Voortgang. Jaargang 7
(1986)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |||||||||||
De werkelijkheid van maar
| |||||||||||
1. Het voegwoord maar | |||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||
Het is gebruikelijk de bespreking van maar te beginnen met het voegwoord. Men sla de woordenboeken, grammatica's, taalkundige artikelen er maar op na. Ik zal niet afwijken van deze gewoonte, hoewel ik me ervan bewust ben dat deze volgorde niet de meest voor de hand liggende is, gezien de algemene opvatting dat voegwoorden van bijwoorden afstammen. | |||||||||||
1.1. De vormNaar algemeen wordt aangenomen, is maar een verkorte vorm van newaer. De w is door assimilatie aan de voorafgaande n langzamerhand in m overgegaan; de volgende ontwikkeling dus: newear nemaer maer. De eigenlijke vorm is tweeledig; hij is opgebouwd uit en (resp. ne) en uit waer(e) (resp.maer(e)).Ga naar eind1.) | |||||||||||
1.2. De betekenisVolgens het WNT is de oorspronkelijke betekenis van het voegwoord maar ‘tenzij’. Dit wordt verklaard uit de afzonderlijke betekenissen van deoorspronkelijke vorm. Het eerste lid is het negatiepartikel ‘niet’ en het tweede de conjunctivus van ‘zijn’, tezamen: ware (het) niet. Het WNT breidt dit uit tot indien het niet ware dat en komt zo tot de gelijkstelling met ‘tenzij’.Ga naar eind2.) Bevreemdend is het feit dat ware het niet omschreven wordt met in dien niet en tenzij. Zinnen met de laatste twee conjuncties zijn toch van hypothetische aard. Zij geven geen beschrijving van wat reeds werkelijk gebeurt. Een zin ingeleid door ware het niet (dat) doet een feitelijke, met de realiteit overeenkomende mededeling. Het MNW (4, 998)onderkent dit verschil: ‘De oorspronkelijke opvatting van neware (maer) moet eene soortgelijke geweest zijn als ndl. ten ware often zij, die wat hunne vorming betreft met maar zijn te vergelijken. Doch terwijl een zin ingeleid door tenzij of ten ware tot de onderstellende of niet-werkelijkheids zinnen behooren (waarom zij zelfs nogheden een conjunctief regeeren), wordt de met neware beginnende zin als werkelijk voorgesteld’. Maar is de oorsprong van maar werkelijk ware het niet? Zijn deze twee conjuncties wel op één lijn te stellen? Wij kunnen ons nog steeds van de woordgroep ware het niet bedienen en maar gebruiken we volop. In deze twee gevallen brengen we echter verschillende betekenissen tot uitdrukking. Een vormverschil (en betekenisverschil) ligt daarin, dat zinnen ingeleid door maar nevengeschikt zijn en zinnen ingeleid door ware het niet (dat) ondergeschikt.Ga naar eind3.) In | |||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||
geval van nevenschikking komt na de komma een nieuwe mededeling, maar leidt nieuwe informatie in. In geval van onderschikking volgt een zinsdeel, niet een nieuwe op zichzelf staande mededeling. Het is onder meer hierom niet bevredigend ware (het) niet als oorsprong en betekenis van ons maar aan te nemen. Misschien brengt de tegenstellende aard van het woord ons dichter bij een oplossing. | |||||||||||
1.3. De functie‘Tegenstelling’ lijkt de belangrijkste functie van maar als voegwoord te zijn. Het begrip tegenstelling vereist een nadere explicatie. In een zin als: hij is klein, maar dapper zijn de begrippen klein en dapper niet zuiver elkaars tegengestelde. Toch is in deze zin sprake van een oppositie, zij het niet van een binaire oppositie. De Vriendt & Van de Craen formuleren het aldus: ‘Dit wil niet per se zeggen dat, in p maar q, q het tegenovergestelde betekent van p, maar wel - over het algemeen - dat: anders dan wat de hoorder uit p zou kunnen afleiden (de implicatie van p), anders dan hij op grond van p zou kunnen denken, vermoeden, verwachten, hopen:q.’ (p.51) Tegenstelling, en wel tegenstelling met de verwachting is de belangrijkste functie van het voegwoord maar en zoals uit de volgende paragraaf zal blijken geldt dit niet minder voor het gelijkluidende bijwoord. | |||||||||||
2. Het bijwoord maarOok dit maar wordt in het Middelnederlands afgewisseld door neware of enwareGa naar eind4.) en men vindt het in zinnen als:
en daarnaast twee voorbeelden uit het hedendaagse taalgebruik:
Om te kunnen beoordelen wat het bijwoord maar ‘teweegbrengt’ in een zin als bijvoorbeeld (2), bekijken we dezelfde zin ook eens zonder dit bijwoord:
Zin 2' is een feitelijke constatering, een objectieve mededeling in tegenstelling tot zin 2. Zin 2 is niet objectief; hij verraadt de houding van | |||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||
de spreker ten opzichte van de hoeveelheid. De spreker is blijkbaar teleurgesteld, verbaasd; hoe dan ook, het aantal tartaartjes valt tegen, het is lager dan verwacht. | |||||||||||
2.1. Het bereikHet bereik van het bijwoord maar is klein. Het heeft betrekking op een woord of woordgroep. Het voegwoord echter leidt een geheel nieuwe mededeling - die weliswaar ook uit één woord kan bestaan - in. In
De gehele zin na de komma valt onder het bereik van maar. Rood en oranje staan dan ook niet als twee elkaar uitsluitende kleuren tegenover elkaar, maar de veronderstelling, de verwachting dat het licht rood is, staat tegenover de vaststelling, het feit, (de werkelijkheid) dat het licht oranje is. Het restrictieve bijwoord maar echter heeft slechts betrekking op het direct eropvolgende woord, het functioneert dan ook als een bepaling. In zin 2 slaat maar enkel en alleen op drie. Het zegt niets over de tartaartjes als zodanig. | |||||||||||
2.2 Het gebruikWe hebben geconstateerd dat het voegwoord maar een ruimer bereik heeft dan het bijwoord. We hebben het verschil in betekenis alleen nog maar aangestipt: het ‘feitelijke’ voegwoord tegenover het ‘waarderende’ bijwoord. We bekijken nu nog een aantal zinnen waarin maar als restrictief bijwoord voorkomt:
In beide zinnen is sprake van de implicatie niet meer dan. Door maar wordt het aantal of de eigenschap gering geschat. Maar heeft een geringschattende betekenis. Er zijn meer woorden die een vergelijkbaar betekenisaspect hebben ontwikkeld: matig bijvoorbeeld en minder. Op zichzelf kan men met dit laatste woord geheel objectieve mededelingen doen: ‘dit boek kost minder dan dat’. Maar zowel voor minder (zonder vergelijkende bepaling) als voor matig geldt dat het meestal niet om een neutrale vaststelling van een | |||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||
maat gaat, maar om het aangeven van een inferieure kwaliteit of een teleurstellende situatie: ‘Staken de spoorwegen? Dat is minder mooi’ en: ‘De resultaten waren dit jaar matig’. Zo ook is ten aanzien van maar de stap van niet meer dan naar niet zo belangrijk begrijpelijk.Ga naar eind6.) Blijft de vraag hoe maar aan de betekenis van niet meer dan is gekomen. Op dit probleem zal in paragraaf 4.7 worden ingegaan. | |||||||||||
2.3. Vergelijking met het voegwoordWe gebruiken het voegwoord maar als we willen aangeven dat iets niet aan onze verwachting, welke geëxpliceerd is in de voorzin, voldoet. We gebruiken het bijwoord maar als we willen aangeven dat iets niet voldoet aan onze verwachting, die we hebben op grond van bestaande normen. Het bijwoord maar behoeft geen voorzin, de verwachting is altijd geïmpliceerd. In beide gevallen is echter sprake van een verwachting; deze wordt bij het voegwoord uitgedrukt in de vorm van een feitelijke tegenstelling. Bij het bijwoord wordt hetgeen men verwacht niet tot uitdrukking gebracht, omdat dit bekend wordt verondersteld op grond van de algemeen heersende normen. Vergelijk de zinnen 9 en 9':
| |||||||||||
3. Het partikel maarMaar leidt dus een zin, woordgroep of woord in, dat tegengesteld is aan de verwachting: dit geldt ook voor het partikel maar, dat door de in dit artikel al vaker genoemde auteurs De Vriendt & Van de Craen een afgezwakte vorm van het restrictief bijwoord wordt genoemd.Ga naar eind7.) Zij geven een grondige beschrijving van het modale partikel maar en gaan met name in op de betekenis van dit woord. Zij komen tot de conclusie dat dit maar zou worden gekenmerkt door het feature ‘banaliteit’, en laten dat zien aan onder andere de volgende zinnen (10) We gaan maar weer naar Spanje
Nu spreekt er mijns inziens uit het maar van zin 10 eerder teleurstelling, | |||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||
iets van ‘we leggen ons er maar bij neer’ dan ‘banaliteit’: we gaan maar weer naar Spanje, hoewel we best ergens anders heen hadden gewild. Ze gaan dus wel, maar het lijkt erop dat het tegengesteld is aan hun wensen. Door de context of de uitdrukking/houding van de spreker kan de uitspraak een banaal karakter krijgen, echter niet door toedoen van maar. Het partikel maar heeft, ook in zin 10, net als het voegwoord en het bijwoord een tegenstellende functie. Die tegenstellende functie komt voort uit de oorspronkelijke betekenis, die naar ik meen, geen banale trekken vertoont. | |||||||||||
4. De grondbetekenis van maarZoals in 1.1 is beschreven, luidde de vorm maar oorspronkelijk anders. Naast de vormen nemaer en newaer kwam ook enwaer(e) voor; soms aan elkaar, soms van elkaar geschreven. Of het nu twee woorden zijn of één samengesteld woord, er is sprake van twee betekenisdragende elementen: en en waere. Elk van beide woorden heeft meer dan één betekenis. Vermeld is reeds dat en ‘niet’ betekende en waere de conjunctief van zijn kon vormen.
Maar het MNW en het WNT schrijven aan en ook de functie toe van de prepositie in en aan waere die van het bijvoeglijk naamwoord/bijwoord waar of van het zelfstandig naamwoord waarheid. | |||||||||||
4.1. en = inVerdam (MNW 2, 632) vermeldt bij het voorzetsel en:
De bijwoorden onder IIb gebruiken wij alleen zonder het voorvoegsel en: boven, binnen, buiten. Slechts intussen is een levend voorbeeld van de oude samenstelling, en we kennen bovendien nog: daarenboven, daarentegen. | |||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||
Onder IIa staat de samenstelling enwaerheit. Ook deze treffen wij in onze huidige taal niet meer aan. De samenstelling enwaerheit verdween, we kennen alleen nog in waarheid. | |||||||||||
4.2. waer = waar(heid)Verdam (MNW 9, 1531) begint zijn behandeling van waer met het bijwoord:
Waer was, anders dan nu, ook een zelfstandig naamwoord en betekende:
| |||||||||||
4.3. maar = in waarheidDe oorspronkelijke vorm van maar, het samengestelde enwaere betekende dus ‘in waarheid’! Maar benadrukte het waarheidsgehalte van een uitspraak en doet dat nog steeds; ik zal dat in 4.5 en 4.6. aan de hand van voorbeeldzinnen laten zien. Niet alleen in onze taal komt maar van waar. Als we naar een verwante taal, het Latijn, kijken, zien we eenzelfde ontwikkeling: vero, dat zowel een bijwoord is, met de betekenis van: in waarheid, inderdaad, in werkelijkheid, eigenlijk, als een voegwoord, met de betekenis van: maar, doch, echter, evenwel!Ga naar eind8.) | |||||||||||
4.4. Waarheid/werkelijkheidIn 1.1. heb ik het MNW geciteerd betreffende het verschil tussen tenzij en tenware aan de ene kant en enwaere aan de andere kant. Op tenzij volgt een irrealis en op enwaere een realis. Enwaere leidde dus een zin in waarvan de inhoud als een werkelijkheid wordt gepresenteerd. Waarom zou men onderstrepen dat iets werkelijkheid of waarheid is? Dan moet er toch tenminste twijfel bestaan, anders is de toevoeging ‘in waarheid’ overbodig. | |||||||||||
4.5. Het voegwoordEen zin ingeleid door maar houdt dus een tegenstelling in: tegenoverwat | |||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||
waar is, staat iets dat niet waar is, of anders lijkt te zijn. Met andere woorden: de werkelijkheid is niet vanzelfsprekend, gaat tegen de verwachting in. Men dacht, hoopte, vermoedde dat het een of ander dit was, of zus lag, maar het is dat, of het ligt zo:
Vervang in bovenstaande zinnen maar door in waarheid en de mededeling krijgt méér zin. We gebruiken het voegwoord maar vanwege zijn tegenstellende functie. Die functie heeft zozeer de overhand gekregen, dat de lexicale betekenis op de achtergrond is geraakt. Net als alle andere woorden in de taal moet echter ook maar oorspronkelijk een eenheid zijn geweest van vorm en betekenis. Op grond van de oorspronkelijke woordbetekenis kan een vorm een bepaalde functie gaan vervullen. Maar heeft door zijn betekenis van ‘in waarheid’, die benadrukt dat iets anders is dan verondersteld wordt, een tegenstellende functie gekregen. | |||||||||||
4.6. Het bijwoord
Van zinnen als (2) en (6) is al aangegeven (onder 2, p.3 en 4) dat ze van net zo'n tegenstellend karakter zijn als zinnen met het voegwoord maar. De tegenstelling in (2) en (6) is alleen impliciet. Maar is de betekenis van dit restrictieve bijwoord wel helemaal te rijmen met die van het voegwoord? Als we uitgaan van het principe van Von Humboldt, de 1 op 1 - relatie van vorm en betekenis, dan zou ook dit maar ‘in waarheid, waarlijk, werkelijk, moeten betekenen en zouden we moeten parafraseren:
Maar is echter slechts een woord ter overtuiging, ter acceptatie van de werkelijkheid. Het bijwoord maar heeft de betekenis van ‘slechts’ gekregen en heeft daarmee een negatieve connotatie. Blijkbaar valt de werkelijkheid eerder tegen dan mee. Niet aan de verwachtingen voldoen wordt bijna hetzelfde als onder de verwachtingen blijven. Tegenstelling wordt teleurstelling. | |||||||||||
4.7. Van beperking naar diskwalificatieHet bijwoord maar houdt een (impliciete) tegenstelling in en duidt op een | |||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||
teleurstelling. Dit laatste betekenisaspect kan worden verklaard vanuit de beperkende functie die maar als bijwoordelijke bepaling heeft en beperking is in de meeste gevallen niet iets positiefs. We zien liever meer dan minder: hoe meer zielen hoe meer vreugd: hoe meer hoe beter. Het bijwoord maar is een restrictief bijwoord met in oorsprong de betekenis van ‘in waarheid’. Ook het voegwoord maar gaat op dit beperkende bijwoord terug. In een zin als
Er was reden voor de veronderstelling dat het licht rood zou zijn, in waarheid echter is het oranje. De beperkende tegestelling is niet van kwalitatieve doch van ‘kwantitatieve’ aard. Het gaat niet om een subjectieve waardering, maar om een objectieve beperking van het gebied waarvoor de uitspraak geldig is. In vele gevallen echter valt de werkelijkheid tegen, en leidt maar een het aantal of de kwaliteit beperkende bepaling in:
Het op zichzelf neutrale, een beperking inleidende maar wordt gevolgd door een zinsdeel dat geringschatting inhoudt: in (2) het tegenvallende aantal drie, in (8) het denigrerende een pennelikker. En deze frequente verbinding van [maar + diskwalificatie] is geherinterpreteerd. Het geringschattende aspect dat in de bepaling ligt besloten, is gehecht | |||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||
aan het neutrale, doch beperkende maar, dat slechts aangaf dat het om de waarheid ging. Dat verklaart de nu bestaande oppositie tussen het voegwoord en het bijwoord, waarbij het voegwoord een neutrale tegenstelling inleidt en het bijwoord een kwalitatieve connotatie heeft. Ook in het partikel, als in:
| |||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||
|
|