Voortgang. Jaargang 6
(1985)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |||||||||||||||||
Over werkwoordklassifikaties
|
(1) | ⋆Ed overreedde Joop om het antwoord te weten |
(2) | Ed overreedde Joop om een huis te bouwen |
Dit wordt dan gezien als een bewijs dat deze predikaten tot verschillende klassen behoren.
Het eerste min of meer systematische exposé over deze materie is te vinden in de Metafysica van de Griekse filosoof Aristoteles. In dit werk wordt een onderscheid gemaakt tussen twee typen van menselijke akties. Enerzijds zijn er akties als begrijpen, zien, of gelukkig zijn (de ‘energeiai’) die ‘in zichzelf volkomen’ zijn, wat wil zeggen dat ze geen notie bevatten van een of ander specifiek doel of eindpunt dat nog bereikt dient te worden, of een welomschreven taak die nog vervuld moet worden voordat de aktie ‘af’ is. Dit laatste is nu juist wel het geval bij het tweede type, de ‘kineseis’: bouwt men een huis dan is die aktie pas ‘volkomen’ als het betreffende huis ook werkelijk tot stand is gekomen; men heeft in dat geval inderdaad de toestand bereikt die vanaf het begin van de betrokken aktie ook het doel ervan was. In veel publikaties op het gebied van de werkwoordtypologie (o.a. Diez 1876, Garey 1957, Declerck 1979) wordt de opvatting verdedigd dat met dit onderscheid op basis van het kenmerk ‘in zichzelf volkomen’ ook het enige relevante kenmerk voor het onderscheiden van de linguistische uitdrukking van die akties (in casu werkwoorden of predikaten) gegeven is. Derhalve opteert men voor een typologie bestaande uit twee werkwoordklassen, de telische (Aristoteles' kineseis) en de atelische (de energeiai).
De meeste werkwoordtypologen zijn evenwel van mening dat er meer onderscheidende kenmerken relevant zijn. Ze wijzen daarbij op de konsekwentie van de Aristotelische tweedeling voor de temporele patronen die elk van beide typen aktie zullen vertonen;Ga naar eind(1) Energeiai zullen bijvoorbeeld op basis van hun karakter onbepaald kunnen duren in de tijd, aangezien het heel goed mogelijk is om door te gaan met begrijpen, zien of gelukkig zijn als men dat in het verleden al deed of was. Dit nu is in het geval van een kinesis uitgesloten. Als een huis eenmaal gebouwd is kan men immers niet doorgaan met het bouwen van dat huis. Omdat er een punt is waarop de beoogde toestand bereikt is zal een kinesis niet onbepaald in de tijd kunnen voortduren.
Het lijkt evenzeer mogelijk om het onderscheid (ook) te karakteriseren in termen van logische gevolgtrekkingen.Ga naar eind(2) Als iemand een uur lang heeft gelopen (energeiai), dan geldt namelijk dat het voor ieder moment gedurende dat uur waar is dat hij of zij liep. Deze gevolgtrek-
king is niet aan de orde bij kinesis. Als iemand een uur lang een schilderij heeft geschilderd dan impliceert dat niet dat hij of zij op ieder moment binnen dat uur een schilderij schilderde omdat er pas van een schilderij sprake raakte toen het schilderen klaar was.
Dergelijke overwegingen voeren tot klassifikatiesystemen met drie of vier klassen, waarvan die van Vendler 1967 wel de bekendste is. Deze bestaat uit ‘states’, ‘activities’, accomplishments' en achievements'. De states (weten, geloven, verlangen, houden van) onderscheiden zich van alle andere klassen doordat ze niet kunnen voorkomen met de Progressive Tense, of andere markeerders van imperfektiviteit:
(3) | ⋆he is knowing a language/zij is bezig met weten |
(4) | he is learning a language/zij is bezig met schoenen poetsen |
De activities (lopen, zwemmen, een auto besturen) kenmerken zich door hun irresultatief karakter, en het feit dat zij onbepaald kunnen voortduren. De accomplishments (een huis bouwen, een cirkel tekenen, een brief schrijven) zijn juist resultatief van karakter, net als de achievements (herkennen, de top bereiken, sterven, vinden) zij het dat bij deze werkwoorden alleen het resultaat of eindpunt wordt belicht, en niet het proces dat daartoe voerde.Ga naar eind(3)
In dit stukje is het niet mijn bedoeling de werkwoordtypologie lastig te vallen met verbeteringen (of verslechteringen) van een van de voorgestelde systemen van klassifikatie. Veeleer wil ik proberen een bijl te zwaaien in de richting van de wortels van de klassieke typologische bezigheid zoals deze hierboven beschreven is - en wel omdat ik in reeds die wortels enig kwaad vermoed.
Het gaat me om het verschijnsel dat er, in het licht van bepaalde betekeniseffekten, inherente kenmerken worden aangenomen waarmee kategorieën ontstaan die de taal zelf niet aangeeft en op basis waarvan taalelementen zich volgens een vast patroon dienen te gedragen. Dit featuredenken is een vooronderstelling die stilzwijgend gedeeld wordt in alle publikaties op het gebied van de werkwoordtypologie, hoe divers de konkrete klassifikatievoorstellen ook mogen zijn.
Opmerkelijk is nu dat de problemen die zich voordoen bij het klas-
sificeren van werkwoorden of predikaten gemakkelijk in verband gebracht kunnen worden met de drang tot het postuleren van deze inherente kenmerken. In feite wordt dit ook in veel werkwoordtypologische publikaties onderkend. Toch blijkt het bijzonder moeilijk om het featuredenken los te laten, wat vaak aanleiding geeft tot (mijns inziens) ongerijmdheden en verwarringen in de praktijk van het klassificeren. In wat volgt zal ik dit laatste toelichten aan de hand van twee voorbeelden, en zal ik, konkluderend, mijn vraagtekens bij de zinvolheid van de gangbare aanpak nog eens neerzetten. Maar eerst wat meer over de problemen van de werkwoordtypologie.
Het grootste probleem bij het opzetten van systemen van werkwoordklassifikaties is wel dat het maar niet wil lukken om de werkwoorden of predikaten voor eens en altijd onder te brengen in een bepaalde klasse. Een paar voorbeelden unnen een idee geven van de moeilijkheden hierbij:
(5) | die arme poes had de hele nacht nodig om te sterven |
(6) | heel die zomer lang ontmoette zij hooggeplaatste funktionarissen |
(7) | in vliegende vaart fietste de man naar het Amstelpark |
(8) | gedurende een lange reeks van wedstrijden scoorde Marco de winnende goal |
(9) | hou van me! |
Volgens de gangbare testen en maatstaven is in zin (5) de achievement ontmoeten een activity, in (7) de activity fietsen een accomplishment, in (8) de accomplishment de winnende goal scoren een activity, en in (9) de state houden van een activity. Op basis van dit soort voorbeelden is de konklusie onontkoombaar dat er altijd konteksten gevonden kunnen worden (zij het soms met meer en soms met minder moeite) waarin werkwoorden (of predikaten) uit klasse X opeens werkwoorden uit klasse Y ‘zijn’. Dit maakt het uiteraard moeilijk om vol te houden dat bij die werkwoorden of predikaten het kenmerk van een bepaalde klasse als inherente eigenschap aanwezig is; het is met inherente eigenschappen tenslotte net als met de vrijheid van meningsuiting: die heb je of die heb je niet.
Afgezien van de enkele publikaties waarin wordt voorgesteld om dan
maar twee of nog meer werkwoorden houden van of sterven aan te nemen, wordt dan ook algemeen erkend dat het onderscheid tussen de diverse gepostuleerde kategorieën wazig, zo niet dubieus is en dat daarenboven niet alleen werkwoorden of predikaten, maar zelfs hele zinnen in aanmerking moeten worden genomen om te komen tot een onderscheid in de diverse klassen (zie bijv. Verkuyl 1972, Dowty 1979). Met andere woorden: de stand van zaken (in de informele betekenis van het woord) in een hele zin (waaraan ook het werkwoord of het predikaat een bijdrage levert) is nodig om, als het ware met terugwerkende kracht, een bepaald kenmerk te kunnen toekennen aan datzelfde werkwoord of predikaat. Of, een andere mogelijkheid, het onderscheid in kategorieën geldt alleen voor zinnen. In geen van beide redeneringen past de aanwezigheid van het klassekenmerk in het werkwoord of het predikaat zelf.
En toch blijft men die aanwezigheid postuleren. Het eerste voorbeeld aan de hand waarvan ik dit wil toelichten is het geval van een kombinatie van werkwoorden of predikaten uit de ‘accomplishmentkategorie’ met een markeerder van imperfektiviteit. Het in de literatuur geijkte voorbeeld hiervan is (10), een Nederlandse pendant is (11)
(10) | he was drawing a circle |
(11) | hij was bezig een cake te bakken |
Hier is in de betekenis van een predikaat waarbij in de meest gebruikelijke gevallen de totstandkoming van een bepaalde stand van zaken is betrokken, onder invloed van de markeerder van imperfektiviteit juist deze totstandkoming uit het zicht verdwenen. Uit (10) en (11) valt nog net af te leiden dat de hij in alle eerlijkheid bezig was om een cirkel of een cake tot stand te brengen, maar verder kan men niet gaan. De imperfektiviteit geeft nu juist de onvoltooidheid van de handeling aan:
(12) | hij was bezig een cake te bakken, toen hij werd weggeroepen voor een spoedgeval. En zo moest zijn bezoek het die middag zonder cake doen |
Houdt men nu vast aan het postuleren van het feature ‘accomplishment’ m.b.t. het predikaat, dan raakt men in de onmogelijke situatie dat iets moet (het tot stand komen van een cirekel of cake) wat niet mag. Desalniettemin wordt deze ongerijmdheid liever geaccepteerd (eventueel
voorlopig) dan dat men het kenmerk ‘accomplishment’ (of ‘telisch’) als inherente eigenschap van het predikaat laat vallen. In de telische traditie spreekt men zo van een telisch proces in een atelische situatiebeschrijving, of van een quai telisch proces - en vraagt zich (althans in geschrifte) maar niet af wat men zich hier eigenlijk precies bij moet voorstellen.
Binnen de Vendleriaanse traditie is de terminologie eleganter - men spreekt van de ‘imperfektieve paradox’ - maar het probleem net zo duidelijk aanwezig.
De tot nu toe aangedragen oplossingen van de paradox zijn ingenieus, maar onbevredigend. Ze komen neer op sleutelen aan waarheidskondities b.v. Dowty 1972, Dowty 1977, aan het lineaire karakter van temporele strukturen (vgl. Oversteegen en Verkuyl 1984) of aan de aard van de betekenis van imperfektiviteitsmarkeerders als -ing en bezig (b.v. Dowly 1979). Het feature ‘accomplishment’ blijft bij dit alles een gegeven.
Mijn tweede voorbeeld haal ik uit werk in de telische traditie binnen de werkwoordtypologie, namelijk Declerck 1979. Deze publikatie is een van de meest serieuze uitwerkingen van de gedachte dat het relevante kenmerk van klassifikatie - bij Declerck ±gebondenheid genoemd - kompositioneel tot stand komt; (on)gebondenheid is daarmee een kenmerk dat moet worden toegekend aan de linguistische representatie van situaties in hun geheel (zinnen dus), op basis van een ‘samenspel van faktoren’. Declerck tekent hierbij overigens volkomen terecht aan dat lang niet alle situatiebeschrijvingen welbepaald zijn voor het onderscheid in gebondenheid en ongebondenheid. Twee van zijn voorbeelden:
(13) | the insect crawled through the tube |
(14) | John filled the tank with water |
Deze situatiebeschrijvingen bevatten (blijkbaar) geen elementen die dwingend voeren tot een interpretatie van gebondenheid of ongebondenheid; het in het geding gebrachte kenmerk is op dit type zinnen om zo te zeggen niet van toepassing. Geheel in de lijn van het featuredenken kent Declerck deze groep vervolgens het kenmerk ‘∅ gebonden’ toe (spreek uit: ‘ambigue met betrekking tot gebondenheid’).
Maar we beperken ons hier tot die situatiebeschrijvingen waarin wel een proces aan de orde wordt gesteld dat voert tot een specifiek eindpunt, of waarmee kennelijk het niet bereiken van een dergelijk eindpunt (indien al aanwezig) wordt bedoeld. Deze groep krijgt dus als gevolg van een kompositioneel proces het kenmerk ‘gebonden’ of ongebonden’ toegekend - als het ware als de uitkomst van een rekensom.
Nu is het resultaat van het onderzoek in Declerck 1979 dat in geen van de relevante faktoren eigenschappen aan te wijzen zijn die de uitkomst ‘gebonden’ werkelijk afdwingen. Steeds blijkt hiervoor toch uiteindelijk op de hand gewogen te moeten worden; er is geen type werkwoord, predikaat, zelfstandig naamwoord of adverbiale bepaling te onderscheiden dat onder alle omstandigheden de toekenning van het kenmerk ‘gebonden’ aan de betrokken situatiebeschrijving veroorzaakt.Ga naar eind(4) Steeds zijn er omstandigheden aanwijsbaar waaronder een in principe bindend karakter verloren gaat, en er met betrekking tot de hele zin ongebondenheid ontstaat. (Interessant genoeg, overigens, zijn vormelijke markeerders van imperfektiviteit hierbij de belangrijkste boosdoeners: zijn deze aanwezig dan ontstaat er altijd een ongebonden effekt).
Declerck laat, om kort te gaan, zien dat ‘gebondenheid’ geen direkt aanwijsbaar, inherent kenmerk van een zin is, maar ook niet van de samenstellende elementen ervan. Voor iedere zin afzonderlijk is in feite een ad hoc analyse nodig van betekenissen van (sommige) samenstellende delen, en het effekt dat deze gezamenlijk (of in weerwil van elkaar) in het te analyseren konkrete geval uitoefenen op de interpretatie van de zin.
Toch stelt Declerck dat zinnen zich onderscheiden op basis van een kenmerk ±gebondenheid, langs mechanische weg totstand gekomen door een samenspel met vaste ‘conditions’. Hij kan dit alleen maar doen door zijn eigen konklusies in de la te leggen en in de praktijk een bepaalde ‘kern’ in de situatiebeschrijving aan te nemen, die het kenmerk ‘gebonden’ weldegelijk bezit. Deze kern blijkt het werkwoord/predikaat te zijn; het samenspel van faktoren komt in de realiteit neer op een bewerking van deze kern door een aantal ‘regels’. Het gaat hierbij steeds om het toevoegen van bepaalde faktoren aan de kern, die het
aangenomen kenmerk naar het niveau van de hele zin brengen, ofwel het feature van de kern buiten werking stellen, wegmoffelen of vernietigen zodat voor de hele zin het feature ‘ongebonden’ ontstaat (of, blijkens zinnen als (13) en (14), het feature ∅ gebonden. Natuurlijk zou precies deze mogelijkheid van vernietiging twijfel moeten zaaien aangaande het inherente van dat kenmerk.
De hierboven beschreven voorbeelden illustreren mijns inziens, dat de werkwoordklassifikatie een onderneming is die met niet te verwaarlozen problemen te kampen heeft. Gebleken is dat werkwoorden/predikaten zich alleen op het eerste gezicht sluitend laten opdelen in de klasse waartoe ze volgens de hun toegekende inherente kenmerken zouden moeten behoren. Bij nadere beschouwing blijkt de stand van zaken in de hele zin betrokken te moeten worden bij het onderscheiden van de diverse klassen. Maar pogingen om systematische relaties te leggen tussen de werkwoorden/predikaten aan de ene kant, en andere voor de klassifikatie relevante zinselementen aan de andere kant, worden steeds weer bemoeilijkt door de aanwezigheid van faktoren van kontekstuele aard.
Hierdoor wordt het bijzonder lastig om met behulp van een mechanische procedure een kenmerk toe te kennen aan de hele zin, of (de andere mogelijkheid) informatie uit de hele zin op systematische wijze te gebruiken voor het toekennen van een kenmerk aan werkwoorden of predikaten. Tegenover de claim die in de klassificerende benadering ligt opgesloten, namelijk het met behulp van enkele onderscheidende kenmerken automatisch uiteen doen vallen van werkwoorden/predikaten/zinnen in verschillende klassen staat een andere praktijk. Aan de hand van een analyse van de betekenissen van diverse zinselementen en de wijze waarop deze gekombineerd zijn wordt in feite voor iedere zin afzonderlijk, naar bevind van zaken, gekonkludeerd tot een bepaalde interpretatie in termen van de noties die in de gepostuleerde kenmerken besloten liggen. Met andere woorden: de gepostuleerde kenmerken brengen geen onderscheid in klassen aan, maar worden eigenlijk pas aangebracht aan het eind van een interpreterende exercitie.
De konklusie dringt zich dan op dat deze kenmerken domweg niet de taak vervullen waarvoor ze waren aangenomen. Die taak was het
verklaren van het verschijnsel dat er niet zelden bepaalde, overeenkomstige, betekeniseffekten optreden bij het gebruik van bepaalde werkwoorden/predikaten, en tegelijk ook het voorspellen van het gedrag van werkwoorden/predikaten - eenmaal opgedeeld in klassen - in bepaalde grammatische omgevingen: in sommige grammatische omgevingen zullen ze wel mogen voorkomen, in andere niet. Hebben we dus eenmaal, anders gezegd X - op basis van overeenkomstig gedrag met Y in een bepaalde omgeving - samen met Y in eenzelfde klasse geplaatst, dan zouden we ook op basis van de kenmerken van die klasse het gedrag van X in andere omgevingen kunnen voorspellen en taalkundig beregelen.
Maar zoals we hebben gezien aan bijvoorbeeld de voorbeelden (5) tot en met (9) komen deze voorspellingen regelmatig niet uit - of het moest zijn met behulp van het ten onrechte hanteren van het rode potlood waarmee de taalkundige zijn of haar sterren en vraagtekens pleegt te zetten.
De bevindingen in dit stukje voeren tot de konklusie dat het niet houdbaar is om de voorgestelde inherente kenmerken toe te kennen aan werkwoorden, predikaten of zinnen. Hiermee gaat de mogelijkheid tot klassifikatie in feite verloren. Maar dit verlies wordt gekompenseerd doordat de taalelementen dan ook worden verlost van een keurslijf dat niet past.
Literatuur
Bennett, M. en B. Partee, | ‘Toward the logic of tense and aspect in English’, gedistribueerd door de Indiana University Linguistics Club, 1972 |
Declerck, R, | ‘Aspect and the bounded/unbounded (telic/atelic) distinction’ Linguistics 17, 1979, 761-794 |
Diez, F., | Grammatik der Romanischen Sprachen, Bonn 1876 |
Dowty, D.R., | ‘Studies in the logic of verb aspect and time reference in English’, PhD diss. University of Texas at Austin 1972 |
Dowty, D.R., | ‘Toward a semantic analysis of verb aspect and the English “imperfective” progressive’, Linguistics and philosophy 1, 1977, 45-77 |
Dowty, D.R., | Word meaning and Montague grammar, Dordrecht 1979 |
Garey, H.B., | ‘Verbal aspect in French’, Language 33, 1957, 91-110 |
Kenny, A., | Action, emotion and will, London 1963 |
Onrust, M., | ongepubliceerd tussentijds verslag ZWO-projekt 17-23-17, 1984 |
Oversteegen, L. en H.J. Verkuyl, | ‘De temporele zinsstructuur van het Nederlands; twee tijdsbanden’, GLOT 7, 1984, 257-298 |
Vendler, Z., | Linguistics in philosophy, Ithaca New York 1967 |
Verkuyl, H.J., | On the compositional nature of the aspects, FoL Suppl. series vol. 15, Dordrecht 1972 |
- eind*
- Deze onderzoekingen werden gesteund door de Stichting Taalwetenschap, die wordt gesubsidieerd door de Nederlandse Organisatie voor Zuiver wetenschappelijk Onderzoek (ZWO). Ze werden verricht in het kader van het project ‘vooropplaatsing en deelzinsinhoud’, dat op de Vrije Universiteit is ondergebracht in het onderzoeksprogramma LETT/83/9.
- eind(1)
- Zie bijvoorbeeld Kenny 1963, Vendler 1967
- eind(2)
- Voorbeelden: Dowty 1972, Bennett en Partee 1972
- eind(3)
- Binnen de telische traditie vallen de states en de activities in de atelische klasse, en stemmen de accomplishments overeen met de telische werkwoorden/predikaten. Traditioneel worden ook de achievements tot deze laatste kategorie gerekend, maar in de meer recente literatuur wordt hen het lidmaatschap van deze klasse ontzegd. Reden daartoe is het feit dat bij deze werkwoorden/predikaten het proces dat leidt naar het eindpunt niet aan de orde is, terwijl de aanwezigheid van een dergelijk proces juist een van de definiërende elementen is van het kenmerk telisch. Achievements vallen dan dus buiten het onderscheid telisch/atelisch.
- eind(4)
- Zie voor een meer gedetailleerde uiteenzetting hierover Onrust 1984