De methode is strikt filologisch: nauwkeurige studie van de handschriften, waarbij het bepalen van de doorhalingen en correcties allerlei belangrijke gegevens oplevert; het vaststellen van de gang van zaken bij de ontwikkeling van ‘klad’ tot en met de editie, de rol van de kopiist-(en), de auteur, de typografen. Voorts: bepaling van de betekenis van de varianten in verband met de interpretatie van de tekst.
Stand van zaken: ik ben erg blij dat Henk Koeman met zijn geweldige inzet en ijver er nu twee jaar lang in een halve baan aan werken kan. Dit maakt het naar wij hopen mogelijk, dat we de kopij voor de driedelige uitgave (deel 1: autograaf met een inleiding; de delen 2 en 3: resp. tekstgeschiedenis en commentaar) in 1981 (illusie?) klaar hebben. Het belang van dit onderzoek is gelegen in het exemplarisch karakter van het materiaal. Het is immers uniek: we hebben een eigen ontwerphandschrift van de dichter, vol interessante bijzonderheden (vele door Zwaan over het hoofd gezien), we hebben een afschrift in opdracht van de dichter gemaakt, waarschijnlijk door een klerk ter secretarie van Huygens, een afschrift, door Huygens overzien, gecorrigeerd, aangevuld. Dit afschrift heeft als drukkerskopij gediend. Zo hebben we heel wat schakels uit de keten van ontwerp naar eerste druk. Als we nu hier enig zicht kunnen krijgen op wat er zoal met een tekst gebeuren kan, op welke wijze, in welke stadia de auteur optreedt, ingrijpt, verandert, in welke fasen en op welke wijzen anderen optreden, hun aandeel leveren, etc., dan kan de beschrijving van dit hele gebeuren betekenis hebben voor de beoordeling van die gedrukte teksten waarvan alleen de druk beschikbaar is. Het is een soort graven in de bodem. Als we op déze plek de samenstelling van de bodem kunnen bepalen en de voorgeschiedenis ervan, maakt dat conclusies of hypothesen mogelijk voor andere plaatsen. Het werk vordert op het ogenblik gestaag. Er is reden te hopen dat het binnen de gestelde tijd gereed komt.
Andere Huygens-aktiviteiteb betreffen alle mogelijke zaken, biografische (waar was Huygens toen en toen?), bibliografische (van bepaalde gedichten zijn edities gevonden die niet door Worp worden vermeld), interpretatieve (pogingen om de ‘bedoeling van de auteur’ zo scherp mogelijk te bepalen), thematische (onderzoek naar constante thema's, van belang voor de tekening van Huygens' ontwikkelingsgang), genologische (het epigram: een afgezien van enig detailwerk nog onontgonnen terrein).
Wat er in concreto op stapel staat?
1. Er is materiaal (ik heb het al eerder gezegd) voor een tweede bundel Huygens-studies.
2. Ik bereid een uitgave voor van een ‘boek’ Sneldicht uit de Korenbloemen (het 24e boek). Voordelen: het boek is als zodanig door Constantijn Huygens samengesteld als gevarieerd menu, tussen de andere boeken Sneldicht; er is op college aan gewerkt. Uit de lijst van ‘Enige conclusies na het doctoraalcollege Epigrammen van Constantijn Huygens’ citeer ik de volgende:
- | De ‘organisatie’ van de epigrammen is meestal gericht op het slot. |
- | De structuur is in principe tweeledig: expositie - ontknoping (spanning - ontlading), waarbij dikwijls een tussengedeelte een directe voorbereiding van de pointe vormt. |
- | De expositie is meestal een levendige evocatie van een situatie, tafereel, persoon, gesprek. |
- | Woordspel wordt altijd voorbereid of is uit de contekst afleidbaar. ‘Dubbele bodems’ zijn afwezig, tenzij door expositie voorbereid. |