| |
| |
| |
Gaan fokusbepalingen echt altijd aan de fokus vooraf?
Arie Verhagen
0. Samenvatting
Het doel van dit artikel is in de eerste plaats een funktionele verklaring te geven voor het verschijnsel dat het informatieve kerngedeelte van een zin zich in het algemeen ter rechterzijde van bepaalde bijwoordelijke bepalingen (traditioneel zinsbepalingen genoemd) lijkt te moeten bevinden, iets dat ik in een eerder stuk als zodanig in een ‘regel’ stipuleerde. Hoewel het dus niet primair gaat om het oplossen van bekende deskriptieve problemen of het inpassen van nieuwe feiten, zal blijken dat de om redenen van inzichtelijkheid ondernomen reduktie van de bedoelde ‘regel’ aanleiding geeft tot een beschrijving van samenhangen tussen enkele feiten die bij mijn weten niet eerder in een dergelijk verband gezien zijn.
| |
1. ‘Principe’ (47)
In Verhagen (1979)a wordt een poging gedaan enkele verschijnselen die zich voordoen bij variatie van de positie van een zinsbepaling in een zin, systematisch te beschrijven. In algemene termen gaat het daarbij om de volgende kwesties.
- Formeel onbepaalde NP's die links van een zinsbepaling staan hebben, al naar gelang hun lexikale inhoud en de kontekst, een specifieke of kategoriale interpretatie; de (‘normale’) non-specifieke interpretatie is bij deze volgorde niet mogelijk.
- Voornaamwoordelijke NP's (behalve onbepaalde) komen niet ter rechterzijde van een zinsbepaling voor, tenzij ze (wederom anders dan ‘normaal’) het zinsaksent dragen.
- Er is geen ‘Extrapositie van S of PP’ mogelijk vanuit een NP ter linkerzijde van een zinsbepaling.
- In bijzinnen kunnen zinsbepalingen niet ter linkerzijde van het subjekt voorkomen, tenzij dit het zinsaksent draagt, of een gekwantificeerde NP (iemand, niemand, iedereen, e.d.) is.
| |
| |
- Als een predikaatsbepaling links van een zinsbepaling staat gaat dit gepaard met een bijzondere aksentuering (‘topic-aksent’) en een bijzondere interpretatie (als ‘domeinbepaling’).
Deze punten kunnen in samenhang gezien worden als zinsbepalingen beschreven worden als ‘markeerders’ van de grens tussen de informatieve kern, de fokus van een zin en de rest (de presuppositie-elementen). In regel (47) van Verhagen (1979)a wordt hiertoe vastgelegd dat zinsbepalingen interpretatief een speciale relatie met de fokus onderhouden (ze ‘associëren met fokus’), waarbij geldt dat de fokus zich rechts van de bepaling moet bevinden. Om deze reden werden zulke bepalingen herdoopt tot ‘fokusbepalingen’.
Als gevolg van de laatste, expliciet gestipuleerde voorwaarde worden elementen ter linkerzijde van een fokusbepaling geanalyseerd als behorend tot de presuppositie, en elementen ter rechterzijde bij uitbreiding als behorend tot de fokus. Dit biedt de basis voor een verklaring van de zojuist opgesomde reeks verschijnselen; voor de onderdelen van deze verklaring zie men het genoemde artikel.
In dat stuk wordt niet ingegaan op de overigens wel ‘interessant’ genoemde vraag of (47) afgeleid kan worden uit andere, meer algemene principes. Voor wat betreft de tweede helft van (47) wil ik nu een mogelijk antwoord op die vraag formuleren. Ik zal dus de vraag proberen te beantwoorden waarom de regel lijkt te zijn dat de fokus van een zin zich rechts van een ermee geassocieerde fokusbepaling bevindt.
| |
2. Principe (56)
In de lijn van een gebruikelijke gedachtegang wordt er in Verhagen (1979)a eveneens van uitgegaan dat er een perceptueel principe is, dat de kern van een mededeling die met een zin gedaan wordt aan het einde van die zin verwacht wordt. Destijds werd het in (56) geformuleerd als de regel dat in het ongemarkeerde geval de fokus zich aan het zinseinde bevindt. Indien de zin in zijn geheel uitdrukking geeft aan één ‘nieuwsfeit’ en dan in zijn geheel fokus is, is aan de voorwaarde van (56) altijd op eenvoudige wijze voldaan. Voor het overige betekent het dat nietfokus-elementen in het ongemarkeerde geval van de fokus vooraf gaan. Dit geldt in het algemeen voor presuppositie-elementen, maar in het bijzonder ook voor fokusbepalingen; deze worden immers niet beschouwd als deel uitmakend van de fokus van de zin, maar als ‘externe’ elementen die een specifieke relatie met de fokus aangaan. Het perceptuele principe op grond waarvan de fokus aan het zinseinde verwacht wordt, impliceert dus dat een fokusbepaling zich in het ongemarkeerde geval links van de fokus zal bevinden - anders kan de fokus zelf zich niet aan het zinseinde bevinden.
Nu zou dit laatste (fokus niet aan het zinseinde) in de nu ontwikkelde gedachtegang gemarkeerd zijn, dus een bijzonder kommunikatief effekt (kontrastiviteit of iets van dien aard) opleveren, maar niet zonder meer onaanvaardbaarheid. Bedacht dient echter te worden dat de redenen voor de afwijking van het ongemarkeerde geval niet gelegen kunnen zijn in de behoefte of de noodzaak om de fokusbepaling op een bepaalde plaats neer te zetten; bijwoordelijke bepalingen zijn immers, formeel genomen, bij- | |
| |
zonder vrij plaatsbaar; er lijken geen belemmeringen te zijn om ze in een ‘optimale’ positie ten opzichte van de fokus neer te zetten. Een gemarkeerde volgorde fokus-fokusbepaling zal dus nooit uitsluitend vanwege de bepaling funktioneel kunnen zijn, en zo dus feitelijk uitgesloten zijn. Het lijkt er dus op dat we er op deze betrekkelijk eenvoudige manier in geslaagd zijn te verklaren, in leder geval tot op grote hoogte, waarom de fokus van een zin zich rechts van een fokusbepaling bevindt. We hebben, kortom, ‘principe’ (47) uit principe (55) verklaard.
| |
3. Voetnoot 1
De hier ontwikkelde gedachtegang houdt een bepaalde verschuiving in ten opzichte van Verhagen (1979)a die meer behelst dan uitsluitend het verdwijnen van de noodzaak een bepaalde regel expliciet te stipuleren. In ‘principe’ (47) kwam namelijk ook tot uitdrukking dat het betrokken verschijnsel gezien werd als voortvloeiend uit de aard van de bepaling: dat de fokus zich rechts van de bepaling moest bevinden werd min of meer gezien als bepaald door eigenschappen van de bepaling; de bepaling riep het gedrag van de fokus als het ware op. In het idee van de vorige paragraaf ligt de verhouding andersom: een eigenschap van de fokus roept het gedrag van de fokusbepaling op.
Deze verschuiving levert in ieder geval onmiddellijk één voordeel op, namelijk bij de beschrijving van gevallen waarin zich rechts van de positie van de werkwoordelijke eindgroep een fokusbepaling bevindt, zoals bijvoorbeeld in (1).
(1) Hij heeft niet goed opgelet waarschijnlijk
In dit geval bevindt de fokus zich links van de fokusbepaling, zodat de strikte voorwaarde van ‘principe’ (47) geschonden wordt, maar toch is (1) volledig akseptabel.
In voetnoot 1 van Verhagen (1979)a en uitgebreider in Verhagen (1979)b wordt echter op geheel onafhankelijke gronden (zowel vorm als interpretatie van zulke uitdrukkingen betreffend) betoogd dat bijwoordelijke bepalingen ter rechterzijde van de werkwoordelijke eindgroep zich in feite buiten het syntaktische verband van de zin bevinden. In uitdrukkingen zoals (1) is sprake van niet-grammatikale, losse, ‘bijeenplaatsing’ van twee elementen: een konstruktie (de zin Hij heeft niet goed opgelet) en een woord (de bepaling waarschijnlijk). Het laatste fungeert ten opzichte van de eerste als een toegevoegde ‘afterthought’, zoals we die ook hebben in gevallen van zogenaamde rechts-dislokatie (Hij draagt 'm nu al veertien degen, die gele trui).
Onder de analyse van § 2 is de beschrijving van (1) dan, wat de volgorde van fokus en fokusbepaling betreft, probleemloos: in de zin staat de fokus gewoon achteraan; de fokusbepaling legt uit zichzelf geen eisen op aam de lineaire positie van de fokus ten opzichte van de bepaling. Dat de beschrijving van (1) nu zonder extra hulpmiddelen kan verlopen, wordt dus veroorzaakt door het feit dat niet langer eigenschappen van de bepaling, maar eigenschappen van de fokus bepalend geacht worden voor volgorde-gedrag. Het feit dat voor de beschrijving van (1) geen andere dan onafhankelijk gemotiveerde assumpties nodig zijn, vormt op zichzelf
| |
| |
weer een argument voor de reduktie van ‘principe’ (47) tot principe (56), ondernomen in § 2.
| |
4. Voetnoot 25
In de vorige paragraaf is gesteld dat ‘eigenschappen’ van de fokus bepalend waren voor volgorde-gedrag. Eigenlijk moeten we dit iets precieser formuleren: het is het verwàchte (‘normale’) gedrag van de fokus dat een bepaald gedrag van de bepaling oproept. Als het gedrag van de fokus echter niet ‘normaal’ is, valt er duidelijk ook niet zo veel meer te verwachten over het gedrag van de fokusbepaling. We stelden aan het eind van § 2 dat de motivatie voor een volgorde fokus-fokusbepaling niet gelegen kan zijn in de bepaling, maar zo'n volgorde zou dus eventueel wel ongemotiveerd kunnen optreden, bij onverwacht gedrag van de fokus. Volgens de hier gegeven verklaring van (47) hoeft dit ‘principe’ dus niet volledig geldig te zijn.
Dat het ook niet volledig geldig is, werd op zichzelf reeds gekonstateerd in voetnoot 25 van Verhagen (1979)a (p. 400). In het volgende geval bevindt het zinsaksent, dus de fokus, zich links van de fokusbepaling (zònder dat deze als ‘afterthought’ gezien kan worden), hetgeen bij absolute geldigheid van (47) niet toegestaan is.
(2) Jantje heeft hem vermoedelijk gezien
Tegelijk werd in voetnoot 25 vastgesteld dat deze situatie toch maar zeer beperkt mogelijk is. Vervangen we in (2) namelijk de voornaamwoordelijke NP door een onbepaalde, dan krijgen we een slechte zin, hoewel onbepaalde NP's zich op zichzelf juist uitstekend verdragen met het zinsaksent.
(3) ?? Jantje heeft een motorfiets vermoedelijk gezien
Hoe zouden deze verschijnselen te begrijpen zijn in het kader van de hier gepresenteerde analyse?
Het zinsaksent in een persoonlijk voornaamwoord levert op zich een kontrastieve zin op, omdat zo'n element zich naar z'n aard leent voor het aanduiden van een bekende entiteit, en dus normaliter in het presuppositie-gedeelte van een zin hoort. Het lijkt erop dat het beklemtonen van een element dat naar z'n aard niet direkt in aanmerking komt voor het zinsaksent, niet alleen tot gevolg heeft dat dat element in de fokus gebracht wordt, maar, sterker nog, ook dat dat element gemakkelijk als fokus geïsoleerd wordt. Nemen we bijvoorbeeld de zinnen (4) en (5).
(4) Jantje heeft hem gezien
(5) Ik heb liever een veelzijdige opleiding
Beide zijn kontrastief, kennelijk in beide gevallen doordat het zinsaksent dragende element geïsoleerd is als fokus, in (4) een persoonlijk voornaamwoord, in (5) een morfeem dat niet het woordaksent bevat. Deze isolatie heeft dus tot gevolg dat eventuele nog volgende elementen tot
| |
| |
de presuppositie zullen behoren.
Geheel anders ligt het als het zinsaksent valt in een onbepaalde NP (op een syllabe met woordaksent), zoals in (6).
(6) Jantje heeft een motorfiets gezien
We nemen hier natuurlijkerwijze een motorfiets gezien als het nieuws dat over Jantje meegedeeld wordt (hoewel een kontrastieve lezing, in een specifieke kontekst, natuurlijk niet principieel uitgesloten is). Bij aksentuering van een onbepaalde NP treedt dus geen ‘doorbreking’ op van het gewone verwachtingspatroon, isolatie van het aksent dragende element doet zich niet noodzakelijkerwijze voor, en bijgevolg zullen we - als het zoals in (6) niet om een vooropstaande NP gaat (zie het vervolg) - niet anders verwachten dan dat de fokus aan het zinseinde staat, dus dat nog op de NP volgende elementen tot de fokus behoren.
Het beklemtoond zijn van een element dat daar uit zichzelf eigenlijk niet zo voor in aanmerking komt, kenmerkt een zin reeds als niet beantwoordend aan het geijkte verwachtingspatroon; we verwachten dan ook niet automatisch meer dat de fokus zich aan het zinseinde bevindt, zodat gemakkelijk alleen het beklemtoonde element als fokus genomen wordt, in zin (4) dus het lijdend voorwesp hem. Kijken we in dit licht naar zin (2), dan kunnen we zeggen dat de plaats van de fokusbepaling geen extra perceptuele problemen oproept; we verwachten immers toch al niet meer dat de fokus zich nog verder dan hem uitstrekt. Hier is dus een geval waarin ‘principe’ (47) niet, en de hier gegeven verklaring precies wel de goede analyse oplevert: ‘principe’ (47) stelde eenvoudig dat de fokus zich rechts van een fokusbepaling moest bevinden, maar inmiddels hebben we die ‘regel’ afhankelijk gemaakt van het verwachtingspatroon dat de fokus zich aan het zinseinde zal bevinden. Als dat verwachtingspatroon al doorbroken is, wordt er dus niets geïmpliceerd over de relatieve posities van fokus en bepaling; (2) is mogelijk, maar natuurlijk ook de omgekeerde volgorde van Jantje heeft vermoedelijk heèm gezien.
Valt het zinsaksent daarentegen op een element dat uit zichzelf juist natuurlijkerwijze tot de fokus behoort, zoals in (6), dan blijft het verwachtingspatroon dat de fokus zich aan het zinseinde zal bevinden volledig van kracht. Kijken we nu naar zin (3), dan kunnen we dus stellen dat de plaats van de fokusbepaling rechts van het zinsaksent hier wel degelijk extra perceptuele problemen oproept; tegen de verwachting in kan de fokus niet tot het zinseinde ‘doorlopen’ en een duidelijke reden daarvoor ontbreekt, want er is niets dat zou verhinderen dat de fokusbepaling links van een motorfiets werd geplaatst: De doorbreking van het verwachtingspatroon is niet funktioneel en maakt (3) dan ook betrekkelijk onaanvaardbaar.
Als deze analyse hout snijdt, dan impliceert hij dat fokusbepalingen zonder extra problemen eveneens rechts van het zinsaksent moeten kunnen voorkomen als dat zich ergens aan het zinsbegin bevindt, terwijl de inhoud van de zin niet toelaat het geheel als fokus te nemen; ook dan is de zin immers al gekenmerkt als niet beantwoordend aan het geijkte verwachtingspatroon (de fokus moet wel gevolgd worden door presuppositie-elementen). Het lijkt mij dat dit klopt, gezien de aanvaardbaarheid van
| |
| |
het volgende geval.
(7) Een menselijke fout was waarschijnlijk de oorzaak
Deze zin is niet minder aanvaardbaar dan die zonder de fokusbepaling, maar met overigens dezelfde inhoud en intonatie.
| |
5. Slot
Van ‘principe’ (47) hebben we nu uitsluitend nog nodig dat zinsbepalingen associëren met de fokus van de zin. De analyse is hierdoor niet alleen eenvoudiger geworden, in de ‘kwantitatieve’ zin dat met minder elementaire middelen meer verschijnselen beschreven kunnen worden, hij is vooral fraaier geworden, of, om een mode-term te gebruiken: eleganter. Een bepaald verschijnsel (fokus in het algemeen rechts van zinsbepaling) wordt nu namelijk begrepen op basis van een meer fundamenteel gegeven. We kunnen stellen dat er sprake is van een groter begrip, omdat we een antwoord hebben gegeven op de vraag waarom een bepaald patroon zich als regel lijkt voor te doen. Dat hiermee tevens bepaalde deskriptieve problemen, die aan de ‘oude’ analyse verbonden bleken te zijn, kunnen worden opgelost, bevestigt de nieuwe; het maakt echter niet uit voor het meer inzichtelijke karakter van de nieuwe analyse.
Het wordt nu wel een interessante vraag waarom het nu juist de traditionele zinsbepalingen zijn die associëren met de fokus van een zin, dus waarom het restant van (47) eigenlijk luidt zoals het nu nog moet luiden.
| |
Bibliografie
Verhagen, A. (1979)a, ‘Fokusbepalingen en grammatikale theorie’. In: Spektator 8, 372-402. |
Verhagen, A. (1979)b, ‘On the E-hypothesis of dislocation and conditions on discourse grammar’. In: Recherches Linguistiques 8, 131-158. |
|
|