Voortgang. Jaargang 6
(1985)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De constructie hebben/zijn + (‘)voltooid deelwoord(’)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
0. SamenvattingWaar constructies van de vorm hebben/zijn + voltooid deelwoord worden toegepast als plusquamperfectum (vvt), perfectum (vtt) of als futurum exactum (vttt), kan een tijdsbepaling, al naar gelang zij het voltooid deelwoord dan wel hebben/zijn modificeert, een verschillend effect voor de interpretatie teweeg brengen. Indien de tijdsbepaling betrekking heeft op het voltooid deelwoord, wordt de situatie (toestand, gebeuren of handeling) die meer in het bijzonder door het voltooid deelwoord gedenoteerd wordt, niet gepresenteerd als reeds voltrokken vóór het interval van de tijdsbepaling. Heeft de tijdsbepaling daarentegen betrekking op hebben/zijn, dan heeft deze wijze van modificatie een resultatief effect: de specificatie van het tijdsinterval van hebben/zijn markeert de tijd waarvóór de situatie die meer in het bijzonder door het voltooid deelwoord wordt aangeduid, voltrokken is, zodat deze situatie onder de aandacht komt in haar voltrokkenheid. Naast deze twee toepassingsmogelijkheden, waarin het tijdsinterval van het voltooid deelwoord beide keren anterieur is aan het tijdsinterval van hebben/zijn, doet zich de mogelijkheid voor dat enerzijds het ‘vol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
tooid deelwoord’ en anderzijds hebben/zijn op hetzelfde tijdsinterval betrokken zijn. De onderlinge verhouding tussen het drietal gebruikswijzen wordt geanalyseerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingDe ambiguïteit van een constructie als het haar achterover gekamd hebben is een intrigerend verschijnsel zowel voor degene die studie maakt van het werkwoordelijke tijdsysteem als voor degene die zich verdiept in de relatie tussen de werkwoorden van een werkwoordgroep maar zeker ook voor hem of haar die geïnteresseerd is in de morfologie van het werkwoord, in het bijzonder in de lexicaal-morfologische karakterisering van een vorm als gekamd. Rigter (1984) confronteert zijn analyse van het werkwoordelijke temporele systeem met Hoekstra's visie (1984) op een werkwoordgroep als de genoemde constructie. Hij presenteert de volgende observaties.
Gesteld wordt dat is in (2) en (3) het hoofd vormt van het predikaat, waar het finiete werkwoord samen kan gaan met bepalingen als nu en morgen, terwijl in (4) geschilderd het hoofd van het predikaat vormt aangezien gisteren niet met een finiet werkwoord als is kan samengaan. Rigter legt hierbij verband tussen enerzijds de state-lezing van de zinnen (2-3) en de onmogelijkheid ervan voor zin (4) en anderzijds de grammaticaliteit van zinnen als (5-6) tegenover de ongrammaticaliteit van een zin als (7).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Op grond van deze observaties beschouwt Rigter in aansluiting op en ter ondersteuning van Hoekstra alleen het finiete werkwoord in de state-lezing als hoofdwerkwoord (dat wil zeggen, een werkwoord met een eigen subcategorisatieframe en theta-rollenpatroon). In de volgende paragrafen zal betoogd worden dat de state/event-karakteristiek die Rigter aan de zinnen (1-4) toekent, niet houdbaar is en dat de constructie hebben/zijn + (‘)voltooid deelwoord(’) in een andere analyse meer van haar raadsels prijsgeeft. In Janssen (1983) wordt aangenomen dat aan de afzonderlijke werkwoorden van een werkwoordgroep in principe onderling verschillende tijden kunnen worden toegekend. Drie tijdsverhoudingen zijn van belang: simultaniteit, anterioriteit en posterioriteit. De zinnen (8-10) geven hiervan achtereenvolgens een voorbeeld.
In zin (8) kunnen de tijden waarop het finiete werkwoord (heeft) en het infiniete werkwoord (zitten) gesitueerd zijn, moeilijk anders dan als simultaan begrepen worden. De tijd van het finiete werkwoord in zin (9) volgt strikt op de tijd waarop het achterover kammen gesitueerd is. In zin (10) gaat hij er strikt aan vooraf, uiteraard alleen als de met het epistemisch modale zal uitgedrukte inschatting dat Peter straks zijn haar achterover kamt, bewaarheid wordt. De volgende punten zullen aan de orde worden gesteld: (a) afhankelijk van de modificerende functie van een striktsituerende (of een kaderaanduidende) tijdsbepalingGa naar eind1. zijn er systematisch interpretatieve verschillen binnen de categorie van constructies waarin de tijd van het infiniete werkwoord in de vorm van een voltooid deelwoord anterieur is aan de tijd van het finiete werkwoord in een vorm van hebben/zijn, § 2; (b) er treden systematische verschillen op tussen deze categorie van constructies enerzijds en anderzijds de categorie van constructies waarin de tijd van het infiniete werkwoord in de vorm van een voltooid | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
deelwoord simultaan is aan de tijd van het finiete werkwoord in een vorm van hebben/zijn, § 3. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De anterioriteitsverhoudingVan de volgende groep zinnen heeft de eerste zin twee lezingen die achtereenvolgens, afgezien van de inhoud van de aangebrachte nadere specificaties, overeenkomen met de tweede en de derde zin.
In (12) is het vertrek van Peter voor tien uur gesitueerd, terwijl het zich in (13) juist om tien uur voltrekt. Een vergelijkbaar onderscheid kan onderkend worden tussen zinnen als de volgende, waar het finiete werkwoord als presentisch kan worden opgevat.
In de eerste zin heeft het vertrek van Peter voor nu plaats, dus evenals in zin (12) voor het tijdsinterval dat met de striktsituerende tijdsbepaling om tien uur gedenoteerd wordt. In de tweede zin daarentegen moet, analoog aan zin (13) Peters vertrek gesitueerd worden juist op het tijdsinterval dat met de tijdsbepaling zojuist wordt aangeduid. In zinnen waar het finiete werkwoord voor een futurele interpretatie in aanmerking komt, blijkt alleen de lezing die met zin (12) en (14) correspondeert, onproblematisch, getuige de volgende voorbeelden.
Peters vertrek is in (16) te situeren vóór tien uur morgen, maar, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
als aan (17) al een betekenis toegekend kan worden, moet het vertrek hier niet, analoog aan (13) en (15), op het met straks gedenoteerde interval, maar ervóór gesitueerd worden.Ga naar eind2 De lezing van de constructie hebben/zijn + voltooid deelwoord zoals in de zinnen (12), (14) en (16) wordt wel resultatief genoemd (bijv. Steube 1980). Het zijn gevallen waar Rigter een state onderkent. Maar vastgesteld kan worden dat, in gevallen waar het finiete werkwoord door een tijdsbepaling wordt gemodificeerd, niettemin tussen het finiete en infiniete werkwoord een anterioriteitsrelatie aangenomen mag worden, getuige de volgende zinnen.
De bepalingen gisteren, vandaag en morgen moeten worden opgevat als modificatie van het finiete werkwoord, zoals blijkt uit de ongrammaticaliteit van zin (21).
Peters vertrek wordt in de zinnen (18-20) een jaar voor achtereenvolgens gisteren, vandaag en morgen gesitueerd, waarmee de anterioriteit van de situatie gedenoteerd door vertrokken ten opzichte van de situatie gedenoteerd met was en is voldoende toegelicht moge zijn.
De bovenstaande observaties leiden tot twee vragen. Is er ook nog sprake van een resultatieve lezing waar zowel het finiete als het infiniete werkwoord gemodificeerd is, zoals in (18-20)? En hoe komt het dat bij het futurum exactum, wanneer daar maar één striktsituerende (of kaderaanduidende) adverbiale tijdsbepaling voorkomt, deze kennelijk uitsluitend betrekking kan hebben op het finiete werkwoord? | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1. De resultatieve lezingDe vraag naar de aan/afwezigheid van een resultatieve lezing, dwingt ertoe te preciseren wat de kenmerken zijn van een resultatieve lezing. De vergelijking van de volgende zinnen laat zien dat er bij het gebruik van een tijdsbepaling als na tien uur een discrepantie is tussen de presentische en de futurele toepassing van het finiete werkwoord.
In het voorgaande is gebleken dat gisteren na tien uur betrekking moet hebben op het infiniete werkwoord, en dat morgen na tien uur er géén betrekking op kan hebben. De tijdsbepaling in (23), die dus begrepen zou moeten worden als betrekking hebbend op het finiete werkwoord, is kennelijk niet op die taak berekend doordat door na tien uur wel een begin, maar geen eind van een tijdsinterval gedenoteerd wordt. Anders gezegd, met na tien uur wordt een tijdsinterval geopend dat naar de toekomst niet begrensd is, zodat het tijdsinterval van heeft willekeurig ergens in de toekomst kan liggen; (23) houdt aldus nauwelijks meer in dan een zin als Peter snijdt zich morgen na tien uur in de wang en vormt daarmee een schending van de coöperatieprincipes van Grice omdat zijn betekenis meer indiceert. Uit de moeilijkheid om aan zin (23) een interpretatie te hechten kan worden afgeleid dat de determineerbaarheid van een markatiepunt vanwaaraf de situatie als voltrokken beschouwd kan worden, kenmerkend is voor de resultatieve lezing.Ga naar eind3. De relevantie van de determineerbaarheid van een markatiepunt kan, omgekeerd, ook gevonden worden waar het niet gaat om de afgrenzing van het tijdsinterval van het finiete werkwoord, maar om de afgrenzing van het tijdsinterval dat door het infiniete werkwoord gedenoteerd wordt, zoals wordt geïllustreerd door de volgende zinnen, waar nu een tijdsinterval aanduidt waarbinnen ook de tijd van de spreekhandeling gesitueerd is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De moeilijkheid om voor (25) een passende lezing te vinden moet toegeschreven worden aan de eigenschap van wandelen, dat zondere verdere modificatie veelal als non-terminatief te beschouwen is. De bepalingen een uur en van het plein naar het museum in de zinnen (26-27) veroorzaken een onmiskenbaar terminatieve lezing. De wandeling van een uur, resp. van het plein naar het museum is geheel voltrokken voordat het door nú gedenoteerde tijdsinterval ingaat (zie bijv. Bakker 1975: 174 Vet 1975: 150-152: Janssen 1983: 89-90). Overigens mag voor (25) een lezing als ‘Peter heeft zijn wandeling er nú op zitten’ niet uitgesloten worden. Het cruciale verschilpunt in de werking van de striktsituerende tijdsbepaling als modificatie van het finiete dan wel van het infiniete werkwoord, blijkt dus schuil te gaan in de mogelijkheid dat de situatie door het voltooid deelwoord gedenoteerd wel, resp. niet vóór het interval van de tijdsbepaling in haar geheel voltrokken is. Want dient de situatie, zoals gebleken is, strikt vóór het interval van de tijdsbepaling die het finiete werkwoord modificeert, voltrokken te zijn, zij is echter niet gepresenteerd als geheel voltrokken vóór het tijdsinterval van de tijdsbepaling die het infiniete werkwoord modificeert, getuige de volgende zinnen, hier te bezien in de perfectum-lezing.
In geen van deze gevallen is de situatie gedenoteerd door het infiniete werkwoord al voltrokken voor tien uur, mogelijk begint de situatie pas om tien uur. Het verschil tussen enerzijds de zinnen (24-27) en anderzijds de zinnen (28-30) vindt dus zijn oorzaak in de striktsituerende adverbiale | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
tijdsbepaling, die een verschillende rol vervult in beide groepen zinnen. Het bovenstaande leidt tot de volgende vaststelling. De constructie hebben/zijn + voltooid deelwoord kan een resultatieve lezing hebben als de tijd van de situatie die met hebben/zijn wordt gedenoteerd, door een striktsituerende (of kaderaanduidende) tijdsbepaling gespecificeerd wordt, dan wel, getuige de volgende stukjes tekst, op andere wijze saillant onder de aandacht is.
Voor een resultatieve lezing is dus relevant dat binnen de samengestelde situatie gedenoteerd door hebben/zijn + voltooid deelwoord ‘de aandacht van de spreker gericht (is) op een tijdstip na het genoemde gebeuren’ (Bakker 1975: 173). Aan deze karakteristiek voldoen de zinnen (12), (14) en (16).Ga naar eind4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Tweevoudige modificatie en anterioriteitIs er nog sprake van een resultatieve lezing als niet alleen het finiete werkwoord maar ook het infiniete werkwoord temporeel gemodificeerd is, zoals in de zinnen (18-20)? Er doet zich hierbij een vraag van principiële aard voor die eerst om behandeling vraagt. Is de lezing van de zinnen (12), (14) en (16), die resultatief genoemd is, te beschouwen als een effect op de interpretatie voortkomend uit een samenspel van factoren of moeten er twee typen constructies hebben/zijn + voltooid deelwoord worden aangenomen, waarvan er één resultativiteit als inherent semantisch kenmerk heeft? Verhagen (1986) laat zien dat er een essentiëel onderscheid gemaakt moet worden tussen de inherente betekenis van taalelementen en een effect dat door een samenstel van factoren bij de interpretatie ontstaat. Met betrekking tot de kwestie of er al dan niet twee constructietypen hebben/zijn + voltooid deelwoord aangenomen moeten worden, wijst alles in de richting van één constructietype, waarin - evenwel met verschillend effect voor de interpretatie van het geheel - consti- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
tuerende elementen nader gemodificeerd kunnen worden. Immers, ook een briljant verandert niet al naar gelang een ander facet wordt voorgehouden of de belichting verschilt. Onafhankelijk van de vraag of nu het finiete dan wel het infiniete werkwoord door een tijdsbepaling gemodificeerd wordt, de situatie genoemd met het infiniete werkwoord dient voltrokken te zijn strikt vóór het tijdsinterval waarop de situatie van het finiete werkwoord ligt. Deze semantische eigenschap is niet afwezig in zinnen als (28-30), maar het markatiepunt van de anterioriteitsverhouding is hier niet zo opvallend in het geding als door de temporele modificatie van het finiete werkwoord in de zinnen (12), (14), (16), (24), (26), (27) en door de context in (31) en (32), waar de relevante situaties steeds in de tijd maar net van elkaar onderscheiden zijn. Dat het, ten slotte, lastig vast te stellen is of zinnen als (18-20) al dan niet (ook) resultatief kunnen worden opgevat, is niet alleen verenigbaar met, maar tevens juist een ondersteuning van de opvatting dat de resultativiteit een interpretatief effect is en geen inherent semantisch kenmerk van de constructie. Want doordat in de zinnen (18-20) ook het infiniete werkwoord temporeel gemodificeerd wordt, is de modificatie van het finiete werkwoord en daarmee de voltrokkenheid van de voltooid-deelwoordsituatie vóór het begin van de hebben/ situatie, hoewel onbetwistbaar, minder markant.Ga naar eind5. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. Enkelvoudige temporele modificatie bij het futurum exactumDe vraag waarom het voor een futurum exactum, anders dan voor het plusquamperfectum en het perfectum, vereist is dat de tijd van het finiete werkwoord in een vorm van hebben/zijn temporeel is gemodificeerd, staat nog open. Bij de presentische interpretatie van het finiete werkwoord in een formatie als is vertrokken heeft het tijdsinterval van is, waarop wordt vastgesteld dat een situatie voordien voltrokken is, een vaste positie: het tijdsinterval is verankerd aan de tijd van spreken. Hoe zit het met het relevante ‘peilinterval’ bij het futurum exactum en bij het plusquamperfectum? Evenmin als bij het futurum exactum wordt bij het plusquamperfectum door het finiete werkwoord | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
aangegeven waar in het verleden het peilinterval gesitueerd moet worden: het kan willekeurig ver verwijderd liggen van de tijd van de spreekhandeling. Maar preterita ook was in een formatie als was vertrokken dient als een preteritum beschouwd te worden (zie Janssen 1983) hebben de eigenschap dat een eenmaal gespecificeerd interval in de verleden tijd ‘zonder nader bericht’ een oriënterende functie kan blijven vervullen voor latere (deel)zinnen, of beter (deel) uitingen, dan waarin het verleden-tijdsinval gespecificeerd is.Ga naar eind6. Dat zo'n tijdsinterval een persevererende werking kan hebben, daarvan getuige de volgende tekst.
De temporale specificatie vanmorgen, gegeven in een zin met een perfectum, is ook relevant voor de interpretatie van de volgende preterita. Bij het futurum wekrt een eenmaal gegeven tijdspecificatie die berekking heeft op een toekomstig interval, zeker niet zonder meer door getuige de volgende teksten.
In (34) heeft is een futurele lezing door de anaforische tijdspecificatie dan, maar in (35), waar zo'n specificatie ontbreekt, kan is nauwelijks anders dan als presentisch worden begrepen. Het futurum exactum blijkt dus ook uitzonderlijk ten opzichte van preteritale werkwoordelijke tijdsaanduidingen. Ongetwijfeld speelt in deze tegenstelling een belangrijke rol dat de werkwoordsvormen zich in hun futurele toepassing niet onderscheiden van hun presentische toepassing. Dat een werkwoordsvorm voor een futurele toepassing steeds opnieuw | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
gemodificeerd dient te worden door een tijdsbepaling die een futureel tijdsinterval specificeert, lijkt de regel te zijn. Maar teksten als de volgende laten zien dat een precisering noodzakelijk is.
De situaties in de deelzinnen van B's antwoord kunnen in (36) wel zonder meer opgevat worden als gesitueerd in de vakantie, maar in (37) slechts moeizaam. Hier zou de interpretatie dat de drie aangeduide standen van zaken al zijn ingegaan, zich opdringen, als die niet zou impliceren dat zo'n reactie op de vraag wel erg vreemd is. Zoals opgemerkt naar aanleiding van (34-35) is een nadere temporele aanduiding, bijvoorbeeld in de vorm van het anaforische dan, vrijwel onontbeerlijk. Het verschil tussen (36) en (37) komt ongetwijfeld op rekening van de tegenstelling terminatief versus nonterminatief, die zich hier, maar ook bij het zinnenpaar (34) en (35) voordoet. In (35) komt de non-terminativiteit op rekening van zijn en niet op rekening van vertrokken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De simultaniteitsverhoudingRigter maakt gebruik van de notie state op een wijze die niet op onverdeelde instemming mag rekenen, alleen al omdat ook de toepassing van de constructie hebben/zijn + voltooid deelwoord die door hem een event genoemd wordt, met niet minder recht als een state aangeduid zou kunnen worden. Want het maakt verschil uit of het werkwoord zullen al dan niet met een state-werkwoord (of liever, een complement dat een situatie presenteert als een state) wordt gecombineerd. Dit kan met behulp van de volgende zinnen geïllustreerd worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel het voor de a-zin de meest voor de hand liggende lezing is dat Peters vertrek in de toekomst gesitueerd wordt, verdient in de c-zin de lezing dat Peters vertrek in de toekomst ligt, zeker niet zonder meer de voorkeur, al is die niet uitgesloten.Ga naar eind7. De c-zin komt in dit opzicht met de b-zin overeen, want ook daar geldt dat de toekomstlezing niet zonder meer de voorkeur heeft. In de d-zin is een futurele lezing voor het complement uitgesloten; gisteren om tien uur modificeert overigens niet zijn, maar vertrokken. Het aangegeven verschil tussen vertrekken en vertrokken zijn hoeft in de benadering van hebben/zijn + voltooid deelwoord waarin hebben en zijn worden opgevat als volwaardige werkwoorden en niet slechts als ‘feature suppliers’ (Rigter 1984: 162), niet te worden gestipuleerd als een kenmerk van het perfectum.Ga naar eind8. Uit het bovenstaande blijkt dat het beter is om verder niet met de karakterisering state te verwijzen naar gevallen van hebben/zijn + voltooid deelwoord waar een resultatieve lezing aan is toe te kennen, zoals voor (1-3) tot de mogelijkheden behoort. Hiernaast is voor dit drietal zinnen de lezing mogelijk waarin hebben/zijn en het ‘voltooid deelwoord’ als simultaan zijn op te vatten. De constructie hebben/zijn + (‘)voltooid deelwoord(’) zal eerst bezien worden op het verschil in de resultatieve en de simultane interpretatiemogelijkheid, waarna afzonderlijk zal worden ingegaan op de vraag of er bij de simultane toepassing van de constructie al dan niet sprake is van een voltooid deelwoord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1. Resultatief versus simultaanEerst zal het onderscheid tussen de anterieure en de simultane lezing van de constructie hebben/zijn + (‘)voltooid deelwoord(’) in algemene zin toegelicht worden (Van Bree 1981: 380-384; Abraham 1985); | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
vervolgens zal het onderscheid tussen de resultatieve en de simultane toepassing nader worden beargumenteerd. Vergelijk om te beginnen (39) en (40-41).
Los van de inhoud van de toegevoegde elementen zelf corresponderen de zinnen (40) en (41) met twee mogelijke lezingen van zin (39). Is in (40) de meest plausibele lezing dat het om Péters handen gaat, in (41) is het echter aannemelijker dat het níet Peters handen betreft. In elk geval vormt Peter in (40) géén, maar in (41) wél een agentief subject en is zin (39) ambigu tussen deze twee mogelijke interpretaties van de subjectsrol. Zou de aanwezigheid van nu, zoals in Rigters zinnen (3) en (6) - Het hekje is nu geschilderd., resp. Het hekje is nu groen. - dit beeld kunnen wijzigen? Zin (42)a, met de tijdsbepaling nú, onderscheidt zich echter op het relevante punt niet van zin (39), want ook hier zijn twee lezingen mogelijk die kunnen worden weergegeven met de b- en c-zin, overeenkomend met de zinnen (40) en (41).
Dat een zin als (42)a inderdaad een anterioriteitslezing heeft, kan, om te beginnen, aannemelijk worden gemaakt met behulp van de volgende zinnen, waar voor (43) alleen de interpretatie van toepassing is, die correspondeert met (41).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
In zin (43) wordt Peter begrepen als de agens van de kneveling en is het nauwelijks aan te nemen dat de actie daarbij op diens eigen handen gericht is. De ongrammaticaliteit van zin (44), die in beginsel correspondeert met zin (40), geeft aan dat de tijd van hebben en de tijd van gebonden niet simultaan kunnen zijn in het syntactisch verband van zin (43). Een soortgelijk beeld tonen de volgende zinnen.
Uit zin (47)b blijkt dat de ongrammaticaliteit van zinnen als (44) of (46)b niet aan de stapelformatie ‘voltooid deelwoord’ + te + infinitief + infinitief toe te schrijven is. Laat nu aannemelijk zijn (a) dat zinnen als (39), (42)a en (45)a ambigu zijn tussen een lezing waarin het subject wel en niet agentief is (Peter hoeft ook niet zelf zijn haar te hebben gekamd), en (b) dat Peter begrepen moet worden als agens van de na-constructie in de zinnen (43) en (45)b, dan staat hiermee nog niet vast dat het in dit type constructie gaat om een resultatieve lezing. Maar vastgesteld kan worden dat de tijd van hebben en niet de tijd van het voltooid deelwoord er op markante wijze in het geding is, zoals de volgende parafrases indiceren.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tijdsinterval van het voltooid deelwoord is anterieur aan het tijdsinterval genoemd door het moment, dat - zij het via het relatieve verband - het tijdsinterval van heeft denoteert. Nog in twee andere syntactische verbanden dan de na-constructie zal gedemonstreerd worden dat het zinvol is de constructie hebben/zijn + (‘)voltooid deelwoord(’) in haar resultatieve toepassing te onderscheiden van haar simultane gebruiksmogelijkheid. Vergelijk de volgende zinnen.
Indien de a-zinnen van (50) en (51) een lezing zouden hebben gehad waarin de tijd van heeft en de tijd van het voltooid deelwoord simultaan waren geweest, zou het niet verklaarbaar zijn geweest waarom de b-zinnen ongrammaticaal zijn, waar de c-zinnen zonder de bepalingen nu en al drie keer onberispelijk zijn. Dat de bepaling nu in de a-zinnen betrekking heeft op het finiete werkwoord en aldus het peilinterval markeert waarvóór de serie van drie deelsituaties gedenoteerd door het complement voltrokken is, hoeft hier nauwelijks nog gemeld te worden. Ten slotte zij opgemerkt dat een bepaling als al sinds vorige maand of pas vanaf tien uur vanavond alleen met de simultaan te interpreteren constructie gecombineerd kan worden, getuige de volgende azinnen, die semantisch nauw aansluiten bij zinnen zonder een ‘voltooid deelwoord’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bepalend in de a-zinnen is dat het gekamd, resp. geopend zijn niet al is afgesloten op het tijdsinterval dat met de tijdsbepalingen wordt aangeduid, maar er daarentegen juist niet buiten gesitueerd kan worden. Hierin onderscheidt de simultane toepassing van de constructie hebben/zijn + (‘)voltooid deelwoord(’)Ga naar eind9. zich wezenlijk van de niet-simultane toepassingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. (‘)Voltooid deelwoord(’)Ook ten aanzien van de tegenstelling tussen enerzijds de anterieure en anderzijds de simultane toepassing van de constructie hebben/zijn + (‘)voltooid deelwoord(’) kan de vraag gesteld worden: (a) berust zij op een semantisch verschil tussen constituenten die naar de vorm overeenkomen (een verschil in hebben/zijn, in het (‘)voltooid deelwoord(’), wellicht in beide constituenten), of (b) is zij niet meer dan een interpretatief effect waarbij de constituenten in de verschillende toepassingen niet alleen hun vormelijke maar ook hun semantische identiteit behouden? Voor zienswijze b pleit dat daarmee zowel de vormelijke overeenkomst als de sterke semantische verwantschap in beide toepassingen verklaard zou zijn, voor zienswijze a daarentegen pleit niet alleen dat er een interpretatief verschil bestaat, maar bovendien dat niet elke constructietoepassing waarin de tijd van het voltooid deelwoord anterieur is aan de tijd van hebben/zijn, een simultane tegenhanger kent. Het betreft hier onder meer constructies zonder direct object en met een voltooid deelwoord van een type dat zonder hebbend niet attributief gebruikt kan worden, bijvoorbeeld gestaan hebben, geregend hebben, geslapen hebben. Maar het kan ook gaan om constructies waar wel een direct object aanwezig is en waarvan het voltooid deelwoord in beginsel ook attributief te gebruiken is, terwijl een simultane interpretatie van de constructie niettemin nauwelijks voorstelbaar is. Zie bijvoorbeeld zin (54) naast de woordgroep de gehate | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
leraar en de ambigue zin (55).
Is gehaat kan niet alleen begrepen worden in de anterieure, maar ook in de simultane lezing, zodat het ontbreken van een simultane lezing voor (54) niet aan een ontbrekende simultane gebruiksmogelijkheid van gehaat kan liggen. Ten slotte kan tegen benadering b een raadselachtige verschuiving in de werking van de tijdsbepaling worden aangevoerd. Stel dat zin (56)a geanalyseerd zou worden als (56)b, waarin de tijd van het tussen haakjes geplaatste complement door de aanwezigheid van zojuist anterieur is aan de tijd van heeft, en dat het complement begrepen zou moeten worden als ‘zijn haar zat zojuist achterover gekamd’.
Dan zou er wat de werking van de tijdsbepaling betreft een discrepantie zijn tussen (56)a en het constructiedeel zijn haar zojuist achterover gekamd in (56)b in de veronderstellenderwijs aangenomen interpretatie. Immers, in (56)a zat het haar op de met zojuist aangeduide tijd nog niet achterover gekamd (er werd toen aan gewerkt), in tegenstelling tot de met (56)b bedoelde interpretatie.Ga naar eind10. Aan de interpretatie van (56)a wordt met een (zonder enige grammaticale status te beschouwen) weergave als in (56)c meer recht gedaan.
Het syntactisch verschil tussen de constructie hebben + (‘)voltooid deelwoord(’) in de simultane en in de anterieure betekenis kan globaal worden weergegeven met (57)b en resp. (58)b. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Aangenomen wordt dat hebben een subject-predikaatverbinding tot complement kan hebben (Janssen 1976) of een predikaat (VP). De analyse (57)b verantwoord dat Peter, zoals eerder ter sprake is gekomen, niet begrepen moet worden als agentief ten opzichte van gekamd, terwijl de analyse (58)b zo'n interpretatie geenszins in de weg staat. Voor de gedachte om het complement bij hebben in (57) te beschouwen als een subject-predikaatverbinding pleit bijvoorbeeld in de c-zinnen van (50-51) de aanwezigheid van de werkwoorden zitten en staan, die een selectionele samenhang vertonen met zijn haar, resp. het hekje zoals in zijn haar zit achterover gekamd en het hekje staat open.Ga naar eind11.
Heeft benadering a het hiermee nu gewonnen van benadering b? Voor wat hebben betreft kan dit op grond van de analyses zeker niet beweerd worden; er is alleen gebleken dat het werkwoord met verschillende typen complementen combineerbaar is. Maar kan wat het (‘)voltooid deelwoord(’) betreft volgehouden worden dat de ambiguïteit van bijvoorbeeld zijn haar achterover gekamd hebben toe te schrijven is aan een interpretatief effect onder semantische identiteit van gekamd in de onderscheiden gevallen? Vooraleer hier een stevige ontkenning volgt, is het dienstig deverbatieven als beoordeling in de beschouwing te betrekken en enkele kenmerken daarvan in herinnering te brengen (zie Sassen 1968).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de diverse (maar overigens zeker niet al de mogelijke) interpretaties van (59), die in (60-62) zijn weergegeven, blijkt de beoordeling systematisch open te laten of het beoordelingsproces anterieur, dan wel simultaan is aan de tijd van het finiete werkwoord (posterioriteit hoort overigens ook tot de mogelijkheden), wie of wat de beoordelingsinstantie is en wie of wat voorwerp van beoordeling vormt (de beoordeling zou zeker ook reflexief kunnen zijn), of het gaat om het loutere feit van een beoordelingsproces, om de reden van een beoordelingsproces, om de beoordelingsprocedure (de duur, de deugdelijkheid, de criteria, dan wel de voorlichting erover), om het beoordelingsmoment, om de punten van beoordeling of om het | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
beoordelingsresultaat. In sommig verband kunnen aan de beoordeling sterke voorkeursinterpretaties verbonden zijn, getuige (63) en (64); het vooropstaande vraagteken in (65) en (66) geeft aan dat de betrokken interpretatie voor zeer onwaarschijnlijk wordt gehouden.
Bij andere nomina actionis als voltooiing of wandeling zijn overeenkomstige interpretaties niet altijd aannemelijkGa naar eind12. of is, omgekeerd, een type interpretatie die bij beoordeling onaannemelijk is, juist zonder meer toepasselijk.Ga naar eind13. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De diversiteit in de interpretatieve mogelijkheden van nomina actionis enerzijds en de syntagmatische afhankelijkheid van de interpretatieve mogelijkheden anderzijds wijzen erop dat een soortgelijk potentieel in het geval van het (‘)voltooid deelwoord(’) zeker niet op voorhand mag worden afgewezen. Hoe dient de identiteit van de betekenis van de betrokken verbale categorie dan vastgesteld te worden? Opnieuw kan het nomen actionis hier als vergelijkingspunt dienst doen. Immers, wat is de betekenis van bijvoorbeeld beoordeling? Wat is hierin het kardinale betekenismoment: de beoordelingshandeling, het beoordelingsproces of eventueel het beoordelingsresultaat? Vijftig jaar na Het woord van Reichling heeft de waarneming dat woorden een dynamische betekeniseenheid vormen, die toestaat dat ze variabel worden toegepast (‘beweeglijk symboliseren’), nog onverminderde waarde.Ga naar eind14. Ten aanzien van het naast elkaar bestaan van de constructie hebben + (‘)voltooid deelwoord(’) in de anterieure en in de simultane lezing komt Sassen (1968: 413) tot de bevinding om ook het (‘)voltooid deelwoord(’) te beschouwen als één betekeniseenheid met méér dan een toepassing. Maar waarom bezitten deelwoorden als gestaan, geregend, en geslapen dan niet dezelfde dynamiek in hun toepassing als geschilderd, gekamd of gebonden? Zonder dat de vraag daarmee ten principale beantwoord wordt, kan opnieuw verwezen worden naar woorden als beoordeling, voltooiing en wandeling, die door hun vorm-betekenisovereenkomst onmiskenbaar deel uitmaken van één natuurlijke klasse, terwijl toch ook hún toepassingspotentieel niet identiek is, getuige zinnen als de volgende, waar het vraagteken aangeeft dat de betrokken interpretatie niet of nauwelijks voor toepasselijk wordt gehouden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De moeilijkheden van de interpretatie voor de b-gevallen van (67-68) zijn hieraan toe te schrijven dat het direct object in sententieel verband lastig is weg te laten of weg te denken, (Jans voltooiing in (68)b kan begrepen worden als de voltooiing van een tekening die van Jan gemaakt wordt). De moeilijkheid die de interpretatie van (69)b ontmoet, is stellig een kwestie van een non-terminatieve aktionsart (Hoeksema 1984: Ten Cate 1985), die bij veel toepassingen van wandelen zonder nadere modificatie in het geding is. Zoals reeds is aangegeven, is hiermee slechts een algemeen verklaringskader aangeduid voor het toepassingspotentieel van een (‘)voltooid deelwoord(’),Ga naar eind15. maar ontbreekt een verklaring die is toegespitst op een discrepantie als tussen de zinnen (54) en (55). Peter heeft de leraar gehaat, en De leraar is gehaat, waar een lezing met een simultaniteitsverhouding tussen het finiete en het infiniete werkwoord in het eerste geval niet van toepassing kan zijn, maar in het tweede geval wel, zodat het verschil niet op rekening komt van de aktionsart van haten/gehaat. Alhoewel correlaties in de syntactische toepassingsmogelijkheden van (‘)voltooid deelwoord(’) hier belangrijke indicaties kunnen vormen, is het niet uitgesloten dat er resultaten geboekt kunnen worden door te onderzoeken welke semantische eisen het werkwoord hebben aan het complement stelt (zie Bakker 1972; Janssen 1976; Van Bree 1981), getuige tegenstellingen als van de c- en de d-zin in (70) en (71).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Nader onderzoek zowel van het eerste als van het tweede constituerende deel van de constructie hebben/zijn + (‘)voltooid deelwoord(’) is geboden om te kunnen specificeren onder welke voorwaarden de constructie met de simultaniteitsverhouding en de constructie met de anterioriteitsverhouding wel en niet kunnnen optreden. Niet alleen in verband met de constructie hebben/zijn + (‘)voltooid deelwoord(’) is de term voltooid deelwoord misleidend, naar in het voorgaande gebleken is, maar ook ten aanzien van constructietypen als worden of krijgen + ‘voltooid deelwoord’. Het is zeer gewenst dat hij wordt vervangen door een neutrale aanduiding als deelwoord 2 tegenover een aanduiding als deelwoord 1 in plaats van de term tegenwoordig deelwoord,Ga naar eind16. waartegen Den Hertog (1903:179-180) al terechte bezwaren heeft aangevoerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
4. SlotDe constructie hebben/zijn + voltooid deelwoord is geanalyseerd als een formatie waarin het voltooid deelwoord het hoofd van een VP-complement van hebben/zijn vormt, terwijl de tijd van de situatie die meer in het bijzonder met het voltooid deelwoord gedenoteerd wordt, anterieur is aan de tijd van hebben/zijn. Het feit dat de meer in het bijzonder met het voltooid deelwoord aangeduide situatie bij toepassing van de constructie met de anterioriteitsverhouding resultatief opgevat kan worden indien hebben/zijn met een striktsituerende (of kaderaanduidende) tijdsbepaling wordt gemodificeerd, is geduid als een effect dat bij de interpretatie ontstaat doordat het tijdsinterval van de situatie die meer in het bijzonder met hebben/zijn wordt gedenoteerd, door de tijdsbepaling saillant in beeld komt en dit tijdsinterval tevens de grens markeert | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
waarvóór de situatie van het voltooid deelwoord geheel voltrokken moet zijn. De constructie hebben/zijn + (‘)voltooid deelwoord(’) zonder een wederkerend/wederkerig (in)direct object is in beginsel structureel homoniem tussen een lezing waarin de tijd van de situatie meer in het bijzonder gedenoteerd door het voltooid deelwoord anterieur is aan de tijd van hebben/zijn, en een lezing waarin de tijd van de situatie meer in het bijzonder gedenoteerd door het ‘voltooid deelwoord’ simultaan is aan de tijd van hebben/zijn. Voor de constructie met hebben is de analyse in het eerste geval: hebben met een VP als complement, in het tweede geval: hebben met als complement een subject-predikaatverbinding. Dat het voltooid deelwoord in de constructie met de anterioriteitsverhouding de denotatie van een toestand, proces of handeling betreft, terwijl het ‘voltooid deelwoord’ in de constructie met de simultaniteitsverhouding de denotatie van een toestand betreft, wordt beschouwd als een interpretatief effect. Het voltooid deelwoord en het ‘voltooid deelwoord’ worden dan ook beschouwd als één en dezelfde grammaticale categorie, ter aanduiding waarvan is voorgesteld de term deelwoord 2.
De analyse van de constructie hebben/zijn + deelwoord 2 kan schematisch als volgt worden weergegeven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|