Voortgang. Jaargang 1
(1980)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een kader voor de analyse van lyriek
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inleiding.Deze nota is bedoeld als een voorstel voor een theoretische achtergrond voor het lyriekonderwijs, waarmee in het eerste jaar wordt begonnen. In eerste instantie moeten we ons zowel wat inhoud als wat didaktische vormgeving betreft richten op een college voor beginnende Neerlandici, maar het is evident dat een dergelijk college zijn implicaties heeft voor het verdere onderwijs in de lyriek. Op een of andere manier moeten de lyriekanalyses in de kandidaats-, doctoraal- en ook scriptiefase gerelateerd kunnen worden aan de methoden waar men in het eerste jaar voor het eerst mee heeft kennisgemaakt. Noodzakelijkerwijs heeft deze nota dus een weidser strekking dan een lyriektheorie voor een eerstejaarscollege. Wat ik probeer is de mij bekende analysemethoden in een coherent kader te krijgen en de verschillende benaderingen in een gefaseerd schema voor analyses onder te brengen. Dat is ondankbaar werk: lukt het niet een kader te ontwerpen dan heeft men er niets aan, omdat geen vaste methode voor lyriekanalyse wordt gegeven, lukt het wel dan klinkt er onmiddellijk luide kritiek dat het gedicht in een schema wordt gewrongen. Ik zal althans een poging wagen deze Scylla en Charybdys te ontwijken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Genretheorie en lyriek.Lyriek is een soort taalkunst, en direkt dringt de vraag zich dus op hoe de relatie is van dit type literatuur met de andere soorten. Hiermee laden we ons de berg genretheorieën op de nek die sinds Aristoteles zijn ontwikkeld. Gelukkig zijn theoretici als Hempfer (Gattungstheorie) en Hernadi (Beyond genre) al bezig geweest deze genretheorieën te classificeren. Hempfer gebruikt daarbij kentheoretische posities als uitgangspunt: nominalistisch, realistisch en conceptualistisch; hij stelt een constructivistisch uitgangspunt voor als synthese. Hernadi gaat bij zijn classi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ficatie uit van het (simplistische) communicatieschema van Abrams (The mirror and the lamp): expressief, pragmatisch, mimetisch en struktureel.
Lyriek is altijd een buitenbeentje geweest in de genretheorie. Kayser (Das sprachliche Kunstwerk) noemt de dissertatie van Irene Behrens, Die Lehre von der Einteilung der Dichtkunst), waarin zij onderzocht heeft welke plaats de lyriek in de loop der tijden temidden van de andere genres heeft gekregen. Kayser, o.c. pp. 333-334: ‘Die dreiteilung Lyrisch, Episch, Dramatisch ist heute wohl Allgemeingut der wissenschaftlichen Denkweise; das DIDAKTISCHE pflegt dann als eine besondere Gattung abgegrenzt zu werden, die als zweckbestimmte und also nicht mehr autonome Literatur ausserhalb der eigentlichen Dichtung liegt. Es mag überraschen, dass jene Dreiteilung und vor allem der Begriff des Lyrischen in seinem umfassenden Sinne sich erst verhältnismässig spät durchgesetzt hat. Irene Behrens hat gezeigt, dass er erst um 1700 in Italien fest wurde, im 18. Jahrhundert in Deutschland und von hier aus nach Frankreich drang. In der Antike war die Bezeichnung LYRIKER den neuen Meistern Alkman, Alkaios, Sappho, Pindar u.s.f. vorbehalten und wurde höchstens auf die Dichter ausgedehnt, die dem Versmass und Ton jener Meister folgten.’ Waarschijnlijk is het problematisch funktioneren van lyriek in genretheorieën voor een groot deel toe te schrijven aan het feit dat in de teksten die tot nu toe lyriek zijn genoemd een handelingssubstraat, dwz. een reeks gebeurtenissen die door de lezer als door de tekst gerepresenteerd opgevat kunnen worden, veelal ontbreekt of geminimaliseerd wordt. Maatje heeft in zijn Literatuurwetenschap het ontbreken van een gerepresenteerd tijdsverloop -inherent aan een reeks gebeurtenissen- zelfs het centrale genrekenmerk van lyriek genoemd. Bij zo'n reeks gebeurtenissen heeft men in de romantheorie altijd vaste grond gezocht. Verdaasdonk (Critique littéraire et argumentation, m.n. par. 4.6) heeft dit een consensus van de literatuur-theorie genoemd, en juist zo'n gemakkelijke consensus ontbreekt dus bij lyriek. Deze problematische status van dit genre noopt tot voorzichtigheid.
In verband hiermee pretendeer ik bij geen van de tekstkenmerken en analysemethoden die in de rest van deze nota volgen dat zij een typisch kenmerk zijn van lyriek.
Veel procédé's die we in reclame aantreffen vinden we ook in lyriek (Kleepfer, Poetik und Linguistik, passim). Ook het omgekeerde doet zich voor: in gedichten treffen we soms een handelingsverloop aan en tekstprocédé's als verschuivingen in focalisatie, die we gewoonlijk aan proza koppelen. Hiermee sluit ik me aan bij de eigentijdse benaderingen van de voornoemde Hempfer en Hernadi, die zeer terughoudend zijn wat betreft ontologiserende uitspraken; zij zijn uiterst voorzichtig met uitspraken die inhouden dat bepaalde kenmerken, hetzij van de teksten zelf, hetzij van de lezersrespons of de veronderstelde auteursattitude, tot het boventijdelijke wezen van lyriek behoren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kayser kon in 1948 nog iets formuleren als: ‘Lyrisches Sprechen /ist/ die Kundgabe einer jeweiligen Erregtheid, in der Gegenständliches und Seeliches sich /durchdringen/. /.../ Wir meinen damit eine speziellere lyrische Grundhaltung ermittelt zu haben, die wir immer finden können. Wir bezeichnen sie als LYRISCHES NENNEN. /In einem Gedicht liegt manchmal/ -durchaus innerhalb des Lyrischen- gewissermassen eine epische Haltung vor: das Ich steht einem “Es”, einem “Seienden” gegenüber, erfasst und sagt es. Hier is weinig te merken van een empirische bewijsvoering of een strukturele analyse van de gepostuleerde termen. Hempfer daarentegen erkent alleen absoluut of historisch constante teksttypen (narratief, satirisch etc.) die gebaseerd zijn op een ‘universele’ communicatieve ‘competence’. De aanwezigheid van een dergelijke competence kan men experimenteel bevestigen (Gattungstheorie, p. 223). De verdeling die men op grond van deze historisch constante competence kan maken is d.m.v. transformaties te concretiseren in de historische genres als epos, ballade etc. Epiek, lyriek en dramatiek zijn voor Hempfer slechts verzamelbegrippen die uitsluitend zijn te definiëren op grond van geïsoleerde eigenschappen, en dus niet struktureel (p.224). De historische ontwikkeling van een genre kan niet met deterministische wetten beschreven worden (p.227); hier zijn uitsluitend sociaal-culturele processen in het geding.
Wanneer men de opvatting van Hempfer onderschrijft dat lyriek slechts een verzamelterm is, is het feitelijk een foutieve probleemstelling te zoeken naar een uitputtend beschrijvingssysteem voor de teksten in dit genre, aangezien het objekt geen eenheid vormt in de zin dat daarin constante kenmerken zouden zijn te onderkennen, die met een eindig systeem zijn te beschrijven. In deze opvatting is het principieel onmogelijk te voorspellen welke thematiek of tekstprocédée's in toekomstige lyriekopvattingen een rol zullen spelen. Wat de tragedie betreft is Morris Weitz tot analoge conclusies gekomen: geen en- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kel kenmerk vormt een constante in de tragedie (Hamlet and the philosophy of literary criticism).Ga naar eind(2) Een beschrijvingssysteem voor lyriek heeft dus logischerwijze slechts een relatieve waarde. Het enige wat ik in de nu volgende concrete voorstellen probeer, is de probleemvelden die in de historie voor lyriek zijn onderkend in kaart te brengen en zo mogelijk te systematiseren.
Alvorens hiertoe over te gaan wil ik nog twee aspecten van de titel van deze nota bespreken: waarom staat er ‘analyse’ en niet ‘interpretatie’ en waarom ‘lyriek’ en niet ‘poëzie’? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Analyse en interpretatie.Onder een tekstanalyse versta ik een theoriegebonden verwerking van tekstgegevens; welke gegevens men uit het taalaanbod selecteert, hoe men die analyseert en met elkaar in verband brengt, wordt bepaald door de theorie. Het is dus ook aan die theorie te toetsen of men daarbij correct te werk gaat. Interpretatie is veel sterker een integrerende activiteit, waarbij de lezer tekstuele gegevens, en liefst zoveel mogelijk daarvan, synthetiseert en andere als niet-relevant ter zijde schuift. Meer dan bij een ‘technische’ analyse het geval is zijn bij een tekstinterpretatie voorgaande ervaringen van de lezer -literair en buitenliterair- medebepalend. Pasternack (Theoriebildung in der Literaturwissenschaft) heeft het een ‘topos’ van de moderne literatuurwetenschap genoemd dat men de meerduidigheid van literaire teksten benadrukt: ‘Interpretationspluralismus als literatur-wissenschaftlicher Topos’, o.c. parn. 3.0 - 3.4. De complicaties die zich dus voordoen bij het begrip interpretatie heb ik vermeden door het begrip analyse te hanteren. Een ander probleem hangt met de kwestie interpretatie vs. analyse samen; het is uiterst moeilijk vast te stellen of en hoe men op wetens chappelijk verantwoorde wijze predikaten als tragisch, humoristisch, ironisch etc. aan een tekst kan toekennen, terwijl die noties toch zeer dominant aanwezig kunnen zijn in de lezerservaring. Even problematisch is het toekennen van een ‘strekking’ of ‘thema’ aan de tekst. Op welke manier kan men een tekst op een controleerbare manier reduceren tot een algemene uitspraak, een ‘Sentenz’ zoals bv. ‘Het Christendom is goed, maar de mensen hebben dit geloof geperverteerd.’? Een veilige werkwijze is het dit soort beslissingen door het lezerspubliek te laten nemen en hun uitspraken, te verkrijgen via enquêtes of af te lezen uit literaire kritieken, te gebruiken als object bij receptieonderzoek. De literatuurwetenschapper fungeert dan als ‘meta-interpreter’. Deze term wordt gehanteerd door Nauta in The meaning of information. Bij de formulering van de analysefasen 9 en 10 -zie onder- heb ik deze toevlucht genomen tot de pragmatiek. Ik vind het wel een theoretische nederlaag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Poezie en lyriek.Het probleem met deze ogenschijnlijk zo verwante termen is dat ze van verschillende orde zijn: poëzie opponeert met proza, terwijl lyriek tot de traditionele trits epiek/lyriek/dramatiek behoort. Verder bestaat bij dit drietal een belangrijk verschil tussen het substantivische gebruik (epiek etc.) en de adjectivische toepassing ervan (episch etc.); maar daarover later. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zeer grof geformuleerd is de oppositie poëzie vs. proza een kwestie van ‘vorm’, terwijl de begrippen epiek, lyriek en dramatiek gedefinieerd worden via ‘inhoudelijke’ categorieën. Poëzie onderscheidt zich van proza door een versvorm, dwz. dat de tekst wordt opgedeeld in ritmische entiteiten die bij geschreven poëzie gekenmerkt worden door een typografie waarbij men de versregels gescheiden afdrukt, terwijl de versvorm zich bij orale poëzie manifesteert door cadansen in de voordracht. Zie voor een beknopt historisch overzicht van deze kwestie het artikel ‘Poetry and prose’ in Shipley, Dictionary of world literary terms, pp. 242-246. Het is lastig dat zich in het dagelijkse spraakgebruik een toepassing van deze begrippen heeft ontwikkeld dat afwijkt van deze omschrijvingen van poëzie en proza. Een cliché-toespraak kan beginnen met: ‘Geachte jubilaris. In deze prozaïsche omgeving van een vergaderzaal is het mij een behoefte’ etc. etc. Zelf heb ik er ook wel moeite mee sinterklaasgerijmel en middeleeuwse didaktische teksten als poëzie te betitelen, maar volgens de definitie ‘poëzie zijn teksten in versvorm’ moet dat wel.
Epiek, lyriek en dramatiek worden traditioneel onderscheiden dmv. de gerepresenteerde gebeurtenissen, de tijd die zij verondersteld worden te beslaan en het functioneren van de vertelinstanties. Een handig schema geeft Mieke Bal in haar dissertatie Narratologie op p. 12.
Ook al is de oppositie poëzie vs. proza van een andere orde dan de trits epiek/lyriek/dramatiek, dmv. al deze termen wordt hetzelfde universum opgedeeld, nl. dat van de literaire werken. De extensie van deze termen kan dus weergegeven worden in zgn. Venn-diagrammen. Met planimetrische figuren, normaliter cirkels die elkaar al dan niet oversnijden, geeft men met Venn-diagrammen de relatie aan tussen begrippen. De relatie tussen poëzie en lyriek is m.i. eenvoudig: lyriek is een subgroep van poëzie. In een diagram: fig. 1
Het is normaal om te spreken over lyrische poëzie (groep B in fig. 1), ook bij niet-lyrische poëzie kunnen we ons iets voorstellen -zie onder-, terwijl ‘niet-poëtische lyriek’ gewoonweg onzin is. Groep C in fig. 2 bestaat dus niet en dat diagram is dus onjuist. fig. 2 (onjuist)
fig. 3 (onjuist)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om dezelfde reden is fig. 3 onjuist: groep G omvat eveneens de onbestaanbare niet-poëtische lyriek. N.B.: groep E omvat dezelfde elementen als groep A, en groep F komt overeen met groep B. Samenvallen doen de groepen poëzie en lyriek ook al niet, want groep A, de niet-lyrische poëzie, bestaat wel. Ook de mogelijkheid van twee cirkels die los van elkaar staan, en dus weergeven dat er geen tekst bestaat die met lyrische poëzie aangeduid kan worden, is uitgesloten, omdat groep B reëel is. Omdat samenvallen, geheel of gedeeltelijk elkaar oversnijden (resp. fig. 1 en fig. 3), danwel los van elkaar staan de enige vier mogelijkheden zijn voor wat twee cirkeltjes met elkaar kunnen doen, is bewezen dat fig. 1 juist is, althans wanneer men instemt met de hier weergegeven begripsbepalingen voor poëzie en lyriek. Fig. 1 geeft aan dat alle lyriek een soort poëzie is en dus een versvorm heeft, volgens de hoofdregel van de verzamelingenleer dat een subgroep alle eigenschappen heeft van de hoofdgroep. Maar hoe onderscheidt lyriek zich van poëzie? In bestaande lyriek-opvattingen - let wel, ik ontologiseer niet- door:
In fig. 4 is de positie van een tekst als Awater van Nijhoff aangegeven, een gedicht dat handelingen beschrijft. Volgens de hier aangegeven opvantingen is Awater wel poëzie, maar geen lyriek. fig. 4
Nu de tegenstelling tussen de substantieven epiek, lyriek en dramatiek en de bijbehorende adjectieven. De substantieven zijn de namen van de genres; dmv. de adjectieven kent men aan teksten, danwel aan passages in teksten, een eigenschap toe, danwel een bundel van eigenschappen. Passages in romans bv. die in hoge mate aan de drie genoemde kenmerken van lyriek voldoen, worden vaak lyrisch genoemd. Het standaardvoorbeeld in de Nederlandse literatuur is de beschrijving van een tuin in een koortsdelirium van Mathilde in Een liefde van Van Deyssel. Er bestaat overigens niet of slechts zeer indirect een etymologisch verband tussen de woorden lyriek en delirium. Dezelfde drie kenmerken verklaren waarom lyriek van de drie geeres het minst gastvrij is voor insluipsels uit de andere twee. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik heb in de titel voor de term lyriek gekozen omdat volgens het voorgaande in teksten die aan het ruimere begrip ‘poëzie’ voldoen ook narratieve en expliet beschouwende elementen voorkomen. Om de reeks van analysefasen -zie onder- zo kort mogelijk te houden heb ik deze kenmerken niet opgenomen bij de zaken die onderzocht moeten worden, en me bepaald tot de ‘kern’ van de poëzie, de lyriek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Een voorstel voor analysefasen en opmerkingen daaromtrent.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opmerkingen en bibliografische verwijzingen.a. In essentie is het bovenstaande methodologisch gebaseerd op een convergentiemodel (De Groot, Methodologie, i.h.b. par. 9.2.4.): díe analyse is het best gefundeerd die het meest in overeenstemming is te brengen met het grootste aantal onderzochte aspecten. Hiermee onderschrijf ik welbewust een door Verdaasdonk als een onfalsifieerbare consensus betitelde tekstopvatting (Critique litteraire et argumentation, i.h.b. par. 7.3.2.: ‘Les textes littéraires sont, de nature, plus complexes que les textes non littéraires’ en ‘Les éléments des textes littéraires entretiennent entre eux un nombre infini de rapports.’ (p.160). Waarnemingspsychologisch is het slecht te verdedigen dat men een gedicht niet als een bijzondere eenheid waarneemt; in de literatuurgeschiedenis hebben de teksten ook altijd als zodanig gefunktioneerd. Wel moet in een literatuurwetenschappelijke metataal plaats zijn voor de teksten die dit eenheidsconcept problematiseren.
b. De reeks 0-12 is grofweg gerangschikt volgens de mate van direktheid waarmee de onderzoeker het taalmateriaal analyseert. Alle fasen zijn echter even sterk theoriegeladen. De reeks is in te delen in drie hoofdgroepen en drie restcategorieën. De fasen 0-5 vormen wat men traditioneel aanduidt met tekstintrinsiek onderzoek. 6 en 7 geven de verbanden aan tussen de tekst en zijn context, literair en buitenliterair. 8 en 12 zijn buitenbeentjes, zie resp. de opmerkingen c en o. 9 en 10 betreffen het receptieonderzoek; bij 11 onderzoekt men de maatschappelijke mechanismen die de receptie grotendeels bepalen. 8, 11 en 12 zijn dus de restcategorieën.
Het is niet moeilijk de reeks te relateren aan een communicatieschema met de volgende elementen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nadere specificaties van H en H′ zijn gemakkelijk te noteren. Rechtsboven de H kan, soms in plaats van het accent, een jaartal geschreven worden, rechtsbeneden aanduidingen voor scholing, religie etc. Vb.: H Vergelijkbare noteringen -tijdsaanduiding rechtsboven, andere specificaties rechtsbeneden- zijn bij de andere elementen van de reeks A-H′ eveneens gemakkelijk te bedenken.
In relevante gevallen, met name in de middeleeuwen (zie opmerking o), horen G en G′ bij de gehele reeks 0-12.
Twee zaken vallen hierbij op:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is niet mijn bedoeling te suggereren dat men bij elke gedichtanalyse elke fase van de reeks 0-12 in deze volgorde moet doorlopen. Een keuze uit de reeks kan in eerste benadering aan de evidentie worden overgelaten, en ook bepaald worden door ervaringskennis; anders raakt men opgescheept met een onhanteerbare hoop gegevens. Zie verderop, opmerking h. Ook de vogorde van de fasen is vrijer dan door de reeks wordt gesuggereerd. Een voorbeeld vormen de symbolen die in fase 4 aan de orde zijn. Elgar onderscheidt in ‘The interpretation of symbols in literature’ twee methoden voor de interpretatie van symbolen; de ene werkt tekstimmanent, de andere teksttranscendent. Bij de laatste betrekt men algemeen cultuurgoed, al dan niet historisch gebonden, bij zijn interpretatie. Voorbeeld: stel, men interpreteert in een gedicht waarin het woord ‘wintersport’ voorkomt dit begrip als een symbool voor welvaart en vitaliteit. Strikt genomen betrekt men bij de analyse van dat gedicht een gegeven uit fase 7 bij een onderzoek in fase 4. Juist wanneer men bij de via dolorosa van een tekstanalyse kiest voor een voortgang als bij de processie van Echternach, heeft men belang bij scherp gemarkeerde staties; anders raakt men gemakkelijk de weg kwijt. Wat minder beeldsprakig: men moet een onderscheid maken tussen meta- en objectniveau. Met deze nota probeer ik bestaande analysemethoden, benoemd in de fasen 0-12, in een kader te brengen. Die analysemethoden vormen het eerste metaniveau, het kader waarin ze zijn samengebracht het tweede metaniveau. Wanneer dit tweede metaniveau voldoet aan eisen van consistentie en adekwaatheid, kan men zich bij de gebruikelijke analysemethoden een grote associatieve vrijheid veroorloven, omdat men zich kan blijven oriënteren op de referentiepunten van het tweede metaniveau. Doordat de volgorde van de analysefasen vrijer is dan door het schema wordt gesuggereerd, is de vraag moeilijk te beantwoorden of de gegevens die men erdoor verkrijgt bij elkaar een zuivere optelling vormen, danwel naast elkaar fungeren. Het aantal dwarsverbindingen tussen de fasen is groot -zie bv. opmerking c- en daarmee wordt het begrip ‘fase’ afgezwakt. Toch stel ik voor dit te handhaven, omdat een analyse volgens dit schema toch wel in een aantal tamelijk helder te onderscheiden fasen geschiedt; zie het begin van deze opmerking b.
De historische componenten van dit schema zijn overduidelijk; zie bv. 6, 7, 9, 10 en 11. Deze historische reflectie geschiedt sterk gecontroleerd' van een naief idee van ‘Horizontverschmelzung’ ga ik niet uit en voor anachronismen is geen plaats. Het is de bedoeling dat men poetica's en zaken die het contact tussen tekst en publiek betreffen analyseert, in een historisch perspectief plaatst en vervolgens vergelijkt met de analyses van de primaire tekst zelf. Let wel: soms wordt de tekst als zodanig gewijzigd i.v.m. het publiek waarvoor men die tekst voordraagt. Zie fase 12 en opmerking o. Verder moet er alle aandacht bestaan voor mogelijke vervormingen die door de traditie zijn ontstaan in het begrip van de tekst en voor storende invloeden van de eigen achtergrondkennis.
c. (ad 0 en ad 8). Het onderzoek naar wat de juiste tekst is heb ik, om het preliminaire karakter ervan te benadrukken, fase 0 genoemd. Bij de measte moderne teksten levert dit geen probleem op; als vuistregel kan gelden dat de laatste geautoriseerde versie de juiste is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Let op de positie van de tekstvarianten in dit schema: helemaal aan het begin de tekst controleren, by. dmv. het manuscript, en helemaal aan het eind van de meest tekstgerichte analysefasen, als toetsingsmiddel voor interpretaties. Zeker de fasen 1, 2 en 3, maar wellicht ook andere, zijn sterk betrokken bij een speurtocht naar tekstcorrupties. Zinsconstructies die niet deugen, contextvreemde woorden, kreupelrijmen en andere beschadigde figurae zijn maar een paar voorbeelden van de aanwijzingen die men kan krijgen als men op zoek is naar tekstcorrupties. In een gecompliceerd geval kan fase 6 eveneens fungeren bij het vaststellen van de juiste tekst. In Heide Göttners Logik der Interpretation dienen genrekenmerken als argument voor het vaststellen van de strofen in een gedicht van Walter von der Vogelweide. Een tekstvariantenonderzoek kan gegevens verstrekken omtrent de auteursintentie: het is interessant te analyseren welke elementen constant zijn gebleven in het schrijfproces en welke zijn toegevoegd, c.q. geschrapt. Verschillende mogelijkheden doen zich voor: er kan sprake zijn van een kern die voortdurend wordt aangevuld, de auteur kan een tekst door steeds te schrappen uitbenen tot een essentie, een combinatie van toevoegen en schrappen kan verschuivingen tot gevolg hebben waarbij de uiteindelijke tekst weinig meer gemeen heeft met de eerste opzet, en tenslotte kunnen elementen ook van plaats gewisseld worden. Het is plausibel dat een dergelijk variantenonderzoek, helemaal aan het eind van het interpretatieproces, steun kan verlenen aan bepaalde interpretaties die onafhankelijk van dit deelonderzoek zijn opgesteld. Fase 8 is dus een soort instructie voor een terugkoppeling: met behulp van de tekstvarianten gaat men opnieuw het materiaal van de fasen 0-7 bezien en onderzoeken of er andere manieren zijn om patroon te krijgen in de gegevens. Hierbij moet men onderscheid maken tussen teksten waarbij slechts één uitgave als de juiste gezien kan worden en teksten waarbij verschillende versies naast elkaar bestaansrecht hebben. Een voorbeeld van dit laatste zijn de verschillende versies van Het uur U van Nijhoff. Zie de dissertatie van Lulofs, Verkenning door varianten. Dat er soms verschillende gelijkberechtigde versies van een tekst bestaan neemt natuurlijk niet weg dat ze, ieder voor zich, correct uitgegeven en geanalyseerd moeten worden en dat de ontstaansgeschiedenis van de verschillende versies, af te lezen uit manuscripten e.d., interessante gegevens kan opleveren. Soms is het verrassend welke elementen bij alle wijzigingen constant zijn gebleven; kennelijk zijn die voor de auteur belangrijk. Een variantenonderzoek kan m.i. echter niet een stevig op tekstuele gegevens gebaseerde interpretatie te niet doen. Voor het probleem van de tekstvarianten zie Martens en Zeller, Texte und Varianten. Probleme ihrer Edition und Interpretation.
d. (Ad 1 en 2). De isotopen van Greimas (Semantique structurale) fungeren bij de fasen 1 en 2. Met behulp van de verbindingslijnen die langs de verschillende zich herhalende betekeniseenheden getrokken kunnen worden kan men een verklaring opstellen voor de semantische samenhang van een tekst. In fase 2 kan op analoge wijze een specifieke patroonvorming beschreven worden als oorzaak van een artistiek functioneren van de tekst. Dat een dergelijk modern begrippenapparaat ook functioneert bij oudere teksten is bewezen door Bec in ‘La douleur et son univers poétique chez Bernard de Ventadour’ en door Zumthor, Essai de poétique Medievale.Ga naar eind(4) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor overzichten van de tekstwetenschap, en met name toepassingen daarvan bij literatuurwetenschappelijke probleemstellingen, zie Gülich & Raible, Linguistische Textmodelle en Plett, Textwissenschaft und Textanalyse. Tekstwetenschap van Van Dijk is niet specifiek literatuurwetenschappelijk van opzet.
e. (Ad 2). Een overzicht van de in de poëzie traditionele figurae geeft Leech, A linguistic guide to English poetry. Zeker niet revolutionair, maar compleet en helder in definities en voorbeelden. In Nederland bestaat het Lexicon der poézie van Buddingh'. Plett, Textwissenschaft und Textanalyse en Kloepfer, Poetik und Linguistik, plaatsen de door de groupe ‘mu’ gesystematiseerde figurae in een schema, dat in deze nota een bijlage vormt. Op pp. 70-71 geeft Kloepfer een analoog schema.
Het is niet te beargumenteren, maar ik heb het idee dat er een zekere compensatie uitgaat van de dichtheid van figurae en van andere procédé's die van een lyrische tekst een zeer sterk intern gestruktureerd geheel maken, en wel een compensatie voor de kennelijk acceptabele geringe gebondenheid van een lyrische tekst aan een met tijd en plaats aan te duiden situatie. Zie de opmerkingen van Culler over de deiktische elementen in lyriek, Structural poetics, p. 15. Een vergelijkbaar compenserend mechanisme is dan misschien te onderkennen tussen de sterk conventie-bepaalde figurae en de losheid in zinsopeenvolging en tekstsamenhang die men bij lyriek kan aantreffen, bij ons bijvoorbeeld bij de vijftigers. In dit verband is het ook de vraag in hoeverre een culturele conventie überhaupt te beargumenteren, c.q. te verklaren valt.
f. (Ad 3). Een opsomming als onder 3 heeft geen enkele pretentie van compleetheid. Pas met een gesystematiseerde metataal waarvan men aannemelijk kan maken dat hij een universeel bereik heeft, is het mogelijk dat men op theoretische wijze nieuwe procédé's omschrijft. Als men zich beperkt tot het opsommen van in literatuur aangetroffen vormverschijnselen, moet de analysator met Chaucer verzuchten: ‘I alwey hoppe behinde’. Voor de functie van de typografie zie Roswitha Geggus, Die wit in die poesie en Mooij, ‘De rol van het schrift in de poëzie’. Voor de geïmpliceerde afstand etc. zie Lotman, Die Struktur des künstlerischen Textes, pp. 393-394. Voor wat betreft de titel zie Levenston, ‘The significance of the titel in lyric poetry’. Waard om in een ‘checklist’ opgenomen te worden is het element van een ‘immanente poetica’. Zeker na de Romantiek heeft zich een traditie gevestigd om in gedichten uitspraken te doen over de dichter, de taal en het taalkunstwerk. Bij 3 kan ook de muziek opgenomen worden van de melodie waarop middeleeuwse lyriek werd voorgedragen, als die muziek tenminste bewaard is gebleven. Men kan dan de interacties bestuderen van de muzikale gegevens (melodie, ritme, geluidsvolume, instrumentatie (blijven deze zaken gedurende de gehele tekst gelijk of worden tekstdelen gemarkeerd door afwisselingen in deze gegevens? Zijn er zuiver instrumentele delen in het geheel opgenomen?) en de gegevens van het taalaanbod. We hoeven hierbij niet alleen aan de middeleeuwen te denken: de tekst van American Pie van Don McLean bv. zit vol symbolische verwijzingen naar de jongste Amerikaanse geschiedenis, en men kan op de aangegeven manier ook deze tekst en muziek analyseren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
g. (Ad 4). Of er universele symbolen bestaan, onafhankelijk van de culturen waarin ze optreden - Jungs archetypen-, weet ik niet. Zie voor een linguïstische benadering van het symbool Elgar, ‘The interpretation of symbols in literature’.
h. (Ad 5). Zie Strijdom, Oor die eenheid van die digbundel: 'n tipologie van gedigtegroepe. Strijdom onderscheidt in de opbouw van een dichtbundel het principe van de reeks, lineair, en dat van de cyclus, circulair. Hij analyseert mengvormen van deze principes en past ze toe op bundels Zuidafrikaanse poëzie.
Of, en zo ja welk groter gedeelte van het oeuvre, primair en kritisch, relevant is bij het interpreteren van een gedicht is nauwelijks in abstracto te formuleren. Dat hangt van de eenheid in dat oeuvre af en van de onderlinge verwijzingen daarbinnen. Er treedt een wisselwerking op tussen de interpretaties van de afzonderlijke teksten en van het (grotere deel van) het oeuvre. Daarbij berust de redenering in wezen op een waarschijnlijkheidsprincipe: als de auteur zo vaak dit en dat doet, zal hij/zij ook wel hier etc. Ook bij het opsporen van tekstcorrupties kan men argumenten ontlenen aan het oeuvre; denkbaar is bv. dat een bepaald woord of een bepaalde interpunctie slecht in dat oeuvre past.
i. (Ad 6). Men loopt gevaar in het oneindige te verzanden wanneer men 1 en 2 ten volle uitvoert. Culler heeft erop gewezen dat ongemotiveerd tellen de meest absurde equivalenties (Jakobson) in een tekst aan het licht kan brengen (Structuralist poetics, ch. 3). Dit gevaar van een zinloze oneindigheid bestaat eveneens bij het opsommen van de bij 2 genoemde figurae. Inherent aan een klassiek-retorische terminologie is bovendien een verouderde tekstopvatting, waarbij vorm en inhoud gescheiden worden. Conventies, genres en perioden, kunnen een ingang verschaffen in een woekering van gegevens. Hoezeer het leesproces bepaald wordt door de conventies die voor literatuur in het algemeen bestaan en voor de genres in het bijzonder, heeft Culler aangetoond. Zo wijst hij bij lyriek bv. op het bijzondere gebruik van deiktische elementen die normaliter een taaluiting koppelen aan een voor spreker en hoorder gelijke context, maar bij lyriek ook bij afwezigheid daarvan geaccepteerd worden (o.c., pp. 164-170). Methodologisch is de status van deze conventies, genre- en periodeconcepten, echter laag. Op zijn best zijn het gefundeerde constructies van moderne onderzoekers, die samen in een systeem zijn gebracht. In hoeverre deze concepten functioneerden bij de auteur en zijn publiek is een vraag die veel nader onderzoek vergt; het is opvallend hoe weinig aandacht Culler aan een historische dimensie schenkt. Toch is het uiterst nuttig gebruik te maken van genre- en periodeconcepten, al is het maar als bron voor hypothesen. Het is nu eenmaal veel gemakkelijker een verkregen resultaat te bekritiseren dan ab ovo te moeten beginnen. Dat bv. de gedichten van Jan Engelman op klankorganisatie onderzocht moeten worden, is evident, maar juist in verband daarmee is het interessant een tegenwicht te geven aan het uitgangspunt dat Engelman zijn woordmateriaal alleen op klankaspecten heeft uitgezocht. Men doet dan bv. een gericht onderzoek naar verwijzingen naar een buitentekstuele werkelijkheid of naar de manier waarop de tekst een semantische samenhang vertoont. Analoge redeneringen, nl. dat het gebruikt kan worden als bron voor hypo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
thesen, kunnen gehouden worden t.a.v. het oeuvre waarvan de tekst deel uitmaakt: de wisselwerking in opmerking h.
Het is zeer wel denkbaar dat het voorgaande aanleiding geeft tot misverstandenGa naar eind(5). ‘... een ingang verschaffen in een woekering van gegevens’, ‘Methodologisch is de status van deze conventies, genre- en periodeconcepten, echter laag’ en ‘al is het maar als bron voor hypothesen’ zijn onmiskenbaar enigszins mitigerende formuleringen en ze kunnen dus literatuurhistorisch werkende wetenschappers wellicht aanstoot geven. Ik moet me dus nader verklaren. Vanzelfsprekend komt een tekst voor een lezer pas echt tot leven, wanneer hij/zij op de hoogte is van contemporaine conventies, poetica's en tradities bij een eventuele voordracht. Het betreffende onderzoek moet dus de grootste aandacht krijgen van de literatuurhistoricus. Wat ik wil zeggen is dat men als 20e-eeuwse wetenschapper slechts een gefundderd concept kan opstellen van die contemporaine conventies. Het woord ‘gefundeerd’ staat er niet voor niets, dus ik zet zeker niet à priori een vraagteken bij dit onderzoek. Men geeft een interpretatie aan een poëtica en brengt die in verband met een tekst die ofwel contemporain is, ofwel een tekst van een auteur die zich op een vanouds gevestigde poëtica beroept. Vb.: Renaissance-auteurs die naar Horatius verwijzen. Dat de teksten waarvan de auteurs zich op één poëtica beroepen onderling sterk kunnen verschillen, is in dit verband eveneens het overdenken waard. Waar het mij om gaat is dat men twee zaken met elkaar in verband brengt, een tekst en een bundel conventies, en dit met elkaar in verband brengen wil ik zo gecontroleerd mogelijk laten geschieden. Men legt als het ware een conceptueel raster op een aantal tekstuele gegevens om ze met dat raster met elkaar in verband te brengen. Als het literatuurhistorisch onderzoek in een periode niet helemaal meer in de kinderschoenen staat -en dat mag men anno 1979 toch meestal wel zeggen- worden grote aantallen gegevens met dat raster gedekt. Maar: hoe blijft men methodisch alert, hoe blijft men kritisch staan tegenover soms traditioneel bepaalde periodeconcepten? door de tekst opnieuw te analyseren, en heel bewust te speuren naar gegevens die door dat raster niet gedekt worden. En dit onafhankelijke onderzoek geschiedt het beste met een a-historisch begrippenapparaat, bv. op het gebied van de zinssyntaxis, of, bij verhalende teksten, dat van de narratologie.
j. (Ad 7). Dit punt brengt ons methodologisch in een netelige positie. Verwijzen naar een talige of buitentalige werkelijkheid is inherent aan taal in het algemeen en dus allerminst specifiek voor literatuur of lyriek. Daarmee komt elk kennisgebied binnen het bereik van de tekstinterpretatie en zijn we principieel in de oneindigheid belandGa naar eind(6). Een willekeurig voorbeeld: het artikel ‘Revius, astrologus exactus’ van Verkuyl over de precisie waarmee in een kwatrijn van Revius verwezen wordt naar de Ptolemeïsche voorstelling van het heelal. Het bovenstaande probleem wordt des te klemmender als we het met Mukar̄ovskýs stelling eens zijn dat de waarde van een kunstwerk bepaald wordt door de mate waarin buitenliteraire waarden erin zijn geïntegreerd (‘Ästhetische Funktion, Norm und ästhetischer Wert als soziale Fakten’, i.h.b. pp. 98-110). De integratie van elementen die juist niet specifiek literair zijn, maakt dan de literaire waarde uit! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat de biografische gegevens betreft: behoedzaamheid bij het hanteren ervan is en blijft geboden, zeker in didaktische zin, maar behoeft theoretisch geen taboe te vormen. Een voorbeeld van een verantwoorde integratie ervan in een structurele analyse is W.A.P. Smit, Hooft en Dia.
k. (Ad 9). Een voorbeeld van een receptieanalyse van een modern gedicht, nl. Fadensonnen van Celan, is Bauer e.a., Text und Rezeption.
l. (Ad 9). Oorspronkelijk stond er aan het eind van de beschrijving van deze fase ‘lees en - levenservaring’, maar bij nader inzien heb ik het woord ‘levenservaring’ geschrapt. Het lijkt plausibel dat iemand die veel heeft meegemaakt teksten anders ervaart dan in dit opzicht minder bedeelden -dit geldt niet alleen voor het lezen van teksten- maar het probleem is hoe men dit kan bewijzen. Ik voel althans weinig voor enquêtes waarin vragen voorkomen als: ‘Heeft c.q. bent U reeds...’, waarna, in voltooid deelwoordsvorm, de verrichtingen en evenementen worden opgesomd waarbij men geacht wordt levenservaring op te doen.
De echte problemen liggen hier natuurlijk wel wat dieper. In hoeverre een mens iemand anders kan begrijpen, en of dat begrip essentieel anders is gestructureerd dan het begrijpen van natuurverschijnselen of mathematische kwesties, is een kernprobleem van de westerse filosofie. Bij lyriek zijn in dit verband probleemstellingen relevant als wat een lezer zich voorstelt bij de in de tekst voorgestelde stand van zaken en hoe hij zich de persoon denkt die deze taaluiting op schrift heeft gesteld. In welke mate het gedicht een fictioneel karakter heeft en de veronderstelde graad van mimesis zijn de eerste kwesties die hierbij aan de orde zijn. Als -let op het accent- men ervan uitgaat dat er een analogie bestaat tussen hetgeen uit een tekst wordt afgelezen en een buitentalige werkelijkheid, of dat die zaken althans met elkaar vergeleken kunnen worden, komt het probleemveld in zicht hoe iemand de handelingen en uitspraken van een ander begrijpt, en daar is gigantisch veel over geschreven. Alleen al de laatste honderd jaar moeten we hierbij denken aan het werk van fenomenologen als Husserl en Merleau-Ponty, hermeneutici als Dilthey en Gadamer en aan existentialisten als Heidegger en Sartre. Uitlopers van deze verwante denkrichtingen zijn te vinden bij de symbolisch-interactionalisten, de zachte sector van de sociale wetenschappen en hulpverlening. Van de kant van meer analytisch gerichte filosofen is over het verklaren van menselijk handelen geschreven door o.a. Popper, Nagel, Stegmüller en Von Wright. Zie bv. Stegmüller, ‘Historische, psychologische und rationale Erklärung’ en Atkinson, Knowledge and explanation in history, hfdst. IV.
m. (Ad 10). Mooij heeft in ‘De motivering van literaire waardeoordelen’ de normen voor evaluatie verdeeld naar hun aard. Hij onderscheidt realistische, emotivistische, morele, structurele, intentionele en vernieuwingsargumenten. De intentionele motivering wijst hij af als zeer omstreden.
Segers heeft in The evaluation of literary texts een onderzoek gedaan naar de verschillen in evaluatienormen bij groepen met verschillende leeservaring.
n. (Ad 11). Over de onderlinge relatie van de begrippen sociaal, cultureel en economisch doe ik geen uitspraken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
o. (Ad 12). De mediëvistiek stelt ons ook bij de lyriek voor speciale problemen. Dat de teksten dikwijls mondeling werden overgebracht en voorgedragen heeft tot geyolg dat vele daarvan verloren zijn gegaan. Bovendien paste een middeleeuwse voordrachtskunstenaar ze vaak aan de omstandigheden en zijn publiek aan, zodat er dikwijls sprake is van een aantal gelijkwaardige teksten, die ook niet alle bij ons bekend hoeven te zijn. Deze omstandigheden hebben tot gevolg dat het t.a.v. Het uur U gesignaleerde (zie p. 96) in de mediëvistiek een nog veel grotere pregnantie krijgt. Daarbij valt nog te bedenken dat men in de middeleeuwen bij de tekstbewerkingen dikwijls allerminst rekening hield met de auteursintentie. Het orale karakter van deze lyriek stelt ons ook voor problemen bij zaken als typografie, strofenbouw etc. Als er een aantal gelijkwaardige teksten over zijn, krijgen we een multiplicering van de analyses, waarbij de verschillen tussen de teksten verklaard kunnen worden uit de verschillen in voordrachtskunstenaar en publiek.
p. Het is evident dat het hier voorgestelde schema, als men het in zijn totaliteit loslaat op een lyrische tekst, een onafzienbare hoeveelheid gegevens oplevert. Een beredeneerde keuze uit de mogelijkheden, vrijmoedigheid in de hypothesenvorming en vervolgens een scherpe toetsing daarvanGa naar eind(7) vormt, zoals in iedere wetenschap, de enige uitweg. Hopelijk heb ik door nadrukkelijk te wijzen op de betrekkelijke waarde van het analyseschema (p.89), en door aan te geven dat hiermee slechts een onafzienbaar probleemveld in sectoren is opgedeeld, een antwoord gegeven aan de veronderstelde twee groepen critici aan het slot van de inleiding. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageIndeling van retorische figuren van de Groupe ‘Mu’, p. 146 in H.F. Plett, Textwissenschaft und Textanalyse.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naschrift: ervaring met het schema in de onderwijspraktijk.Het schema blijkt met voorzichtigheid gehanteerd te moeten worden: Wanneer men bij een gedichtanalyse de gegevens groepeert volgens de fasen 0-12, is het resultaat slecht te lezen of in een groep te bespreken, omdat de lineaire volgorde van het gedicht verloren gaat. Tekstgegevens die dicht bij elkaar staan komen bij die werkwijze ver van elkaar te staan, waardoor men gemakkelijk het contact met het gedicht verliest. De gegevens van de fasen 0-3 en soms ook 7 kunnen het beste regelen strofegewijs gegroepeerd worden, gevolgd door die uit andere fasen. Het schema werkt het best als een ‘checklist’ om naderhand te onderzoeken welke aspecten men van de tekst onderzocht heeft en welke niet. Het schema kan ook dienen als hulpmiddel bij het determineren van analysemethoden in bestaand secundair werk. |
|