Voortgang. Jaargang 2
(1981)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Waarom Gerrit Krol van Groningen naar Amsterdam reist via Göttingen
| |
[pagina 24]
| |
gen die dit werk in tien jaar tijds heeft ondergaan. Met vijf romans op zijn conto moet het voor Krol niet zo moeilijk zijn geweest een verhaal van ongeveer dertig bladzijden te schrijven dat deze vijf gepresenteerde. Wie daarvan uitgaat, bespeurt in ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ al gauw sporen van de routineklus. Allerlei uit ander werk, vooral uit Het gemillimeterde hoofd (1967) en In dienst van de ‘Koninklijke’ (1974), bekende elementen worden erin herhaald. Wie aanvankelijk nog twijfelde, kon er bij verschijning van De weg naar Sacramento (1977) niet meer omheen het materiaal van ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ als tweede keus te beschouwen: de gebeurtenissen in deze roman sluiten zo naadloos aan op die in het verhaal dat ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ wel een om praktische redenen uit de prullenbak gevist eerste hoofdstuk van De weg naar Sacramento lijkt. Genoeg aanleiding tot argwaan dus, ook al omdat Krol zich in zijn romans een ijveriger commentator van eigen werk betoont dan in ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’. Vergeleken met de romans die eraan voorafgingen ziet dit verhaal er als een al te anekdotisch geheel uit.
Ik wil niet op de veronderstelde intenties afdingen. Misschien heeft Krol ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ inderdaad geschreven als aardige aanvulling op de verhalen uit Kwartslag; misschien overzag hij inderdaad in 1975 al dat De weg naar Sacramento zich zodanig zou ontwikkelen dat hij de chronologische aanloop ertoe gemakkelijk - of misschien zelfs beter - kon amputeren. Eerlijk gezegd beschouw ik bedoelingen van deze soort als een extraatje, hooguit geschikt om de prestatie van een geslaagd verhaal te hebben geschreven meer reliëf mee te geven. Want los van deze bedoelingen en van bovengenoemde gelijkenis in detail met een tweetal eerdere romans vind ik ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ een geslaagd verhaal, dat weliswaar niet in alle opzichten representatief is voor het totale werk van Krol, maar dat met name door de titel en de rechtstreeks op de titel betrekking hebbende passage een verrassende en overtuigende wending neemt. Zo overtuigend dat ik bij nadere beschouwing tot de paradoxale uitspraak kom dat juist die elementen die het verhaal tot weinig specifiek voor het latere werk van Krol lijken te maken (weinig commentaar, een abrupt einde), ertoe bijdragen dat Krol in dit verhaal voor het eerst een door hem nagestreefde ideaalvorm bereikt, die hij in ander werk alleen nog maar als streven kon vermelden. Daarom is ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ volgens mij niet alleen een verhaal dat de toets der kritiek ruimschoots kan doorstaan, maar vooral een dat de lezer een unieke mogelijkheid biedt om in kort bestek met het werk van Krol kennis te maken.
Al vanaf het begin is in ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ de grens tussen vertelling en beschouwing moeilijk te trekken. Niet allen de ikvorm zorgt voor deze grensvervaging, maar ook het feit dat ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ het verhaal is van het zich ontwikkelend schrijverschap van een zich ontwikkelende persoonlijkheid. In zijn essay De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels (1981) heeft Krol deze ontwikkeling vergeleken met een drietrapsraket: een schrijver moet twee keer zijn totale schrijfproduktie hebben afgestoten (eerste en tweede trap dus), voordat hij zich kan hebben ontwikkeld tot de goe- | |
[pagina 25]
| |
de schrijver die ‘zorgt voor een gepast publiek dat hem niet helemaal begrijpt, maar zijn kunsten waardeert.’ (a.w. p.23) ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ is, in zijn onderzoek naar het waarheidsgehalte van symbolen, voornamelijk het verhaal van een schrijver die begint met zijn eerste trap af te stoten, door een schooltas vol gedichten in de Fluessen te deponeren; die in zijn militaire-diensttijd aan de tweede trap schrijft, en daarbij vooral naar populariteit streeft; maar die tenslotte, gesteund door de wiskunde, de derdetraps auteur wordt, die vrij in de ruimte zijn eigen gang gaat.
Een schrijver die het voor de ontwikkeling van zijn verhaal meer moet hebben van geografische verplaatsingen van de hoofdpersoon dan van door tijdverloop gecompliceerd wordende dramatische ontwikkelingen, heeft met de militaire-diensttijd een gelukkige periode gekozen om een verhaal dat een korte periode in iemands ontwikkeling bestrijkt, vaart mee te geven. Zonder dat de hoofdpersoon er veel voor hoeft te doen, krijgt hij bijna alle hoeken van Nederland te zien. Maar niet alleen dat: overplaatsing heeft ook tot resultaat dat zijn dubbelprobleem ‘Welke formulering stelt mij in staat te vragen hoe ik in elkaar zit?’ (p.208) steeds door andere personen en uiterlijke situaties gevoed wordt: een hoer in Breda, een frustrerende administratieve opleiding in Middelburg, een codeursopleiding in Dea Haag, een huurkamer waar hij kan schrijven in Leeuwarden, een koeriersopdracht tussen Leeuwarden en Den Helder. In een periode van nog geen twee jaar wordt hij zo vaak overgeplaatst en maakt hij een dusdanige ontwikkeling door dat zijn eigen identiteit en zijn schrijfactiviteiten hem als enige houvast, hoe wankel ook, overblijven; daarom moet hij - meer dan in zijn middelbare-schooltijd bijvoorbeeld - om erachter te komen wat er met hem gebeurt, eerst te weten zien te kamen wie hij zelf is, en wat zijn stijl is.
Om te weten wie hij zelf is, kan hij zich proberen te toetsen aan anderen, maar er is niemand wiens dienstroute langs dezelfde wegen gaat; dit soort toetsing is dus slechts incidenteel mogelijk. De meeste confrontaties met anderen zouden ook geen tweede maal hebben hoeven plaatsvinden, omdat bij Krol meestal alleen de hoofdpersoon een ontwikkeling van enig belang doormaakt. In dit verband is wel opmerkelijk dat de psycholoog Vos, die de hoofdpersoon al vrij vroeg - in Breda namelijk - ontmoet, en met wie hij een weekend in Amsterdam doorbrengt temidden van kunstenaars, onveranderd terugkeert, niet in ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ weliswaar, maar wel al op de eerste bladzij van De weg naar Sacramento. Net als in ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ is hij hier iemand ten opzichte van wie de hoofdpersoon goed kan vaststellen wat hij zelf beslist niet wil, namelijk een kunstenaar worden voor wie leven belangrijker is dan vorm: ‘wat heb je aan je leven als je er geen vorm aan kunt geven? Vos voelde zich een kunstenaar omdat hij voelde dat hij leefde, volgens zijn zeggen, niet omdat hij enig idee van “vorm” had. Vos was geen kunstenaar.’ (a.w, p.6) De enigen die het in ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ langer dan één passage of één vaste staplaats uithouden, zijn de al in het begin van het verhaal naar Australië verhuizende Tony, en de Friese neef Jacques, Tony is langdurig de drijfveer achter het schrijven en denken van de hoofdpersoon. Hij heeft haar niet gekust, toen zij hem bij hun afscheid | |
[pagina 26]
| |
wel kuste, en beseft deze fout alleen nog door te schrijven te kunnen herstellen. Onbedoeld misschien is deze kus daardoor een kus van de muze geworden. Ook heeft Tony een ingrijpende beslissing genomen van een kaliber dat nog te zwaar is voor de hoofdpersoon; zíj́ is werkelijk gegaan, híj́ zit alleen maar met de pen in de hand of met de atlas voor zich en mijmert over andere delen van de wereld en de mogelijkheden van een zelfstandig bestaan. Jacques daarentegen verplaatst zich nauwelijks. Hij vertegenwoordigt het vaste punt Friesland, een punt waaraan Krol zich vaker toetst, hetzij in verband met de taal (in Het gemillimeterde hoofd), hetzij in verband met de mentaliteit (in Een Fries huilt niet, 1980). Het is een soort ‘stamland’, van welks geschiedenis de ontwikkeling van de hoofdpersoon wel eens de herhaling zou kunnen zijn.Ga naar eind3) Onuitgesproken vraag is dan voor de hoofdpersoon hoeveel afwijking deze herhaling toelaat: Jacques is in verband hiermee het type van de vertrouweling uit de jeugd, het familielid van wie de hoofdpersoon zich het nadrukkelijkst afvraagt of diens leven ook model kan staan voor het zijne. Deze serieuze vergelijking is niet langer mogelijk, als Jacques aan het eind van het verhaal trouwt en zijn toekomst beheerst ziet worden door regelmaat. Dit traditionele familiepatroon is de hoofdpersoon te star. | |
MarsmanEen andere mogelijkheid tot toetsing, net zo permanent in zijn algemeenheid en zo wisselend per geval als de personages, biedt de kunst. Een gedicht van Marsman, beschouwingen over film van Sergei Eisenstein, een ontmoeting met schilders en toneelspelers in Amsterdam, veelvuldig bioscoopbezoek, zij houden de gedachten over stijl op gang. Over kunststijl - en dan met name de stijl van zijn eigen proza - maar ook over levensstijl, zeker in het geval van Marsmans gedicht ‘Potsdam’. Een gaar geval, en tegelijk een bewijs te meer dat de grens tussen vertelling en beschouwing in ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ vrijwel onzichtbaar is.
Al in eerder werk heeft Krol blijk gegeven van zijn waardering voor de gedichten van Marsman sinds zijn puberteit. De titel van de bundel Kwartslag (1964) komt uit een regel van Marsman, en in Het gemillimeterde hoofd schrijft Krol dat hij met diens gedichten jarenlang net zo intensief geleefd heeft als je met een ziekte of met een bepaald geluk kunt leven. Later gaf hij aan dat het oorlogszuchtige en emotionerende karakter ervan hem waarschijnlijk wel aansprak.Ga naar eind4) Hóe oorlogszuchtig Marsmans ‘Potsdam’ is, valt moeilijk vast te stellen; wel is het dit gedicht dat, volgens de verteller, aan een groot deel van ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ ten grondslag ligt. Citeren van de passage waarin hij dit zegt, kan duidelijk maken hoe gemakkelijk in dit geval de handeling en de beschouwing achteraf, handelende persoon en verteller, samenvallen: ‘Te midden van alleen maar HBS-ers en gymnasiasten en terug in een sfeer van rust en luxe zoals lakens en serviesgoed, werd ik geactiveerd door de gedachte dat ik best een goed soldaat zou willen zijn. Het recept daartoe werd geleverd door Marsmans bekende gedicht Potsdam. Een groot deel van dit verhaal is een parafrase van dat gedicht, zodat ik verontschuldigd ben voor het feit dat ik | |
[pagina 27]
| |
het niet citeer.’ (p.188) In de eerste regel is de ‘ik’ nog militair, in de laatste is hij de verteller, degene die niet alleen iets zegt over het verloop van de gebeurtenissen, maar die expliciet het hele verhaal ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ verbindt met een andere literaire tekst; een beschouwer achter de vertellen dus. Het is een positie die in vrijwel al het werk van Krol zo nu en dan wordt ingenomen, maar nooit zo met de handeling verweven als hier.
Is het zinvol te vragen hoe oorlogszuchtig ‘Potsdam’ is? Of speelt deze eigenschap geen rol? Waarschijnlijk niet. Het is immers niet een gevoel voor oorlog dat de hoofdpersoon op de gedachte brengt dat hij een goed soldaat zou kunnen zijn, het is de sfeer van vertrouwdheid: jongens als hij en huishoudelijke ornamenten als thuis stellen hem zo op zijn gemak dat de gedachte aan zijn mogelijkheden om een goed soldaat te zijn eerder betekent dat hij soldaat zijn niet als een ruwe of boosaardige bezigheid ziet, maar als een die kan passen in een sfeer van beschaving en begrip. In die sfeer is het niet zozeer een moeizaam verworven mogelijkheid, als wel een geaccepteerde bezigheid dat je gedichten leest als ‘Potsdam’. Het is overigens ook een sfeer waarin salonfasciame kan gedijen.
‘Potsdam’ is, meer neg dan veel armere stedengedichtea van Marsman, sterk substantivisch. De helft van de woorden die Marsman ervoor gebruikt, is zelfstandig naamwoord of kan met enig gemak in het gedicht deze functie vervullen (met name als substantivisch gebruikt werkwoord). Dit onwaarschijnlijk hoge percentage wordt veroorzaakt door het vrijwel ontbreken van persoonsvormen, voegwoorden en voornaamwoorden en door een spaarzaam gebruik van lidwoorden. In combinatie met een trocheïsche maat zonder afwijkingen en een woordgebruik ontleend aan het strenge register tussen ‘goed soldaat zijn’ en ‘koel quadraat’, resulteert dit in een gedicht dat van geen wijken weet, en waarin met ingetoomde emotie geregistreerd wordt: een lofdicht op en een toonbeeld van orde. Ik zou die orde niet direct willen vereenzelvigen met de orde van het leger, eerder met de orde die de stad Potsdam toont, de harmoaie tussen marcherende soldaten en Pruisische gebouwen; zelfs de hemel boven de stad en de geluiden op straat ondersteunen deze ordelijke eenheid. Hierover schreef Marsman in ‘De twee vrienden’: ‘Ofschoon ik het land had aan de Duitschers afzonderlijk en “en masse”, was er iets pruisisch in mij en ik heb mij later in Potsdam onmiddellijk thuis gevoeld.’Ga naar eind5) Het is deze aangename gewaarwording van harde harmonie die in ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ zijn parallel vindt in mensen bij wie de hoofdpersoon zich op zijn gemak voelt, een aankleding van de omgeving die hem prettig stemt, een gedicht dat hem aanstaat; in een dergelijke harmonie wil hij geen wanklank laten horen. Die komt pas later en elders, namelijk als hij in Middelburg tussen de Strebers zit; op dat moment past hij niet meer in zijn omgeving, behoort dus ook de wens een goed soldaat te zijn tot het verleden, en realiseert hij zich dat hij zijn heil van de kunst moet verwachten en van een individuele opstelling. Krol koketteert bewust, en is dus niet vrij van ironie, wanneer hij | |
[pagina 28]
| |
zegt dat ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ voor een groot deel ‘Potsdam’ parafraseert; vooral opzettelijk het gedicht niet citeren draagt bij aan deze koketterie - zoek het maar uit, lezer, als je het zo graag wilt weten, lijkt Krol hiermee te willen zeggen. Dat advies heb ik opgevolgd, en om op wat details te kunnen wijzen, zal ik het gedicht hier toch maar wel citeren:Ga naar eind6)
Potsdam
Schrijden
goed soldaat zijn
trommelvuursein inniger beminnen
dan de schaduw van de blondste vrouw
schrijden
Ruimte
open orde
droge zandsteendoorsnee van het licht
weerstand
uitgeëffend
evenwicht
Hemel
breed bestek
sober overwogen
staalgewelven
glazen bogen
koepeldek
Smidse
hamerslagen
schrijden door de straat
harde vreugde
om de regelmaat
waarin hemel
tussen ruimtebreuken
staat
gele schuinte
grijsheid
koel quadraat
Tot een zo substantivische stijl laat Krol zich niet gauw verleiden, al zijn er wel hier en daar sporen van koele kortafheid te vinden, zoals in de zin ‘Marcheren - een korte, gedrongen groep van mannen die allemaal hetzelfde willen.’ (p.188) Maar de samenhang met ‘Potsdam’ lijkt mij in dit geval toch vooral te liggen op het vlak van de betekenis. In een eveneens in 1975 geschreven schets, ‘Een vreemdeling in Hoogerand-Sappemeer’Ga naar eind7), komen nog wel tekststukken voor die uit één enkel | |
[pagina 29]
| |
zelfstandig naamwoord bestaan, in ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ niet. Wel is dit verhaal opgebouwd volgens de voor Krol typerende verbrokkeling: korte tekstdelen worden van elkaar gescheiden door een regel wit, als de strofen in een gedicht. Het vrijwel ontbreken van verwijzende verbiningswoorden en de daardoor mogelijk gemaakte sprongen in het verhaal passen weer wel in de verwantschap met ‘Potsdam’. Ook vallen tussen gedicht en verhaal parallellen op thematisch niveau te trekken: het verkiezen van code of taal (het trommelvuursein, de wiskunde) boven een vrouw (de schaduw van de blondste vrouw, Tony, Josje), het gevoel voor orde dat in het gedicht culmineert in het ‘koel quadraat’ en dat in het verhaal blijkt uit de aandacht van de hoofdpersoon voor geometrische figuren, in zijn dromen, in zijn vroegste gedichten, tot in de titel van het boek dat hij in Leeuwarden schrijft toe: Q2 (als dat geen koel quadraat mag heten!). En wie de regels 9, 10 en 11 parafraseert als ‘wanneer weerstand uitgeeffend wordt, ontstaat evenwicht’, parafraseert daarmee tegelijk een belangrijke eigenschap van Krols werk: weerstand van de hoofdpersonen ten opzichte van hun omgening en weerstand van de schrijver ten opzichte van zijn lezers moeten beide aan het eind van verhaal of roman tot evenwicht hebben geleid: een hoofdpersoon die past in zijn omgeving, een lezer die het met de schrijver eens is. | |
Geografie en algebraDe hoofdpersoon is op zoek naar het waarheidsgehalte van symbolen, schreef ik hierboven. ‘Potsdam’ doet zich op het niveau van het vertellen als een symbool voor, dat heel onopvallend uit de handeling voortkomt: de hoofdpersoon moet immers dit gedicht lezen, of er op zijn minst aan denken. Dat de grens tussen symbool en verhaalwerkelijkheid zo vaag is, past bij de eerder gesignaleerde grensvervagingen. Het past ook bij het besef dat de hoofdpersoon ontwikkelt na lezing van The Film Sense van Sergei Eisenstein, en vooral van de passages daarin over het met elkaar verbinden van symbolen op het plan van een hogere orde. Daarop reageert hij al spoedig met de afwijzende stelling: ‘De betekenis van een bepaald symbool wordt het beste omschreven door het symbool zelf.’ (p.194) Een paradoxale uitspraak, waarin ik lees dat symbolen hun betekenis ontlenen (en nu parafraseer ik naar het verhaal toe) aan emotie, dus aan de personages en hun handelen in een verhaal - en niet aan de hogere orde van een vantevoren vastliggend systeem (zoals bijvoorbeeld kleursymboliek). Zij vereisen daarom geen uitleg in het verhaal, want als het verhaal goed verteld wordt, wordt hun betekenis vanzelf duidelijk. Deze uitspraak (al is hij dan afkomstig van de handelende persoon, en niet van de verteller) lijkt voor de duur van het hele verhaal ook door de verteller serieus te worden genomen, met een belangwekkende uitzondering voor de geografische symboliek. De stad, met name Groningen, wordt expliciet het ‘eerste, echte en enige symbool’ in het leven van de hoofdpersoon genoemd (p.208). Juist door het negeren van de eerdere uitspraak dringt deze geografische symboliek zich in ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ op de voorgrond. Het valt in dit verband wel op dat Marsmans gedicht over harmonie de naam van een stad tot titel heeft. | |
[pagina 30]
| |
Van het belang van geografie is Krol zich niet alleen in ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ bewust. In een van zijn in Over het huiselijk geluk en andere gedachten (1978) gebundelde columns bijvoorbeeld beschrijft hij hoe hij in een atlas leest over het ontstaan van depressies bij de Azoren en over de bewegingen van de lucht boven Europa. Deze passage wordt afgesloten met de ondubbelzinnige uitspraak: ‘Emotie is het wat dit lezen mij geeft. En inzicht in wat ons beweegt,’ (a.w. p.146) Zo fundamenteel ligt dat bij Krol. Het is dit gevoel voor geografische ruimte dat de hoofdpersoon doet besluiten een kijkje te gaan nemen in Delft, wanneer hij vermoedt dat hij wel eens aan de Hogeschool zou kunnen gaan studeren; alsof hij deze stad eerst op zijn emotioneel gehalte moet toetsen. Zo vallen ook zijn wandelingen door Groningen op te vatten als pogingen om door de fysieke ervaring van de stad tot met emotie geladen dieper inzicht te komen. Ook de verrassende tocht naar Göttingen, die het verhaal in de allerlaatste alinea een beslissende wending geeft, wil ik zo interpreteren. Göttingen wordt de ‘bakermat van alle Körpererweiterungen’ genoemd (p.211), dat wil zeggen dat een bezoek aan deze plaats wel eens een antwoord zou kunnen opleveren op de essentiële vraag waarmee de hoofdpersoon dreigt te blijven zitten: wat moet ik, nu ik wiskunde studeer, met een niet begrepen passage in een leerboek; heb ik de grenzen van mijn kennen en kunnen bereikt, of ben ik nog in staat om iets te ondernemen waardoor ik mezelf weer ruimte geef? Het is dan de lijfelijke confrontatie met de geografische ruimte die hem helpt bij het verruimen van zijn mogelijkheden.
Vreemd is die reis naar Göttingen eigenlijk wel. Wat kan Göttingen hem nu bieden dat niet te vinden is in Groningen, Amsterdam of desnoods een dichter bij Groningen liggende Duitse stad? Waarom moet hij helemaal naar de Harz, tegen de greas van de D.D.R. aan? Zijn doel kan niet alleen maar zijn er een paar algebra-boeken te halen; die zou hij immers ook naar Groningen hebben kunnen laten sturen. Het is ook niet zomaar een bedevaart naar een van de heilige plaatsen van de wiskunde. Maar als ik in die termen wil blijven, noem ik Göttingen liever dan een bedevaartsplaats een Kurort, voor een therapie van begrip door emotie.
Wij kennen de situatie: na zijn militaire-diensttijd is de hoofdpersoon wiskunde gaan studeren, vooral omdat hij verwacht door deze studie op formuleringen te zullen stuiten die zijn bestaan kunnen verduidelijken. Hij lijkt hiermee wel enig succes te hebben, totdat hij over het begrip ‘Einfache Körpererweiterungen’ leest en de uitleg daaromtrent, op bladzij 105 van een niet met name genoemd boek, niet begrijpt. Zijn grootste angst is dan dat alles wat hij in zijn verdere leven zal gaan doen, hoe succesvol ook, het gevolg is van het feit dat hij bladzij 105 niet heeft begrepen. Hij toetst zichzelf nu niet meer aan personen of aan kunstuitingen, maar aan een algebraïsch probleem. Hoeveel zal hij van zichzelf kunnen begrijpen, als zijn inzicht in algebra begrensd blijkt? Vooral waar de reis naar Göttingen ter sprake komt, wordt het verschil tussen ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ en Het gemillimeterde hoofd goed duidelijk, wordt duidelijk waarom Krol allerlei ingrediënten uit vroeger werk opnieuw gebruikt heeft. In Het gemillimeterde hoofd vindt | |
[pagina 31]
| |
door de geografie een volkomen identificatie plaats van de hoofdpersoon (zeg maar: Krol) met de grote wiskundigen die elkaar in Göttingen hebben ontmoet: 14 augustus 1957. Göttingen. 158 jaar nadat de tweeëntwintigjarige Gauss met zijn vriend Bolyai op de stadswallen liep, en zijn plannen besprak, zijn plannen met de wereld - zoveel jaar daarna sta ik met Jan Zijlema op dezelfde stadswal, uit te kijken op een Coca Cola bottelinrichting en wij spreken over hetzelfde als waar Gauss en Bolyai toen wer gesproken hebben, de constructie van de regelmatige zevenhoek en het vijfde postulaat van Euclides, dit wil zeggen Zijlema. Het is Zijlema die aan het woord is. Ik sta met de duimen in het vest naar de grond te kijken, luister, begrijp. Ik ben Gauss. De identificatie met een persoon wordt nog versterkt door de leeftijd: twee weken vóór 14 augustus 1957 was Krol zelf 23 jaar geworden; hij is dus vrijwel even oud als de Gauss met wie hij zich vereenzelvigt. Niet met één bepaald wiskundig probleem identificeert Krol zich in Het gemillimeterde hoofd, maar met een groot wiskundige en diens denken over de wereld. In dat opzicht verschilt Het gemillimeterde hoofd wezenlijk van ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’. Hoe nadrukkelijk Krol in het verhaal zelfs een voor de hand liggende kans tot identificatie met een groot wiskundige heeft laten liggen, blijkt wel uit het volgende.
Het boek waarin op bladzij 105 de paragaaf ‘Einfache Körpererweiterungen’ begint, is Algebra van B.L. van der Waerden. In 1955 verscheen de vierde druk van dit boek bij Springer-Verlag te Berlijn, Göttingen en Heidelberg. Het is een exemplaar van deze druk dat Krol indertijd zelf bestudeerde, en waarin hij op bladzij 105 bij een problematische passage, in dikkere letters dan hij voor andere aantekeningen nodig vond, in de marge schreef: ‘Waaruit blijkt dit?’Ga naar eind8) Uit deze anekdotische aanleiding blijkt dat hij giet allereerst geïnteresseerd is in de wiskundige Van der Waerden, maar in de vraag wat een eenvoudige lichaamsuitbreiding precies is, en welke woorden er nodig zijn om dat uit te leggen. Dat wordt te meer duidelijk uit wat Kol verzwijgt, namelijk dat Van der Waerden vóórdat hij in Göttingen hoogleraar werd, in Groningen wiskunde doceerde; bij vermelding van dit feit zou de persoonsidentificatie immers geaccentueerd zijn, in plaats van het gevoel dat het niet begrijpen van bladzij 105 betekende dat de hoofdpersoon de grenzen van zijn begrip had bereikt. Wil hij dit gaan onderzoeken, dan is de voor leken het meest voor de hand liggende lichaamsuitbreiding (niet in algebraïsche, maar in letterlijk fysieke zin) één te worden met de stad; maar wandelen door Groningen confronteert hem nu alleen maar met zijn eenzame wanhoop. Ook andere mogelijke interpretaties van ‘lichaamsuitbreiding’ voldoen niet: naar Australië gaan is alleen in atlas-fantasieën mogelijk; de familie is geen toetssteen meer, nu neef Jacques getrouwd is; het contact met een meisje als Josje maakt hem duidelijk dat hij nog steeds niet in staat is tot een langdurige relatie met een vrouw. Wat overblijft is de wiskunde en een fysieke confrontatie met de ‘bakermat van alle Körpererweiterungen’. | |
[pagina 32]
| |
In het verhaal zelf wordt niet uitgelegd wat een eenvoudige lichaamsuitbreiding is; er wordt zelfs niet, als bij ‘Potsdam’, gezegd dat de lezer door kennis te nemen van het verhaal vanzelf wel enig zicht krijgt op de betekenis. Dat lijkt nogal tegen Krols gewoonte om commentaar te geven in. Volgens een encyclopedische formulering is een eenvoudige lichaamsuitbreiding het toevoegen van één enkel element aan een algebraïsche structuur, waarna opnieuw een gelijksoortige structuur ontstaat.Ga naar eind9) Dit wetend lijkt het me, bij ontstentenis van een beschouwing hierover van Krol, toch te gemakzuchtig om de titel ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ te verklaren met te zeggen dat op een belangrijke plaats in het verhaal dit algebraïsche begrip de hoofdpersoon tot handelen aanzet. In een dergelijke verklaring ontbreekt de kern, evenals trouwens in de hierboven gesuggereerde niet-algebraïsche verklaringen. Liever ga ik uit van de veronderstelling dat Krol met ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ een onderzoek heeft verricht naar de betekenis die het begrip ‘eenvoudige lichaamsuitbreiding’ voor hem heeft of gehad heeft, om er tenslotte al schrijvende achter te komen wat een eenvoudige lichaamsuitbreiding is. Is een deel van het verhaal een parafrase van ‘Potsdam’, dan zou het hele verhaal wel eens een verbeelding van een eenvoudige lichaamsuitbreiding kunnen zijn.
Dat Krol ‘Potsdam’ niet citeert en dat hij niet uitlegt wat een eenvoudige lichaamsuitbreiding is, is niet per se - zoals uit mijn opmerking hierboven misschien zou worden begrepen - tegen zijn gewoonte in. Een vertrouwde kokette strengheid zal aan dit achterwege laten niet vreemd zijn. Toch moet de lezer nu maar raden waarom bijvoorbeeld de hoofdpersoon na zijn verblijf in Göttingen uiteindelijk naar Amsterdam gaat, en niet naar Groningen. Ik wil deze onaangekondigde verhuizing niet op voorhand als toevallig afdoen, en deze zeker niet beschouwen als een bewijs dat ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ in een routineuze haast geschreven is. Ook in dit geval kan een vergelijking van ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ met een passage uit Het gemillimeterde hoofd vruchtbaar zijn. Over het vertrek naar Amsterdam schrijft Krol daar: Ik solliciteerde naar een betrekking in Amsterdam, daar ben ik aangenomen, [...] bij de Shell - ik had genoeg van het studeren, ik wilde weg, ik wilde bij de computers. Ik haalde boeken en ik ben nog een week naar Göttingen geweest. Mijn verhalen en alles wat ik geschreven had heb ik vernietigd dat wil zeggen, ik ben op een middag het Paterswoldse meer opgegaan en ergens achter het riet, de zeilen gereefd, heb ik de koffer vol papier als een lijk laten zinken. Het was mij allemaal te eenvoudig geworden. ‘Maan’ betekende maan, en ‘haar’ haar, ik wierp mij opnieuw op de wiskunde en wat ik daarin aantrof, miste ik in mijn werk, en in bijna alle literatuur: de meerduidigheid van het woord. (a.w. pp.26, 27) In Het gemillimeterde hoofd wordt wel uitgelegd waarom de hoofdpersoon naar Amsterdam gaat, maar niet waarom hij eerst nog Göttingen bezoekt. Het bezoek aan Göttingen lijkt hier zelfs nauwelijks met het afscheid van vroegere literaire bezigheden en met verdieping in de wiskunde te | |
[pagina 33]
| |
maken te hebben, ook al omdat pas twintig pagina's later de herinnering aan de identificatie met Gauss gereleveerd wordt. In ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ is sprake van het omgekeerde, zodat de reis daar een ander karakter heeft. De naam ‘Amsterdam’, zoemer verdere verduidelijking, staat hier voor de enige plaats in Nederland waar men zich in anonimiteit kan ontplooien, voor een toekomst die nog lang niet begrensd is. Een langdurig verblijf dat aan deze verwachtingen voldoet, is in ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ alleen maar mogelijk na een louterende gang naar het wiskundig Kurort Göttingen. Deze opvatting maakt ook begrijpelijk waarom in het verhaal gezegd wordt dat de hoofdpersoon op de terugweg naar Nederland geen behoefte meer heeft aan een bad in het toeristische Kurort Bad Sachsa. Er staat weliswaar dat het ongemak van de zware koffer hem ervan weerhield (pp.211, 212), maar deze koffer bevat - en dat staat er niet bij - de veel heilzamere Göttinger kuur.
Deze lange geografische omweg heb ik vooral gemaakt om aannemelijk te kunnen maken dat er een metaforische relatie is tussen de tocht van Groningen via Göttingen naar Amsterdam en het begrip ‘eenvoudige lichaamsuitbreidingen’: de algebraïsche structuur ‘wonen in een stad’ (in casu Groningen) wordt uitgebreid met één enkel element (een tochtje naar Göttingen, het verwerven van boeken, van emotie, en dus van begrip), waarna een nieuwe structuur ‘wonen in een stad’ (in casu Amsterdam) ontstaat. De nieuwe structuur is wel gelijksoortig, maar niet gelijk aan de oude; de middelgrote stad Groningen heeft plaatsgemaakt voor de grotere stad Amsterdam. Zoals de tweede trap van een raket wordt afgestoten, zo wordt hier de stad Groningen - die de hoofdpersoon onder andere te veel een auteur van de tweede trap zou kunnen doen blijven - afgestoten. Bij deze vrijmaking van de derde trap gaat de kortste weg van Groningen naar Amsterdam via Göttingen. Aldus heeft deze reis hem ook de formulering geleverd om te kunnen schrijven hoe hij in elkaar zit. Daarvan valt al iets te zien in de passage over het geven van wiskundebijles aan Josje: die wiskunde ‘wás tenminste iets, dat kon ik aan de mensen meedelen, veel beter dan die geheimzinnige literaire gedachten van mij.’ (p.211) | |
Centrale positie van het verhaalVooral in een roman als Het gemillimeterde hoofd staan veel paragrafen waarin alleen een wiskundig probleem wordt gesteld en opgelost, met behulp van getekende figuren en al. Wie deze figuren en de bijbehorende formules niet precies begrijpt, heeft niets begrepen, zegt Krol in zijn inleiding met uitdagende ironie. Ook in andere romans staan figuren, schema's en afbeeldingen. Het ontbreken hiervan maakt ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ voor het oog tot een traditioneler verhaal, een verhaal dat wel past in de heruitgave van Kwartslag, en dat herinnert aan de novellen De rokken van Joy Scheepmaker (1962) en De zoon van de levende stad (1966), de laatste ook herdrukt in Halte opgeheven. Ook voor wat de beschreven levensperiode van de hoofdpersoon betreft, is ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ aan deze twee novellen verwant. Qua omvang en thematiek zou ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ dus wel bij het vroegste werk van Krol passen. Techniek en compositie maken het | |
[pagina 34]
| |
verwant aan later werk, zoals De chauffeur verveelt zich (1973) en In dienst van de ‘Koninklijke’: ook ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ bestaat uit korte tekststukken die van elkaar gescheiden zijn door een witregel. De betekenis van het verhaal ligt in zekere zin in deze kruispuntpositie. Krols mededeling in de beginalinea dat hij met dit verhaal het paadje omploegt waarover hij jarenlang gelopen heeft, wijst daarop.
Wat bij dit alles merkwaardig blijft, is het feit dat Krol niet zijn vertrouwde commentaarstem laat horen in de titelpassage van het verhaal, en het feit dat het verhaal zo abrupt eindigt. Vrijwel altijd - althans in zijn romans - eindigt Krol met een samenvattende uitspraak, een stelling of een opmerking die direct tot de lezer gericht is: een ‘Summary of the contents’ in Het gemillimeterde hoofd; of ‘Ik hoop dat ik u heb vermaakt.’ in De weg naar Sacramento. Zelfs een roman in de derde persoon als De laatste winter (1970) weet hij nog af te sluiten met een zin die aangeeft ‘wat te bewijzen was’. Niets van deze aard laat Krol aan het slot van ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ los. Dat is niet voor niets. Ik denk dat een enkele uitspraak uit het verhaal zelf en uit Het gemillimeterde hoofd kan verduidelijken waarom een dergelijke traditionele afronding in dit geval zelfs ongepast zou zijn. Ik kom daartoe terug op de expliciete opvatting over symbolen van de hoofdpersoon: ‘De betekenis van een bepaald symbool wordt het beste omschreven door het symbool zelf.’ ‘En niet door een toelichting daarop,’ ben ik op dit moment geneigd eraan toe te voegen. Hóe klein in het geval van ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ de afstand tussen symbool en betekenis is, wordt misschien duidelijk als ik een uitspraak uit Het gemillimeterde hoofd citeer, waarin Krol het heeft over zijn ideaal om een verhaal te schrijven over een parabool, dat wil zeggen over de kegelsnede die de rechte op oneindig raakt: ‘Hij schiet er niet overheen, want dan zou het een hyperbool zijn, nee, precies in het oneindige keert hij om en dat zou dan een verhaal moeten worden, maar het is hiermee al verteld.’ (a.w. pp.94, 95; cursivering van mij - AZ) Er zijn dus kennelijk gevallen waarin ook volgens Krol de commentaarstem moet zwijgen, wil het effect van het geschrevene niet teniet gedaan worden. Het slot van ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ lijkt mij zo'n geval: hij schrijft hier kennelijk, zonder dat te kunnen zeggen, een verhaal, niet over een parabool nu, maar over een eenvoudige lichaamsuitbreiding. Alleen door niet uit te leggen wat een eenvoudige lichaamsuitbreiding is, kan Krol zijn verhaal laten voldoen aan de eisen die hij eraan stelt. Tegelijkertijd maakt hij zichzelf op de wijze van de literatuur duidelijk wat een eenvoudige lichaamsuitbreiding precies is: het schrijven van het verhaal leverde hem het begrip dat bij lezing van bladzij 105 niet wilde komen, en misschien zelfs tijdens of na de reis naar Göttingen nog niet. Zijn schrijven leidt tot begrip.
Dat brengt mij nogmaals op de beginalinea van hit verhaal, waarin Krol zegt met ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ een jarenlang begaan pad te hebben willen omploegen, zodat hij zijn idee van een nieuwe weg kon geven. Men zou deze woorden kunnen beschouwen als fraaie frasen die moeten verdoezelen dat ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ maar ternau- | |
[pagina 35]
| |
wernood aan de prullenmand is ontsnapt. Ik lees ze anders. Krol is permanent bezig zijn werk te verbeteren: een herdruk is bij hem vrijwel altijd een herziene herdruk. Maar ook al betreffen zijn herzieningen soms hele paragrafen, hij is tot nu toe niet zo ver gegaan dat hij mèt de tekst ook de titel veranderde. ‘Eenvoudige lichaamsuitbreidingen’ is daarom niet een gereviseerd Het gemillimeterde hoofd. Juist door oud materiaal te gebruiken, laat Krol zien niet vastgebakken te zijn aan een eenmaal gekozen relatie tussen voorvallen uit zijn leven en de literaire vormgeving ervan. Het geleefde verleden mag vastliggen, de literaire vorm is vrij. Door vormgeven krijgt het beschreven leven een andere betekenis. Wat dat betreft is voor een schrijver als Krol literatuur een eenvoudige lichaamsuitbreiding. Met dank aan Tom van Deel, Jan Heutink en Theo van Loon voor het kritisch lezen van een eerdere versie van dit artikel. |
|