Voortgang. Jaargang 5
(1984)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |||||||
Verkenning van Some memorandums of my life van R.M. van Goens
| |||||||
[pagina 82]
| |||||||
valia te wijten dat na de mooie en rijke biografie van wijlen prof. dr. J. Wille uit 1937 die de eerste levenshelft van Van Goens bestrijkt, aan deze ‘Weltmann’ slechts incidenteel aandacht is besteed. W.J. Noordhoek belichtte in 1954 Van Goens' periode in Wernigerode, in 1968 en 1969 verschenen bibliografische overzichten, J.C. Brandt Corstius editeerde in 1972 Van Goens' pleidooi voor de wetenschappelijke beoefening van de letterkunde, en P.J. Buijnsters bracht hem diverse malen ter sprake in de biografie over Hieronymus van Alphen.Ga naar eind1. Maar sinds 1973 is het stil; en de stilte duurt te lang. Relatief veel neerlandici houden zich bezig met het populaire proza van de 18e eeuw, sommigen concentreren zich op de roman, enkelen op de lezers van het literaire werk, enkelen op de methodische aspecten van de vakbeoefening, een enkeling richt zich op de biografie.Ga naar eind2. De aandacht voor grote en kleine figuren en hun persoonlijkheid lijkt bij alle concentratie op tijdsbeeld en genres, te worden verdrongen naar de zijlijnen. De literatuurhistoricus mag zich derhalve gelukkig prijzen wanneer er zich een geschrift aandient waarin zowel de contemporaine historische context als iets van de psychologische problemen van een groot man gestalte krijgen. | |||||||
OpzetEind juli 1789, als in Parijs het geschut van de patriottische burgers nog massaal knalt, sluit de Orangistische eenling Rijklof Michael van Goens in een Rousseau-achtig oord van zelfgekozen ballingschap in Zwitserland, de beschrijving van een levensfase af, zulks onder aanroeping van de ‘charming poplars’ uit Thomsons Seasons.Ga naar eind3. Wie zijn geschrift, Some memorandums of my life leest, krijgt echter niet de indruk dat het alleen of zelfs maar voornamelijk de natuur was die hem tot bezinnen en schrijven dwong; het verleden zelf drong zich sterk op. Van Goens, de man van de grote kwaliteiten, bevond zich in 1789 in weinig-benijdenswaardige omstandigheden. In de zomer van 1786, drie jaar ervoor dus, had hij na een aantal slepende en slopende conflicten met allerlei personen vol dépit de Republiek verlaten. Van hem kan men | |||||||
[pagina 83]
| |||||||
met recht zeggen dat hij uit ons land vertrok ‘om er nooit meer terug te keren’. Zijn achternaam liet hij vanaf het moment van voorgenomen vertrek schuil gaan achter het ‘Cuninghame’ van zijn Schotse moeder, een ingreep die hij aankondigde in de Gravenhaagsche vrijdagsche Courant van 6 januari 1786, en in onze taal heeft hij nooit meer willen publiceren. De haat jegens het vaderland schijnt er met de jaren niet beter op te zijn geworden, want in 1790 ontwerpt hij een opschrift voor zijn eigen graf dat eindigt met een bijtend adres aan zijn vaderland: ‘ingrata et invisa patria, nec ossa habebis’. Met vertrekken uit de Republiek ontdeed Van Goens zich wel van de dagelijkse kwelling te moeten leven tussen mensen die hij als zijn vijanden beschouwde, maar hij ontnam zich ermee ook zijn werk, de daaraan verbonden inkomsten, en de mogelijkheden via ‘de gebruikelijke wegen’, en dat waren de wegen van informele consultaties, weer aan werk te geraken. In Zwitserland vond hij wel contacten met zeer spirituele mensen zoals Johann Kaspar Lavater en Heinrich Jung Stilling, maar werk waarvan hij kon bestaan vond hij er nauwelijks. Kortom, Van Goens is rancuneus, en in materiële zin arm wanneer hij Some memorandums schrijft. In de volgende bladzijden zullen wij Some memorandums verkennen: allereerst de bronnen (A) en de inhoud (B); vervolgens zal zich de vraag aandienen met welke bedoeling Van Goens het kan hebben geschreven, welke zin het schrijven voor hem kan hebben gehad (C), en daarmee hangt samen de vraag of de tekst kan worden aangemerkt als een autobiografie (D). H.W.T. Tydeman, die in 1867 in de Handelingen van het Provenciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant een Nederlandse vertaling van de tekst het licht deed zien, schroomde niet dat te doen.Ga naar eind4. | |||||||
[pagina 85]
| |||||||
titelpagina KB 133 M 109
| |||||||
[pagina 86]
| |||||||
titelpagina KB 130 D1
| |||||||
[pagina 87]
| |||||||
Voorts bestaat nog (C) KB 130 D 1A map A nr. 8:
| |||||||
Zekerheden en onzekerheden.Hs. A lijkt, als wij even afzien van (het silhouet op) de titelpagina, vóór hs. B. te moeten worden geplaatst; het is wellicht als klad, mogelijk ook als origineel te beschouwen. Het is van Van Goens' hand. B. daarentegen lijkt het handschrift van een niet zeer geletterd afschrijver (zie beschrijving hs.). (C) duidt op de mogelijkheid dat Van Goens heeft overwogen Some memorandums I te laten eindigen op het moment van beschrijven van het vertrek uit Den Haag (hs. A p. 59, B. 47); de fase vanaf ‘I arrived at Basel’ tot het einde van A. en B. zou dan bij Some memorandums II zijn gedacht; ze zitten immers ingevouwen in de titelpagina daarvan; ons inziens' zijn ze door Van Goens gecopieerd van A. Het silhouet op de titelpagina van schriftje A brengt problemen met zich mee. Hoewel het hs. zegt te zijn afgesloten op 27 juli 1789, en ook de titelpagina dit jaartal draagt, is Van Goens' silhouet voorzien van de gegevens ‘Gerstenberg fecit Mainz 1793’ (Zie illustratie). Aan een vergissing hoeven wij niet te denken, want blijkens zijn dagboek bestelde Van Goens op 14 december 1793 bij de silhouetteur H.W. van Gerstenberg te Mainz zes grote en twaalf kleine silhouetten van zichzelf.Ga naar eind5. Nu zou de inconsistentie in de titelpagina van A geen probleem hoeven vormen, immers, tekst en titelpagina zonder silhouet zouden van 1789 kunnen dateren, het silhouet zou er later kunnen zijn opgeplakt. | |||||||
[pagina 88]
| |||||||
Maar er ontstaan moeilijkheden bij het kennisnemen van de maatregelen die Van Goens in maart 1791 bij codicil neemt: On trouvera dans mon secretaire un Ms. in folio, qui m'intéresse beaucoup, intitulé Some memorandums of my own life, avec ma silhouëte au titre. Je le legue à mon ami Bentinck sur dit, personellement, avec prière d' en faire faire deux copies, l'une pour mon Oncle, l'autre pour mon ami Crawfurd. Il pourra y avoir des circonstances, ou l'on jugeroit à propos de le faire imprimer. Je n'y ai point d' objection, Au contraire. Je ne recommande que la prudence.Ga naar eind6. In 1791 bestond er dus een manuscript, getiteld Some memorandums of my own life dat een silhouet op de titelpagina droeg. Aan hs-A kan men direct zien dat het daar-opgeplakte silhouet-Gerstenberg niet in de plaats is gekomen van een ander silhouet. Derhalve komt de gedachte op aan het hebben bestaan van een handschrift dat vóór A moet worden geplaatst. Deze gedachte wordt ondersteund door drie andere gegevens:
I suppose this scribling lall along to remain secret, nor ever to be to repass the sea again. (A. p. 56, B. p. 45) Deze zin is voor meer dan één uitleg vatbaar. In het eenvoudigste geval behelst zij een slordigheid (never to repass again). De parafrase kan luiden: ik neem aan dat de inhoud dezes discreet wordt behandeld, en dat dit geschrift effect zal hebben. Deze lezing kan gelden naast de beide andere. Indien het accent valt op ‘again’ moeten wij interpreteren: ik neem aan dat dit geschrift [...] niet nog eens de zee heen en weer zal oversteken. Ons handschrift A zou dan -op de passage in kwestie na- een copie zijn van een handschrift A1 dat eerder is verzonden, en is teruggekomen. Voorstadium van A of niet, het bestaan van een hs.-vóór A, lijkt duidelijk. | |||||||
[pagina 89]
| |||||||
Legt men echter in het bovengegeven citaat de nadruk op het woord ‘this’, dan wordt, in samenhang met drie andere aanwijzingen, de zaak duidelijker. Parafrase van de zin: ik veronderstel dat dìt geschrift (in tegenstelling tot het vorige) [...] niet wordt geretourneerd. Hier leeft de gedachte aan een eerder bestaan hebbend (en verzonden) stuk, anders van inhoud dan A. Deze gedachte nu lijkt ook te spreken uit de drie eerder in het materiaal gevonden indicaties, immers:
Het manuscript in folio, dat wij gemakshalve F zullen noemen, bestond nog op 4 december 1800, gelijk blijkt uit Van Goens' tweede codicil: Alles was Papieren [...] bei mir gefunden wird, soll [..] meinem besagten Bruder Hn van Alphen, übergemacht werden. Und so ändere ich hiermit [...] Dispozitionen und sollten dieselben als nicht gemacht angesehen und gefasst werden. (NB. Das wichtigste unter meinen Papieren ist ein Pacquet, worin ein MS. in folio betitelt Some memorandums of my own life.Ga naar eind(7.) En nu raken wij het spoor bijster, want zoals uit de bronnenbeschrijving is gebleken, beschikken wij alleen over de handschriften A en B. Lijkt F te zijn verdwenen, van des te meer belang lijkt het te weten wat er met A gebeurde. In 1789 solliciteerde Van Goens bij Lord Dover (Sir Joseph York, 1724-1792), hoog regeringsambtenaar te Londen die vóór 1780 in de Republiek werkzaam was geweest, naar de post van zaakgelastigde voor de Britse kroon in Bern. Het hof schijnt onwillig geweest te zijn en de wens bleef onvervuld. Bij een herhaling van de sollicitatie, in 1796 gericht aan Sir William Pitt, Brits eerste minister, herinnert Van Goens Pitt eraan dat Lord Dover zijn (Van Goens') belangen altijd goed had behartigd. Wil Pitt diens rol overnemen? Over Dover schrijft hij: | |||||||
[pagina 90]
| |||||||
That worthy Nobleman, whose memory will be ever dear to me, preserved his Gracious regards for me to his latest breath; and hem I occasionally entrusted with a more extensive sketch of my history and conduct in Holland.Ga naar eind(8.) Deze ‘sketch’, die tussen 1798 en 1792, het jaar waarin Lord Dover overleed, bij de laatste moet zijn bezorgd, moet wel Some memorandums zijn geweest. De formulering duidt op een voor Pitt gemakkelijk-toe-gankelijk geschrift, en daarom zal het in Engeland hebben gelegen. De hoop uitgesproken in het slot van Some memorandums dat het geschrift niet zou terugkomen, lijkt te zijn vervuld.Ga naar eind9. Ons handschrift A krijgt daarmee de status van òf klad òf copie van AX dat naar Lord Dover ging; gezien de doorhalingen denken we met een klad te doen te hebben. Samengevat: wij veronderstellen dat er heeft bestaan een manuscript -F, in folio, getiteld Some memorandums of my own life, daterend van voor juli 1789, met silhouet-Van Goens op de titelpagina, manuscript dat waarschijnlijk hetzelfde is als het handschrift dat terugkwam uit Engeland en verloren ging. Het werd gevolgd (en in bedoeling vervangen) door een manuscript AX, getiteld Some memorandums of my life, dat tussen 1789 en 1792 naar Lord Dover ging, en waarvan A het klad is. | |||||||
B. De inhoudWaarover spreekt Van Goens, welke memorandums noteert hij en hoe doet hij dat? Zijn herkomst doet hij in één bladzijde af, net als de eerste achttien jaar van zijn leven; op pagina twee van het handschrift is hij al aangeland bij het professoraat, en vier bladzijden verder heeft hij deze acht jaar durende periode al ‘beschreven’. Op p. 13 is hij, ruim dertig jaar oud, in het betekenisvolle jaar 1781, het jaar van de openlijke opkomst van de patriotten, het jaar ook van zijn eigen geruchtmakend pamflet, het Politiek Vertoog. En hier komt de auteur ter zake. Vanaf dit punt tot anderhalve bladzijde voor het einde van de tekst handelt deze over het politieke leven van Van Goens tussen 1781 en 1786. In de laatste anderhalve pagina wordt globaal iets verteld over de drie jaren die lagen tussen het vertrek uit de Republiek en het moment van afsluiten van het manuscript, 27 juli 1789. Het zijn de drie jaren | |||||||
[pagina 91]
| |||||||
die op de losse vellen (C) zijn beschreven, en die daar gevouwen zitten in de titelpagina van een tweede deel Some memorandums. Some memorandums-I handelt kortom hoofdzakelijk over de laatste vijf jaar van Van Goens' leven in de Republiek; het verre verleden wordt uiterst beknopt afgehandeld, het relatief-nabije verleden, de jaren 1781-1786 die het leven in ons land zo ondraaglijk maakten dat hij vertrok, vormen met 70% van de tekst het pièce de résistance van het geschrift. De vragen welke memorandums Van Goens noteert en op welke wijze hij schrijft, beantwoorden wij door middel van een gedeeltelijk uit citaten bestaande samenvatting van de tekst. Deze intuïtieve benadering moge het ‘nadeel’ van subjectiviteit in zich dragen, wij schatten dit gevaar niet groter dan de vertekening die optreedt als gevolg van het uitvoeren van ‘beredeneerde stappen’, want ook voor die stappen geldt: ‘Welche Theorie mann wählt, das hängt davon ab, was für ein Mensch mann ist.’ Terwille van de eenvoud citeren we uit Tydemans vertaling. Politieke loopbaan is hem als lokaas voorgehouden; alleen op aandrang van anderen heeft hij de post als magistraat van Utrecht aanvaard (42), veel offers heeft hij ervoor gebracht, veel beroemde geleerden (onder wie Malesherbes) voorspelden hem moeilijkheden: ‘Gij zult er een afkeer van krijgen evenals ik’ (45). Hij, Van Goens, werd als magistraat o.a. belast met toezicht op de universiteit, zijn pogingen moderniseringen in te voeren leden schipbreuk op vadsigheid van het personeel- echter, onveranderlijk was zijn genegenheid voor de prins (48)- de eerste jaren verliepen vrij rustig- met het optreden van J.D. van der Capellen tot den Pol kwam daar een einde aan. ‘Maar ik moest de toekomst niet vooruit loopen’ (49)- onbaatzuchtig bleef hij werken voor de goede zaak, d.i. de zaak van Oranje (52)- hachelijkste punt van mijn leven, ‘maar ook evenzeer van het land dat het ongelukkig mijn plicht was te dienen’ (53)- verachting natie (54)- genese het Politiek vertoog: uit tijdverdrijf, tijdens herstel van geelzucht, pamflet geschreven- hele natie in rep en roer, actief tegen hem in eigen magistraat (56-70)- eveneens genese van De seven dorpen in brand (70-72), ‘een ander klein vergrijp’ (70). Intussen uitstapje naar Den Haag; aldaar ‘met de meest vleiende toejuiching ontvangen’ (72). De hertog van Brunswijk verlangde hem te zien en sprak met ‘de grootste openhartigheid’; later verweet de natie hem (Van Goens) de ‘voorgewende intimiteit’ met B. (73). Ook contacten met de Prins van Oranje: ik ‘was inderdaad zijn bijzondere vriend’ (73); prins vereerde hem herhaalde malen met een mondgesprek (73)- hij (Van Goens) bood zijn diensten aan. ‘Ik verzocht alleen in het kwade uur, ter wille van de algemeene zaak, zoowel als voor mij zelven, niet geheel opgeofferd te worden. Deze verzekering werd mij confidentieel gegeven door allen die hem naderden en 't meest zijn vertrouwen genoten.’ (75) | |||||||
[pagina 92]
| |||||||
| |||||||
[pagina 93]
| |||||||
fout-uitpakkende beslissingen de schuld. (102). Tenslotte meende men dat hij een aanstelling had gekregen als raadsheer van de prins met een aanzienlijke bezoldiging. Dit was hem te veel. Het bracht ‘eindelijk het besluit tot rijpheid mij toe te staan, en zelfs mij de middelen gemakkelijk te maken, het land te verlaten!’ (103) | |||||||
IndrukkenHet lijkt direct duidelijk dat Van Goens in deze memorandums slechts één facet van het leven in de jaren 1781-1786 belicht. Hoe fragmentarisch en hoe eenzijdig hij vertelt, kan uit de samenvatting zelf worden opgemaakt en wij zullen er aanstonds meer plaatsen van geven. De eenzijdigheid loopt ook in het oog wanneer men zich realiseert wat Van Goens allemaal nìet vertelt. Daarbij is niet zozeer in het geding het onvermeld laten van allerlei feiten; immers, de titel Some memorandums toont dat er een zekere selectie heeft plaatsgevonden. Van belang lijkt dat van de geestelijke houding, en geestelijke rijkdom die de Van Goens van voor-1781 kenmerkte, in Some memorandums zo weinig doorklinkt. De openheid en onbevangenheid die zijn godsdienstig, historisch en literatuurtheoretisch onderzoek tekenden, zoekt men tevergeefs. Tolerantie, een begrip dat hij hoog in het vaandel hadGa naar eind10., men vindt het nergens. En misschien is de reductie van zijn optiek in Some memorandums wel het pijnlijkst merkbaar waar hij mensen beschrijft: niets meer van een wijs en dus relativerend oordeel. In plaats daarvan de benauwde | |||||||
[pagina 94]
| |||||||
visie van een man die zich gepasseerd, bedrogen, in de steek gelaten, bijna vergiftigd, doodgewenst, machteloos en geïsoleerd weet. In Some memorandums dus geen sporen van het rijke geestelijke verleden. Maar niet alleen de geestelijke erfenis van voor-1781 lijkt buiten spel gezet; in Some memorandums ontbreekt ook ieder teken van de geestelijke ervaringen, en van de invloed die deze moeten hebben uitgeoefend op het dagelijks leven, die Van Goens tussen 1781 en 1786, de beschreven periode dus, bezighielden. De tekst verandert volkomen van toon vanaf het moment dat de aankomst in Zwitserland wordt beschreven (dus vanaf ‘I arrived at Basel’, d.i. bij inzet van het deel dat wellicht bij Some memorandums-II was gedacht; zie bij bronnen (C)). Hij meldt (p. 106) de gesprekken met William Gomm die niet over publieke zaken gingen, en inderdaad was hij met Gomm, secretaris van de Britse ambassadeur in Den Haag, overeengekomen dat van hun gemeenschappelijke belangstelling voor het denken van Emanuel Swedenborg nooit een derde iets zou weten. Maar waar zijn de tekenen van de bevrijdende werking die de kennismaking met het werk van de mysticus op hem uitoefende? Hij stelde een memorandum op naar aanleiding van de Swedenborg-studies; uit deze aantekeningen, èn uit de correspondentie met Gomm blijkt hoeveel de Swedenborg-concepten voor hem betekenden, met name in samenhang met zijn moeilijke persoonlijke situatie. Hij las de boeken met gretigheid, ‘particularly on account of their being so congenial to (his) present situation and disposition of Mind’.Ga naar eind11. De occupatie met de mislukte carrière en de slechte behandeling is zo sterk geweest, dat de spiritualiteit en de spirituele ervaringen die in het beschreven levenstijdvak wèl een rol speelden, niet tot het later daarvan gegeven beeld konden doordringen. | |||||||
Andere tekenen van beperking.Een meer gedetailleerde kennismaking met de tekst bevestigt de indruk dat Van Goens zeer geoccupeerd schreef. 1. Hij documenteert zich uitvoerig, en doet dit frequent. Ongeveer een zesde deel van de tekst bestaat uit noten die vrijwel alle een adstruerend karakter lijken te dragen; bovendien roept hij ìn de tekst herhaaldelijk getuigen aan (p. 35,45). | |||||||
[pagina 95]
| |||||||
2. Van Goens benadrukt de onfeilbaarheid van zijn visie, zich beroepend op het feit dat hij de enige is die werkelijk alles weet: Er is over dit onderwerp (Politiek Vertoog) zooveel gepraat, geschreven en gedrukt geworden, waarvan geen levende ziel behalve ik den wezenlijken toedracht weten kon, en ik erken gaarne in deze omstandigheid zulk een onmiddellijke leiding der Voorzienigheid, dat het wel der moeite waard is hier, voor de eerste maal duidelijk en naar waarheid, de toedracht der zake mede te delen. (p.56) 3. Van Goens rechtvaardigt met regelmaat zijn mislukkingen, deze toeschrijvend aan onwillige derden; en met nog grotere regelmaat wijst hij vooruit naar de rampen die hem later zullen treffen, en waarvoor hij door (juist) verstandige mensen al op grote afstand was gewaarschuwd. (‘Gelukkig indien ik den wensch had opgevolgd van die waardige vrouw’, p. 34; ook p. 48,49,53,63). 4. Van Goens benadrukt bij herhaling zijn trouw aan de prins; soms lijkt er sprake van identificatie van eigen heil met dat van het vaderland en/of dat van Willem V (p. 102). Deze parallellie zou ook los van de persoon van Van Goens aandacht van onderzoekers verdienen: vele laatachttiende-eeuwse teksten vertonen dit soort metaforen. Topen? Tekenen van groeiend nationaal besef? Pogingen zich te koesteren in de sfeer van het hof? Neiging het hof te redden, juist in deze tijden van ondergaande monarchieën? 5. De tekst is toegeschreven op Engeland: afkomst, vriendschap Bentinck en Prins van Oranje, anti-Amsterdam pamflet, het slot, waaruit sympathie voor Thomsons tekst spreekt (voor het element ‘natuur’, met name de populieren, kiest hij niet Rousseau); ondersteunt hij Thomsons vaderlandse gevoelens? | |||||||
C. Het waartoe en het waaromDe practische bestemming van het geschrift lijkt wel te reconstrueren. De adressering/opdracht aan Lord Dover geeft daarvoor aanwijzingen. Dover was de man bij wie Van Goens in 1789 solliciteerde en die hij een ‘sketch’ bezorgde. De practische bedoeling van Some memorandums | |||||||
[pagina 96]
| |||||||
zal in eerste instantie zijn geweest die van explicatie (en justificatie) inzake de gestrande carrière, maar zulks informeel en ten opzichte van een bekende of iemand van wie Van Goens mocht aannemen dat hij hem welgezind was. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat Some memorandums op zichzelf als rechtstreeks sollicitatieschrijven is opgezet; een kind kon immers zien dat een dergelijke tekst alles in zich had om de auteur ervan voorgoed ongeschikt te verklaren voor een diplomatieke post. En ook Van Goens, al was hij dan belanghebbende bij uitstek, moet dat hebben ingezien. Bij het geven van uitleg en toelichting op minder formeel niveau daarentegen, kon een sterk persoonlijke visie juist duidelijkheid scheppen. Een tweede practische bestemming lijkt te zijn geweest: publicatie. Althans in de eerste jaren moet die gedachte hebben geleefd (vgl. het codicil van 1791); iets minder ver dan publicatie gaat de mogelijkheid dat het geschrift ook voor de prins zelf was bestemd; hij legateerde het immers in 1791 aan Bentinck, een indirecte weg naar Willem V. In psychologische zin lijkt Some memorandums een tekst waarin Van Goens met één diep in zijn leven insnijdende kwestie in het reine tracht te komen; zijn houding is echter een verdedigende, de getuigen die hij oproept moeten à décharge werken. De open-analyserende houding die wij van hem kennen, lijkt hier in haar tegendeel verkeerd. Door de gesloten en eenzijdige visie op de zaak blijft hij in wrok omzien, en alleen op grond daarvan al zou men verwachten dat het schrijven van deze memorandums in psychologische zin haar doel niet heeft bereikt. De geschiedenis lijkt deze veronderstelling te bevestigen, want Van Goens blijft over de zaak schrijven, en de memoranda die hij na 1789 nog maakt, lijken zich in toenemende mate te concentreren rond de figuur van de prins van Oranje die hij zo graag als staatssecretaris had gediend, en aan wiens hof hij zich thuisvoelde of wilde thuisvoelen. De afbraak van Willem V zet in Some memorandums langzaam in. Het citaat zij herhaald: | |||||||
[pagina 97]
| |||||||
De Prins zelf, nooit in staat om willens en opzettelijk iemand te misleiden, zeide mij, dat hij waarlijk ten einde raad was, wat te bedenken, daar er op 't oogenblik niets open was. Ik dacht aan vroeger verzuimde gelegenheden, maar zweeg stil. Ik had inderdaad medelijden met hem, ik zag inderdaad dat hij er onder gebukt ging. Al de anderen beschouwden de zaak als minder moeielijk. p. 93. Voor Van Goens moet het al heel veel hebben betekend, zich dit te realiseren: hij bekent zich de zwakheid van de prins, en direct heeft hij medelijden met hem. Na Some memorandums volgt het grafschrift van 1790. Dit bevat na de verwensing aan het vaderland nog een pijnlijke climax in de verwijzing naar Psalm 118, 9. In 1790 weet Van Goens dus al: ‘Het is beter tot den Heere toevlucht te nemen, dan op prinsen te vertrouwen.’ Het proces zet zich voort: op deze plaats herhalen we dat Van Goens in 1791 Some memorandums aan Bentinck legateerde en van publicatie sprak. In 1792 schrijft hij Lavater over de geringe menselijkheid van vorstelijke personen.Ga naar eind12. Daarna groeiden de memoranda aan tot een reeks: Pitt ontvangt in 1796 een memorial, in 1797 een daar bijbehorend Postscriptum; vervolgens schrijft Van Goens Verfolg meiner Geschichte seit Maij 1797, en een 2e Verfolg meiner Geschichte, geïntituleerd ‘Affaire mit dem P.v.O.’. Deze ondertitel, die strikt genomen natuurlijk alleen bij het 2e Verfolg hoort, ‘verraadt’ naar onze indruk de essentie van de hele geschiedenis. Van Goens, geïsoleerd en machteloos, bleef schrijven, om eerherstel, om een baan en om geld. Noordhoek, die een iets latere levensperiode van Van Goens belicht, meent dat ‘het achterstallige jaargeld van de prins van Oranje’ voor Van Goens ‘een obsessie’ werd, en noemt zijn gedrag in menig opzicht pathologisch. Hij schetst hem als haatdragend, driftig, hooghartig en verre van gelukkig.Ga naar eind13. Tekenen daarvan kan men- achteraf kijkend- zeker al aanwijzen in de memoranda uit de periode voor-Wernigerode. Van Goens, frappant, frappant toujours, klopte al ruim voor 1789 aan een gesloten deur. Met zijn gedrag overschaduwde hij een mogelijk ‘feitelijk’ gelijk. Welke houding Willem V in de loop der jaren precies jegens hem heeft aangenomen, is hier niet onze zaak; wel telt dat de relatie in ieder geval lopende de memoranda en brieven, verslechterde. | |||||||
[pagina 98]
| |||||||
Uit de correspondentie tussen de prins en de erfprins blijkt dat zij Van Goens van lieverlee gingen beschouwen als een lastige horzel.Ga naar eind14. | |||||||
Some memorandums éen autobiografie?H.W.T. Tydeman kondigde zijn vertaling van Some memorandums aan als ‘Eigen levensbeschrijving van R.M: van Goens’ en sprak, zoals werd opgemerkt, in de inleiding van de ‘autobiografie’ (p. 22). Wij zouden deze karakterisering niet willen overnemen. De autobiografie is de laatste jaren geliefd onderwerp van studie geworden, en daarmee is ook de definitie van het begrip tot een kwestie uitgegroeid. Het is echter niet nodig zich in het debat-om-de-definitie te verliezen, zoals het evenmin nodig is uit angst voor onwetendheid de genrevraag dan maar te ontlopen. Wij nemen een eenvoudige omschrijving als uitgangspunt, een omschrijving die zowel de cultuurhistoricus Georges Gusdorff als de literatuurhistoricus Georges May als de structuralist Philippe Lejeune, kan bevredigen, en noemen een autobiografie een geschrift waarin de auteur, terugkijkend op zijn gehele leven en zijn gehele persoon, die eigen persoon en het eigen leven analyserend beschrijft.Ga naar eind15. Deze definitie geven, is inzake Some memorandums de genrevraag beantwoorden. Het is immers duidelijk dat de auteur niet terugkijkt op zijn gehele leven, niet zijn gehele persoon beschouwt, en niet een analyserende houding inneemt. Vatten wij alles samen: Van Goens schreef een reeks geschriften over dezelfde zaak, sommige elkaar overlappend (F-Some memorandums I-Memorial Pitt), andere op elkaar aansluitend (Some memorandums-II (C)-Verfolg meiner Geschichte - 2e Verfolg meiner Geschichte). Some memorandums I beschouwden wij. Een autobiografie kan men dit geschrift niet noemen: de partialiteit van de beschreven episode en van de beschreven fenomenen, maar vooral het ontbreken van iedere poging tot analyse, staan die benaming in de weg. Van de ‘découverte de soi’ die veel laat-18e-eeuwers tot grote hoogten en diepten brengt, toont de anders zo diepzinnige Van Goens ons hier heel weinig. | |||||||
[pagina 99]
| |||||||
Als mogelijk ‘Rehabilitationsschrift’ of als geschrift dat hindernissen op de weg naar een betrekking moest wegnemen, heeft het zijn doel gemist, en in psychologische zin kan het nauwelijks hebben gefunctioneerd. Met Noordhoek moet men clementie hebben voor de hoogbegaafde en uiterst gevoelige Van Goens. Maar Noordhoeks argumentatie voor de clementie (Van Goens' geleerdheid zou groter zijn dan zijn karakter) klinkt wel erg globaal. Men kan vaststellen dat Van Goens' pogingen, middels de memoranda een groot probleem op te lossen, niet slaagden. Omzien in wrok mag niet duren.Ga naar eind16. |
|