘Kunt gij mij de onderstaande bagatellen, die mijn vrouw in haar Romannenkastje mankeert, niet bezorgen?’ schrijft Tollens aan Immerzeel op 1103- en 1807; het lijkt alsof ze afkomstig zijn uit Van Brienens tweede stand. Uiteraard zijn er wel reacties in de couranten en tijdschriften van de ‘professionele lezers’. De recensent van de Vaderlandsche Letteroefeningen kende reeds de dichterlijke verdiensten van Heer Tollens en hij kon zich niet voorstellen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de gewrochten van deze kieschen Zanger, vooral wanneer zij door openbare uitgave aan het algemeen oordeel onderworpen werden, iets ondichterlijks te zullen vinden, de heilige kunst onwaardig.Ga naar eind(43.) Maar tot Tollens' stomme verbazing verscheen er wel een vernietigende kritiek in de Schouwburg van in- en uitlandsche letter- en huishoudkunde, een door Immerzeel zelf uitgegeven en geredigeerd tijdschrift. Met nauwelijks ingehouden verontwaardiging schrijft hij, dat ik van Uwe vriendschappelijke betrekking te mywaarts nimmer had verwacht dat ge my zoo dringend, zoo yverig en zooveel herhaalde keeren tot uitgave van eenen bundel Gedichten zoudt hebben aangespoord, opdat ge in een by U zelf uitgegeven Journaal my deswegens vinnig zoudt doen hekelen en my ten toon stellen by ieder, die zich in dit opzigt aan de uitspraak van den opgeworpen kunstregter moet houden.(...) Immerzeel schrikt en haast zich in het openbaar middels een open brief in het daaropvolgende nummer om zich van deze recensie te distanciëren.Ga naar eind(45.) En hij slaagt erin Tollens gunstig te stemmen, want de tweede bundel Gedichten zou ook door hem worden uitgeven. Het is vrijwel zeker niet het honorarium geweest, dat Tollens gunstig heeft gestemd. Behalve met ‘mooije presentexemplaren’ is hij waarschijnlijk niet zoals bij deel 2 en 3 betaald, want in een brief van 20 februari 1835 aan G.T.N. Suringar lezen we: Wat het 2de en 3de deel betreft, daarvan is I. wettig Eigenaar, maar het 1ste deel is nooit door mij aan hem afgestaan.Ga naar eind(46.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Gedichten, Tweede deel, eerste druk (1813. II. 1), eerste deel,tweede druk (1813. I. 2) en derde deel, eerste druk (1815. III. 1).We zijn 5 jaar verder, op het moment dat het tweede deel van de Gedichten verschijnt. De plannen ervoor die al dateren van 1809 krijgen in 1812 vaste vorm; bij Immerzeel zijn in 1809 nog een 2e druk van de Andromache en een bundel Minnedichtjes verschenen: In het voorbericht doe ik het werkje voorkomen als een aanhangsel tot de Gedichten, hetwelk niet anders kan dan het debiet bevorderen, schrijft Tollens nog op 30 oktober 1809.Ga naar eind(47.) Huygens schrijft over het tweede deel De eerste vellen werden reeds in 1810 gezet, en toch zou het werk pas in het voorjaar van 1813 uitkomen. Want terwijl de zetters nog aan het werk waren gebeurden er elders ergere dingen en werd het Koninkrijk Holland van de kaart geschrapt. Het land werd een deel van Frankrijk en kreeg te maken met de Franse censuur.Ga naar eind(48.) Zakelijk gezien gaat het Tollens voor de wind, in tegenstelling tot de firma Immerzeel & Comp., die in 1811 failliet was gegaan. Hierdoor is de lange periode tussen de verschijning van het eerste en het tweede deel wellicht mede te verklaren, al neemt Tollens graag zijn tijd voor zijn ‘onverplichte’ dichtwerk. Immerzeel komt langzamerhand het financiële debâcle weer teboven, ondermeer - naar Tollens later schrijftGa naar eind(49.) - dankzij de uitgave der Gedichten. Over de totstandkoming van de tweede (1813) en evenmin van de derde bundel (1815) is iets te vinden in de schaarse briefwisseling. Uit de periode 1809 - 1817 zijn weinig brieven bekend;Ga naar eind(50.) wel een tweetal kwitanties, waaruit we inlichtingen krijgen inzake het honorarium: van 27 juni 1813 dateert een kwitantie, ondertekend door Tollens: Ontvangen van den Heer J. Immerzeel Junior, de Somma van Vierhonderd guldens, voor copyregt van het Tweede deel myner Gedichten. Eenzelfde voor het derde deel dateert van 8 april 1816.Ga naar eind(51.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het contact tussen de beide Rotterdammers moet echter gedurende deze periode vriendschappelijk en hartelijk zijn gebleven. Op 4 februari 1817 luidt het tenminste nog: Amice! Ik vind onze stedelyke correspondentie lastig en belaghelyk. Laat my maar eens weten, wanneer gy op den middag of des avonds by my komen wilt. (...) Hiernevens Jan Jacob Stuerman is opnieuw verantwoordelijk voor het drukken van het tweede deel. Als drukker heeft hij echter nu - wegens wettelijke maatregelen - de verplichting voordat hij begint met drukken toestemming daarvoor te vragen. Want een Keizerlijk Decreet van 9 april 1811 had het reglement op de drukkerijen en de boekhandel van 5 februari 1810 executoir verklaard in de Hollandse departementen. Op het drukken en uitgeven van boekwerken werd voortaan censuur uitgeoefend. Op 17 oktober 1812 verklaart hij dan ook schriftelijk via een standaardformulier voor rekening van Immerzeel voornemens te zijn te drukken: Gedichten van H. Tollens C.z. 2e deel ‘lequel je me propose de tirer à 1.000 exemplaires en un volume, format in 8vo de 12 feuilles d'impression.’Ga naar eind(53.) En de censor te Parijs oordeelt: Poëmes de Henrich Tollens (En hollandais) Ce poète est un de ceux qui peuvent compter dans la Pleïade hollandaise. Il brille surtout dans la romance qu'on y appele ballade du nom français d'une espèce de poëme a laquelle nous avons renoncé et qui n'avait rien du genre de la romance. Les hollandais s'en sont emparés du mot et l'ont applique a une chose tout a fait differente.Ga naar eind(54.) De toestemming zal verleend zijn, want op 30.4.1813 zendt Stuerman aan de Prefect van het Departement van de Monden van de Maas de 5 wettelijk voorgeschreven exemplaren,Ga naar eind(55.) die 4 ervan doorstuurt naar Baron de Pommereul, de Directeur-general de l'imprimerie et de la librairie te Parijs.Ga naar eind(56.) Maar eerst had Tollens toch een gezuiverd handschrift gemaakt, waaruit niet mochten worden opgenomen de beide lierzangen ‘Aanblik op de Noordzee’ en ‘Aan de vaderlandsche dichters’Ga naar eind(57.): zij circuleerden in afschriften en moesten wachten op het derde deel, maar vooral op het vertrek van Napoleon. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het derde deel kon, na het verdwijnen van de Napoleontische censuur weer zonder de papieren rompslomp worden gedrukt. Ook bij het derde deel is Stuerman verantwoordelijk voor het drukwerk, waarbij we er stilzwijgend vanuit gaan, dat de oplaag hier ook ca. 1.000 exemplaren zal zijn geweest. De door Vinkeles gegraveerde en door de inmiddels overleden J. Kuijper getekende titelplaat wordt met aangepast impressum wederom gebruikt.
Op 11 januari 1814 lezen we in de Rotterdamsche Courant, dat Immerzeel heeft verzonden het 2de Deel der Gedichten van H. Tollens Cz., en den Tweeden Druk van het 1ste Deel derzelve Blijkbaar voorzag Immerzeel, dat de verschijning van het tweede deel de vraag naar het eerste deel tot gevolg zou hebben. Mogelijk is ook, dat van het eerste deel veel minder dan 1.000 exemplaren waren gedrukt en Immerzeel nu bij moest drukken, want er werden 300 exemplaren opgelegd.Ga naar eind(58.) De recensent van de Vaderlandsche Letteroefeningen schrijft bij de bespreking van het tweede deel thans verblijden wij ons in deszelfs zoo vereerende ontvang bij het letterminnend Publiek, dat de Uitgever tot eenen herdruk is verpligt geworden, waardoor hij aan de herhaalde aanvrage in staat is te voldoen.Ga naar eind(59.) Een andere verklaring is een toenemende populariteit van Tollens' Gedichten. Dezelfde recensent schrijft ook Tollens, door Apollo geheel bezielde Tollens! ontvang onzen dank voor dit geschenk uwer bevallige kunst! Elk van uwe bijdragen is eene eer voor het Godengeslacht, dat nog niet uit ons midden geweken is, maar integendeel, in de thans bij betere uitzigten herborende kunst, den Nederlandschen Zangberg in nieuwen luister zal doen bloeijen.Ga naar eind(60.) De afrekening in het Boekverkopersboek van Ten Brink over 1813 vermeldt, naast andere titels:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En bij de afsluiting van het boekjaar - op 2 april 1814 - gaat er geen enkel deel van de Gedichten retour: Ten Brink verkoopt ze allemaal.Ga naar eind(61.)
Ook nu nemen we aan, dat Immerzeel over het gehele land geleverd heeft: ondanks zijn faillissement zal hij de contacten met voormalige afnemers grotendeels hebben kunnen behouden of hernieuwen. Hetzelfde kunnen we zeggen over het derde deel: in de Rotterdamsche Courant van 4 mei 1815 lezen we, dat Immerzeel het derde deel der Gedichten van Tollens ter perse had gelegd. Op 5 december van hetzelfde jaar luidt een advertentie, dat het derde deel is verzonden: van de twee andere Deelen zijn nog maar slechts weinige Exemplaren overig, waarom dezelve niet meer in Commissie kunnen gezonden, maar voor rekening moeten ontboden worden.- We kunnen veronderstellen, dat de lezerskring van Tollens' Gedichten zich langzamerhand heeft uitgebreid. Temeer, daar Immerzeel, via advertenties, meedeelt, dat hij nog maar weinig exemplaren van het eerste en tweede deel heeft; op 30 juli 1816 kan hij melden, dat ‘weder (verkrijgbaar) zijn compleete exemplaren der Gedichten van den Heer H. Tollens Cz., 3 Deelen, à f 9:-:-Ga naar eind(62.) Rijs op, te lang in smaad bedolven
Rijs, Neêrland! op, uit slijk en puin!
Verhef, van uit het graf der golven,
De laag - de langvertrapte kruin
kon men lezen in het nieuw verschenen deel en ook in de inleiding werd nog aan de Franse tijd gerefereerd: Een paar stukjes, in dezen bundel voorkomende, waren reeds eene plaats in den vorige toegewezen, doch daaruit teruggenomen op gezag van de Fransche boekcensuur En dat - wegens ernstige papierschaarste - de kwaliteit van het papier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer te wensen overliet was iets waar blijkbaar niemand zich druk om maakte. Het letterminnend publiek kon er niet genoeg van krijgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Gedichten, derde druk (1817. I. II. III. 3).Tollens is inmiddels Ridder geworden; hij is niet geheel trouw gebleven aan Immerzeel, want hij heeft ook bij de Amsterdamse uitgever Johannes Allart enig gelegenheidswerk laten uitgeven: voor f 520,- (zijnde 1,-- per regel) had hij o.a. de lierzang Bij de Verheffing van Zijne Koninklijke Hoogheid Willem Frederik Prins van Oranje en Nassau, op den troon der Nederlanden vervaardigd.Ga naar eind(63.) Ca. maart 1816 schrijft Tollens aan zijn uitgever, dat hij ‘geen titels by den herdruk der Gedichten’ wenst, maar Immerzeel geeft geen gevolg aan zijn wens. Want ‘Ridder der order van den Nederlandschen Leeuw en Lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut’ op de titelpagina zal de verkoop zeker bevorderen. En als op 29 augustus 1817 Tollens hem schrijft: ‘Ik dacht, dat wy afgesproken hadden, dat er geen eertitels achter myn' naam staan zouden?’ vervolgt hij: ‘Als mij iemant op die ijdelheid aanziet, zeg ik hem dat gy my geen proeven van de gravures getoond hebt en deze byvoeging uw werk en niet het myne is.’ Immerzeel liet koopmanschap gaan voor inwilliging van de wens van Tollens en had Stuerman te Delft de eretitels zonder meer laten drukken. Veel andere gegevens over de derde druk - en de benaming ‘derde’ zal om praktische redenen gekozen zijn, want alleen van het eerste deel was immers een tweede druk opgelegd - zijn er in de correspondentie niet te vinden. Wel zijn er passages die wijzen op een aanvankelijk tekort aan exemplaren en een cryptisch briefje van 3 nov. 1817 doet vermoeden, dat er ‘onregelmatigheden’ plaatsgrijpen bij de totstandkoming van de 3e druk: een zekere Amsterdamsche bibliomaan wil een nieuwe druk van de Gedichten op velinpapier. Tollens moest hem antwoorden, dat de velinpapieren druk nog niet compleet was: Hy kon zich, dat niet begrypen, dewyl de ordin. pap. druk verkocht werd. Nu, wy weten waar het zit!Ga naar eind(64.) schrijft Tollens aan Immerzeel. Vergelijking van het zetsel van een aantal exemplaren van deze 3e druk brengt een aantal opmerkelijke feiten aan het licht: - Van het eerste deel van de derde druk bestaan - bij vergelijking van posities van katernsignaturen - op het eerste gezicht twee verschillende drukken, waarvan het ex. UBL 1091 H 8 en UBL 1206 G 4 elk een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Franse titelpagina van de tweede druk van deel 1 (Ex. Bibl. Nat. Parijs Yi 2145)
Titelpagina van de derde druk van deel 3 (Ex. U.B. Leiden 1091 H 8)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Titelpagina van de derde druk van deel 3 (Ex. U.B. Leiden 1206 G 4)
Titelpagina van de vijfde druk van deel (Ex. K.B. 's-Gravenhage 9202 E 11)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
representant zijn: het eerste is op ordinair mediaan, de laatste op velinpapier gedrukt. Uit de opmerking van Tollens kunnen we afleiden, dat de exemplaren op velin het laatste zijn gedrukt. De bibliomaan snapt hier niets van: de mooiste exemplaren (= op velin) worden immers altijd het eerst gedrukt?! Maar wat de bibliomaan niet weet, is dat Immerzeel voor de derde druk nog gebruikt maakt van vellen van de eerste druk van deel 1: er is dus in eerste instantie helemaal geen sprake van een nieuwe druk, maar van het opmaken van oude mediaan vellen: vergelijking van posities van katernsignaturen van exemplaren van deel 1808. I. 1 met die van 1817. I. 3 maakt dat duidelijk. De vraag rijst, waarom Immerzeel nú pas gebruik maakt van deze vellen als hij van deel 1 al een tweede druk heeft moeten opleggen, nl. 1813. I. 2. Een verklaring hiervoor is te vinden in het feit, dat hij in 1813 niet aan de nog overgebleven vellen had kunnen komen, omdat deze wegens zijn faillissement in 1811 in beslag waren genomen en pas in de loop van 1813Ga naar eind(65.) vrij kwamen. Dit is zeer waarschijnlijk ook de reden, dat Immerzeel een tweede druk van deel 1 moest opleggen. - Eenzelfde soort verschijnsel doet zich voor bij het derde deel der Gedichten uit 1817. Ook hier lijken er op het eerste gezicht twee verschillende ‘edities’ te bestaan. Maar zetselvergelijking toont aan, dat er sprake is van een echte derde druk van 1817. III. 3 (bijv. ex. UBL 711 D 6 en KBH 9197 D14) en een ‘issue’, 'n titeluitgave van de 1e druk van het 3e deel uit 1815 (bijv. ex. KBH 9218 C 26 [1817] = UBA 1298 H 20 [1815]). Blijkbaar zijn restant vellen van 1815. III. 1 met een nieuwe titelpagina van de 3e druk op de markt gebracht, opdat Immerzeel oude voorraad kon opruimen. De vraag was echter zodanig, dat er toch 'n nieuwe druk van 1817. III. 3 gemaakt moest worden, temeer daar de vraag nog niet eerder gemaakte velinexemplaren betrof. Vandaar, dat de 3e druk op ordinair papier (hier: schrijfpapier of schrijfmediaan) al gereed en te koop was en de velinpapieren druk - van nieuwe zetsel te maken - nog niet.Ga naar eind(66.) Bovendien heeft Tollens van de gelegenheid gebruik gemaakt om correcties - aanzienlijke zoals is gebleken - aan te brengen. Op 18 oktober 1817 kunnen de lezers van de Rotterdamsche Courant het volgende bericht lezen: Bij J. Immerzeel Junior, Boek en Kunsthandelaar te Rotterdam, is van de Pers gekomen, de Derde Druk der Gedichten van H. Tollens C.Z., in drie Deelen compleet. Voor dezen, door den Dichter herziene uitgave zijn door J.C. Bendorp geteekend en gegraveerd drie nieuwe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer uitvoerige Tytelplaten, waarvan de onderwerpen genomen zijn uit Jan van Schaffelaar, Herman de Ruiter en de Echtscheiding, en door Caspari en Marcus 's Dichters Afbeeldsel. De prijs der exemplaren, zindelijk gekartonneerd, is f 12:-:-. Van de Platen, zonder letters, en het Pourtrait zijn enkele Stellen, om in de vorige Drukken te kunnen worden ingevoegd, tegen f 3:-:-, of wel het Pourtrait afzonderlijk, a f 1:-:- verkrijgbaar.Ga naar eind(67.) De prijsverhoging had alles te maken met het gebruik van het dure velin papierGa naar eind(68.) en voor de echte liefhebbers adverteert Immerzeel op 13 en 18 maart in dezelfde courant: Eenige exemplaren worden op zwaar Velinpapier gedrukt, en daarin zullen proefdrukken, zoo van het Pourtrait als van de Vignetten, geplaatst worden. De geenen, die zoodanige exemplaren zouden wenschen te acquireren, worden verzogt zulks ten spoedigsten aan voormelden Uitgever op te geven. J.C. Bendorp tekende en graveerde de titelplaten, het portret werd getekend door H.W. Caspari en gegraveerd door Jacob Marcus.Ga naar eind(69.) Concrete gegevens over de oplage zijn niet bekend. Het is niet onwaarschijnlijk, dat ook deze keer een aantal van 1.000 is opgelegd. Mogelijk van het eerste en derde deel wat minder, gezien het feit, dat een restant van de vellen van de eerste druk van beide delen ook bij de derde druk zijn gebruikt.
‘Ook behoort van de honnorering my nog geen penning,’ schrijft Tollens op 3 febr. 1818 over de afrekening inzake het jaar 1817 aan Immerzeel. Hoeveel Tollens heeft gekregen, wordt niet vermeld: een onverplicht cadeautje van de kant van Immerzeel (hij bezat nu het kopijrecht) of een vooraf overeengekomen honorarium voor de werkzaamheden aan de derde druk? We weten het niet. Evenmin hebben we veel gegevens inzake de verspreiders van de derde druk: in de Maasstad bijv. was - in vergelijking met de situatie in bijv. 1806 en 1811 - het aantal boekdrukkers ongeveer gelijk gebleven; het aantal boekverkoperijen was van 26 teruggelopen tot 19.Ga naar eind(70.) Anno 1817 was de toestand volgens het Naamregister der kooplieden als volgt:Ga naar eind(71.)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(De namen met een * komen ook voor in Immerzeels Boekverkopersboek 1806-1807; die met een + bestonden als firma ook al in 1811) In totaal 11 drukkers/boekverkopers, 19 boekverkopers en 4 boekverkopers/binders op een bevolking van ruim 60.200 zielen.
Om de verhoudingen enigszins in een min of meer hanteerbaar perspectief te zien, gaan we uit van de bevolking van Noord-Nederland die in 1815 - volgens HofsteeGa naar eind(72.) - uit ruim 2.202.000 zielen bestond. Gaan we uit van een oplage van 1.000 exemplaren dan schafte één op de 2.200 Nederlanders de Gedichten van Tollens aan of, anders gezegd, ongeveer 0,5% van de Noord-Nederlandse bevolking kocht Tollens' Gedichten uit 1817.Ga naar eind(73.) Voor een stad als Rotterdam met ruim 60.000 inwoners zou zo'n berekening betekenen, dat er ca. 67 exemplaren afgezet zouden kunnen zijn. Gezien de verhoogde prijs van deze derde druk - f 12,00 - heeft Immerzeel net als bij de vorige delen eenzelfde soort kopersgroep op het oog gehad als bij de vorige drukken in groot 8vo. Voor bibliofielen maakte hij nog kostbaardere exemplaren. De constatering van een luxe uitgave ligt eerder voor de hand dan de gedachte, dat hij een uitgave op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de markt wilde brengen die een zo groot mogelijk aantal lezers (kopers) beoogde. Maar dat laatste was ook in het geheel niet de bedoeling. Van de ambtenaren - om eens een beroepsgroep te noemen - in de provincie Groningen kon de gouverneur (f 9.000,- per jaar) de derde druk wel kopen; een lid van gedeputeerde staten ontving f 2.000.- en de griffier f 2.800,-- per jaar. Een militiecommissaris f 1.200.-, een ingenieur f 2.800, een opzichter 1e klasse f 1.100,-, zijn collega 2e klasse f 1.000,-, een 3e-klasser f 700,-, een adjunct-opzichter verdiende f 4 à 500,-. De Meere, aan wie deze cijfers zijn ontleend, merkt ook op: Onderwijzend personeel werd in veel gevallen van een toelage voorzien en moest door het uitoefenen van een tweede beroep aan een acceptabel jaarinkomen zien te komen. De hoogte van de rang van de onderwijzer bepaalde uiteraard de hoogte van de toelage respectievelijk het salaris. Plattelandsonderwijzers hadden in doorsnee een inkomen dat niet of nagenoeg niet boven dat van een ambachtsman uitkwam en ook deze salarissen ondergingen gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw geen nominale veranderingen. In een provinciaal verslag van Friesland over 1851 wordt opgemerkt dat: ‘er nog 125 onderwijzers zijn, die met minder dan f 300.- 's jaars in hunne behoeften en die van hunne vaak talrijke huisgezinnen moeten voorzien’. Soortgelijke berichten deden zich ook elders in den lande voor.Ga naar eind(74.) Het is duidelijk: ook in 1817 zijn de Gedichten van Tollens voor een prijs van f 12.- een luxe voor het overgrote deel van de bevolking. Afzet vond ook plaats naar het buitenland, want langzamerhand raakte Tollens' naam ook daar bekend, hetgeen in ca. september 1821 blijkt uit een brief van Tollens Reeds in het midden van de vorige week is mij van Hamburg gevraagd door een huis waarvoor wij bezig zijn eenige honderden vaatjes verw voor de West gereed te maken, of er tot een aannemelijken prijs 100 à 150 exemplaren van mijne Gedichten in 3 deelen zouden te krijgen zijn, en zoo ja, wat men zou moeten bestedenGa naar eind(75.) Al eerder had hij aan Immerzeel geschreven Indien gij, zoo als ik, van tijd tot tijd de Duitsche journalen inziet, zult gij opgemerkt hebben, dat onze litteratuur in Germanien meer en meer bekend raakt.Ga naar eind(76.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar de grote verspreiding zou pas komen in 1821, toen Immerzeel zich waagde aan een vierde, goedkope druk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Gedichten, vierde druk. (1822. I. II. 4).In augustus 1821 schrijft Tollens aan Immerzeel: Intusschen zei my een Brussels professor, die my kwam opzoeken, dat het zoo onaangenaam was, op reis, geen Hollandsche boeken te kunnen medenemen, om hunne grootte, en pastte dit alweder op mijne Verzen toe. Zondag kreeg ik een boodschap van Do. Molenaar te Crevelt, dat ik toch zorgen moest voor een zakuitgave myner gedichten, opdat men die ook aldaar zou mogen lezen. Gisteren kwam Reesema van een drieweeksreisje uit Belgie met het berigt te huis, dat hem honderd menschen om een onkostbare uitgave ervan aangemaand hadden. Dergelyke boodschappen kryg ik by de vleet, maar ik hield ze voor my, want het was de stem van een roepende in de woestyn. Ik ben dus bly, dat gy zelf eindelyk met dat plan uit den hoek komt. (...) Ik wilde by zoodanige uitgave in twee deeltjes (op post- of dun velin papier, in 12vo met een kleine letter, en niet op de drukkery van Romyn, hoop ik) wel een andere rangschikking in de Gedichten maken (...)Ga naar eind(77.) Ook passages uit een brief van J.F. Willems aan Immerzeel van 15 januari 1819 zijn verhelderend: Dat den hollandschen boekhandel in deeze provintien niet wel vat, is, dunkt mij, toch het meest aen de hollandsche boekhandelaren te wijten. Men is hier volstrektelijk met al wat in holland het licht ziet onbekend. (...) Ook is alles te schrikkelijk duer; fransche lettervrugten overstroomen ons; men heeft ze bijkans voor niets. (...) Waarom geeft men in holland geen eene goedkoope druk? ook niet van stukken die moesten populair gemaeckt worden, zoo als de hollandsche natie van helmers, de gedichten van Tollens en van meer andere? (...) Voor de gemeene de gewoone burger is de litteratuur een tijdverdrijf; men verkiest natuurlijk het goedkoopste.(...) 'T ware te wenschen, Mijnheer, dat Ued bijvoorbeeld, een editie van Tollens ter persse legde, die deezen uijtmuntenden dichter voor iedereen verkrijgbaar maekte.Ga naar eind(78.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Rotterdamsche Courant van 8 september 1821 kunnen we meer over Immerzeels plan lezen: Menigvuldige keeren heeft de ondergeteekende, zoo wel uit de Zuidelijke als Noordelijke Gewesten dezes Lands, zelfs uit Duitschland, voor en na, aanzoek ontvangen om eene goedkoope uitgave der Gedichten van den Heer Tollens te bewerkstelligen, uit hoofde de tegenwoordige prijs van f 12:- te aanmerkelijk was, dan dat ieder, die belang in het bezit derzelve stelde, zich dit Dichtwerk konde aanschaffen. Bovendien verlangden zelfs velen, die den druk van drie Deelen in groot 80 bezitten, naar eenen meer beknopten druk, om die op reis gemakkelijk te kunnen mede nemen. Ook Ouders en Onderwijzers wenschten eene zoodanige onkostbare uitgave, om ze tot geschenken en prijzen aan hunne Kinderen en Leerlingen in handen te geven. Men wees, bij deze aanzoeken, dikwijls op Frankrijk, Duitschland en Engeland, alwaar men, van beste schrijvers, even zoo wel goedkoope drukken, als prachtuitgaven aantreft, zonder dat de eene het vertier der andere schaden; doch hoe zeer de ondergeteekende de waarheid dezer laatste opmerking als onbetwistbaar aannam, bleef hem nogtans de toepassing op ons eigen beperkt Land, en onze, binnen deszelfs grenzen bepaalde, taal als verkeerd aangewend voorkomen. Immers om eene onkostbare uitgave te kunnen goed maken, wordt er een zeer aanmerkelijk vertier vereischt; en een zoodanig vertier kan alleen verwacht worden van letterkundige voortbrengselen, in eene taal geschreven, die de landtaal is van eene zeer groote bevolking en nog bovendien ook in andere wereldoorden verstaan en beoefend wordt. En het was dan wel voornamelijk deze zwarigheid, door welke de ondergeteekende steeds terug gehouden werd van het besluit tot het opleggen van eenen onkostbare druk. Daar nu echter de derde oplage der Gedichten van den Heer Tollens ten einde is, en de aanvragen om eenen goedkoopen druk bestendiglijk vermenigvuldigen, is de ondergeteekende op de gedachte gekomen, om te beproeven, of er dan inderdaad een zoodanig algemeen verlangen naar het bezit van dit werk bestaat, als men hem van alle kanten op het stelligst verzekert, (...) En voor de prijs van f 1,20 per deeltje kan er worden ingetekend. Middels een apart prospectus richt hij zich tot zijn confraters: Op de menigvuldige aanzoeken, om eene goedkoope editie te bewerkstelligen van Tollens Gedichten, heb ik besloten, om door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
middel eener opengestelde Inteekening te beproeven, of zich een genoegzaam getal liefhebbers mag opdoen, tot het goedmaken der opoffering, die ik inderdaad doen zou door het opleggen dier onkostbare uitgave, alzoo deze ontwijfelbaar ook door velen zal aangeschaft worden, die anders, van tijd tot tijd, besluiten zouden tot het aankoopen van den Octavo-druk in drie Deelen. Uwe vriendelijke medehulp is in dezen mij onmisbaar. Een berigt, in de Couranten geplaatst, zal uwe pogingen om Inteekenaren te bekomen gemakkelijk maken. Lijsten, ter invulling, gaan hiernevens. Berigten van Inteekening heb ik, om de kosten der Zegeling mis te gaan, niet doen drukken. Ook meen ik dat het berigt in de Couranten tot mijn oogmerk voldoende zijn zal, te meer daar de Gedichten van Tollens aan een ieder genoegzaam bekend zijn en de geringe prijs van f 2-8 in plaats van f 12-:- in het oog vallen en allerwaarschijnlijkst de liefhebbers wel uitlokken zal. Ik verzoek u, mij de lijsten van Inteekenaren voor den 15den November aanstaande toe te zenden. Op de 12 exemplaren zal UEd. eene halve, op de 24 eene geheele en op de 100 exemplaren 6 premies genieten. Op den 31sten October wordt de Inteekening gesloten. Na dien tijd zullen geene exemplaren voor minder dan f 3-:- verkrijgbaar zijn. (...)Ga naar eind(79.) We kunnen ons de vraag stellen waarom Immerzeel het aandurfde een oplaag van 10.000 exemplarenGa naar eind(80.) op te leggen van een werk, waarvan het normale debiet allang was behaald. Er moet groots zijn ingetekend anders was de goedkope druk er nooit gekomen. En de boekhandelaar die intekende verbond zich ook voor het ingetekende aantal: terugzending bij niet-verkoop was er nu niet bij. Toch - en dat voorbeeld hebben we - nam de Middelburgse firma van Salomon van Benthem van elk deel 100 exemplaren af en verdiende daarmee 6 stel Gedichten. Het vermoeden, dat hij ze allemaal verkocht heeft is niet geheel ongegrond, want hij bestelde in de periode tot in het jaar van de vijfde druk (1831) nog 14 stellen bij.Ga naar eind(81.) Het was een groot succes, want op de fondsveiling van Immerzeel blijken er nog ‘slechts’ een kleine 800 exemplaren over te zijn. Van de vijfde druk zijn nog 568 × 3 delen over.Ga naar eind(82.) De Haagse drukkers Pierre Frederic en Nicolas Giunta d'Albani, die deze vierde druk voor Immerzeel hadden verzorgd, konden eveneens tevreden zijnGa naar eind(83.) alsmede de fa. Krantz de Charro, die - getuige het watermerk - het papier had vervaardigd. Maar ook de recensent van de Vaderlandsche Letteroefeningen was enthousiast en uit zijn reactie kunnen we een indruk krijgen omtrent motieven, smaak en eisen die het kopend publiek | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot nu toe stelde: Och, dat alle onze Dichters en Schrijvers, niet bij eenen vierde, maar bij eene eerste uitgave, op deze wijze hunne werken aan het licht bragten! Het formaat is gemakkelijk en gepast van grootte, het papier helder en van goede dikte en fijnte, de letter zwart en zuiver, en, naar het gevulder der bladzijden, te klein noch te groot, de regels zijn geschikt van wijdte; alles is zindelijk, en het verdient lof van die spaarzaamheid en eenvoudigheid, welke als kenmerken van het goede, ware en schoone, toch maar op den duur alle pracht en luister te boven streven. Wanneer men de rijke, dikke en weidsche kwatrijnen van vorigen, en de als zwemmende regels op de breed gerande octavo's van onze tijd vergelijkt met die zuinigheid, netheid en volheid, die hier zoal welstaan, en dan denkt aan het verschil van den prijs, die toch maar ons allen, en ook onze letteren, de wet stelt, zoo zou men vergeten, dat Boekverkoopers in plaats van Schrijvers.... Wat wilden wij daar ook zeggen? - Wij meenden, zoo zou men wenschen, dat men meer dacht aan de letteren dan aan het geld. Eigenlijk moesten pracht en weidsche praal eene eerste eenvoudige, onkostbare uitgave volgen. De zaak toch zou op deze wijze immers natuurlijker en beter loop erlangen. Men had dan eerst de algemeene behoefte vervuld, en dus, die op innerlijke voortreffelijkehid zagen, geholpen; maar, daar het kunstbegeerig oog ook, en te regt, iets vordert, zoo kon pracht van plaat en drukwerk den begeerigen naar het uiterlijke en innerlijke tevens, wien het eene goede opoffering waard was, daarna helpen.Ga naar eind(84.) En last but not least Tollens zelf, aan wie - volgens zijn eigen zeggen de hele onderneming eigenlijk te danken was: ‘Ik heb’, schrijft hij op 12 januari 1822 in de voorrede tot de vierde druk toen mijn Uitgever mij aankondigde, dat hij een vierden druk moest doen opleggen, hem ernstig aangezocht om het mij meermalen te vleijend geuit verlangen naar eene onkostbaarder uitgave ter wille te zijn, en met deze bundels eene proeve te nemen ter meerdere verspreiding onzer vaderlandsche dichtwerken ook in de mindere standen der maatschappij. Een uitslag, die alle verwachting overtroffen, en eene oplage van tien duizend afdrukken gevorderd heeft, is het gevolg dezer proefneming geweest, en alle standen bijna der volksmenigte hebben, bij des Uitgevers eerste aankondiging, getoond welk eenen prijs zij stelden - niet voorzeker op het bezit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van deze Gedichten in het bijzonder, die hun even onbekend waren als zoo veel uitnemender zangen onzer voortref felijkste dichters - maar op dat der voortbrengselen van eigen letterkunde in het algemeen, zoo ras slechts het genot daarvan hun niet door eene te kostbare opoffering wierd verboden (blz. 2) En er volgden van de kant van Immerzeel goedkope drukken van werk van o.a. Helmers (Gedichten), Bilderdijk (Poezij, Mengelpoezy, Vertellingen en Romancen), Feith (Dicht en Prozaische Werken) en van zijn eigen - nog nooit gedrukte bundels - Gedichten. Van Helmers' Gedichten in postoctavoformaat bestelt de eerder genoemde Van Benthem bij intekening 75 × 3 delen met premie van 4 × 3, van Bilderdijks Poezy 26 a 25 × 2 delen en van Immerzeels Gedichten 26 a 24 × 2 delen.Ga naar eind(85.) Alle deeltjes kosten op best postpapier bij intekening f 1,20 voor particulieren. Als de Middelburgse Van Benthem indicatief genoemd mag worden dan slaan wij hem aan voor 1% van de vierde druk van Tollens Gedichten. Trekken we deze lijn door, dan zou Helmers een oplaag van 7.500 hebben gehad, Bilderdijk 2.500 en Immerzeel 2.400. Helaas beschikken we niet over excacte cijfers en blijven ze indicaties.Ga naar eind(86.) In Immerzeels voetspoor volgt de wed. J. Allart en Comp. met een goedkope herdruk van De Hollandsche Natie ‘in het Tollens-formaat’ en uitgeverboekverkoper J.C. van Kesteren adverteert met De Oudhollandsche Kermis-Parnas, ‘hetwelk in het formaat der nieuwe uitgave van Tollens etc. is gedrukt’Ga naar eind(87.) Ook vinden we ze in 1825 netjes op een rij op de planken in de boekwinkel van J.L.A. Immerzeel, de oudste zoon 1 × 11 deeltjes Feith ‘octodecimo’ Het lijkt erop, dat met deze uitgave in 1822 de geboorte van het goedkope literaire werk een feit is en Tollens schrijft, als ware het een tewaterlating van een nieuw schip En hiermede geef ik den uitgebreider druk dezer bundels aan een talrijker kring van lezers over, in hoop dat daardoor de lust tot het leeren kennen onzer treflijker dichters opgewekt en algemeener worde, en de grond moge gelegd zijn om in ons vaderland, even gelijk zulks | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij onze nageburen plaats heeft, de werken van smaak, kosteloozer, ook in de mindere standen der maatschappij, te verspreiden.Ga naar eind(89.) Maar de uitgave van de goedkope druk leidt tot een verwijdering tussen Tollens en Immerzeel, want de laatste wil het succes, dat hij met de Gedichten van zijn vriend heeft behaald verder te gelde maken. Immerzeel heeft nog ander werk van de gevierde Apollo op de plank liggen en wil dit ook in goedkope vorm uitgeven. Maar Tollens verbiedt het hem op de markt te brengen; hij vond de eerste intekening al ‘winderig’ genoeg. In een brief aan W.H. Suringar lucht hij zijn woedende hart Toen ik zulks [d.i. de schande van de intekenlijsten bij de buren!] den intrigant op een fatsoenlijke wijze en op billijke motieven belette, wierp hij het masker van bescheidenheid af, en vermeette zich in een billet, dat ik als een document van onbeschoftheid bewaar, de ergerlijkste uitdrukkingen, als ware ik een hongerende broodschrijver, dien hij den mond openhield. Zelfs ging zijn onbescheidenheid daarin zoo verre, dat hij mij verweet, hem nadeel door mijne verzen te veroorzaken, omdat hij (N.B.) door het verkoopen van duizenden der mijnen, zoo weinige van die anderen verkocht. En dit is een man, die zijn geheele rehabilitatie aan mij te danken heeft; die ik en minste f 30.000 heb doen gewinnen, en van wien ik nooit gehad of begeerd heb dan een huiselijk presentje, die zeker gezamentlijk naauwelijks f 2.000 bedragen en die ik minder heb aangenomen om mij te verrijken dan om hem van de verplichting te ontslaan om mij te bedanken.Ga naar eind(90.) In een brief van 20 oktober 1832 aan G.T.N. Suringar komt Tollens hier nog op terug de boekverkopers zullen de straten en gragten laten plat loopen om inteekenaren op te zamelen, en ik zal bij mijne buren ter linker en ter regter zijde de rondloopers zien aanschellen, met de lijsten in de hand. Gij kunt U niet verbeelden, hoe mijn gevoel daar tegen opkomt. Vroeger heb ik Immerzeel dergelijke manoevres volstrekt verboden; en toen onlangs, bij de uitgave van den nieuwen herdruk der Romancen &c., de Boekverkooper Jacob alhier aan bruggen en gebouwen liet aanplakken, dat het werkje bij hem te bekomen was, heb ik hem door Immerzeel doen verpligten, van alle die plakkaten dadelijk te laten afscheuren, zoo als geschied is.En nog later, in 1854, herinnert Tollens zich in een brief van 31 januari | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan G.T.N. Suringar, hoe hij beschaamd elken boekwinkel voorbij sloop, toen er de inteekeningslijsten van Immerzeel op de kleine editie voor de glazen hingen - nog gezwegen van het ten toon leggen in koffijhuizen en societeiten en het uitreiken aan de huizen. 't Was mij, of er bedelbrieven ten mijnen profijte rondgingen, schoon ik er geen penning profijt van had of begeerde.Ga naar eind(91.) Maar de breuk wordt weer gelijmd, als Immerzeel de juiste snaar weet te raken bij een condoleance na het overlijden van Tollens' oudste zoon Karel.Ga naar eind(92.) En na de uitgave van het tweede deel der Nieuwe Gedichten in 1828 (oplaag 1.500 ex; prijs f 3,60) wordt er weer gesproken over de Gedichten, de vijfde druk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Gedichten, vijfde druk. (1831. I. II. III. 5).Uiteraard konden zij die wat meer geld te besteden hadden, alle genoemde werkjes in klein octavo ook kopen, gedrukt op het betere velinpapier: het formaat bleef echter postoctavo. En dat was wennen. De echte verzamelaar wilde liever toch groot octavo en In 1830 schrijft J. Immerzeel Jr. in een circulaire aan den boekhandel, dat hem nog altijd exemplaren besteld worden van de groot 8vo uitgaaf van Tollens' Gedichten 3e druk, die bijna uitverkocht was toen hij zijn klein 8vo editie ter perse legde. Niettegenstaande deze kleine, goedkooper uitgaaf, meent hij een 4e druk te moeten opleggen van de groot 8vo voor den ouden prijs van f12.-.Ga naar eind(93.) Gezien de drukgeschiedenis van de vijfde druk zal deze circulaire eerder eind dan begin 1830 moeten worden gedateerd, want er is in een brief van 28 november 1829 pas voor het eerst sprake van plannen voor een nieuwe druk. Tollens schrijft aan Immerzeel: Een nieuwe druk in gr. 8vo van de oude Gedichten zou mij niet onverschillig zijn, maar dan moeten wij daarover eens corresponderen of praten. Jammer dat in het 1ste deel een paar Gedichten voorkomen, die het toppunt van erbarmelijkheid bereiken. Van den titel had ik gaarne de titels weg, en kon Jan van Schaffelaar, in het caracter van een koorddanser, uitgeslepen worden, 't zou mij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangenaam zijn. Met die titelplaten heb ik nooit veel opgehad. - Maar wij spreken deswegens dan nader, en als gij er toe overgaat, zendt gij mij een exemplaar om het naar den kleinen druk te corrigeren en er hier en daar nog in te verbeteren wat mij invallen mogt.Ga naar eind(94.) En als Tollens een exemplaar heeft ontvangen stelt hij - naast enkele kleinigheden - als condities:
wegggeslepen hebben: ‘Dat zal er meer ruimte op geven; t is alles te vol. Men kan volstaan door onder de vignetten in een enkelen regel het opschrift van de stukken te laten snijden, waartoe zij behoren.’Ga naar eind(95.) Tollens zal drukker C.A. Spin te Amsterdam niet laten wachten. Op 22 juli schrijft hij dan ook aan Immerzeel: Het eerste deel der Gedichten is nu gereed. Van het Voorwerk moet ik nog slechts eene revisie zien. De copie van het 2de deel is reeds sederd veertien dagen opgezonden. De trage voortgang ligt dus niet aan mij. - De omplaktitels had ik gaarne ook overeenkomstig die van de N. Gedichten. Ik zal zeker ook daarvan wel eene proef zien. Als portret en titels gereed zijn, wacht ik daarvan ook een kijkje.Ga naar eind(96.) ‘-Jan van Schaffelaar springt nu veel beter uit den toren’, schrijft Tollens twee dagen later, en het laat zich aanzien, dat ook aan al zijn andere wensen zal worden voldaan. Op 29 oktober luidt een postscriptum: Er zijn van de Gedichten nog vier bladen te drukken, zoo dat wij spoedig gereed zullen zijn, maar ik denk niet dat gij in deze omstandighede zult uitgeven. Ik ben nieuwsgierig om een proefje van 't portret te zien.Ga naar eind(97.) Of de troebelen van de Belgische Opstand nu vertragend hebben gewerkt, zoals Tollens suggereert, laat zich niet meer reconstrueren, in elk geval gooide het slecht gegraveerde portret ook roet in het eten. Het lijkt nergens naar, volgens Tollens: Niemand mijner huisgenooten kon dan ook raden wie het voorstellen moest, en toen eindelijk mijn oudste dochter vroeg of ik het misschien moest verbeelde, ging er, op mijn affirmatie een luid gelach van allen op. (...) Behalve het teekeningetje van Casparie, is er nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen beter portret van mij gemaakt dan door Netscher, dat in mijn binnenkamer hangt.Ga naar eind(98.) Maar ook hierin krijgt Tollens zijn zin, want op 8 december luidt het Amice! Het is zeer naar mijn genoegen dat gij de teekening van Casparie nogmaals door Velijn laat graveren. (...) ik (proponeer) U om mijn fac simile onder het portret te doen snijden, waartoe ik mijne handteekening in sluit.Ga naar eind(99.) Met het eindresultaat is Tollens zeer tevreden: met de ‘zeer zuivere velinbladen van mijne Gedichten’, met zijn facsimile en het portret. Maar het lettergraveren had dan ook f 7.-.-. per titel gekost, zoals blijkt uit een nota voor Immerzeel van de kunst-, kaart- en lettergraveur Daniël Veelwaard (Amsterdam 14.08.1766 - ald. 27.02.1851).Ga naar eind(100.) Op 20 juni kunnen de lezers van het Dagblad van 's-Gravenhage zien, dat de boekhandelaar J. Immerzeel, Junior, te 's-Gravenhage heeft uitgegeven en verzonden Gedichten van Tollens, 3 dln. gr. 8vo. 5e dr., met fraaie titelvignetten en een nieuw portret. Gedrukt bij Spin op groot schrijfmediaan f 12.-.-. En van deze druk is een akte van inzending aan het Ministerie van Binnenlandsche Zaken bewaard gebleven, gedateerd 13 april 1831 en ondertekend door J. Immerzeel Jr. en drukker C.A. Spin, wonende te Amsterdam. Hiermee voldeden zij aan artikel 6, par. c van de wet van 25 jan. 1817, dat deze inzending voorschreef.Ga naar eind(101.)
De f 12.- doet vermoeden, dat de markt er voor het dure boek nog steeds was en het valt te bezien, of de doorbraak die Immerzeel met de Tollens-uitgave heeft kunnen/willen bewerkstelligen is gelukt. Want nog in 1856 kon men lezen: Onze Nederlandse boekwerken zijn in het algemeen te duur, en men moest meer op eenen grooten afzet met kleine winsten dan op een beperkten afzet met groote winsten bedacht zijn. De werken van onzen geliefden volksdichter Tollens zijn eerst door de goedkooper uitgaven meer algemeen bekend geworden, en deze vorm vond onmiddellijk navolging voor de werken van andere dichters.Ga naar eind(102.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar de uitgever-boekhandelaar kon zich de politiek van kleine oplage en hoge prijzen nog lange tijd permitteren, omdat zijn handelswaar nergens anders werd geproduceerd. De prikkels die andere takken van nijverheid vanuit het buitenland ondervonden, dat op zoek was naar een grotere afzetmarkt, heeft de Nederlandse boekhandel niet of nauwelijks gekend. Of het moest de grote concurrentie zijn van de franstalige werkjes ten nadele van het nederlandstalige werk. Maar dat had vrijwel zeker meer met mode dan met geld te maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Nabeschouwing.Aan het voorlopige einde gekomen van onze speurtocht naar de ‘histoire’ van de Gedichten van Tollens, kunnen we een aantal dingen constateren. Op de vraag, of het toepassen van een schema à la Darnton vruchten heeft afgeworpen, kan m.i. een voorzichtig positief antwoord worden gegeven. Hoewel het hierboven gegeven feitenmateriaal per onderdeel op zichzelf interessant genoeg is, dient daarnaast ook gevraagd te worden, of de onderdelen in de totale context aan waarde/diepte hebben gewonnen. Alvorens we tot een beantwoording van deze vraag overgaan willen we opmerken, dat van begrippen als ‘histoire totale’ en ‘totale context’ aanvankelijk een stimulerende suggestie van volledig kunnen en vooral willen begrijpen uitgaat. In de praktijk blijkt het evenwel een vrijwel onhanteerbaar concept te zijn, waaraan de onderzoeker zelf slechts een door hem geconstrueerde inhoud kan geven, die - welke inhoud hij er ook aangeeft - onvolledig en verminkt blijft. De hiervoor geschetste geschiedenis is opgebouwd uit een aantal gegevens, die - gecombineerd met en volgend op elkaar - een bepaald beeld oproepen. Aanvulling met andere gegevens en verdere uitbreiding zal dit beeld in meer of mindere mate wijzigen. In dat opzicht kunnen we zeggen, dat verandering in onderdelen invloed heeft op het, of liever, een totaalbeeld. Vooral de inhoudelijke (bijv. poëticale, ethische, filosofische, religieuze), sociale (bijv. onderwijs), economische (bijv. lonen en prijzen) en politieke aspecten onttrekken zich nog grotendeel aan onze waarneming en moeten onderwerp blijven van aparte studies. We dienen ons ook te realiseren, dat we hier een geschiedenis van slechts een boek - letterkundig van aard - in kaart hebben willen brengen. Het is maar een titel uit een genre, dat binnen een discipline (de literatuurwetenschap) bekeken pleegt te worden, niet gerelateerd aan andere genres of andere disciplines. We kunnen verwachten, dat bijv. theologische, medische, geografische, juridische, filosofische, biologische of technische werken een ander beeld opleveren inzake oplage, lezers, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verspreiding, productie, advertentiebeleid, etc. dan werken van letterkundige aard. Romans zullen zeker andere reacties hebben opgroepen dan poëziebundels. Van het aanwijzen van een meetbare invloed van de Gedichten als ‘agents of change’ kan in dit stadium geen sprake zijn. Te weinig is er nog bekend over de receptiegeschiedenis: In short, when we speak of the influence of the book, we are speaking, so far as direct influence is concerned, of the reactions of a small intellectual elite, through whom knowledge and concepts are transmitted, often transmuted, to the mass of the people.Ga naar eind(103.) In het licht van deze opmerking, kunnen we de gedachte opperen, dat de vierde goedkope druk mede door de positieve reacties die de kopers van de negen- en twaalfgulden druk ten toon spreidden tot stand is gekomen. Maar zonder iets af te dingen op de hierboven uitgesproken reserves kunnen we constateren, dat - en nu neem ik een aantal feiten uit het materiaal - de totstandkoming van de eerste druk van de drie delen Gedichten zich heeft afgespeeld in drie verschillende politieke constellaties: deel een (1808) verscheen toen Nederland nog onder betrekkelijk gunstige omstandigheden verkeerde tijdens de regering van koning Lodewijk Napoleon, deel twee (1813) zag het licht, toen de franse censuurwetten van kracht waren in Nederland als provincie van Frankrijk en deel drie (1815) kon onder koning Willem I in volle vrijheid verschijnen. De inwerking van politieke factoren en wettelijke sancties op de boekproduktie in die tijd is evident: het tweede deel had er in een ander tijdsgewricht inhoudelijk zeker anders uitgezien - Tollens schrijft het zelf in zijn voorrede tot het derde deel. De politieke constellatie heeft als vanzelf diepe invloed op vrijwel alle onderdelen van het in de inleiding gegeven communicatiecircuit. Maar voor wat betreft de drie omcirkelde onderdelen lijkt te gelden, dat de andere onderdelen inderdaad beter te begrijpen zijn met behulp van elkaar. Uitspraken doen over de lezersgroep c.q. doelgroep is mede afhankelijk van de prijs van het boek en dus van economische factoren die de prijs bepalen. De prijsverhoging van 9.-.- in 1815 naar 12.-.- in 1817 heeft alles te maken met de introductie van velinpapier, dat aanzienlijk duurder is dan schrijf(mediaan)papier. Dat een boek pas gedrukt kan worden als papier beschikbaar is lijkt een platitude, maar de Napoleontische maatregelen inzake het Continentaal Stelsel, de handelsbelemmeringem van en naar Frankrijk, waaronder bijv. oneerlijke concurrentie door belasting op papier naar en niet vanuit Frankrijk, zijn evenzeer van invloed op de kwaliteit van het papier geweest als het gebrek aan goede lompen. Maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook: als er voor het duurdere velinpapier geen kopers zijn te vinden, zijn kwalitatief goede lompen evenmin van belang. Niet alleen van de prijs van het papier is de verkoop afhankelijk gebleken. Want we hebben kunnen zien, dat de prijs nauw gerelateerd was aan oplaag: de vierde druk toont aan, dat het kooppubliek aanzienlijk kon worden uitgebreid, indien de prijs van het boek lager was. Belangstelling was er zeker voor de Gedichten, maar de prijs bleek voor velen onoverkomelijk. Juist omdat het een literair werk betrof, dat als pure luxe werd beschouwd. Het is in dit verband niet verbazingwekkend, dat precies de boekhandelaar en de wijnhandelaar hun status in de sociale stratificatie ontleenden aan hun handelswaar, die door met name - en nu volg ik Van Brienen weer - de eerste stand gekocht konden worden. Wat eveneens naar voren is gekomen uit het onderzoek naar de geschiedenis van de Gedichten, is de diversiteit aan bronnen die nodig is om zo'n ‘histoire’ alleen nog maar te schetsen. Wie zich als literatuur-historicus tevens richt op het (literaire) bedrijf, dus o.a. producenten, verspreiders, lezers en kopers vindt op deze terreinen weinig materiaal gepubliceerd; hij zal de archieven in moeten om een antwoord op zijn vele vragen te zoeken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tenslote komen we nog terug op de in de inleiding geschetste tweedeling in de bibliologie. Tanselles opvatting, die in de ‘histoire du livre’ een volwaardige plaats voor de analytische en tekstuele bibliografie wil zien ingeruimd, dient gesteund te worden: het raadplegen en vergelijken van een aantal exemplaren op een aantal materiële aspecten helderheid heeft gebracht in enkele - aanvankelijk nog - cryptische passages in de correspondentie tussen auteur en uitgever: zonder bestudering daarvan zou begrip van deze passages moeilijk, zo niet onmogelijk worden. Maar ook het verder toepassen van kennis aangaande drukkerijen en binderijen - vooral in methodische zin - geeft inzicht in processen van ‘livre et societé’. Terecht merkt John Feather op: The relationship between text and object is a complex one, which has rarely been considered, and yet it could be argued that our understanding of a text is ultimately influenced by the physical form of its presentation.Ga naar eind(105.) Ik ben mij er van bewust, dat in bovenstaande bijdrage lang niet alle verbanden zijn gelegd die er te leggen zijn en dat er méér en ook andere lijnen te trekken zijn; inhoudelijke aspecten, literaire stromingen, etc. zijn in het geheel niet of nauwelijks aan de orde geweest evenmin als de beantwoording van de vraag waarom juist deze Gedichten zo populair werden en bleven (ook na 1831). De vraag stellen betekent in dit geval niet haar beantwoorden, want dit antwoord moet meer inhouden dan een voor de handliggende opmerking dat ze zo aansloten bij en bevestigend werkten op de gevoelens, de normen, de zelfgenoegzaamheid en de ideeën van ‘het (door de boekhandelsroutine steeds min of meer gefatsoeneerde) publiek.’Ga naar eind(106.) En voorzichtig doen we één suggestie, nl. dat Tollens in de negentiende eeuw zo populair is geworden en gebleven, mede doordat zijn Gedichten in zo grote oplage zijn verspreid en dat prijs en inhoud samen de populariteit hebben bepaald. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage: bibliografische beschrijving.In het kader van deze bijdrage zijn in de bibliografische beschrijving van de Gedichten van H. Tollens nu en dan extra gegevens toegevoegd, die in nauwe relatie staan tot opmerkingen die in het artikel zijn gemaakt. Ook zijn - om de gang van het verhaal niet nodeloos te onderbreken - hier enige bibliografische overwegingen ondergebracht die een beter licht kunnen werpen op de drukgeschiedenis van de drie delen Gedichten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om op een eenvoudige manier te kunnen verwijzen zijn de delen zodanig genummerd, dat de eerste vier cijfers het jaar van uitgave aangeven, het romeinse cijfer het deel en het daaropvolgende arabische cijfer de drukaanduiding. Bij het raadplegen van de werken zijn steeds - in navolging van de STCN-methode - posities van katernsignaturen genoteerd. Hoewel geen ‘klopjacht’ op zoveel mogelijk exemplaren is opgezet (U.B. (Amsterdam), K(oninklijke) B(ibliotheek) (Den) H(aag), U.B. L(eiden) en U.B. V(rije) U(niversiteit) heeft dit beperkte aantal niettemin belangwekkende resultaten opgeleverd. De KBH bezit uit de Tollens-collectie van Bogaers een aantal correctie-exemplaren bestemd voor de 3e, 4e en 5e druk.Ga naar eind(107.) Ze zijn veelal samengesteld uit losse bladen van eerdere drukken, maar ook bevat in elk geval een deel (KBH 9198 C 5) door Tollens gecorrigeerde drukproeven voor de vijfde druk. Hoewel ik deze exemplaren buiten de hierna volgende bibliografische beschrijvingen heb gehouden vormen ze prachtig materiaal voor o.a. stilistisch en druktechnisch onderzoek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1808. I. 1Gedichten Van H. Tollens, Cz. Eerste deel. In 's Hage, bij Immerzeel en Comp., 1808. gr. 80: * 4, A-M8; 〈* 1 en * 2〉 een ingeplakte titelplaat Ex. KBH 9202 E 19; UBA 1298 H 18 In het papier is duidelijk het watermerk en de naam van J. Honig en Zoon te zien. De naam van drukker J.J. Stuerman wordt niet vermeld. Opm.: in de Naamlijst van A.B. Saakes wordt de verschijning van het eerste deel in november 1808 vermeld met daarbij de aantekening: ‘met een Tytelplaat, naar de laatste Tekening van wijlen J. Kuijper, door Vinkeles’ en de verkoopprijs: f3.--Ga naar eind(108.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1813. II. 1Gedichten Van H. Tollens, Cz. Tweede deel. Te Rotterdam, bij J. Immerzeel, Junior, 1813. gr. 80: π2, A-M8; 〈π1 en π 2〉 een ingeplakte gegraveerde titelpagina Ex. KBH H 9202 E 19; UBA 1298 H 19; UBA 227 F 16 Papier afkomstig van J. Honig en Zoon en ??edeboer?? De naam van J.J. Stuerman op fol. 1v Opm.: de Naamlijst van A.B. Saakes heeft ook nu: ‘met een tytelplaat, door Kuyper en Vinkeles’ en de verkoopprijs f 3.--Ga naar eind(109.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1813. I. 2Gedichten Van H. Tollens, Cz. Eerste deel. [Tweede Druk] Te Rotterdam, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij J. Immerzeel, Junior, 1813. gr. 8vo: *4, A-M8 Ex. BN Parijs Yi.2145; op de franse titelpagina de vermelding tweede druk. Dit exemplaar is via een aantal xeroxen gedetermineerd. Waar het papier vandaan kwam is daarom onbekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1815. III. 1Gedichten Van H. Tollens, C.z. Derde Deel. Te Rotterdam, bij J. Immerzeel, Junior, 1815. gr. 8o: π2, A-M8N2; 〈π1 en 2〉 een ingeplakt gegraveerd titelblad. Ex. KBH H 9202 E 19; UBA 1298 H 20; UBA 227 F 07 Papier afkomstig volgens watermerk van Krantz De Charro & Comp. Opm.: in de Naamlijst van A.B. Saakes staat nog vermeld ‘op Schrijfpapier; met een gegraveerde titel en vignet’ De verkoopprijs is f 3.-.-. en ‘De prijs van dit werk, in 3 Deelen, Compl. f 9.-.-.’Ga naar eind(110.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1817. I. 3/1.Gedichten Van H. Tollens, Cz. Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw en Lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut. Eerste Deel. Derde Druk. [gravure met onderschrift ‘Daar hebt gy Jan van Schaffelaar! Weergalmt hy in zijn’ val: Bl. 45. J.C. Bendorp, del. et sculp.] Te Rotterdam, Bij J. Immerzeel, Junior. 1817 gr. 8vo: π4, A-M8 Ex. KBH 9218 C 24; 〈π2 en π3〉 een portret van Tollens + de geheel gegraveerde titelpagina. In ex. UBL 711 D 4 ontbreekt het portret. Ex. KBH 70 F 66 heeft de originele tekening van gravure en portret. Ex. UBL 1206 G 4 bevat een extra proefdruk van het portret (‘H.W. Caspari, ad. viv. del. 1816 J.E. Marcus, sculp 1817’), een ongeletterde titelpagina en een ongeletterd portret (‘H.W. Caspari, ad. viv. del. 1820 P. Velijn, sculp.’) Het ex. UBVU TV 21234.- heeft 〈π2 en π3〉 een geletterde proefdruk van het portret + titelpagina; het geheel op ord. schrijfmediaan, waarin de naam van de papiermaker Krantz De Charro en Comp. zichtbaar is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1817. I. 3/2 [= 1808. I. 1]Ex. UBL 1091 H 8 heeft een andere titelpagina dan alle voorgaande exemplaren. Daarnaast is er in de Gedichten zelf behalve zetselverschil ook tekstverschil ten opzichte van alle voorgaande exemplaren van 1817. I. 3/1 geconstateerd. Er lijken dus twee drukken binnen het als derde druk aangemerkte deel 1 te zijn. Het betreft hier echter vellen van de eerste druk uit 1808 van deel 1 en dit exemplaar is dus een titeluitgave | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarvan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1817. II. 3Idem, Tweede Deel. Derde Druk. [gravure met onderschrift ‘Hij wijkt...in 't kruid. Bl. 120.’ J.C. Bendorp, del. et sculp.] Te Rotterdam, Bij J. Immerzeel, Junior. 1817 gr. 8o:π2, A-M8 (M8 blanco) Ex. KBH 9218 C 25 〈π1 en π2〉 de geheel gegraveerde titelpagina. Idem ex. UBL 711 D 5 Ex. KBH 9197 D 13: ontbreekt π2 en M8 Ex. UBL 1091 H 9 (op ordinair papier); UBL 1206 G 5 op mooi glad papier (zonder kettinglijnen = velin); UBVU TV 21234.- op ordinair papier (ontbreekt M8) met watermerk van Krantz De Charro en Comp. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1817. III. 3/1Idem, Derde Deel, Derde Druk. [gravure met onderschrift ‘Toen greep..-.weder. Bl. 158.’ J.C. Bendorp, del. et sculp.] Te Rotterdam, Bij J. Immerzeel, Junior. 1817 gr. 8o: π4, A-M8N2 (-π3) Ex. KBH 9218 C 26 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1817. III. 3/2Idem als 1817. III. 3/1, maar er zijn verschillen tussen posities van katernsignaturen tussen het vorige ex. en de exx. UBL 711 D 6, KBH 70 F 68, KBH 9197 D 14, UBL 1206 G 6 en UBVU TV 21234.-. We hebben hier met nieuw zetsel te maken. Het ex. UBVU heeft als watermerk P. Schut. Het vloeipapier in UBL 1206 G 6 is afkomstig van de Zaanse firma J. Kool. Andere ex. op velin papier. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1822. I. 4Gedichten Van H. Tollens, C.z. Eerste Deel. Vierde Druk. [vignet] Te Rotterdam, bij J. Immerzeel, Junior. MDCCCXXII kl. 80: π6, A-N8O6 Ex. UBL 709 G 31, KBH 197 M 20, KBH 9200 F 24 en UBA 1223 F 31, waarin 1 ontbreekt en UBVU TV 17480.-, waaruit blijkt, dat dit ontbrekende folium een lijstje bevat met uitgaven van Immerzeel. Het papier heeft het watermerk Krantz De Charro & Comp. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1822. II. 4Idem, Tweede Deel. Vierde Druk. [vignet] Te Rotterdam, bij J. Immerzeel, junior. MDCCCXXII | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kl. 8o: π2, A-P8[Q2]; op Q1v-A2v: lijstje van bij Immerzeel verkrijgbare werken. Ex. UBL 709 G 32, KBH 9200 F 24, KBH 197 M 20, UBA 1223 F 32 en UBVU TV 17480.- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1831. I. 5Gedichten van H. Tollens, C.z. Eerste deel. Vijfde Druk. [gravure Jan van Schaffelaar, ‘J.C. Bendorp, del. et sculp.’]] Te 'S Gravenhage, bij J. Immerzeel, Junior. MDCCCXXXI gr. 80: π4, A-M8; 〈π1 en π2〉 portret van Tollens + titelpagina Ex. UBL Tiele's kamer V-B 66; KBH 9201 E 18; KBH 9202 E 11; UBA 1227 C 27; UBA 1298 H 3. De portretten met en zonder facsimile; de titelpagina ook ongeletterd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1831. II. 5Idem, Tweede Deel. Vijfde Druk. [gravure Herman de Ruiter, ‘J.C. Bendorp, del. et sculp.’] Te S'Gravenhage, bij J. Immerzeel Junior MDCCCXXXI gr. 8vo: π2, A-M8 (M8 blanco) Ex. KBH 9201 E 19, KBH 9202 E 12, UBA 1227 C 28 en UBA 1298 H 4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1831. III. 5Idem, Derde deel. Vijfde Druk. [gravure de echtscheiding, ‘J.C. Bendorp, del. et sculp.’]. Te 'S Gravenhage, bij J. Immerzeel, Junior. MDCCCXXXI gr. 80: π2, A-M8; 〈π1 en π2〉 titelplaat; op M8r-v: lijstje met bij Immerzeel verkrijgbare werken. Ex. UBL Tiele's kamer V-B 68; UBA 1227 C 29; UBA 1298 H 5; KBH 9202 E 13. Het Haagse ex. heeft 〈π1 en π2〉 een geletterde proefdruk portret + een ongeletterde titelpagina extra. |
|