Voortgang. Jaargang 5
(1984)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ethisch realisme:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingGa naar eind(2)In dit artikel doe ik verslag van onderzoek naar het onthaal van de Engelse schrijfster George Eliot bij Nederlandse critici in de periode 1860-1881. Ik heb de reacties op haar werk bestudeerd met het oog op de opvattingen over literatuur waarvan de belangstelling voor en de visie op haar romans blijk geven. Buitenlandse literatuur, in dit geval het werk van George Eliot, heeft mede het literaire normencomplex van de periode voor 1880 bepaald. Mijn conclusie zal zijn dat de tijdschriftenrecensenten in deze periode Eliot zo waarderen omdat haar romans op sublieme wijze de alledaagse werkelijkheid weergeven, gadegeslagen met sympathie en warmte. Een recensent spreekt over ‘door liefde tot de menschheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geadeld realisme’, elders wordt het begrip ‘ethisch realisme’ gebruikt. Dit realisme heeft een sterk effect op de lezer: het verheft hem, het verzoent hem met het leven. Over de literair-kritische opvattingen in de periode voor 1880 wordt in recente publicaties over de 19e-eeuwse roman verschillend gedacht. Volgens Anbeek en Kloek is tot het door hen bestudeerde tijdvak 1879-1887 de idealistische literatuuropvatting dominant. Daarna zien zij opkomend realisme en naturalisme dat zich afzet tegen de idealistische gedachtegang. Idealistische critici eisen voor alles een edele strekking van de roman. Ze wijzen een erg onwaarschijnlijke intrige en scherpe tegenstellingen tussen deugd en ondeugd af, maar ook uitbeelding van het onkiese èn van het alledaagse. Volgens Anbeek en Kloek is er hooguit sprake bij sommige critici van een compromisvorm van wat dezen noemen ‘het geïdealiseerde realisme; dat houdt in dat een schrijver wel “walgelijkheden” mag beschrijven als die maar geadeld worden door een kiese toon en een verheven moraal. Dat wil zeggen: een zeker realisme, maar binnen een idealistisch kader.’Ga naar eind(3) In een bespreking van het onderzoek van Anbeek en Kloek schrijft Schenkeveld dat in Nederland ‘al sinds ±1840, vormen van realisme zijn opgekomen, náást het romantisch idealisme, dat op beide terreinen [in de roman en in de literaire kritiek CV] nog krachtig doorwerkt.’Ga naar eind(4) De opvattingen die in de recensies van George Eliots werk verwoord worden passen binnen dit laatste beeld van de periode voor 1880 en zijn zeker als een variant van realisme te benoemen. Ik heb de receptie van de romans van Eliot bestudeerd van 1860 tot 1881. Het begin van dit tijdvak is gegeven met het verschijnen van de eerste Nederlandse vertaling van haar werk, het eind met de artikelen die naar aanleiding van haar overlijden in 1880 geschreven worden. De opbouw van dit artikel is als volgt: na een beschrijving van het materiaal, de wijze waarop ik het verzameld heb en het model dat gebruikt is om het materiaal te analyseren, bespreek ik achtereenvolgens de waardering voor de romans van George Eliot en de argumen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tatie waarmee de recensenten hun oordeel ondersteunen en dan vooral de bijzondere vorm van realisme waartoe zij haar werk rekenen. Daarna komen enkele teksten buiten de George Eliot-receptie aan de orde om te laten zien dat de opvattingen die door deze critici worden verwoord ook in een andere contekst voorkomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
George EliotGeorge Eliot is het pseudoniem van de Engelse schrijfster Mary Ann Evans (1819-1880). Haar vader was rentmeester van een landgoed in de omgeving van Coventry. Zij volgde onderwijs tot ze zestien was en leerde zichzelf daarna onder andere nog Duits, Latijn en Italiaans. Haar aanvankelijk orthodox-christelijke opvattingen veranderden bij volwassenheid in een ethisch-humanistische levensbeschouwing. Ze was enige tijd redacteur van de periodieken Westminster Review en Leader. Vanaf 1857 schrijft ze romans en verhalen. Het bekendst zijn haar romans Adam Bede (1859) en Middlemarch (1871-72) en de novellenbundel Scenes of clerical life (1857). Eliot leefde jaren ongehuwd samen met George Henry Lewes (auteur van onder meer een biografie van Goethe en van studies op het terrein van biologie en physiologie), die juridisch niet van zijn eerste vrouw kon scheiden, zodat Busken Huet in zijn bespreking van haar roman Romola over haar en George Sand kan schrijven als ‘twee zondaressen’.Ga naar eind(5) Volgens Eliot heeft literatuur een morele en een pedagogische functie: zij moet het inlevingsvermogen en de sympathie van de lezer vergroten. Daartoe moet een roman realistisch zijn, niet heroisch of sentimenteel, maar handelend over het alledaagse leven van gewone mensen. In Adam Bede houdt Eliot, bij monde van de verteller, een warm pleidooi voor dit realisme: So I am content to tell my simple story, without to make things seem better than they were; dreading nothing, indeed, but falsity, which, inspite of one's best efforts, there is reason to dread. [...] It is for this rare, precious quality of truthfullness that I delight in many Dutch paintings, which lofty-minded people despise. I find a source of delicious sympathy in these faithful | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pictures of a monotonous homely existence, which has been the fate of so many more among my fellow-mortals than a life of pomp or of absolute indigence, of tragic suffering or of world-stirring actions. [...] In this world there are so many of these common, course people, who have no picturesque sentimental wretchedness! It is so needfull we should remember their existence, else we may happen to leave them quite out of our religion and philosophy, and frame lofty theories which only fit a world of extremes. Therefore let Art always remind us of them; therefore let us always have men ready to give the loving pains of a life to the faithfull representing of commonplace things - men who see the beauty in these commonplace things, and delight in showing how kindly the light of heaven falls on them. Een belangrijk thema in het werk van George Eliot is het morele groeiproces van mensen door pijnlijke ervaringen naar meer inzicht toe. Al haar romans en verhalen hebben een auctoriële verteller, die veelvuldig analyseert, generaliseert en commentarieertGa naar eind(7). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
George Eliot in NederlandIn 1860 verschijnt Adam Bede in een Nederlandse vertaling van A.D. Busken Huet-Van der Tholl. De uitgever Kruseman in Haarlem had haar ‘op Huets aanbeveling’ om een vertaling gevraagdGa naar eind(8). Allard Pierson schreef een voorwoord en de roman werd geïllustreerd met gravures naar tekeningen van Jozef Israëls. Na deze vertaling worden alle romans en verhalen van George Eliot in het Nederlands uitgegeven. Diverse uitgevers en vertalers dragen bij aan deze verspreiding van haar werkGa naar eind(9). Van Silas Marner verschijnen twee vertalingen: in juni 1861 een bij Van Kampen, in juli een bij Ter Gunne. Oorzaak hiervan is een geschil over de bevoegdheden van de Commissie tot regeling van het vertalingsrecht van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandelsGa naar eind(10). Broeder Jacob heeft blijkens een bespreking van dit verhaal in De Amsterdammer eerder als feuilleton in de Nieuwe Rotterdamsche Courant gestaan in een andere vertaling dan die door Zwaardemaker-Visscher in 1878. Ik heb niet uitgezocht wanneer tussen 1864 en 1878 deze feuilleton gepubliceerd is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tussen 1870 en 1873 worden de tot dan toe verschenen romans en verhalen herdrukt in de vijfdelige Romantische werken waarbij gebruik gemaakt wordt van de bestaande vertalingenGa naar eind(11). Adam Bede was al in 1863 herdrukt in de Goedkoope bibliotheek voor alle standen. Ook na de Romantische werken wordt deze roman vele malen herdrukt: in 1927 komt de tiende druk uit. Naar oplage- en verkoopcijfers heb ik geen onderzoek gedaan. Alle vertalingen worden in literaire tijdschriften besproken. In een enkel geval bespreekt een recensent de Engelse uitgave. Busken Huet bespreekt Romola al in 1863 als de roman in Engeland nog als feuilleton loopt. Bruyn bespreekt de Engelse Felix Holt. De recensent van Silas Marner heeft mogelijk de Engelse editie van de roman onder handen gezien de vele Engelse citaten in zijn stuk. Andere recensenten melden dat ze ook de Engelse uitgave van de besproken roman gelezen hebben. In verreweg de meeste gevallen verschijnen recensies naar aanleiding van de vertalingen: een vast punt van bespreking is de kwaliteit van de Nederlandse vertaling. Ook het overlijden van George Eliot in december 1880 is aanleiding tot een aantal artikelen in het jaar daarna. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MateriaalEr is voor de periode 1860-1881 geen overzicht van literaire tijdschriften (zoals bij voorbeeld de door Mathijsen voor 1800-1840 opgestelde lijst)Ga naar eind(12). Ik heb, vooral met behulp van Brinkmans catalogus en Kruseman, een lijst van relevant lijkende titels van periodieken opgesteldGa naar eind(13). Een eerste lijst telde ongeveer 200 titels. De helft daarvan leek om diverse redenen niet interessant of bleek onbereikbaarGa naar eind(14). Ongeveer 100 tijdschriften zijn steekproefsgewijs onderzocht op de aanwezigheid van besprekingen van of artikelen over literatuur. 40 tijdschriften gaven een positief resultaatGa naar eind(15). Deze werden systematisch doorgenomen en zo vond ik 38 recensies van werk van George Eliot en 3 artikelen naar aanleiding van haar overlijden. Ik heb geen systematisch onderzoek gedaan in dagbladen, maar 5 toevallig gevonden dagbladrecensies en een kranteartikel na Eliots dood | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel in het onderzoek betrokken, evenals een lang opstel in de reeks Mannen van beteekenis in onze dagenGa naar eind(16), de inleiding van Pierson bij de vertaling van Adam Bede en die van Bruyn bij Romantische werken. In een bijlage worden alle bestudeerde artikelen vermeld. De identiteit van de meeste recensenten blijft onbekend. Voluit signeren Pierson, Busken Huet, Hissink, Bruyn, Roorda van Eysinga, Hoek, Tijdeman, Berckenhoff en BalsemGa naar eind(17). Ik heb geen besprekingen uit rooms-katholieke kring kunnen vinden. Vijftien critici ondertekenen met initialen. Hiervan is te achterhalen dat P.A. de G. De Génestet is en LAH kan zeer goed L.A. Hissink zijn. C.P. is waarschijnlijk C.P. Tiele. De overigen blijven onbekenden. Veertien stukken zijn anoniem; waarschijnlijk is de bespreking in De Levensbode van de hand van Van VlotenGa naar eind(18). Omvang en niveau van de teksten variëren sterk: sommige recensenten openen met een lange sfeerbeschrijving van hun eigen omgeving en vatten alleen de inhoud van het te bespreken boek samen, anderen geven een gemotiveerde waardering van een boek en een interpretatie waarbij zij soms ook proberen het werk een plaats te geven in een literaire contekstGa naar eind(19). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Analyse van het materiaalOp grond van de voorstellen van Wienold en Boonstra heb ik een model opgesteld waarmee de verzamelde teksten geanalyseerd zijnGa naar eind(20). Ik onderscheidde met Wienold in een kritiek: citaten en samenvattingen van de inhoud van het besproken werk; mededelingen over contekst, genre e.d.; evaluerende uitspraken; argumenterende uitspraken; interpreterende passages. Alle passages in het materiaal die opgevat konden worden als argument of motivering voor een evaluatie van het werk werden vervolgens geordend volgens het schema dat Boonstra geeft. Zij noemt vijf soorten argumenten die in kritieken kunnen voorkomen om waardeoordelen over literaire werken te ondersteunen: argumenten waarbij het werk beoordeeld wordt in relatie tot de waarneembare en ideale werkelijkheid, in relatie tot de auteur, in relatie tot de lezer, als autonoom geheel, in relatie tot andere lite- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
raire werken. Elke categorie heeft subcategorieën: de realiteitsargumenten worden bij voorbeeld gesplitst in het afspiegelingsargument, het abstraheringsargument, het engagementsargument en het morele argument. Boonstra heeft haar model getoetst aan kritieken uit de periode 1913-1918 en van na 1945. Voor negentiende-eeuws materiaal bleek het model enigszins aangepast te moeten worden. Soms heeft een argument naar mijn ervaring niet genoeg subcategorieën. Onder de realistische argumenten is het abstraheringsargument het enige waarbij van afwijken van de realiteit sprake is. De hoofdcategorie suggereert dat idealisering ook een mogelijkheid is, maar Boonstra noemt die niet, evenmin als fantasie. Beide argumenten worden in de Eliot-recensies gebruikt. Onder de autonomie-argumenten noemt Boonstra het compositorische en het stilistische argument. Voor de in mijn materiaal herhaaldelijk gemaakte opmerkingen over verteltechniek zou een aparte subcategorie gevormd moeten worden. Een ander probleem vormen de eigenschappen van de auteur die volgens een criticus verantwoordelijk zijn voor een bepaalde kwaliteit van het werk. In de kritieken die ik gelezen heb worden veelvuldig ‘gaven’ van George Eliot genoemd die moeilijk in Boonstra's model onder te brengen zijn. Zij noemt slechts een enkele keer terloops eigenschappen van de auteur die borg staan voor het aspect van het werk dat onder het betreffende argument beoordeeld wordt. Ik heb waar nodig steeds deze ruimte gemaakt. Het rubriceren van uitspraken van critici in groepen argumenten is vanzelfsprekend slechts een hulpmiddel tot eerste ordening van het materiaal. Het gaat om de inhoud die critici aan argumenten toekennen, in dit geval vooral om de invulling van de relatie tussen roman en werkelijkheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waardering voor George EliotUit de recensies en artikelen tussen 1860 en 1881 spreekt een grote bewondering voor George Eliot. Ze wordt in één adem genoemd met Goethe en ShakespeareGa naar eind(21). Boissevain maakt in 1875 in verband met de voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oordelen tegen het lezen van romans de opmerking dat mensen ‘wellicht het verdienstelijkste werk verrichten van den geheelen dag, door een roman van George Eliot ter hand te nemen’Ga naar eind(22). Haar populariteit dankt Eliot vooral aan Adam Bede. Dit boek ging ‘den lande door, nut stichtende en zegenende als een goede engel in hagelblank gewaad’Ga naar eind(23). Het behoorde ‘als een volksboek onder de weinige maar des te dierbaarder schatten van de eenvoudige boekenplank en in de welvoorziene bibliotheek van den man van smaak’Ga naar eind(24). Busken Huet noemt het ‘een onsterfelijk boek; een der werken waarnaar een volgende geslacht de tweede helft der 19e eeuw beoordeelen zal’Ga naar eind(25). In besprekingen van latere romans wordt Eliot vaak aangeduid als ‘de schrijfster van Adam Bede’. Des te opmerkelijker is het dat ik maar twee recensies van Adam Bede uit 1860 gevonden heb. Tijdschriften die wel later werk bespreken geven geen aandacht aan dit boek. Toch is George Eliot al geen onbekende auteur meer in 1860: volgens Pierson heeft ‘geheel het beschaafd Europa’ Adam Bede met belangstelling gevolgdGa naar eind(26) en De Génestet kan in zijn bespreking schrijven ‘van “Adam Bede” is reeds alles gezegd’Ga naar eind(27). Mogelijk zijn auteur en roman bekend uit recensies in buitenlandse tijdschriften: Pierson en De Génestet verwijzen naar Punch, De Génestet ook naar de bespreking van Montégut in La revue des deux mondes. In een aantal tijdschriften wordt overigens wel de tweede druk (1863) aangekondigd of besproken. Silas Marner krijgt acht recensies. De recensent in de Boekzaal vraagt zich af ‘of de Silas Marner wel zulk een opgang zou gemaakt hebben, indien de Adam Bede er niet aan ware voorafgegaan’Ga naar eind(28) en de Nederlandsche Spectator had van George Eliot ‘veel beter verwacht’Ga naar eind(29). De andere besprekingen zijn vol waardering. Huet laat zich later in een recensie van Romola vrij negatief uit over Silas Marner dat hij schetsmatig vindt. Een maand na de twee edities van deze novelle verschijnt Herders en schapen, de vertaling van Scenes of clerical lifeGa naar eind(30). De bundel verhalen krijgt slechts één, niet erg enthousiaste, zelfstandige bespreking en positieve opmerkingen in een recensie van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tweede druk van Adam Bede. Van De molen van Dorlcote vond ik vier, nogal oppervlakkige, besprekingen die alle waarderend zijn. De historische roman Romola wordt door Huet lovend besproken in een lang opstel met grote door Huet zelf vertaalde fragmenten uit de roman die dan nog niet in het Nederlands uitgegeven is. In de Middelburgsche Courant staat een zeer prijzende kritiek die mogelijk van de hand van P. Bruyn isGa naar eind(31). Ik kan geen verklaring geven voor de geringe aandacht van de tijdschriften voor dit boek. De reacties op de herdruk ervan in de Romantische werken zijn positief, en als men na Eliots overlijden haar gehele werk overziet en beoordeelt krijgt Romola veel waardering: men vindt het het beste werk uit Eliots latere periode die men met Romola beginnen laat. Van Felix Holt vond ik zes zeer gunstige besprekingen waarvan twee in Vaderlandsche letteroefeningen, beide positief, de Engelse editie wordt besproken door Bruyn in 1867, de Nederlandse vertaling door Hoek in 1868. Middlemarch blijkt de recensenten veel tijd en grote inspanning te vragen: vier delen ‘voedzame spijs’ slechts aan te raden aan ‘wie van meer degelijke lectuur houden’Ga naar eind(32), alleen geschikt voor ‘hen die denken kunnen en denken willen’Ga naar eind(33). Ook Huet waarschuwt dat het van de lezer ‘althans een minimum van den intellektuelen arbeid eischt, dien de schrijfster er aan te kosten legde’. Huet is vol lof. ‘Niemand in Engeland, in Europa, in de geheele wereld, kan men zeggen, mag na het lezen van zulke bladzijden zich een gelijke van George Eliot noemen’ schrijft hij na een lang citaatGa naar eind(34). H. en andere recensenten die moeite hadden met de omvang en aard van Middlemarch, zwijgen over de volgende lijvige roman Daniel Deronda. Er zijn drie, positieve, besprekingen. Pierson schrijft later, in 1881, dat hij het boek na de eerste vijftig bladzijden zeer teleurstellend vond zonder dit oordeel verder toe te lichten. De vroege, maar hier laat vertaalde, verhalen De opgeheven sluier en Broeder Jacob worden ook als ‘eerstelingen’ van een intussen bekende auteur besproken in twee recensies. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1881 verschijnen, naast een korte necrologie in de Portefeuille, van Berckenhoff, Huet, Pierson en Balsem degelijke artikelen naar aanleiding van Eliots dood in december van het vorige jaarGa naar eind(35). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ArgumentatieIn de toelichting die critici bij hun beoordeling van George Eliots werk geven zijn de uitspraken over de relatie tussen roman en werkelijkheid en over de relatie tussen roman en lezer kwantitief en kwalitatief het belangrijkst. Realistische en emotionele of didactische argumenten worden in elke bespreking gebruikt en meestal beslaan ze het grootste gedeelte van het argumenterend betoog. Een specificatie van Eliots realisme en een getuigenis van de sterke werking die er van uitgaat op de lezer is de kern van de receptie van George Eliot in deze periode. Ik concentreer me dan ook, na een korte bespreking van anderssoortige argumenten, op de uitspraken over Eliots realisme en zijn effecten op de lezer. Duidelijke verschillen tussen de recensenten treden bij deze andere argumenten niet op, zodat hun uitspraken door elkaar behandeld worden. Er wordt nauwelijks gebruik gemaakt van argumenten uit de relatie tussen werk en auteur. Een enkele keer wordt het feit dat de auteur een vrouw is in positieve zin vermeld: ‘op iedere bladzijde proeven wij het hart eener vrouw’Ga naar eind(36). Beoordeling van de roman als autonoom geheel komt vrij regelmatig voor in uitspraken over stijl, compositie en verteltechniekGa naar eind(37). De verteltechnische opmerkingen betreffen meestal het verschil tussen scène en bericht, tussen voorstellen en beschrijven, of tussen ‘dramatische inkleeding en verhalend gedeelte’Ga naar eind(38), nog anders verwoord: ‘de dingen “gebeuren” werkelijk’ en ‘de lezer heeft ze niet van “hooren zeggen”’Ga naar eind(39). De recensenten geven de voorkeur aan scènisch vertellen, wat George Eliot volgens hen goed kan, maar niet altijd doet: te veel ‘wordt den lezer verzekerd; ware het, met de aanschouwelijke wijze, die het der schrijfster zoo gemakkelijk valt, verhaald’ een verhaal uit Herders en schapen zou aan kwaliteit gewonnen hebbenGa naar eind(40). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En een recensent van Middlemarch verzucht: Zijvverstaat bij uitnemendheid de kunst van dramatiseeren; men hoort en ziet de personen, die zij sprekende en handelende ten tooneele voert; maar zij maakt hiervan te weinig gebruik en vervalt hiertoe in beschrijvingen, die het verhaal noodeloos rekken. Liet zij hen nog met zichzelven praten of hardop denken, maar neen, zij beredeneert, ontvouwt, toont aan, hoe zij in de gegeven omstandigheden moesten denken, gevoelen, overwegen, beramen, besluiten of niet besluiten, met wat weder de oorzaak is, waarom zij besluiteloos bleven, en wat weder hiervan de gevolgen konden of moesten zijnGa naar eind(41) Dit is het enige aspect van de functies van de verteller waarop men kritiek heeft. Het voor de moderne lezer zo opvallende vertellers-commentaar lijkt men nauwelijks op te merken en zeker niet in negatieve zin. Twee recensenten waarderen juist de ‘doorloopende geest van fijne opmerking en wijze leering in de geheele geschiedenis’ en wel speciaal de ‘opmerkingen en wenken aan het dagelijksch leven ontleend, die in het dagelijksch leven van veel nut kunnen zijn’. Hierbij wordt een aantal algemene uitspraken van de verteller in De molen van Dorlcote geciteerdGa naar eind(42). De term ‘redeneeren’ in de hierna geciteerde kritiek op de ‘breedvoerigheid’ van Middlemarch doet denken aan kritiek op vertellers-commentaar, maar de tegenstelling met levendige handeling maakt duidelijk dat ook hier het contrast bericht - scène aan de orde is: ‘Wat minder redeneeren zou de handeling levendiger gemaakt [hebben]’Ga naar eind(43). Zeer frequent worden zogenaamde relativiteitsargumenten toegepast. Vanaf Silas Marner wordt een nieuwe roman zeer vaak beoordeeld in relatie tot eerder verschenen werk van Eliot. Ook vergelijkingen met andere auteurs of andere romans, van overigens zeer verschillend gehalte, komen erg vaak voor: met Thackeray, Bulwer Lytton, George Sand, maar ook Klaasje Zevenster, Adriaan de Mérival en Van huis worden in dit verband genoemd. Effecten van werk van Eliot op de lezer worden veelvuldig vermeld ter ondersteuning van een positief of negatief oordeel. Het didac+ tisch effect is altijd positief: Eliots romans willen leren, geven stof tot nadenken, uit Adam Bede kunnen ‘zoowel het vrome als het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ijdele kind [...] leeren [...] wijs te worden tot zaligheid’Ga naar eind(44). De emoties die het lezen van Eliot te weeg brengt zijn meestal aangenaam: haar boeken zijn boeiend, vermakelijk, ontroerend of verrassend, al wordt ook langdradig en tijdrovend genoemd als aspect van de relatie werk - lezerGa naar eind(45). Maar Eliots realisme heeft ook een diepere uitwerking dan het veroorzaken van dergelijke oppervlakkige gevoelens zoals verderop uiteengezet zal worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RealismeIn alle artikelen over George Eliot is, meestal positieve, aandacht voor het realisme in haar werk. Ik bespreek de paar negatieve opmerkingen over haar realisme, daarna de vele positieve en vervolgens in een aparte paragraaf de specifieke vorm van realisme waaronder een aantal critici Eliots werk plaatst. Vroeg in de onderzochte periode vond ik één afwijzing van realisme en een signaal dat er op wijst dat het uitbeelden van de alledaagse werkelijkheid niet algemeen aanvaard is. De recensent van Silas Marner in de Boekzaal is negatief over de realistische roman, want ‘de roeping [...] die de roman-literatuur vooral zich voor oogen moet stellen [is], den zin voor het ideale op te wekken, en zijne lezers met heilige geestdrift voor het goede en edele te bezielen’. Middelen daartoe zijn volgens deze criticus selectie, idealisering en weergeven van schokkende situatiesGa naar eind(46). De recensent van Silas Marner in de Nederlandsche Spectator denkt George Eliot te moeten verdedigen: Hij stelt het menschelijk leven, of liever het leven en de omstandigheden van zijne personen, zoo voor als die inderdaad bestaan. Natuurlijk krijgt daarbij het kleinburgerlijke, alledaagsche, laag bij den weg blijvende eene groote plaats; de handelingen missen alle verhevenheid en de gesprekken zijn vaak alledaagsche praatjesGa naar eind(47) Zo'n verontschuldigende toon klinkt niet in de overige besprekingen. De critici maken juist zeer positieve opmerkingen over het realistisch gehalte van Eliots werk. Ze prijzen het treffende beeld dat zij van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de werkelijkheid geeft, de mensen van vlees en bloed die ze neerzet, haar psychologische analyse en haar natuurlijke dialoog of intrigue. Haar mensenkennis en observatievermogen worden gezien als eigenschappen die borg staan voor een natuurgetrouwe weergave van de werkelijkheid. Al deze uitspraken zijn in het schema van Boonstra onder de realistische argumentatie te plaatsen. Enkele voorbeelden: Wij gevoelen ons dadelijk te huis in den kring, waarin wij worden binnengeleid. Zóó aanschouwelijk is de voorstelling, dat het boek den indruk maakt [...] alsof wij de beschrevene gebeurtenissen in wezenlijkheid mede hebben beleefdGa naar eind(48) Deze citaten zijn moeiteloos aan te vullen met soortgelijke fragmenten uit het materiaal. Ze komen in alle tijdschriften voor en verspreid over de hele periode, behalve in twee korte stukkenGa naar eind(51). Nu en dan vindt een criticus dat Eliot niet ver genoeg gaat in realisme. De recensent van de Middelburgsche Courant die Romola bespreekt gelooft ‘dat de kinderen der XVe eeuw over 't geheel wel iets ruwer, iets ongemanierder zullen zijn geweest dan ze hier worden voorgesteld’. Hij voegt er direct aan toe dat een volkomen realistisch beeld van deze tijd hedendaagse oren te veel zou kwetsenGa naar eind(52). Huet vindt in Middlemarch de uitbeelding van de jonge Dorothea Brooke na haar huwelijk met de veel oudere dominee Casaubon onvolledig omdat Eliot zwijgt over het sexuele aspect van Dorothea's er- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
varingen: George Eliot gaat tot in bijzonderheden al de aandoeningen na, welke Dorothea's hart beurtelings beklemd of bestormd hebben. Niets wordt overgeslagen van hetgeen dienen kan om den lezer een blik in Dorothea's ziel te doen werpen. Maar altijd krijgen wij slechts de jonge dame te zien, die te kwader uur bij een oud heer in huis ging wonen, hopende dat hij haar onderwijs zou geven in het syrisch of het chaldeeuwsch. Miss Brooke verdwijnt geen oogenblik uit ons oog; Mistress Casaubon wordt ons niet vertoond. Zoo ver gaat, tot schade der hoogere kunst, de tyrannie der Engelsche preutschheid. Het zou George Eliot waardig geweest zijn, ons Dorothea's walging als jonggehuwde vrouw te schilderenGa naar eind(53). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Realisme met sympathieSommige recensenten proberen nader te analyseren waarom George Eliots realisme de moeite waard is. Zij waarderen haar romans niet zozeer om het werkelijkheidsgehalte van de uitgebeelde wereld, maar om de visie die Eliot op die wereld geeft. De liefde, de sympathie, de wijsheid of het idealisme die zij in haar levensbeschouwing opmerken maakt voor hen dit realisme meer dan weergeven van de alledaagse werkelijkheid. Deze recensenten maken daarbij steeds melding van de sterke werking die van dit realisme op de lezer uitgaat: het roept emoties op die dieper zijn en van langduriger aard dan het geboeid, verrast of verveeld worden. Pierson signaleert in de inleiding bij Adam Bede twee ‘letterkundige’ talenten bij de auteur: opmerkzaamheid en echte, verstandige ‘sentimentaliteit’, waarmee hij het vermogen bedoelt verband te leggen tussen natuur en gemoedsstemming van personages. Daarnaast ziet hij twee ‘zedelijke’ gaven die haar in staat gesteld hebben Adam Bede te schrijven: mensenliefde en een verheven godsdienstig standpunt. Hij brengt beide aspecten van Eliots talent in verband met het realisme van de roman dat hij uitvoerig prijst. ‘George Eliot heeft bij de waarneming der toestanden die zij wilde teekenen, scherp gezien en alles gezien’. En: ‘het geheim der aanschouwelijkheid is hier in al zijn omvang en diepte begrepen’Ga naar eind(54). De aanschouwelijkheid van het boek wordt ondersteund door ‘sentimentaliteit van den echten stempel’, dat wil zeggen ‘verband tusschen de stemming van ons ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moed en den toon, die in de natuur rondom ons heerscht’ waardoor de personages geen ‘abstracte wezens’ zijn maar echte mensen reagerend op seizoensveranderingen en weersomstandighedenGa naar eind(55). Maar dit realisme, resultaat van Eliots letterkundige gaven, wordt verdiept door haar ‘zedelijke hoedanigheden’: de mensenliefde en de godsdienstige ruimdenkendheid die het boek in wezen tot een ‘Christusprediking’ makenGa naar eind(56). De wereld van Adam Bede is met grote sympathie verbeeld: Geen enkel karakter wordt ons hier geschilderd, waarvoor wij niet sympathie, liefde of althans mededoogen kunnen gevoelen; een karakter dat louter ergernis of verontwaardiging opwekt, bestaat niet in de menschenwereld voor zoover de auteur van Adam Bede haar heeft waargenomenGa naar eind(57) Eliots mensenliefde is voor Pierson een gevolg van haar mensenkennis (een vaak genoemd talent voor psychologisch realisme), want ‘grondige bekendheid met de wetten, die het zieleleven beheerschen, [moet] bij elk mildheid, vergevensgezindheid en verdraagzaamheid doen geboren worden.’ Ook bij de lezer worden deze eigenschappen gewekt: hij bewondert en waardeert de edele personages, maar veracht de minder gunstige karakters niet omdat de auteur begrip voor hun motieven wekt. ‘Zoo verzoent ons dit boek met de menschenwereld waarin wij leven.’Ga naar eind(58) Twintig jaar later brengt Pierson dezelfde gedachten anders onder woorden in zijn artikel naar aanleiding van het overlijden van George Eliot. In plaats van ‘mensenkennis en mensenliefde’ gebruikt hij nu de begrippen ‘abstractievermogen’ en ‘sympathie’. Hij typeert Eliot nu als een typisch Engelse kunstenaar en denker, die deel heeft aan wat Pierson de wezenstrek van de Engelse beschaving noemt: hartstochtelijkheid: voor elke kunstenaar is het ongetwijfeld een voorrecht, tot een volk te behooren, dat in zijn wezen hartstochtelijk is. Dit is bij uitnemendheid een voorrecht voor den kunstenaar, die in bijzondere mate denker is en zich met wetenschap heeft gevoedGa naar eind(59). Want dankzij haar wetenschappelijke kant kan Eliot abstraheren, samenhangen zien, onpartijdige toeschouwer zijn bij de levens die ze be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrijft. Maar toch zijn haar romans vol gloed en warmte door haar Engelse hartstochtelijkheid die zich bij haar concretiseert in haar vermogen tot sympathie. Het is deze vereeniging van intellektuele kracht, dus van abstraktievermogen, onmisbaar voor de kennis van 's menschen inwendig leven, en van het vermogen der sympathie, onmisbaar voor wie werkelijk mede willen leven, - het is deze vereeniging, waarvan het bezit George Eliot onder de romanschrijvers van onzen tijd onderscheidt en die hare eigenlijke plaats in de letterkunde kenmerktGa naar eind(60). De lezer van Eliots werk beseft dat zij boven haar stof staat, maar ten gevolge van het sympathisch vermogen van de schrijfster ‘is het alsof zij er niet boven staat, maar er in leeft. Al de abstraktie, waarvan wij weten, dat zij noodig is geweest, om de roerselen van 's menschen inwendig leven op die wijze bloot te kunnen leggen, is even onzichtbaar geworden als het geraamte in het mollige kind’Ga naar eind(61). Na twintig jaar blijkt Piersons opvatting van de werking van deze literatuur op de lezer onveranderd: Het talent van George Eliot openbaart zich in het overstorten van haar sympathisch gevoelen in ons. Het landschap, het vertrek, al het voor anderen onbezielde raakt, even goed als het leed en de vreugd, de twijfel en de hoop, de vertwijfeling en het geloof van onze medemenschen, haar gemoed en, door hare voorstelling, het onze. Wat zij beschrijft, is zij tijdelijk, en doet zij ons tijdelijk zijnGa naar eind(62). Treffend is de overeenkomst tussen het slot van dit artikel en van zijn inleiding bij Adam Bede: Men houdt van het lezen van George Eliot een gevoel van verzoening over, en soms meer dan dat: van verhoogde levenslust; in het minst gunstige geval, een neiging tot, een grootere vatbaarheid voor, de gelatenheid dier ironie, die een onmisbaar bestanddeel is van de levenswijsheidGa naar eind(63) Dergelijke gedachten klinken ook in de necrologie van Busken Huet, eveneens in 1881 geschreven. Maar hij legt meer nadruk op het wijsgerige, intellectuele aspect van haar schrijverschap, ‘Eliot's duitsche vorming’, ‘de duitsche plooi van haar geest’ waardoor haar werk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet ‘het bewegelijke van Charlotte Brontë, het hijgende van Elizabeth Browning, maar eene soort van olympische rust’ heeft die ook het werk van Goethe kenmerktGa naar eind(64). Voor beide auteurs geldt wat Huet van het talent van een romanschrijver zegt: Uit de hoogte zijner historische wetenschap, zijner filosofie der geschiedenis, zijner gemeenzame bekendheid met de verschillende oplossingen der levensraadselen; uit de hoogte ook van zijn inzigt in de zamenstelling der maatschappij, en in het verband van het eene individuele leven met het andere; geeft hij van de menschen en de dingen eene belangwekkende en diepzinnige, bovenal eene kalmte ademende voorstelling. Zulke romans zijn die van Goethe [...] Tot dezelfde orde behooren ook de romans van George Eliot. In Adam Bede beheerst Eliot de hartstochten van de karakters volkomen. Ze doorziet haar personages, kent hun motieven en de achtergrond van ‘hunne geboorte, hunne opleiding, of de hen omringende natuur’ die hun denken en handelen beïnvloedt. Soms is het boek een boeiende roman, soms een aangrijpend treurspel. Doch hetzij zij [= Adam Bede] dale of rijze, nooit is de albeheerschende geest der schrijfster afwezig, die als eene onzigtbare godheid, neen als eene zedelijke natuurwet, alles laat voorvallen gelijk het voorvallen moet, omdat het niet anders voorvallen kan. Terwijl Pierson schreef ‘wat zij beschrijft, is zij tijdelijk’ en ‘verdraagzaamheid’ een te zwakke formulering vond voor de gloed in haar werk, meent Huet dat zij staat buiten en boven de kwestien [...] die, terwijl zij anderen in hartstogt doen ontsteken, of onverschillig laten, bij haar eene belangstelling wekken, die niet weigert zich tot deelneming te laten verwarmen, of eene deelneming die elk oogenblik bereid is weder af te koelen tot belangstelling Afstandelijkheid en wijsgerig inzicht bepalen dus het beeld dat Huet van George Eliot geeft, maar in de laatste bladzijde van zijn artikel wijst hij ook op de liefde voor de mensen die haar visie zo groot maakt: ‘Zij gelooft dat er op den bodem van 's menschen aard iets goeds en iets groots ligt; of in het leven van bijzondere personen weleer gelegen heeft; of onder gunstige omstandigheden weder te voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schijn kan geroepen worden.’ Hij citeert het fragment van Wordsworth dat Eliot Adam Bede als motto gaf. Ze vraagt aandacht voor ‘nature's unambitious underwood, / And flowers that prosper in the shade’ en ‘something more / Than brotherly forgiveness’ voor menselijke fouten. Huet voegt er een paar regels van Rückert aan toe: het is goed de mensen ‘Liebend zu betrachten, / Zu kennen ihre Staubnatur’. In het waarderen dier Staubnatur des duitschen en van dat Nature's unambitious underwood des Engelschen dichters, lag het geheim van George Eliot's grootheid, die gebood omdat zij eene meerderheid, en aantrok omdat zij humaan was. Ook Bruyn is een criticus die vooral waardeert dat George Eliots werk méér is dan realisme door de wijze waarop ze de werkelijkheid observeert en gestalte geeft. In zijn inleiding bij deel 1 van de Romantische werken noemt Bruyn Eliot subliem van ‘levensopvatting en menschbeschouwing’. Hij kent niemand bij wie het gewone zoozeer het merk van ongemeenheid, het alledaagsche zoozeer den stempel van verhevenheid draagt; niemand wiens blik op het leven van zulk een psychologische scherpte en tegelijk van zulk een aandoenlijke tederheid en grootheid van ziel getuigtGa naar eind(65). George Eliot tracht volgens Bruyn aan te tonen ‘dat al de groote thema's van het leven, van poëzie en wijsbegeerte dagelijks in de nederigste maatschappelijke kringen, te midden van de triviaalste omgeving, zich plegen te herhalen’. Ze doet ons getuige zijn van ‘de roerendste, de ontzaglijkste drama's, die het Alltagsleben oplevert’Ga naar eind(66). Ook op Bruyn heeft dit een krachtig effect: de ‘verwonderlijke mengeling van realisme en idealisme’ maakt het lezen van Eliot tot ‘een verheffend genot’Ga naar eind(67). Hij eindigt zijn bespreking van Felix Holt met het, zoo vaak uitgesproken, oordeel, dat er van George Eliot's romans een zedelijk sterkende kracht uitgaat; dat zij met een geur van hoogere levenswijsheid zijn doortrokken; dat men - haar gelezen hebbende en het boek sluitende, zich meer in vrede gevoelt met zich zelv', meer krachtig en kalm tegenover de groote problemen der toekomstGa naar eind(68) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het tijdschrift De levensbode wordt Felix Holt uitvoerig besproken en geparafraseerd in 1867. De recensent prijst de ‘waarheid’ van het boek, waardoor het in tegenstelling staat tot ‘romantische verhaaltjens’ en ‘geur- en kleurlooze Engelsche romannetjens’, en de levensbeschouwing die er uit spreekt. Opnieuw worden realisme en levensvisie gesignaleerd als positieve eigenschappen en opnieuw wordt een krachtige uitwerking op de lezer beschreven: 't Is een ware verkwikking, dit levensvolle jongste gewrocht der schrijfster van Adam Bede op te slaan, en de frissche levenslucht in te ademen, waarin zij en hare voorstellingen zich bewegen; Sommige critici proberen het realisme van George Eliot te benoemen als een specifiek realisme of delen haar werk in bij een bepaalde realistische stroming. Bruyn begint zijn bespreking van Felix Holt met een inleiding over ‘de sociale, philosophische, realistische roman’ die in Engeland zo'n opgang maakt. Het is aen uiterst schralen tijd [voor] de gewone romanlezer (een uitstervend ras, zoo ik hoop), die liefst alle geestinspanning vermijdt, bloot nieuwsgierig is te weten: ‘hoe of 't afloopt’ en: ‘of zij elkander krijgen;’ geen waar genot smaakt, tenzij de schrijver hem door een doornbosch van intrigues heenslepe en hem nu en dan kippevel doe krijgen van angst; die op de schildering van romaneske avonturen, van wilde en hartstochtelijke scènes verzot is [...] De ‘Novel’ is een middel van opvoeding, van humanizeering geworden. Hij spreekt niet meer bloot tot de zinnen en de verbeelding. Hij grijpt in en tekent naar het leven; het leven zoo als het is, met zijn mengelmoes van alledaagschheden, zijn duizendvoudige nietigheden en kleingeestigheden maar die geenszins nietig of beuzelachtig zijn, voor hem of haar die ze gadeslaat met een fijn opmerkzamen blik, en die hun zedelijke roerselen, hun dieperen grond tracht te peilenGa naar eind(70). Bruyn rekent het werk van George Eliot tot dit ‘wijsgerig realisme onzer dagen’Ga naar eind(71). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1881 verschijnt een in memoriam-artikel van H. Berckenhoff in de Nederlandsche Spectator. Ook hij specificeert Eliots realisme en hij plaatst het ten opzichte van het naturalisme: George Eliot behoorde tot de realistische school. Dat deze ken schetsing niemand opschrikke. Het naturalisme heeft met de kunst slechts toevallig iets gemeen, en een geest als die van Eliot, een geest, die geloofde in de macht van het goede, kon er nooit toe vervallen. Voor haar was de werkelijkheid de eeuwig opwellende bron van ‘leven’, voor de naturalist is zij een grondelooze poel van onreinheid. Zij was realiste in oud-vlaamschen, in oudhollandschen zin. Iets verder in zijn artikel noemt hij ‘haar door liefde tot de menschheid geadeld realisme’, en hij vervolgt met een vrij vertaald citaat uit Adam Bede: Schildert engelen en madonna's, helden en heldinnen zooveel gij wilt, maar gun anderen de vrijheid grijze besjes af te beelden, vierkante boeren, kortom die breede rij van mannen en vrouwen welke voor ons het grove werk der maatschappelijke samenleving aan kant brengenGa naar eind(72). Berckenhoff noemt dit een ‘op zedelijke beginselen geënte kunsttheorie’Ga naar eind(73). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SamenvattingBehalve één afwijzing van en één verontschuldiging voor realistische stofkeuze laat het George Eliot-materiaal een royale aanvaarding zien van uitbeelding van de alledaagse werkelijkheid in de roman. Gewone mensen (in sociologische en psychologische betekenis) met goede en slechte eigenschappen zoals men die kent uit eigen omgeving mogen onderwerp van romans worden. Maar wat het werk van George Eliot bij uitstek de moeite waard maakt is de wijsgerige en liefdevolle visie die zij op de werkelijkheid van gewone mensen heeft. Haar realisme is wijsgerig realisme voor Bruyn en ‘door liefde tot de menschheid geadeld realisme’ voor Berckenhoff, en beide begrippen zouden van toepassing zijn op de typering die Pierson en Huet van Eliot geven. Dit realisme heeft een sterke emotionele en pedagogische uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werking op de lezer: Eliots werk bemoedigt, verheft, verzoent met het leven en geeft levenswijsheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Receptie in Engeland en FrankrijkOp grond van literatuur over de ontvangst van Eliot in Engeland en Frankrijk is enige vergelijking mogelijk met de receptie in NederlandGa naar eind(74). In eigen taalgebied bestaat meer en andere aandacht voor een auteur dan in het buitenland. In Engeland wordt bij voorbeeld hevig gespeculeerd over de identiteit en de sexe van de auteur achter het pseudoniem. Eliots niet-officiële huwelijk met Lewes is aanleiding tot veel kritiek. Overeenkomstig met de Nederlandse situatie is de grote aandacht voor sympathie en tolerantie in haar realisme, al is in Engeland de kritiek op alledaagse onderwerpen groter. De receptie in Frankrijk vertoont een ander patroon: de geringe belangstelling en waardering daar voor Eliot tijdens haar leven staan in contrast met de Nederlandse situatie. Couch geeft als verklaring onder andere haar voor de gemiddelde rooms-katholieke Franse lezer te protestantse visie, en het feit dat haar werk al direct door een aantal critici moreel ‘in orde’ werd verklaardGa naar eind(75). Opvallend is de overeenkomst in het benadrukken van wat Couch de ‘doctrine of sympathy’ noemt als kenmerkend voor haar werk. In beide landen, zij het in Frankrijk misschien duidelijker, functioneert Eliot om deze reden als voorbeeld tegen een ander, ‘Frans’ realisme of naturalisme. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ethisch realismeNu kan de vraag gesteld worden of de positieve aandacht voor deze vorm van realisme alleen voorkomt in de besprekingen van de romans van George Eliot of vaker verwoord wordt tussen 1860 en 1880. Ik heb niet systematisch gezocht naar ander materiaal dan de recensies op Eliot maar toevallig en willekeurig een aantal teksten verzameld die dezelfde gedachten uiten over de verhouding tussen kunst en werkelijkheid. Het is opvallend dat er weer enkele dominees onder de woordvoerders zijn. (Ex-)predikanten lijken in deze periode een grote rol te spelen in de literaire kritiek. In ieder geval heeft hun, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mede door hun thologische en religieuze afkomst bepaalde, standpunt de visie op Eliots realisme sterk beïnvloed. J.J. van Oosterzee signaleert in 1867 in een lezing over De vrouw en de nieuwe litteratuur een ‘eenzijdig realisme’ dat ‘geheel bekoord door den hartstogt der werkelijkheid, de waarheid àchter de zigt- en tastbare werkelijkheid ten deele, wellicht geheel miskent en voorbijziet’Ga naar eind(76). Hij noemt de Zweedse schrijfster Frederika Bremer als een voorbeeld van ‘tegengif’: ‘realiteiten beschrijft zij, vaak zeer gewone, zelfs minder beduidende, maar het licht, waarin zij die plaatst, naakt ze, ik zal niet zeggen voor uw zinnelijk, maar voor uw geestelijk oog belangwekkend’Ga naar eind(77). En vooral Engelse schrijfsters zou Van Oosterzee hier kunnen noemen, maar hij buigt slechts ‘in het voorbijgaan voor de talentvolle schrijfster van Adam Bede met eerbied het hoofd’Ga naar eind(78). In 1870 wordt in Vaderlandsche letteroe feningen een lezing gepubliceerd van P.H. Hugenholtz over Godsdienst en letterkundeGa naar eind(79). Hij zoekt naar de houding die de ‘nieuwere godsdienstbeschouwing’ past tegenover het realisme in de literatuur. Hij wijst in de contemporaine letterkunde het ‘ziekelijk’ realisme af, dat ‘dweept met de werkelijkheid, die tastbaar is en zichtbaar, maar [blind is] voor de idee die daarachter schuilt’Ga naar eind(80). Hij ziet het geconcretiseerd bij Flaubert en Feydeau, in Lidewyde, maar ook in Klaasje Zevenster en in Gerard Kellers Van huis. Grote waardering heeft hij voor het gezonde realisme dat hij ook ethisch realisme, realisme ‘van den echten stempel’ of realisme ‘der oud-hollandsche schilderschool’ noemtGa naar eind(81). Het streeft er naar ‘op ieder gebied de werkelijkheid onder de oogen te zien, haar zorgvuldig waar te nemen en liefdevol te waarderen om niet buiten noch boven maar in de werkelijkheid het Ideaal te vinden’Ga naar eind(82). Het ethisch realisme verplaatst de lezer ‘in de werkelijkheid des zedelijken levens en leert ons af te dalen in de laagste standen van de maatschappij en daar sporen te vinden van goedhartigheid en menschenliefde, van geest en vernuft’Ga naar eind(83). Hugenholtz noemt een aantal Engelse auteurs als voorbeelden van ‘profeten der literatuur die ons leeren aan ons zelven te gelooven’Ga naar eind(84) en bespreekt George Eliot als meesteres van de ‘gezond-realistischen roman’Ga naar eind(85). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten Brink mist in 1870 in L'Education sentimentale van Flaubert ‘warmte, lyrische warmte’; ‘slechts het oog van den kunstenaar heeft juist waargenomen’. Flaubert ziet scherp maar blijft onverschillig, hij ‘vermijdt zorgvuldig alle sympathie voor de zaken welke hij beschrijft - hij is ijskoud als een spiegel, waarin het beeld der werkelijkheid wordt opgevangen’Ga naar eind(86). Ten Brink plaatst tegenover Flaubert Dickens. In 1878 schrijft de eerder genoemde Berckenhoff: Kunst is het weergeven der werkelijkheid. Maar niet slechts van den oppervlakkigen, levenloozen vorm dier werkelijkheid [...] de kunstenaar geve ook weer: het innerlijke, dus de bezielde, levende werkelijkheid! Het ‘schijnbaar onbeduidendste in de werkelijkheid’ kan door de kunstenaar tot iets belangwekkends [...] verheven worden, gelijk hij zeer laag vermag af te dalen en toch rijzen en opbeuren! Alles wat hij binnen zijn gezichtskring trekt krijgt een ander aanzien, erlangt een ander karakter, dan 't voor den oppervlakkigen beschouwer had; niet dewijl de kunstenaar 't verfraait of ‘mooier maakt’, maar doordat hij er weet uit te halen wat er in zit, gelijk 't in de volkstaal heet En over de functie van kunst schrijft hij: Het behoeft bijna niet in 't licht te worden gesteld, welk een verheffende invloed [...] van de kunst kan uit gaan. [...] door de werkelijkheid weer te geven, innerlijk en uiterlijk gelijk ze bestaat; door te putten uit het volle menschenleven [...] de maatschappij een spiegel voor te houden, die naast de donkere schaduw, ook haar edele lichtzijde weerkaatst; [...] De kunst werkt verzoenend, maar tegelijk vuurt ze aan. Door het edelmenschelijke te sterken, verzwakt ze 't dierlijke in ons!Ga naar eind(87) Ook in deze citaten wordt een bepaalde opvatting van realisme verwoord. Ook deze auteurs vinden dat een kunstenaar de werkelijkheid met warmte en sympathie moet observeren en uitbeelden, of dieper moet doordringen dan de oppervlakte van de realiteit. Het werk van George Eliot lijkt zo hoog gewaardeerd te zijn omdat het een vorm van realisme concretiseert waarvan Nederlandse critici in deze periode warme | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorstanders waren. Deze visie op realisme is overigens niet iets geheel nieuws: de kern ervan is al aanwezig in 1841 in Potgieters standpunt dat een schrijver alleen realistische onderwerpen mag kiezen als hij in staat is de werkelijkheid met warmte weer te gevenGa naar eind(88). Men gebruikt tussen 1860 en 1881 de termen gezond, ethisch, oud-hollands, wijsgerig realisme. Als men daartegenover eenzijdig of ziekelijk realisme stelt of naturalisme keurt men, zoals te verwachten, de onkiesheid of zedeloosheid van deze literatuuropvatting af. Maar essentiëler is het verschil dat men ziet in de intentie bij de schrijvers die zich wenden tot de werkelijkheid. In het hier besproken materiaal hebben critici een grote waardering voor verschillende vormen van subjectiviteit bij de waarneming en weergave van de realiteit. Netscher zal in 1885 schrijven dat het naturalisme geen waarde hecht aan ‘den profetischen blik van een mensch’. ‘Geen autoriteit van den mensch meer, maar, in plaats daarvan, die der feiten’Ga naar eind(89). De lofzangen op het realisme van George Eliot bepleiten een precies omgekeerde verhouding. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 1
|
1860 | Adam Bede. |
Vertaald door A.D. Busken Huet-van der Tholl. Voorrede van A. Pierson. | |
Haarlem, A.C. Kruseman. | |
1861 | juni Silas Marner, De wever van Raveloe. |
Vertaald door Jac. van Westrheene-van Heijningen. | |
Amsterdam, P.N. van Kampen. | |
1861 | juli Silas Marner, De wever van Raveloe. |
Vertaling anoniem. | |
Deventer, A. ter Gunne. | |
1861 | aug. Herders en schapen, Drie novellen. |
Vertaald door Cd. Busken Huet. | |
Haarlem, A.C. Kruseman. | |
1861 | sept. De molen van Dorlcote. |
Vertaling anoniem. | |
Amsterdam, P.N. van Kampen | |
1864 | Romola. |
Vertaald door J.C. van Deventer. | |
Haarlem, A.C. Kruseman. | |
1867 | Felix Holt, De radikaal, Een verhaal. |
Vertaald door Jac. van Westrheene-van Heijningen. |
Sneek, Van Druten en Bleeker - Rotterdam, D. Bolle. | |
1870-1873 | Romantische werken. |
Nieuwe uitgave met inleiding en onder toezicht van P. Bruyn. | |
Sneek, Van Druten en Bleeker - Rotterdam, D. Bolle. | |
dl. 1: Novellen | |
dl. 2: Adam Bede | |
dl. 3: De molen van Dorlcote | |
dl. 4: Romola | |
dl. 5: Felix Holt, De radikaal | |
1872 | Marie Neve: Uit George Eliot. |
Haarlem, A.C. Kruseman. | |
1873 | Middlemarch, Een verhaal. |
Vertaald door Jac. van Westrheene-van Heijningen. | |
Sneek, J.F. van Druten. | |
1876 | Daniel Deronda. |
Vertaald door Jac. van Westrheene-van Heijningen. | |
Sneek, J.F. van Druten. | |
1878 | De opgeheven sluier, Broeder Jacob. |
Vertaald door J.B. Zwaardemaker-Visscher. | |
Sneek, J.F. van Druten. | |
1879 | Indrukken van Theophrastus Dinges. |
Vertaling anoniem. | |
Haarlem, De erven F. Bohn. |
Verschijningsdata van de Engelse uitgaven van het werk van George Eliot
1857 | Scenes of clerical life. In: Blackwood's Edinburgh Magazine. |
1859 | Adam Bede. |
1859 | The lifted veil. In: Blackwood's Edinburgh Magazine. |
1860 | The mill on the Floss. |
1861 | Silas Marner. |
1862-63 | Romola. In: The Cornhill Magazine. |
1864 | Brother Jacob. In: The Cornhill Magazine. |
1866 | Felix Holt, The Radical. |
1868 | The Spanish Gypsy, A poem. |
1871-72 | Middlemarch. |
1874 | The legend of Jubal and other poems. |
1876 | Daniel Deronda. |
1879 | Impressions of Theophrastus Such. |
Bijlage 2
Overzicht van de artikelen over George Eliot
Adam Bede
A. Pierson: Voorrede bij de eerste druk van Adam Bede 1860. |
C.P.: Het leeskabinet 1860:374-376. |
P.A. de G.: Zondagsblad juni 1860:34-40. |
bij de tweede druk: |
N.T.: Het leeskabinet 1864:95-96. |
: De tijdspiegel 1864, dl. 1:559-568. |
***S: Vaderlandsche letteroefeningen 1864, dl. 4:268. |
Silas Marner
: De Nederlandsche spectator 1861:228-230, 244-246. |
R.: De nieuwe recensent 1861, dl. 1:365-368. |
: Het leeskabinet 1861:289-292. |
W.A.J.: Vaderlandsche letteroefeningen 1861, dl. 3:546-548. |
L.A.H.: Vaderlandsche letteroefeningen 1862, dl. 3:38-41. |
: Boekzaal der geleerde wereld 1862, dl. 1:497-499. |
N.T.: Het leeskabinet 1862:37-38. |
C.: De tijdspiegel 1862, dl. 2:58-59. |
Herders en schapen
N.T.: Het leeskabinet 1861:346-350. |
: De tijdspiegel 1864:559-568 (zie Adam Bede tweede druk) |
De molen van Dorlcote
J.H.S.: De nieuwe recensent 1862, dl. 1:80-83. |
H.v.d.V.: Het leeskabinet 1862:33-37. |
L.A. Hissink: Vaderlandsche letteroefeningen 1862, dl. 3:167-172. |
: De tijdspiegel 1864:559-568 (zie Adam Bede tweede druk). |
Romola
Cd. Busken Huet: De gids 1863, dl. 2:95-121. |
: Middelburgsche courant 1864, nr. 113. |
Felix Holt
: De levensbode 1867:321-386. |
A.M.: Het leeskabinet 1867:182-184. |
P. Bruyn: Vaderlandsche letteroefeningen 1867, dl. 3:662-676. |
Keerom: De nederlandsche spectator 1867:237-238. |
S.F.W. Roorda van Eysinga: De tijdspiegel 1868, dl. 1:92-95. |
J. Hoek: Vaderlandsche letteroefeningen 1868, dl. 3:65-68. |
Romantische werken
P. Bruyn: Inleiding bij deel 1, 1870. |
: Het vaderland 1871, 17 juni (Romola). |
Tijdeman: Vaderlandsche letteroefeningen 1871, dl. 3:395-396 (Romola). |
: Onze tolk 1871-72:155 (De molen van Dorlcote). |
W.L.: Het leeskabinet 1873:196-198 (Adam Bede). |
: Onze tolk 1873-74:91-92 (Adam Bede). |
J. Hoek: De tijdspiegel 1874, dl. 1:310-312 (Novellen en Felix Holt). |
J. Hoek: De tijdspiegel 1877, dl. 2:170 (Adam Bede en Romola). |
Middlemarch
Cd. Busken Huet: Algemeen dagblad van Nederlandsch Indië 3 juli 1873. |
H.: De tijdspiegel 1874, dl. 3:225-226. |
J. Hoek: Vaderlandsche letteroefeningen 1874, dl. 3:272-277. |
W.L. te M.: Het leeskabinet 1874:17-19. |
Daniel Deronda
Aa: De nederlandsche spectator 1876:86-87. |
Cd. Busken Huet: Algemeen dagblad van Nederlandsch Indië 20 dec. en 21 dec. 1876. |
L.H.: De nederlandsche spectator 1876:377-379. |
De opgeheven sluier; Broeder Jacob
: De Amsterdammer 4 aug. 1878. |
: De portefeuille 1879-1880:99-100. |
Artikelen na het overlijden van George Eliot
: De portefeuille 1880-81:400-401. |
H.L. Berckenhoff: De nederlandsche spectator 1881:46-48. |
A. Pierson: De gids 1881, dl. 1:261-268. |
Cd. Busken Huet: Algemeen dagblad van Nederlandsch Indië 23 febr. 1881. |
N.C. Balsem: Mannen van beteekenis in onze dagen 1881:131-190. |
- eind(1)
- De Gids 1881, deel 1:261.
- eind(2)
- Dit artikel is voortgekomen uit mijn doctoraalscriptie De ontvangst van de romans van George Eliot in Nederland in de periode 1860-1881, Vrije Universiteit 1981, geschreven onder begeleiding van Prof. Dr. M.H. Schenkeveld.
- eind(3)
- T. Anbeek en J. Kloek: Literatuur in verandering, Voorbeelden van de vernieuwing van het proza tussen 1879 en 1887, 's-Gravenhage 1981:6. Zie ook hun artikel ‘Van idealisme naar naturalisme’. In: De negentiende eeuw 5 (1981), 3-30.
- eind(4)
- M.H. Schenkeveld: in: TNTL 99 (1983):65. Zie ook M.H. Schenkeveld: ‘Vormen van realisme’. In: De lastige ouderdom, De senex in de literatuur. Muiderberg 1981:82-98.
- eind(5)
- Cd. Busken Huet 1864:112.
- eind(6)
- Adam Bede, hoofdstuk 17.
- eind(7)
- Over G. Eliot: G.S. Haight: George Eliot, A biography. Oxford 1968. W.J. Harvey: The art of George Eliot. London 1969. B. Hardy: The novels of George Eliot, A study in form. London 1973.
- eind(8)
- R. Zuidema: ‘De vrouw van Busken Huet’. In: Haerlem, Jaarboek 1935:64.
- eind(9)
- In bijlage 1 wordt een overzicht van vertalingen gegeven. Marie Neve 1870 is een bloemlezing citaten uit Eliots werk. De tijdschriften besteden er geen aandacht aan. Indrukken van Theophrastus Dinges is een bundel essays en blijft daarom buiten beschouwing in dit artikel.
- eind(10)
- Zie voor de discussie over het vertaalrecht A.C. Kruseman: Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel gedurende de halve eeuw 1830-1880. Amsterdam 1886-87, dl.2:212vv, 224. Over het geval Silas Marner diverse berichten en ingezonden brieven in Nieuwsblad voor den boekhandel 1861.
- eind(11)
- Voor Silas Marner volgt men de editie Van Kampen.
- eind(12)
- Marita Mathijsen: De negentiende eeuw 1 (1977):13-25, 2((1978): 2-8, 4 (1980):2-13, 7 (1983):260-276.
- eind(13)
- Ook is gebruik gemaakt van Lijst van tijdschriften en periodiek verschijnende werken in Nederland, Bijvoegsel tot de Nederlandsche bibliographie van 1860 en 1863. En van de Catalogus van boeken in Noord-Nederland verschenen van den vroegsten tijd tot op heden. Samengesteld door de tentoonstellings-commissie der nationale tentoonstelling van het boek juni-aug. 1910.
- eind(14)
- Een steekproef leerde dat sommige tijdschriften die Kruseman ‘stichtelijke lectuur’ noemt en het repertorium op Brinkman onder ‘godgeleerdheid’ plaatst wel artikelen over literatuur of recensies bevatten (overigens vond ik hierbij geen enkele verwijzing naar Eliot), andere niet. Bij voorbeeld Waarheid in liefde, Stemmen voor waarheid en vrede, Bibliotheek van moderne theologie en letterkunde wel, Christelijk album en Bibliotheek van christelijke theologie en letterkunde niet. Ik heb deze categorie tijdschriften buiten beschouwing gelaten. Stuiversbladen en andere duidelijk populaire tijdschriften heb ik ook niet bestudeerd. Achter titels met het hoofdwoord ‘bibliotheek’ bleek soms een tijdschrift schuil te gaan, soms een seriewerk, soms een bloemlezing. Ik heb deze titels voor zover in het bezit van de UBA gecontroleerd. Het belangrijkste selectiecriterium gaf de CCP: veel tijdschriften zijn niet in (bij de CCP aangesloten) bibliotheken bewaard gebleven.
- eind(15)
- In frequent verschijnende tijdschriften zonder inhoudsopgave (Ons streven, Onze roeping, sommige jaargangen van Onze tolk) kan ik materiaal over het hoofd gezien hebben.
- eind(16)
- De reeks heet later Mannen en vrouwen van beteekenis in onze dagen.
- eind(17)
- J. Hoek en N.C. Balsem zijn predikant. A. Pierson, Cd. Busken Huet, P. Bruyn, S.F.W. Roorda van Eysinga leggen hun ambt van predikant neer. Tijdeman kan de advocaat J.W. of de predikant H.W.T. zijn. Beide schreven boekbeschouwingen in Vaderlandsche letteroefeningen. H.L. Berckenhoff is directeur van een P.T.T.-kantoor.
- eind(18)
- M. Mees-Verwey: De betekenis van Johannes van Vloten, Een bibliografie met inleiding, Santpoort 1928:328.
- eind(19)
- De eerste soort recensies bij voorbeeld L.A. Hissink 1862, de tweede soort bij voorbeeld Huet 1864, Bruyn 1870, en de artikelen na Eliots overlijden (behalve die in De portefeuille).
- eind(20)
- G. Wienold: ‘The concepts of criticism of literature and some uses of literature in education’. In: A.P. Foulkes (ed.): The uses of criticism, Frankfurt 1976, 111-131. H.T. Boonstra: ‘Van waardeoordeel tot literatuuropvatting’. In: De gids 142 (1979), 243-253.
- eind(21)
- Goethe: Huet 1881, Balsem 1881, Berckenhoff 1881.
Shakespeare: Bruyn 1870, Balsem 1881, Berckenhoff 1881.
- eind(22)
- Ch. Boissevain: ‘Iets over het lezen van romans’. In: De gids 39 (1875), 1:179.
- eind(23)
- W. Marten Westerman, brief d.d. 17 aug. 1860, geciteerd in J.W. Enschedé: A.C. Kruseman. Amsterdam 1899, dl. 1:490.
- eind(24)
- Onze Tolk 1873-74:92.
- eind(25)
- Busken Huet 1881.
- eind(26)
- Pierson 1860:1.
- eind(27)
- P.A. de G. 1860:35.
- eind(28)
- Boekzaal 1862:499.
- eind(29)
- Nederlandsche Spectator 1861:228.
- eind(30)
- De titelpagina vermeldt Cd. Busken Huet als vertaler. In het artikel van Zuidema (zie noot 8), in G. Colmjon: Conrad Busken Huet, Een groot Nederlander. Den Haag 1944, in Colmjon: De Nederlandse letteren in de negentiende eeuw, Schatgraven in platgetreden terrein, Amsterdam 1953, en in de alfabetische catalogus van de UBA wordt ten onrechte deze vertaling toegeschreven aan Huets echtgenote A.D. Busken Huet-van der Tholl, die Adam Bede vertaald had.
- eind(31)
- Een aantal alinea's komt woordelijk overeen met passages in Bruyns bespreking van Felix Holt in Vaderlandsche letteroefeningen 1867. Volgens H.P. Abrahams: De Middelburgsche Courant: van haar ontstaan tot de oprichting der Vennootschap ter voortzetting harer uitgifte: 1758-1874. 's-Gravenhage 1898.
- eind(32)
- H. 1874:225.
- eind(33)
- Hoek 1874:277.
- eind(34)
- Huet 1873:3.
- eind(35)
- In De portefeuille worden diverse feiten uit Eliots leven foutief weergegeven.
- eind(36)
- Bruyn 1864. Iets dergelijks in Berckenhoff 1881:47/48.
- eind(37)
- Bij voorbeeld: ‘zij schittert niet met den glans van phrasen [...], maar hare combinatiën zijn natuurlijk, verrasschend, treffend’ (J.H.S. 1862:81). Zie ook: Tijdspiegel 1864:565, Middelburgsche courant 1864, H.v.d.V. 1862:167/168. Compositie in: ‘de vorm [is] zoo schoon, de intrigue zoo ingewikkeld, de ontknooping zoo bevredigend’ (Hoek 1868:67). Zie ook: Middlemarch is te vergelijken met ‘een zwaren, breed uitgespreiden en doorluchtigen boom’, met ‘eikenboomen tusschen wier takken de vogelen zich nesten komen bouwen’ (Busken Huet 1874). Zie ook: Hoek 1874:274, L.H. 1876:377, Busken Huet 1876:20 dec.
- eind(38)
- Bruyn 1867:667.
- eind(39)
- Aa 1876:86.
- eind(40)
- Tijdspiegel 1864:566/567.
- eind(41)
- Hoek 1874:275.
- eind(42)
- H.v.d.V. 1862:37, 35/36. Hetzelfde bij Hissink 1862:168.
- eind(43)
- Tijdspiegel 1874:225.
- eind(44)
- P.A. de G. 1860:40. Zie ook Hoek 1874:273/274, H.v.d.V. 1862: 37, Hoek 1867:67.
- eind(45)
- Zie ook Tijdspiegel 1874:225, Amsterdammer 1878, Leeskabinet 1861:289, Levensbode 1867:323.
‘'t geheel [...] zal hem [= de lezer] aangenaam bezighouden’ (Levensbode 1867:323).
Vooral ‘'t laatste tijdperk van Silas Marners leven [...] zal hem boeijen’ (Nieuwe Recensent 1861:368).
‘gij zult u vermaken’ (J.H.S. 1862:81).
Eliot weet ‘beurtelings [...] de beste en meest verschillende snaren van het gemoed [...] te doen trillen’ (Busken Huet 1876:21 dec.). Het eerste boek van De molen van Dorlcote is ‘langdradig’ (H.v.d.V. 1862:35).
Over Middlemarch: ‘een roman van 4 deelen [...] vergt in een zoo praktische tijd als de onze te veel van het grootste gedeelte van het publiek’ (W.L. te M. 1874:18).
- eind(46)
- Boekzaal 1862:498.
- eind(47)
- Nederlandsche Spectator 1861:246. Met ‘hij’ bedoelt de recensent George Eliot. Hij kent blijkbaar nog niet de identiteit van de auteur achter het pseudoniem. Die was in Engeland eind 1859 vrij algemeen bekend. Pierson twijfelt in zijn inleiding bij Adam Bede nog aan de sexe van de auteur, al spreekt hij over ‘zij’ en ‘haar’. P.A. de G. 1860 is al op de hoogte.
- eind(48)
- C.P. 1860:375.
- eind(49)
- W.A.J. 1861:547.
- eind(50)
- Bruyn 1867:667.
- eind(51)
- Deze argumentatie niet in De Amsterdammer 1878 en in De portefeuille 1880-1881. Andere voorbeelden zie Bruyn 1867:663, Busken Huet 1864:112, 114/115, Tijdspiegel 1864:559, Hoek 1874:27.
- eind(52)
- Middelburgsche courant 1864.
- eind(53)
- Litterarische fantasiën en kritieken deel 8:129. In de oorspronkelijke versie in Algemeen dagblad van Nederlandsch Indië 1873 ontbreekt de laatste zin. W.J. Harvey schrijft in een opstel over de Engelse contemporaine receptie van Middlemarch: ‘Naturally enough, the Victorian reviewers say nothing of George Eliots failure to dramatize this area of experience’ met betrekking tot de ‘sexual experience’ in de roman. Zie ‘Criticism of the novel, contemporary reception’. In: B. Hardy (ed.): Middlemarch, Critical approaches to the novel. London 1967, 125-147.
- eind(54)
- Pierson 1860:8,9.
- eind(55)
- idem:9,10.
- eind(56)
- idem:12.
- eind(57)
- idem:10.
- eind(58)
- idem:11.
- eind(59)
- Pierson 1881:265.
- eind(64)
- Dit citaat en de volgende: Busken Huet 1881.
- eind(65)
- Bruyn 1870:8/9.
- eind(66)
- idem:13.
- eind(67)
- idem:8.
- eind(68)
- Bruyn 1867:676. Deze passage komt met een kleine wijziging ook voor in de bespreking van Romola in de Middelburgsche courant. De recensent (mogelijk Bruyn, zie noot 31) zegt daar Scherer te citeren. Hij doelt op het artikel van Edmond Scherer naar aanleiding van Silas Marner in Le Temps 12 juni 1861.
- eind(72)
- Zie ook het citaat uit Adam Bede op blz. 132 van dit artikel.
- eind(73)
- Berckenhoff 1881:47. Het citaat uit Adam Bede is afkomstig uit hoofdstuk 17. De vertaling is vrij en niet die van Busken Huetvan der Tholl.
- eind(74)
- Jane Wiebel-Hannay: George Eliot, The reception of her works and her personal standing during and after her lifetime. Hamburg 1971. D. Carroll (ed.): George Eliot: the critical heritage. London 1971. J.P. Couch: George Eliot in France, A French appraisal of George Eliot's writings, 1850-1960. Chapel Hill 1967. (N.B. Couch behandelt de receptie vanaf 1858, het jaar waarin Scenes of clerical life in het Frans vertaald wordt.) Ik heb geen literatuur in handen kunnen krijgen over de receptie in Duitsland.
- eind(75)
- Busken Huet geeft in 1881 ook het protestantse gezichtspunt als verklaring voor de geringe Franse belangstelling.
- eind(76)
- J.J. van Oosterzee: De vrouw en de nieuwe litteratuur, Eene voorlezing. Utrecht 1867. Het geciteerde staat op blz. 64 en 65. Ik weet niet wanneer en voor welk publiek Van Oosterzee zijn betoog gelezen heeft. J.J. van Oosterzee: orthodox hoogleraar theologie te Utrecht. Ook op het terrein van de letterkunde aktief.
- eind(77)
- idem:43.
- eind(78)
- idem:31.
- eind(79)
- P.H. Hugenholtz: ‘Godsdienst en letterkunde, Eene voorlezing’. In: Vaderlandsche letteroefeningen 1870, deel 2, 603-629. Ook over de contekst van deze lezing is mij niets bekend. P.H. Hugenholtz jr.: eerst N.H. predikant, richt later met zijn broer Ph. R. Hugenholtz in Amsterdam de Vrije Gemeente op, waar hij de eerste voorganger is. Hij hield veel lezingen.
- eind(80)
- Hugenholtz 1870:619.
- eind(81)
- idem:627,619.
- eind(82)
- idem:615.
- eind(83)
- idem:616.
- eind(84)
- Dickens, Thackeray, Bulwer, Kingsley, Kimball. Idem:629.
- eind(85)
- idem:625.
- eind(86)
- J. ten Brink: Letterkundige schetsen. Haarlem 1874-75, deel 2: 21,22,24.
- eind(87)
- H.L. Berckenhoff: Causerieën. Amsterdam z.j. [1878]:96/97,99,102.
- eind(88)
- E.J. Potgieter: ‘Kopijeerlust des dagelijkschen levens’. In: Kritische studiën, Haarlem 1891, derde druk, deel 1:343-420.
- eind(89)
- Frans Netscher: ‘Wat wil het naturalisme?’ In: Nederland 1885, 3:63-98. Het citaat op blz. 67.