Voortgang. Jaargang 3
(1982)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
O Velser Ridder vleyt ghy u met sulcken wraeck!Ga naar eind*
| |
[pagina 28]
| |
Natuurlijk staat De Waards visie haaks op de interpretaties van Veenstra, Lenselink en RensGa naar eind(5.), die allen Geeraerdt van Velsen beschouwen als de tragische hoofdpersoon van het stuk, hoewel zij de kwestie vanuit verschillende, contemporaine invalshoeken benaderen. Het is een moeilijk dilemma waarbij we ons moeten afvragen of een benadering aan de hand van een twintigste-eeuws handboek voor dramaturgie tot een betere interpretatie leidt dan een zorgvuldige analyse vanuit de contemporaine literaire theorie en moraalfilosofie. Ik vrees dat een analyse aan de hand van Balthazar Verhagen ons in dit geval op dwaalwegen leidt, omdat we dan met de interpretatie van het stuk in grote problemen komen. Laten we eens aannemen dat De Waard gelijk heeft en Floris de hoofdpersoon is van het stuk. Waarom heeft Hooft hem dan niet tot titelheld van zijn treurspel gemaakt? Terecht merkt De Waard op dat W.A.P. Smit erop heeft gewezen dat het geen vanzelfsprekende zaak is dat de titelheld van een tragedie tevens de hoofdpersoon isGa naar eind(6.), al is dat in veel gevallen natuurlijk wel zo. Smit heeft het daarbij over de toneelpraktijk van Vondel, die natuurlijk niet volledig overeen hoeft te komen met die van Hooft. Smit constateert dat er bij Vondel drama's voorkomen, waarbij wij onmogelijk tot een bevredigende interpretatie (kunnen) komen indien wij de titel beschouwen als indicatie omtrent de dominerende betekenis van de daarin genoemde perso(o)n(en).Ga naar eind(7.) Deze constatering houdt tevens in, dat er een groot aantal stukken van Vondel is waar we de titel wel moeten zien als een indicatie omtrent de overheersende positie die de titelheld in het stuk heeft. In dit verband is het van belang eens te kijken naar de toneelpraktijk bij Hooft en ons af te vragen hoe zijn titels functioneren. Nemen we Ariadne, een stuk sedert de druk van 1614 bekend als Theseus en Ariadne, een titel die de drukkers eraan gegeven hebben en zo laatstelijk nog uitgegeven door De Witte.Ga naar eind(8.) Bij zijn bespreking van deze editie merkte Zaalberg op: Kenden we het ‘spel’ alleen uit de handschriften, het zou nooit anders dan Ariadne worden genoemd. Maar Jan Gerritsz. in de Cas heeft er de beter verkopende titel Theseus en Ariadne aan gegeven, Brandt heeft die in zijn Leeven overgenomen, en we zitten er mee tot de huidige dag.Ga naar eind(9.) De handschriften van het stuk dragen de titel Ariadne, een titel die in overeenstemming is met de bedoeling van het stuk, want niet Theseus, maar Ariadne is het centrale personage ‘aan wie de grondgedachte geïllustreerd of gedemonstreerd wordt’Ga naar eind(10.). We zien hier dus dat de titel die Hooft voor zijn spel kiest, een duidelijke indicatie bevat voor de dominerende plaats die de titelheldin in het drama inneemt. Bij Granida is de titelaanduiding in eerste instantie voor ons problematischer, want zoals Hoofts eerste drama Achilles en Polyxena heette, zo zou voor ons zijn derde stuk Granida en Daifilo als titel kunnen hebben. Wat echter voor een twintigste-eeuwse lezer vanuit zijn wereldbeeld aanvaardbaar is, hoeft dat voor een lezer of toeschouwer uit de | |
[pagina 29]
| |
renaissance niet te zijn, omdat deze het stuk vanuit een andere invalshoek benadert, waarbij de hiërarchische verhouding tussen mensen veelal bepalend is. Anders dan bij zijn eerste drama kan Hooft de beide hoofdpersonen uit Granida niet in de titel noemen omdat zij niet gelijkwaardig zijn. De personages Achilles en Polyxena zijn dat wel, beiden zijn van vorstelijke afkomst en staan op dezelfde hoogte in de hiërarchie. Met de beide hoofdrolspelers van Granida is dat niet het geval. Granida is de dochter van de koning, prinses van den bloede, Daifilo van afkomst slechts een eenvoudige herder van het platteland, al mag hij dan, in dienst van Tisiphernes, in de omgeving van het hof verkeren. Deze sociale ongelijkheid heeft ook gevolgen voor hun rol in het stuk: hierin moet Granida de dominerende persoon zijn, want als gevolg van het hiërarchische denken van de renaissanceGa naar eind(11.) kan alleen Granida de effectieve beslissingen nemen die kunnen leiden tot een verbintenis met de herder Daifilo. Deze kan als het erop aankomt, niets anders doen dan afwachten en hopen, zijn lot ligt in de handen van Granida. Opnieuw een aanwijzing dat Hooft zorgvuldig omgaat met het kiezen van zijn titels. Over Hoofts laatste treurspel Baeto kunnen we kort zijn. Het stuk draait zozeer om de lotgevallen van Baeto, dat er geen twijfel aan kan bestaan dat titelheld en centraal personage met elkaar samenvallen. Deze kleine uitweiding over Hoofts toneelpraktijk maakt duidelijk dat zijn titels kunnen worden opgevat als een indicatie voor de dominerende plaats die de betreffende personages in het stuk innemen. Het zou dan toch hoogst verwonderlijk zijn als Hooft in Geeraerdt van Velsen plotseling van deze praktijk afweek en een stuk schreef waarin de titelheld niet samenviel met het dominerende personage. De manier waarop Hooft met zijn titels blijkt om te gaan, vergroot mijn wantrouwen in de juistheid van De Waards analyse. Belangrijk is ook te weten welk inzicht Hooft had in de structuur van het drama. Tenzij hij Daniel Heinsius' De Tragoediae Constitutione van 1611 onmiddellijk na verschijnen had bestudeerd, zal zijn kennis van en inzicht in het drama niet een vastomlijnd geheel zijn geweest, maar veeleer uit allerlei losse elementen hebben bestaan, die hij uit de klassieke en eigentijdse literatuur had afgeleid. Rens heeft wel gesuggereerd dat Geeraerdt van Velsen de weerslag in de praktijk zou zijn van Heinsius' theoretisch geschrift, maar heeft die suggestie ook weer afgezwakt.Ga naar eind(12.) Wel staat het voor hem vast dat Hooft met zijn tragedie, ondanks alle senecaanse elementen die erin voorkomen, een aristotelischklassieke tragedie heeft nagestreefd. Hoezeer Rens hier ook van overtuigd is, tegelijkertijd moet hij vaststellen dat we niet weten welke invloeden Hooft heeft ondergaan, zelfs niet eens of hij na het verschijnen van De Tragoediae Constitutione kennis heeft genomen van dit geschrift. Ook onze kennis van de betrekkingen tussen Heinsius en Hooft is te gebrekkig om veel houvast te kunnen bieden. Natuurlijk kan de Amsterdamse burgemeesterszoon in de jaren 1606 en 1607, toen hij in Leiden studeerde, kennis hebben genomen van de literaire theorieën van Heinsius door bij de befaamde hoogleraar colleges te lopen, zoals Knuvelder en anderen hebben gesuggereerd.Ga naar eind(13.) Een aantrekkelijke gedachte, die echter door Grootes nogal ondergraven is, als hij aannemelijk maakt dat de juridische student Hooft in de praktijk weinig te zoeken had bij de graecus Heinsius.Ga naar eind(14.) Voor zover we kunnen reconstrueren uit de bewaard gebleven briefwisseling, schijnt het dat de betrekkingen tussen | |
[pagina 30]
| |
beide dichters spaarzaam zijn geweest. We beschikken over de brief van 1610 waarin Hooft solliciteert naar de vriendschap van Heinsius met een lofdicht op diens tragedie Auriacus sive libertas sauciaGa naar eind(15.), niets wijst echter op een intensief contact tussen de Leidse geleerde en de Muider drost na 1610. Dan is er de brief uit 1615 van Heinsius aan Hooft waarin de Leidenaar als dank voor het lenen van een Frans boekje, zijn De Tragoediae Constitutione aan Hooft zendt. Vooral deze brief heeft tot veel vragen aanleiding gegeven. Moeten we uit deze brief concluderen dat Hooft het tractaat van Heinsius dan pas onder ogen krijgt? Hoe intrigerend dit voor ons ook mag zijn, we moeten helaas vaststellen dat we over geen enkele aanwijzing beschikken dat Hooft De Tragoediae Constitutione voor 1615 heeft gekend.Ga naar eind(16.) Misschien is het dan toch veiliger ervan uit te gaan dat Hoofts inzichten in het drama berusten op de praktijk bij Seneca, op datgene wat hij eventueel in Frankrijk en Italië heeft gezien en gelezen en op de neolatijnse tragedies van Grotius en Heinsius. Vooral diens Auriacus uit 1602 heeft grote indruk op hem gemaakt, want in de Reden van de Waerdicheit der Poesie, die tussen 1610 en 1615 is ontstaan, plaatst hij het stuk op de voorgrond.Ga naar eind(17.) Helaas heeft Hooft niet, zoals Vondel, voortdurend in opdrachten en voorwoorden verantwoording afgelegd van datgene waar hij mee bezig was, zodat we bij hem niet het groeiend inzicht in het wezen van het drama van drama tot drama kunnen volgen, maar hoogsten kunnen afleiden uit de inhoud van zijn stukken zelf. Juist het feit dat we zo weinig weten over Hoofts theoretische inzichten, en de achtergrond ervan, vergroot de kans dat een analyse aan de hand van Balthazar Verhagen tot verkeerde conclusies leidt en Hoofts bedoelingen met zijn stukken geen recht doet. Blijkbaar is De Waard in dit opzicht toch ook niet helemaal zeker van zijn zaak, want hij houdt nadrukkelijk de mogelijkheid open dat Hooft Geeraerdt van Velsen als hoofdpersoon van het stuk heeft bedoeld.Ga naar eind(18.) Om achter Hoofts bedoelingen te komen is het nodig de beide personages Floris en Geeraerdt van Velsen nader te bekijken en te onderzoeken of er na datgene wat er al over de beide tegenstanders is geschreven, nog nieuwe elementen naar voren kunnen worden gebracht en of oude argumenten misschien moeten worden aangescherpt of in een iets breder perspectief geplaatst. Veenstra en Lenselink hebben uitvoerig aangetoond dat Floris in het stuk wordt gezien onder twee aspecten, namelijk als tiran en als moreel gevallen mens. Voor de hoge adel is de graaf in de eerste plaats een tiran en wel een tyrannus exercitio, een vorst die op legale wijze aan de macht is gekomen, maar die zich vervolgens niets heeft aangetrokken van de verdragen en wetten waaraan hij door een plechtige eed was verbonden en die is gaan regeren in strijd met elk recht en met elke billijkheid.Ga naar eind(19.) Aan de tirannie van Floris kan geen twijfel bestaan want het zijn niet, zoals De Waard stelt, alleen zijn vijanden die hem dit voor de voeten werpen. Juist Van Aemstel, de kenner van de staatsinstellingen en het staatsrecht en de meest bezonnene van de edelen, ziet hem als een tiran, terwijl het veelbetekenend is dat de Rey van Aemstellandsche Jofferen in vs. 1240 spreekt van ‘Den oopenbaeren Dwinghelandt’. Van belang voor de interpratie dat Floris een tiran is, is ook het getuigenis van een eigentijds kenner van het stuk als Geeraardt Brandt: Het gemeen betreurde de Tyrannye. (...) De Tyran raakte ellendig | |
[pagina 31]
| |
aan zyn einde, en betaalde het schenden van 's Landts vryheeden en wetten met zyn bloedt.Ga naar eind(20.) Dat Geeraardt Brandt dit zo stelt, is een belangrijk argument voor de stelling dat Floris inderdaad een tiran is, gezien vanuit het zeventiende-eeuwse denken over politiek en staat. De tirannie van de graaf bleek in het stuk uit het feit dat hij een gerechtelijke moord had laten plegen op de broer van Geeraerdt van Velsen, en uit de verkrachting van Machtelt van Velsen, de vrouw van iemand die hiërarchisch zijn gelijke was. Vooral deze laatste zaak was een gevaarlijke misstap voor een heerser, waartegen zelfs Machiavelli, die toch bepaald niet kieskeurig was in zijn middelen, nadrukkelijk had gewaarschuwd, omdat het een van de zaken was die de onderdanen niet licht zouden vergeten en die ertoe konden leiden dat de positie van de heerser ondermijnd werd.Ga naar eind(21.) Bovendien heeft de graaf blijkbaar door allerlei machinaties verhinderd dat de Staten bij elkaar konden komen om hem ter verantwoording te roepen. Immers Van Aemstel zegt dat hij meegedaan heeft aan het complot om gheleghentheyt te winnen,
Tot het vergaederen der Staeten, 't welck dus lang,
De schalcke Dwinghelandt door slimmer treecken gang,
Door dreyghen en ontsich, gheweeten heeft te weeren.
(vss. 742-745)
Terecht poneert De Waard dat het feit dat Floris een tiran zou zijn, geen bezwaar hoeft te zijn tegen zijn functioneren als hoofdpersoon in een treurspel uit de renaissance.Ga naar eind(22.) Ik wil daar echter nog wel iets aan toevoegen. Inderdaad zijn er in de zestiende en zeventiende eeuw talloze voorbeelden van tirannenstukken aan te wijzen, met misschien Shakespeares Richard III en Macbeth wel als bekendste. Het meest opvallende kenmerk van een tirannenstuk is echter dat de ondergang van de tiran de verstoorde goddelijke orde herstelt, al is het ook nog zo tijdelijk.Ga naar eind(23.) En juist dit aspect ontbreekt volledig in Geeraerdt van Velsen, het is juist andersom: door de dood van de tiran Floris is de goddelijke orde volledig verstoord en het enige dat rest is de chaos van de burgeroorlog. Alleen door het ruimere perspectief van de profetie van de Vecht wordt de orde hersteld in het universele perspectief van de zinvolheid van het godsbestuur. Ik meen dan ook dat we bij Geeraerdt van Velsen niet kunnen spreken van een tirannenstuk. Behalve in politiek opzicht een tiran, is Floris in ethisch opzicht een gevallen mens.Ga naar eind(24.) Aan zijn schuld ten opzichte van Machtelt van Velsen kan geen twijfel bestaan. Veenstra heeft uitvoerig aangetoond dat Floris door Machtelt te verkrachten, Geeraerdt van Velsen het zwaarst in zijn eer heeft getroffen.Ga naar eind(25.) Morele schuld heeft de graaf ook op zich geladen met zijn machinaties die leidden tot de gerechtelijke moord op de broer van Van Velsen. Wat men ook mag tegenwerpen, ook hierbij staat de schuld van Floris vast. Immers als de geest van de vermoorde broer aan de gevangen graaf verschijnt, weet de zeventiende-eeuwse toeschouwer met absolute zekerheid dat de graaf ook in dit geval schuldig is. Tenslotte verschijnen geesten niet zomaar, zij hebben altijd een speciaal doel, bijvoorbeeld als instrument van wraak | |
[pagina 32]
| |
of om iemands dood te voorspellen.Ga naar eind(26.) Men neemt geesten dan ook volstrekt au sérieux, wat ook blijkt uit Floris' reactie: hij weet onmiddellijk waar hij aan toe is en raakt in paniek. In de dan volgende confrontatie met Geeraerdt van Velsen zal de graaf volledig schuld bekennen en alleen achtergebleven, tot inzicht in zijn situatie komen. Het is volstrekt duidelijk: als de handeling begint, is Floris in alle opzichten een moreel gecorrumpeerd mens. Zijn eer en schaamte heeft hij laten vallenGa naar eind(27.), zijn redelijke ziel is al dood. Juist dit laatste aspect wordt in het bijzonder benadrukt door de Rey van Aemstellandsche Jofferen als Floris is gestorven en het volk treurt om zijn dood: En ghy eenvouwdich volck, wat's dat ghy claechlijck mort
Om 't bloedt oneelderwijs in vanghenis gestort?
Dat cierlijcker aen 't spits eens hayrs in 's oorlochs brandt
Ghevlooten hebben soud, ten offer 't vaderlandt?
Dit's laete rouw. 'T was tijd te schreyen, doen de Ziel
Van Vorstelijcken lof, oneelder wijs, verviel
In laster grondeloos; en storf, aen ontrouw groot,
En aen meyneedicheyt, een schandelijcker doodt.
(vss. 1448-1455)
De Rey is bijzonder duidelijk in haar uitspraken: het volk mag nu wel rouwen om de vermoorde graaf, die niet op eervolle wijze aan zijn eind kwam en beter aan het hoofd van een leger voor het vaderland had kunnen sneuvelen, maar deze rouw komt te laat. Men had veel eerder moeten rouwen, namelijk toen de redelijke ziel van de vorst stierf op het moment dat hij de hoge principes van de moraal brakGa naar eind(28.), en op een oneervolle manier in de grootste schande verviel. Floris was moreel al dood toen de handeling begon, en daarmee is het voor Hooft onmogelijk om hem tot een hoofdpersoon van het drama te maken, want zijn ongeluk kan de mensen niet meer ontroeren. Hooft bevindt zich hier op één lijn met Heinsius, die in De Tragoediae Constitutione had betoogd dat het ongeluk van de onrechtvaardige bij de toeschouwers geen enkele emotie opwekt en daarom niet tragisch is.Ga naar eind(29.) Het enige dat de moreel gevallen graaf nog kon doen, was op een waardige wijze te sterven en dat zagen we dan ook gebeuren. Het inzicht dat Floris na zijn nachtelijke confrontatie met Geeraerdt van Velsen had verworven in zijn situatie, is ook bij de stervende Floris gebleven. Hij memoreert hoe hij met zijn afkomst en positie zijn deel aan de wereld heeft gehad en een gunsteling der fortuin was: Gheluckich, och! al te gheluckich, soo my maer
In 't hooft de dampe niet des lucx ghesteghen waer:
(vss. 1296-1297)
Tenslotte sterft Floris, zich aan de genade van zijn Schepper overgevend. De toeschouwer blijft achter met de overtuiging dat ook de moreel gevallen mens tot inzicht kan komen en de goddelijke genade kan verwerven. | |
[pagina 33]
| |
De konsekwentie van de opvatting dat Floris de hoofdpersoon van het stuk niet kan zijn, is dat Hooft Geeraerdt van Velsen als zodanig heeft bedoeld en dat zich aan hem een tragisch lot voltrekt. Waarin ligt dan de tragiek voor de zeventiende-eeuwse toeschouwer? Lenselink noemt het stuk de tragedie ‘van de wraakzuchtige, die van het begin af niet voor rede, recht en billijkheid vatbaar is.’Ga naar eind(30.) Hij komt tot de conclusie dat het drama de ondertitel ‘de gestrafte wraeckgiericheyt’ had kunnen hebben, waarbij hij zich beroept op Coornherts Zedekunst dat is wellevenskunste.Ga naar eind(31.) Met het geschrift van Coornhert betreden we het terrein van de moraalfilosofie, die in de renaissance bijzonder in aanzien stond, zoals is aangetoond door Witstein in haar studie Bredero's ridder RodderickGa naar eind(32.). In dit werk behandelt Witstein in het kort de verhouding tussen de ratio en de deugden en hartstochten, zoals die voor de renaissancemens functioneerde. Men onderscheidde naast de vier kardinale deugden wijsheid, rechtvaardigheid, geestelijke moed en gematigdheid de vier hartstochten vreugde-overmoed, verlangen-begeerte, smart en vrees. De passies vormen in de renaissancistische moraalfilosofie de potentiële antirationele krachten, die de mens het deugdzaam, rationeel handelen beletten en daarom moeten worden gecorrigeerd.Ga naar eind(33.) Met behulp van de moraalfilosofie is de mens in staat zich te trainen in het realiseren van het juiste door de ratio beheerste gedrag, waarbij als grootste gemene deler het begrip temperantia, de matiging functioneert, die gericht is op het elimineren van de kwade hartstochten. En het is juist op dit essentiële punt, dat Hooft Geeraerdt van Velsen te kort laat schieten. Bij hem functioneert de temperantia niet meer, zodat hij is overgeleverd aan zijn kwade hartstochten, die hem op een steile weg naar beneden, stap voor stap naar de morele ondergang voeren. Geeraerdt van Velsen kan niet meer door de ratio geleid handelen. Oppervlakkig gezien lijkt het of de vier kwade passies, zoals ze hiervoor zijn genoemd, niet toepasbaar zijn op het gedrag van de Velser ridder. In zijn Wellevenskunste noemt Coornhert echter een aantal hartstochten, die zijn afgeleid van de vier genoemde: Wt welcke vier fonteynen vlieten vele beexkens, elck na zynre
aart, als minne, liefde, jonste, vriendschap, barmherticheyd,
medoghentheyd, oock hate, vyantschap, twist, nydt, afghonst,
wanhope; insghelyx anxte, verschrickinghe, zorchvuldigheyd,
traacheyd, met meer andere derghelycke ...Ga naar eind(34.)
In het hoofdstuk ‘Van Vede of Vyandschap’ gaat Coornhert dan nader in op de hartstocht vyandschap waarvan hij zegt: Men vint voorwaar gheen kancker zo verderflyck voor de menschelycke nature dan die hatelycke ende schadelycke vyandschap. Ghemerckt zy de edele, redelycke ende zedelycke mensche verandert in d'alder snoodste, onredelycke ende wrede beesten, ja in wilde, woeste ende felle dieren.Ga naar eind(35.) Coornhert stelt dan vast dat de mens die door vijandschap is bezeten, blootstaat aan wraakgierigheid: | |
[pagina 34]
| |
Zo pynight de vyandlycke mensche zich zelve met die bittere
wraackghiericheyd, die in zyn herte is een stadighe pynbanckGa naar eind(36.),
en wijst er vervolgens op dat de wraakgierige mens daadwerkelijk poogt zijn vijand te vernietigen, waaruit voortkomt: toornigh schelden, zorghlyck ghevecht, jammerlycke doodslaghen,
bloedighe moort ende grouwelycke oorloghen (...), met vernielinghe
van ghantse Landen ende luyden. Want diemen vyand is, die haatmen
ende diemen haat, zoecktmen te vernielen.Ga naar eind(37.)
Er zouden in dit verband nog meer citaten van Coornhert zijn aan te halen, men leze daarvoor het artikel van Lenselink, die een groot deel van zijn betoog heeft gebaseerd op bovengenoemd hoofdstuk. Van deze catalogus van gevolgen van vijandschap en wraaklust wordt een aanzienlijk deel in Geeraerdt van Velsen afgewerkt, waarbij stadium na stadium de morele val dieper is. Daarbij is het van belang ons te realiseren dat als de handeling begint, de persoon Geeraerdt van Velsen een zeer positieve introductie krijgt. Immers als het doek opgaat, zien we een wanhopige Machtelt van Velsen uit wier mond we het relaas horen van het wangedrag van Floris tegenover haar. Aan het slot van het bedrijf doet de Rey de zaak nog veel gedetailleerder uit de doeken, waarbij blijkt dat de graaf als slaaf van zijn kwade hartstochten - de Rey noemt expliciet Hovaerd en Overmoedt - tot zijn immoreel gedrag is gekomen. De integriteit van Geeraerdt van Velsen wordt gesteld tegenover het vileine gedrag van Floris. Van Velsen behoort tot ‘de beste’ (vs. 267) die ‘als nyver, en nechtich, en trouw ghesant’ (vs. 271) in het buitenland ‘dreef des Graefs van Hollandt saecken.’ (vs. 272). Hij had geen enkel vermoeden dat ‘ouwden haet Hem had soo verre doen versenden’ (vss. 277b-278) en dat de graaf van zijn afwezigheid gebruik zou maken om ‘zijn eere (...) te schenden’ (vs. 280). De toeschouwer wordt er nadrukkelijk van overtuigd dat Geeraerdt van Velsen moreel in zijn recht staatGa naar eind(38.) en dan ook alle recht heeft om genoegdoening te eisen voor de hem aangedane smaad. Intussen heeft het optreden van Twist, Gheweldt en Bedroch, door de edelen uit de hel opgeroepen, aanleiding gegeven tot het angstige vermoeden dat de zaak uit de hand kan lopen, wat nog wordt versterkt aan het slot van het eerste bedrijf als de angstige Rey verzucht: Nu ducht ick, brouwt de wraeck versteurt
Den gantschen Lande quaedt met hoopen:
O Godt wat d'Overheydt verbeurt
d'Onnoosele ‘al te dier bekoopen’.
(vss. 333-336)
Hoewel de toeschouwer nu wel enigszins is voorbereid, is toch als Geeraerdt van Velsen in het tweede bedrijf de handeling binnentreedt, de desillusie groot. Hier staat niet de naar deugd strevende, rationele mens voor ons, die zijn moreel recht zoekt, maar hier zien we iemand onder de kwade straling van haat en wraaklust, die zijn handelingen nog slechts door deze hartstochten laat bepalen. Vanaf zijn eerste op- | |
[pagina 35]
| |
treden is het duidelijk: deze Geeraerdt van Velsen, zo positief bezongen door de Rey van Aemstellandsche Jofferen, is op geen enkele manier meer vatbaar voor rede en recht, laat staan voor verzoening. Noch zijn vrouw Machtelt, noch de bezonnen en wijze Gijsbert van Aemstel kan invloed op hem uitoefenen. Zijn morele ondergang voltrekt zich voor de ogen van de toeschouwers in een steeds sneller tempo. In het derde bedrijf blijkt dat Van Velsen en Van Woerden - deze laatste door dezelfde hartstochten beheerst als zijn schoonzoon - hun medecomplotteur Van Aemstel hebben misleid en helemaal niet van plan zijn om de graaf voor de Staten te brengen, maar hem daarentegen in handen willen spelen van zijn vijand de Engelse koning. Terecht komt Gijsbert van Aemstel, die de schellen nu van de ogen vallen, daartegen in verzet, want zoiets is niets minder dan hoogverraad.Ga naar eind(39.) Op zich zou namelijk de samenzwering tegen de graaf te verdedigen zijn, als deze uitsluitend tot doel had gehad, zoals aan Van Aemstel blijkbaar was voorgespiegeld, de graaf voor de Staten te brengen. De coup als enige uitweg om de graaf met de Staten te confronteren, zou nog wel een legitiem middel zijn geweest, omdat Floris de bijeenroeping van de Staten op alle mogelijke manieren had verhinderd.Ga naar eind(40.) En slechts de Staten hadden de mogelijkheid de tiran tot de orde te roepen of, in het uiterste geval, hem af te zetten. Een stap die hem nog dieper zal voeren, doet Geeraerdt van Velsen als hij zijn schildknaap naar Timon de toveraer, een creatuur van de duivelGa naar eind(41.), zendt. Hier ligt het keerpunt voor Van Velsen, nu is er geen weg meer terug, want hij is in verbinding getreden met de machten van de hel. Door zijn kwade hartstochten gedreven, plaatst hij zich aan de verkeerde kant in de strijd tussen God en de satan, en daarmee is hij veroordeeld.Ga naar eind(42.) Onbewogen zal hij straks blijven als de graaf na de confrontatie met de geest van Van Velsens vermoorde broer bereid is zich in het stof te wentelen en vol schuldgevoelens zich tot het diepste te vernederen. Het absolute dieptepunt wordt bereikt als Geeraerdt van Velsen zijn vrouw Machtelt alleen achterlaat in het Muiderslot, onbeschermd en ten prooi aan het woedende volk, en haar geen andere troost weet te geven dan de platitudes: De vrouwelycke staet sal u ghenoech bevryen;
En 't mededooghen van het leelijck onbescheydt,
Daer ghy mee zijt vercort; en uw onnooselheydt.
(vss. 1231-1233)
Daar mag zij het mee doen: haar sexe, medelijden en haar onschuld zullen haar voldoende bescherming bieden. Dat het moet eindigen met de brute moord op de graaf, die zich niet verdedigen kan omdat hij vastgebonden op een paard zit, kan niemand meer verbazen. Het is een onafwendbare morele ondergang, veroorzaakt door de verblinding van de haat en de wraaklust. De Rey van Aemstellandsche Jofferen laat er geen twijfel over bestaan wiens ondergang in het stuk wordt getekend, als zij, na het volk te hebben voorgehouden dat het nu niet moet treuren om de vermoorde graaf, maar dat het dat had moeten doen, toen de redelijke ziel van Floris stierf, zegt: | |
[pagina 36]
| |
Tijd is het, tijd is 't nu, om te beschreyen (laes!)
Den jammerlijcken val der Eedelinghen dwaes,
Die door wraeckgiericheyt soo verre zijn gheraeckt,
Dat zij tot onrecht haer goedt recht hebben ghemaeckt.
(vss. 1456-1459)
Niet over de dood van de vorst, maar over de morele val van de edelen moet worden getreurd. Wraakgierigheid heeft hun recht tot onrecht gemaakt, met als gevolg voor het volk ‘scheuring, nederlaegh, verwoesting, onderganck’ (vs. 1463). De chaos is nu compleet, de goddelijke orde definitief verstoord. Van de edelen die dit hebben veroorzaakt, is Geeraerdt van Velsen de exponent. De man wiens integriteit en moreel recht zo sterk werden benadrukt door de Rey van Aemstellandsche Jofferen in het eerste bedrijf, is een verloren mens. Geeraerdt van Velsen gaat niet onveranderd het stuk uit, want we hebben gezien hoe zijn morele val steeds dieper werd, tot er geen weg meer terug was. Hooft kan niemand anders bedoeld hebben als hoofdfiguur van het treurspel en er kan mijns inziens geen twijfel over bestaan dat titelheld en hoofdfiguur in Hoofts visie samenvallen. Lenselink heeft gelijk als hij betoogt dat het stuk als ondertitel De gestrafte wraeckgiericheyt had kunnen hebben, overeenkomstig Coornherts stelling: Zo zondight deze straflustighe toorn altyd zelf int straffen van een anders mesdaad ende maackt den straffer zelf strafwaardigh.Ga naar eind(43.) Ik zou zelfs nog verder willen gaan dan Lenselink en De gestrafte wraeckgiericheyt de idee van het stuk willen noemen. Deze idee wordt gedemonstreerd aan Geeraerdt van Velsen, waarmee deze het centrale personage moet zijn. Laten we nog één keer Geeraardt Brandt aan het woord laten: ‘De Wraeckgierigheit bedwelmde 't verstandt, en verworp den wyzen raadt.’Ga naar eind(44.) Mijn conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat de weg die De Waard ons wijst, voor de interpretatie van Geeraerdt van Velsen een doodlopende weg is. |
|