Voortgang. Jaargang 1
(1980)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
Een machiavellist bij Coornhert
| |
[pagina 126]
| |
vers aan de orde gesteld en Machiavelli is degene die daarbij is voorgegaan.Ga naar eind18.) Immers een van de meest beruchte hoofdstukken uit De Heerser, namelijk het zeventiende, behandelt de kwestie ‘Van de wreedtheyt ende sachtmoedigheydt, ende wat het beste is, bemint of gehaet te zijn’.Ga naar eind19.) Over deze vraagstelling laat Coornhert twee personen aan het woord die beiden een ander standpunt verwoorden, het cynisch realistische van Achazib (de Loghen) staat tegenover het idealistische van Eubulus (de Welradende). Over de opvattingen die Achazib verkondigt is verschillend geoordeeld. Van der Meulen spreekt van een reactionnair standpuntGa naar eind20.), Bonger suggereert dat Achazib machiavellistische opvattingen heeftGa naar eind21.), hij geeft hiervoor echter geen argumenten Als Achazib werkelijk een machiavellistisch standpunt verkondigt is het natuurlijk de vraag in welke mate zo'n standpunt inderdaad is terug te voeren op Machiavelli. Laten we daarom de gang van Achazibs betoog eens volgen. Hij begint zijn verhaal met een karakteristiek te geven van het gewone volk: ‘Eerst is het Heromnes als de windt onstadigh,
Schandelijck ondanckbaar van goedtheydt weldadigh,
Ancxtvluchtigh voor gevaar, gierigh na der winsten vuyck,
En mint boven vryheydt den snoden dienst vanden buyck’Ga naar eind22.)
vss. 961-965
Het zal voor iedereen duidelijk zijn dat Achazib een nogal cynische visie heeft op het volk, wat hij daaronder ook moge verstaan. Wat ons echter opvalt is dat hij een karakteristiek geeft die hij zo ontleend kan hebben aan het beruchte zeventiende hoofdstuk van Machiavelli's De Heerser. Daarin wordt namelijk gesteld dat mensen ondankbaar, wispelturig en huichelachtig zijn, dat zij het gevaar ontlopen en belust zijn op winst: ‘De reden daer toe / is/ (namelijk dat het voor een vorst veiliger
is gevreesd te worden H.D.) door dien dat de menschen in 't ghemeen vol ondanckbaerheydts zijn / veranderlijck / gheveynst / de perijckelen schouwende ende begheerigh na winst /’Ga naar eind23.) Voor Achazib is het vanzelfsprekend dat zo'n volk met harde hand geregeerd moet worden: ‘Meer laat het volck 't quade om de straf te vrezen,
Dant de dueght hanteert om te zyn ghepreezen.
Des doots ancxt heeft meer cracht voor oproer af te schricken
Dan des duechts beloning om zich wel te schicken.
Het ancxtighe ontzich baart dan ghehoorzaamhede,
En die ghehoorzaamheydt baart weeldighe vrede.’Ga naar eind24.)
vss. 979-985
Ook hier horen we weer echo's uit hetzelfde hoofdstuk. Allereerst lezen we dat een vorst als hij zijn onderdanen verenigd en trouw wil houden, niet al te bang moet zijn om voor wreed te worden gehouden: | |
[pagina 127]
| |
‘Daerom sal de Vorst niet veel daer op passen / hem voor
Soodanigh te sien houden / (wreed H.D.) midts dat hy sijn Volck door dit middel / in getrouwe eenigheyt ende gehoorsaemheydt houde’.Ga naar eind25.) Even verder stelt Machiavelli dat de mensen eerder een geliefd dan een gevreesd iemand de voet dwars zetten. Want liefde berust op bepaalde morele verplichtingen die - omdat de mensen nu eenmaal slecht zijn - telkens wanneer het eigenbelang in het spel komt, verbroken worden. Maar vrees berust op angst voor straf en die verdwijnt nooit: ‘Daer-en-boven maken de luyden min wercks / van te beschadigen
de gene die hem doet beminnen / als een ander daer men vreese voor heeft. Want de vrientschap en hout niet als een plaetse van verbindinge / die om de boosheyt der menschen ter eerster gelegentheydt gebroken wort / die haer vertoont / om nu sijn bysonder profijt te doen / u schadende. Maer de vrees gegrondt op een vreese voor straffe / die nimmermeer verlaet.’Ga naar eind26.) Achazib vervolgt zijn betoog met: ‘Alle dwang (hoe straf oock) zal 't volck duldelijck lyden,
Alst maar magh in nering door 't ghewin verblyden,
Grote sommen kryghen en weeldelijck teren.
Zo willigh dient nu elck 't ghelt en buyck, huer twee heren.’Ga naar eind27.)
vss. 985-989
Een variant op deze uitspraak lezen we ook in De Heerser. Machiavelli betoogt namelijk dat een vorst er voor moet zorgen dat hij wel gevreesd wordt, maar niet gehaat. Dat behoeft geen probleem te zijn als hij er maar voor zorgt dat hij afblijft van het bezit en van de vrouwen van de onderdanen. Het belangrijkste is echter het afblijven van andermans bezit, want de mensen vergeten eerder de dood van hun vader dan het verlies van de vaderlijke erfenis: ‘Nochtans moet hem de Vorst met maten doen vreesen / soo dat /
indien hy geen liefde verkrijght / hy ten minsten de haet ontga / zijnde dinghen die seer wel over-een-komen / gevreest te zijn / ende niet gehaet. 't Welck hy altijdt lichtelijck doen sal / de goederen niet roerende / noch de vrouwen van syn borgers ende ondersaten (...) mits dat hy hem dit doende / onthoude van het toeslaen der goederen / overmits dat de kinderen die overblijven veel eer vergheten de doodt van hen Vader / als het verlies van hen Vaderlijcke erffenis.’Ga naar eind28.) Spreekt Machiavelli over bezit, Achazib heeft het vooral over het maken van winst. Het is niet onaannemelijk dat Achazib hierbij uitgaat van Nederlandse toestanden. Nederlanders zijn immers een handeldrijvend volk en het ongestoord winst kunnen maken is dan een belangrijke zaak. Achazib besluit zijn betoog als volgt: | |
[pagina 128]
| |
‘In somma, het staat gants buyten des Konincx machte
Recht bemint te werden in 's volcx hert en ghedachte,
Ick swyghe van stadigh wel bemint te blyven,
Maar ghevreest te werden en 't volck in ancxt te styven
Hangt niet aan den volcke, maar aan den Koning alleen.
Ghemerckt nu doort ontsich of door die liefde ghemeen
'T volck beheerschapt werdt van d'overheydts tomen
En lieft onzeker is, maar zeker 't vreeslijck schromen,
Zo moet ick die strenghe heerschappye pryzen,’Ga naar eind29.)
vss. 997-1006
Het is opvallend dat het zeventiende hoofdstuk van De Heerser met ongeveer dezelfde conclusie eindigt. Machiavelli betoogt dat aangezien de mensen beminnen voor zover ze dat zelf willen en vrezen voor zover de vorst dat wil, een wijs en verstandig vorst zich zal baseren op datgene wat van hem zelf afhankelijk is en niet op dat wat van anderen afhankelijk is: ‘Soo sal ick daerom besluyten / hervattende het propoost van
gevreest ende bemindt te zijn / dat / nadien dat de menschen beminnen / gelijck het hen-luyden belieft / en vreesen ghelijck het den Vorst belieft / indien hy wijs is / hy hem behoort te gronden op het ghene dat aan hem hanght / ende niet aen een ander/’Ga naar eind30.) Ik meen dat de feiten voor zichzelf spreken. Uit de mond van Achazib horen we een aantal opvattingen over het regeren met strenge hand die voor een groot deel zijn ontleend aan het zeventiende hoofdstuk van De Heerser. Achazib hanteert argumenten die ook bij Machiavelli worden gebruikt. De conclusie kan dan ook zijn dat Coornhert met de figuur van Achazib inderdaad een machiavellist op het toneel heeft willen zetten. |
|