talingen van de Historia zijn deze geestelijke toepassingen niet terug te vinden.
Voortgezette bestudering van de middelnederlandse versies van de ‘Zeven-wijzen-roman’, eventueel uitmondend in een (her)uitgave van één van de die teksten, staat ‘vaste in mijnen moet’.
V Ook mijn ‘nieuwe’ dissertatie-onderzoek is gericht op een vorm van allegorische literatuur. Hierover nu iets uitvoeriger het volgende. Bij het tweede eeuwfeest, in 1966, van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde zorgde de toenmalige voorzitter, K. Heeroma, voor het jubileumgeschenk: een naar neerlandistische maatstaven inderdaad tamelijk luisterrijke uitgave van de 147 liederen uit het zogenaamde Gruuthusehandschrift. Het boek, dat na een onwaarschijnlijk korte voorbereingstijd tot stand was gekomen (binnen één jaar!), bevatte behalve de liedteksten o.a. nog een uitvoerige inleiding van de hand van de jubileumvoorzitter, een transcriptie van de melodieën en een musicologisch kommentaar, beide verzorgd door C.W.H. Lindenburg. In 1973 stierf Heeroma; zijn plannen voor een tweede deel, waarin de ‘rest’ van het Gruuthusehandschrift (de gebeden en overige gedichten) zou worden opgenomen, bleven onuitgevoerd. Intussen was zijn ‘eerste deel’ bepaald niet onopgemerkt gebleven, integendeel; het had veel reakties uitgelokt (ook van musicologische zijde) en aanleiding gegeven tot de verschijning van een hele reeks publikaties, waarvan meer dan de helft overigens voor rekening kwam van Heeroma zelf. Men zou kunnen veronderstellen dat na zo'n wel korte maar zeer hevige opleving van het Gruuthuse-onderzoek er hoogstens nog wat na te praten valt en het eigenlijke grote werk wel is gedaan. Zonder ook maar iets af te willen doen aan de grote verdiensten van Heeroma's arbeid, meen ik toch dat het laatste niet het geval is. Alvorens dit nader toe te lichten, moet ik eerst een heel korte samenvatting geven van de belangrijkste gegevens m.b.t. het Gruuthusehandschrift en vooral van Heeroma's opvattingen t.a.v. het auteurschap, de specifieke aard en funktie van de Gruuthuse-teksten.
De Gruuthuse-codex telt thans 85 perkamenten bladen, waarvan het grootste gedeelte beschreven is door 5 verschillende kopiïsten tussen ca. 1350 en ca. 1400. De folia 2R t/m 9R bevatten 7 gebeden; in het 5e gebed komt het acrostichon ‘Jan van Hulst’ voor. De 2e afdeling (F. 11R - F. 38V) wordt geheel in beslag genomen door de al genoemde 147 liederen (daaronder 2 fragmentarische, t.g.v. tekstverlies). De folia 39R t/m 85R, meer dan de helft van de codex, zijn gevuld met 16 langere gedichten, waarvan er opnieuw 2 onvolledig zijn overgeleverd, doordat 2 dubbelbladzijden met tekst zijn verdwenen; in het 11e van deze gedichten treffen wij wederom in een acrostichon ‘Jan van Hulst’ aan, terwijl op dezelfde manier in het 13e gedicht de naam ‘Jan Moritoen’ verborgen zit. Het eerste blad van de gebedenverzameling draagt het wapen van een van de vroegere eigenaren van het boek, n.l. Lodewijk (Loys) van Brugge, heer van Gruuthuse. Dit is overigens niet de enige relatie van het handschrift met de Gruuthuses; het 14e gedicht van de 3e afdeling is, naar men vermoedt, geschreven voor Lodewijks grootvader, Jan van Gruuthuse. De niet minder dan revolutionaire stelling nu van Heeroma was, dat de codex niet in verschillende etappes tot stand was gekomen maar in haar geheel ca. 1395 was vervaardigd in een scriptorium, om te dienen als repertoireboek van een Brugse dicht- en zangkring. De inhoud van dit album bestond