Volk. Jaargang 4
(1938-1939)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 308]
| |
Eerste toneel.Drie priesters in witte kleeren strooien jonge vruchtboomloten op een wit laken; biddend nemen zij ze op en verstrooien ze weer. Willibrord staat voor den koning. RADBOUD:
Wat hoor ik, monnik?...
WILLIBRORD:
Koning, spreek vrijuit.
RADBOUD:
Vergeldt gij mij aldus mijn gunst en mijn bescherming
Die 'k enkel om uw afkomst u verleen? -
Niet om den God der Franken dien gij predikt
En mét hun God - ik zweer het u - hun macht...
WILLIBRORD:
Ik weet niet, koning, hoe 'k uw gunst misbruikte
Noch de gastvrijheid van dit zilte land.
RADBOUD:
Dat pleit voor u; doch, is uw geest geslepen -
Uw tanden, monnik, zijn een Fries te bot;
Hoe 't zij: de vrijheid vraagt geslepen tanden
En wee! den vriend of vijand die haar let...
WILLIBRORD:
Ook deez' bedreiging, koning, is mij duister;
Of toornt ge' omdat ik doopend in een bron...
RADBOUD:
De heil'ge bron!
WILLIBRORD:
Het water heb geheiligd...
PRIESTER:
Ontheiligd!
WILLIBRORD:
En het zwijgen daaromtrent
Een avondlang gewijd door psalmgezang.
Toen Wursing en zijn huis, uit hem herboren,...
RADBOUD:
Geslepen vos! gij draait de dingen om,
Voor zulk een handgreep blijkt een Fries te wakker
WILLIBRORD: Met reden, vorst, keer ik de dingen om
En keer ze rustig naar 't gelaat der waarheid;
De dingen zijn, zooals ze zijn, van Hem
Die louter Licht is, koning, en geen schaduw -
Ik werp den schaduw achter mij, ziedaar!
RADBOUD:
Een nieuwe wereld botst hier op een oude -
Doch zoolang Radboud heerscht als vrije Fries
Zal hij geen inbreuk op zijn erfdeel dulden -
En elk vergrijp wordt hier door bloed gedelgd.
WILLIBRORD:
Waarom door bloed en eindlijk niet door water,
Daar God het wijdde tot die groote taak
| |
[pagina 309]
| |
Om het gelaat der aarde af te wasschen
En om ons zweet te heil'gen én ons bloed?
RADBOUD:
Ik heb geen zin met u te redetwisten -
Ik ben een man van daad en niet van woord -
Doch handhaaf wat ons dierbaar is en heilig...
Het oude' is goed!
WILLIBRORD:
Het nieuwe is beter, vorst!
RADBOUD:
Dat moet nog blijken!
WILLIBRORD:
Niemand vraagt bewijzen
Voor wat hij zien kan heel de wereld door.
RADBOUD:
Ik vraag bewijzen.
WILLIBRORD:
Langzaam groeit hun zaad
En schiet gewillig rond u uit den bodem...
RADBOUD:
Gij pocht op Wursing, monnik.
WILLIBRORD:
Zonder recht?
RADBOUD:
Doch heeft die gramme boer zijn aard verloochent -
Zijn beste zoon kwam mij als krijger toe:
Een wreker van zijn vaad'ren en zijn goden.
WILLIBRORD:
Drogo!...
RADBOUD:
Zijn zoon; een Fries in merg en been!
WILLIBRORD:
Zijn zoon!
RADBOUD:
Een krijger, door geen vuur verslagen
Gelijk zijn vader, dien verlompten boer -
Maar grauw en grimmig of hem wolven baarden.
WILLIBRORD:
Een wolf in hart en nieren.
RADBOUD:
En een Fries!
Genoeg! gij weet waarvan gij zijt beschuldigt...
WILLIBRORD:
Zeer zeker, vorst!
RADBOUD:
Erkent gij dus uw schuld?
WILLIBRORD:
Ik weet dat priesters mij beschuld'gen;
Ik weet waarvan, doch zie daarin geen schuld -
God schiep de stilte, die ik heb gezegend,
Hij schiep het water, dat ik heb gewijd:
Dit is mijn schuld; u, koning is het oordeel.
RADBOUD:
Het lot beslist hier, niet de beuzelpraat,
En Radbouds zwaard - de wreker zijner goden...
WILLIBRORD:
Een wank'le troon, voorwaar, bewoont die god
Die op de gratie van een zwaard gebouwd is;
Ik zoek het heil van Radboud en zijn volk
En breng een leer die heidenen doet blozen;
Het woord en niet het zwaard verdelgt de schuld,
Het woord en niet het zwaard verwint de wereld.
De vrijheid staat of valt bij dit alleen...
RADBOUD:
Genoeg! genoeg! Zij staat of valt mét Radboud.
Werpt, met elkander, over hem het lot
En leest in blinde teekens wat Forsete
Zijn priesters antwoordt in gekorven hout...
EERSTE PRIESTER:
O God, Forsete, gij, die woont in Glitnir,
| |
[pagina 310]
| |
Gij, zoon van Balder, in de tiende zaal -
Gij, die als opperrechter daar gezeten
De weegschaal houdt en in den strijd beslist;
Bestuur de hand die blindlings op dit laken
De loten spreidt, waarin ons oog
Uw wil omtrent den vreemdling vraagt te lezen,
Die aan u schuldig voor den koning staat.
RADBOUD:
Wat leest gij, priesters? - Oordeelt de figuren...
DRIE PRIESTERS:
Wij lezen ‘sterven’.
RADBOUD:
Werpt het lot opnieuw.
Opdat wij zeker weten wie moet sterven;
Want mét den monnik maakte Wursing zich
En dertig Friezen aan Forsete schuldig...
WILLIBRORD:
De monnik laadt de gansche last op zich
Indien, met recht, men hier van schuld kan spreken.
RADBOUD:
Forsete zelf wijst ons den schuldige'aan;
Gij zwijgt en wacht. Vergaart de twijgen, priesters
TWEEDE PRIESTER:
Forsete, god des vredes, helder oog
Der waarheid, leid ons, aldoorziende rechter;
Verlicht de blinde hand die op dit laken
De loten strooit en teeken ons uw wil,
Opdat wij weten wie van hen te rechten
Die heiligschennend voor uw aanschijn staan...
RADBOUD:
Wat zegt het lot? -
DE PRIESTER:
Ik lees de W van Wursing
WILLIBRORD:
Ik, koning, lees de W van Willibrord!
RADBOUD:
Zijt gij een priester?
WILLIBRORD:
Priester, meer dan dezen -
En, scherp in 't lezen, spottend met een spel
Dat kind'ren spelen doch geen kloeke mannen;
Ik, priester, lees de W van Willibrord -
En laak den koning en versmaad zijn gunsten
Waar hij zulk spel met bloed bezeeg'len durft...
RADBOUD:
Welaan! dat die dan ook zijn deel ontvange
En Friesland, lang genoeg getergd, zijn rust.
WILLIBRORD:
Gelijk een schaap ben ik tusschen wolven,
Doch voor Gods woord is hun gebit te bot.
Gelooft gij zelf nog aan uw goden, koning?
Gij, priesters van Forsete, antwoordt mij:
Waarom de goede Balder, eens zoo vruchtbaar,
Onvruchtbaar werd bij Enna zijne vrouw?
PRIESTERS:
Een roofdier zijt gij...
WILLIBRORD:
Met geslepen tanden!
PRIESTER:
Dat ons bespringt.
WILLIBRORD:
De waarheid klampt u aan,
Om u te redden uit den ban der schimmen
En uit den stank der offers; uit het bloed
Der schuldelozen; uit den smaad der slaafschheid
| |
[pagina 311]
| |
Waaraan gij, vrije Friezen, ligt verslaafd.
RADBOUD:
Vanhier!!
WILLIBRORD:
Waarheen?
RAD BOUD:
Voor mijn part naar de Franken
Of naar den duivel, waar uw haardstee zij! -
WILLIBRORD:
Mijn haard is waar mijn hart is en, o koning,
Mijn hart is hier - bij u en bij uw volk
RADBOUD:
Tot ik dat hart een andren weg zal wijzen!
WILLIBRORD:
Hoelang nog toont zich Radboud een barbaar?
RADBOUD:
Totdat de wil der góden is voltrokken
Aan u of Wursing! - Priester werp het lot
Ten derde maal en lees uit de getuigen...
En gij, ga heen en wacht het oordeel af
WILLIBRORD:
Mijn oordeel! Goed!
(af) (stilte)
RADBOUD:
Die monnik is geen lafaard;
Friesch bloed als wij, niet schuldiger dan wij,
Daar hij ook, wat hém dierbaar is, verdedigt
Met hart en vuur - al zij't op Frieschen grond...
Wat raadt ge mij?
EERSTE PRIESTER:
Gij hebt het lot geraadpleegd...
Wacht dus zijn antwoord, Koning...
RADBOUD:
Faalt het nooit?...
DE PRIESTER:
Slechts als de koning twijfelt, kan het falen...
RADBOUD:
En gij?... gelooft gij in zijn blinde macht
En aarzelt niet een man op 't spel te zetten,
Wiens bloed opnieuw de Franken wakker roept
Om ons zijn bloed met Friesch bloed te betalen?...
Ik heb geen lust hen op mijn hals te halen
Nu nog dit land uit zooveel wonden bloedt
En Dorestat in jaren niet zal heelen...
DE PRIESTER:
Gij hebt het lot geraadpleegd... doe uw plicht!
Want, als de koningen verzaken, wee! de goden!
RADBOUD:
Forsete, zegt gij, dat de weegschaal houdt:
Waarom dan slaat zij naar de Franken over?
Als onze god in elken strijd beslist.
Waarom dan tègen ons en vóór den vijand?...
Wat zegt gij?
PRIESTERS:
Ai! wij zien een koning wank'len...
RADBOUD:
Omdat mijn zetel wankelt en mijn rijk
En Glitnir zelf op al zijn gouden zuilen;
Ik vrees de Franken minder dan hun God,
Want zie zijn kruis doet heel de wereld wank'len - En
Willibrord, ik zweer, blaast zijn bazuin...
Gij antwoord niets?...
PRIESTERS:
Gij hebt het lot geraadpleegd!
RADBOUD:
Wat zegt het u?
2de PRIESTER:
De W van Wursing, vorst.
RADBOUD:
En die van Willibrord?
| |
[pagina 312]
| |
2de PRIESTER:
Het lot wijst Wursing.
RADBOUD:
Dus: Wursing zelf of een van Wursings huis?...
Mij goed! zijn slaaf!
3de PRIESTER:
Of een der beide zonen...
RADBOUD:
Welaan dan! werpt het lot ten derde maal.
| |
Tweede toneel.De vorigen, een krijger.
EEN KRIJGER:
Daar is een slaaf van Wursing met een boodschap
RADBOUD:
Wat boodschapt hij van Wursing?
DEN KRIJGER:
Een geheim,
Hij houdt het als een windhond met zijn tanden.
DE BULT:
Koning!
RADBOUD:
Wat draagt gij méér nog dan uw bult?...
Wat lacht gij?
DE BULT:
Ach!
RADBOUD:
Is dit de plaats voor grappen?
DE BULT:
Ai mij! voor grappen is 't hier niet de plaats...
Doch voor geheimen wel...
RADBOUD:
Wat tuurt ge, slaaf?
DE BULT:
Hoe fier die jonge krijger stapt daarginds...
ALLEN:
Lach niet!
DE BULT:
Dat koekoeksjong uit Wursings nest;
O! Als hij hier kwam zou hij me weer rans'len...
Koekoek! Hij stapt zoo fier.
RADBOUD:
Wie zond u hier?
DE BULT:
Ziet gij hem gaan?... Drogo is hij geheeten...
Mijn meester... koekoek!... Wursings zoon...
RADBOUD:
Lach niet!
DE BULT:
Ik lach zoo bitter als een slaaf kân lachen...
Zoo zoet!
RADBOUD:
Wat gaat mij, slaaf, ùw lachen aan!
DE BULT:
Wat ligt mij aan uw koningschap gelegen!...
Ik zag een krijger wandlen en ik zie...
Zie! zie! een scorpioen genesteld in ùw schoot...
RADBOUD:
Wat wilt gij?
DE BULT:
Gister bij de Franken,
Verkocht hij onzen koning aan Pepijn...
Koekoek! en heden weer Pepijn aan Radboud...
RADBOUD:
Hoe? Wursings zoon? -
DE BULT:
Geen zoon van Wursing, doch...
RADBOUD:
Een Fries?
DE BULT:
Geen Fries! - een Frank, gelikt door wolven.
ALLEN:
Wat zegt ge?
DE BULT:
Een koekoeksjong!
RADBOUD:
Slaaf, als je liegt...
DE BULT:
Ai mij!
RADBOUD:
Werp ik je levend voor de honden.
| |
[pagina 313]
| |
DE BULT:
Waarom zou 'k liegen daar de waarheid toch
De leugen als een sperwer overvleugelt
En, schoon genoeg, geen opsmuk meer behoeft?
RADBOUD:
Wat dunkt u, priesters... is het lot geworpen?
3de PRIESTER:
Als t waar is wat die sluipsche slaaf verhaalt
Is 't lot geworpen, dunkt me...
RADBOUD:
(tot krijger) Roep den krijger...DE BULT:
Ai mij! ai mij!
RADBOUD:
En gij uw meester, slaaf...
Doch, als gij dus uw haat zocht bot te vieren!...
lste PRIESTER:
Hij is mét Wursing in de bron gedoopt...
DE BULT:
Vergeef mij, koning, dat ik niet gedoopt werd:
Het juk van Christus past niet op mijn bult
En 't water is te heilig voor mijn schedel...
(af)
RADBOUD:
Misloopen hond!
1ste PRIESTER:
Waarom veracht gij hém?
RADBOUD:
Het water was te heilig voor zijn schedel,
Waarin een koning tot de knieën stond...
lste PRIESTER:
Als gij uw gramschap wilt ontladen, koning,
Zoek dan een hoofd uw gramschap waard: Ziedaar!
| |
Derde toneel.Vorigen, Drogo. - Lang zwijgen. Radboud staart Drogo norsch in 't gelaat. Deze slaat zijn blik niet neer. - Daarna Wursing.
lste PRIESTER:
Uw koning Heeft u doen ontbieden, krijger.
DROGO:
Wat wenscht mijn koning van mij?...
lste PRIESTER:
Sta en wacht!...
(stilte)
EEN BODE:
De monnik Willibrord vraagt óók om toegang.
RADBOUD:
Boodschap: dat ik nog ééns hem roepen zal
Om als een hond hem van mijn erf te jagen!
(norsch zwijgen)
WURSING met ADGILD:
Gij liet me roepen, koning? - Hier is Wursing
De Friesche boer die kalm zijn oordeel wacht.
En dood én koning rustig ziet in de oogen...
RADBOUD:
Uw trots blijkt niet gebroken door den Doop.
WURSING:
Integendeel: hij heeft mijn trots geheiligd
Door vuur en water.
RADBOUD:
Ijzer wordt gestaald
Door vuur en water.
WURSING:
En door hamerslagen...
RADBOUD:
Zeer wel! - Uw trots doorstond de proef,
Doe ons nu nog uw waarheidsliefde blijken...
(wijzend op Adgild) Wie is die knaap?WURSING:
Mijn zoon.
RADBOUD:
Uw een'ge zoon?
WURSING:
De erfgenaam van mijn verkoolde have
En, sedert gister, van een koninkrijk...
| |
[pagina 314]
| |
RADBOUD:
Wursing, waak op! - het Doopsel maakte u dronken
Ontwaak uit uwen roes!
WURSING:
Gaf God dat ik
Uit deze dronkenschap nooit meer ontwaakte...
PRIESTER:
Nu kennen wij de macht der heiige bron!
WURSING:
Gij kent haar niet!
PRIESTER:
Of heeft de slimme monnik
't Water voor u in wijn veranderd, boer?
WURSING:
Gister in vuur! vandaag in wijn!
RADBOUD:
En morgen?
WURSING:
Wellicht in bloed!
RADBOUD:
Ik vraag niet naar uw bloed...
Ik vroeg u naar dien knaap.
WURSING:
Hij kent zijn afkomst.
RADBOUD
(tot Adgild) Is deze uw vader?ADGILD:
Ja, naast Willibrord.
RADBOUD:
Twee vaders hebt gij dus?
ADGILD:
Ik ben van beiden.
PRIESTER:
Ook die is dronken of ontwijkt uw vraag.
Met opzet, Koning.
RADBOUD:
(wijzend op Drogo) Knaap, kent gij dien krijger?ADGILD:
(tot Drogo) Wilt gij nog eenmaal met mij worstlen, broer?RADBOUD:
Is hij uw broer?
ADGILD:
Als hij mijn broer wil wezen!
RADBOUD:
(tot Wursing) Is hij uw zoon?WURSING:
Als hij mijn zoon wil zijn!
RADBOUD:
(tot Drogo) En gij? wat zegt gij?DROGO:
Eéns nog wil ik worst len,
ADGILD:
Drogo! en als ik win?
DROGO:
Ben ik jou broer!
lste PRIESTER:
In raadsels raken wij tot over de ooren!
2de PRIESTER:
Laat zich de koning strikken in een spel
Van listen om aan Radbouds zwaard te ontspringen?
Want dit is de opzet!
WURSING:
Vrienden oordeelt niet!
Dit âl had een begin dat u ontgaan is
En nadert zijn ontknooping zonder u...
Het is een spel, als dit een spel mag heeten,
Waarin gij, koning, zelfs niet medespeelt:
Het speelt zich zelf of wordt gespeeld van boven;
De mensch beweegt zich en 't is God die leidt...
RADBOUD:
Genoeg! Ik vraag u...
WURSING:
Vrââg niet meer, mijn koning!...
RADBOUD:
Zijn dat uw zonen?
WURSING:
Ach! ik weet het niet...
Ik wacht op antwoord evenals de koning.
RADBOUD
(ongeduldig) :Haal haastig dan dien misgewassen slaaf,Dat die me deez vertooning helpt bekorten -
| |
[pagina 315]
| |
En gij intusschen, kampt naar hartelust...
Al blijkt wel wie der Wursings hier zal winnen:
Die blonde knaap of gene grauwe reus...
PRIESTER:
Gaat zich de koning in den kamp vermeien?
Hij geve acht dat hij hier niet verspeelt.
ADGILD:
Nog eens mijn hand!
DROGO:
Nu, voor de laatste maal; -
Onthoud den inzet!
WURSING:
Wursing staat getuige.
DROGO:
Ik leg mijn valschheid af... daar ligt mijn speer;
Ik werp mijn schild weg om 't opnieuw te dragen
Voor koning Radboud...
RADBOUD:
Zijt gij dan geen Frank?
DROGO:
Een Fries voortaan als gij mij aan wilt nemen.
RADBOUD:
Laat zien dan wat gij waard zijt... Radboud keurt
Zijn krijgers aan hun kracht èn... zijn verraders.
Adgild en Drogo kampen doch van Drogo's kant is de kamp
een duidelijke vorm van overgave.
ADGILD:
(schrikt) Mijn God! Wat nu?... Drogo?!PRIESTERS:
(lachend) Schijnheilig spel!Alweer!...
RADBOUD:
(verbaasd) Hij breekt als stroo!...DROGO:
Ik wâs gebroken!!...
Ik kan den strijd met Hem niet langer aan
Wiens teeken mij verteert en die met slagen
Van wanhoop en verschrikking me achtervolgt...
RADBOUD:
Lafaard!
PRIESTER: Merkt Radboud, hoe men met hem speelt?
RADBOUD:
Lafaard...
DROGO:
Als gij - die nooit een lafaard heette,
Als gij moest zwichten voor een overmacht
Of, reeds verslagen, u móést overgeven...
RADBOUD:
Verwijt gij mij mijn nederlagen, Frank?
DROGO:
Verwijt gij mij mijn overgave, Koning,
Aan Hem wiens duimen in mijn lenden staan
En die ons breekt als stroo en zift als tarwe? -
(tot Adgild) Hij won!ADGILD:
Mijn broer!
RADBOUD:
Dit is het gansche spel! -
WURSING:
Begrijpt de Koning?
RADBOUD:
Dit heb ik begrepen:
Het koekoeksjong keert weder in zijn nest -
En Wursing weer heeft twee gelijke zonen.
WURSING:
Twee erfgenamen van één koninkrijk!
RADBOUD:
Dat 's Christentaal - die gaat mijn geest te boven...
Doch zoo van steen is niet dit steenen hart
Om Wursing zulk een zege te misgunnen...
lste PRIESTER:
Uw priesters zien dat gij den aftocht blaast
| |
[pagina 316]
| |
En staan beschaamd...
2de PRIESTER:
Waarom het lot geworpen
Als Radboud eigenmachtig dit bepaalt?
3de PRIESTER:
Een slag in 't aanschijn onzer heilige Asen!
lste PRIESTER:
Vreest gij dan niet, bij 't wank'len van uw troon,
Dat zij voorgoed hun aanschijn van u keeren...
U overlaten aan den willekeur
Dier felle macht die nimmer na zal laten
U op uw knieën neer te dwingen voor
Den God aan 't kruis? - De beendren der voorvaders...
RADBOUD:
Priester! - laat dezen rusten, zweer ik u...
2de PRIESTER:
De Vredegod blijft wachten op vergelding,
Koning, en eischt het bloed van...
EEN STEM:
Willibrord!
| |
Vierde toneel.Vorigen, Willibrord.
PRIESTERS:
Van Wursing, monnik!
RADBOUD:
Heb ik u ontboden? -
WILLIBRORD:
Niet gij riept mij... doch de Gerechtigheid
Haar knecht!
WURSING:
(tot Willibr.) Vader, Wursing heeft twee zonen...WILLIBRORD:
Drogo, mijn zoon!
DROGO:
Zijn knots heeft niet gefaald.
ADGILD:
Want ‘elk geluk komt altijd door een wonde’.
WILLIBRORD:
o Koning, zie!...
PRIESTERS:
Begint het spel opnieuw?
RADBOUD:
Nog eenmaal heb ik u beloofd te roepen
Om u en allen die gij hebt misleid
Als honden uit dit Friesche land te drijven...
En nu gij zelf brutaal dat uur verhaast:
- Verzamel u met al uw misgeboorten -
Jaag ik u nu als honden van mijn erf!
WILLIBRORD:
Doch ééns nog zult gij om mij roepen, Radboud...
RADBOUD:
Verdwijn!
WILLIBRORD:
En Willibrord komt weer... Te laat!
(Willibrord en de zijnen af)
| |
Vijfde toneel.RADBOUD:
Het spel is uit!
lste PRIESTER:
Doch Radboud heeft verloren!
2de PRIESTER:
Uw tanden koning, waren hém te bot,
Die even slim met Radboud en zijn wetten
Als ongestraft met gode' en priesters spot...
3de PRIESTER:
En Friesland veilt aan zijnen grooten leenheer!
lste PRIESTER:
Daar is de slaaf...
2de PRIESTER:
Gij komt te laat!
DE BULT: Ai mij!
| |
[pagina 317]
| |
RADBOUD:
Het spel is uit; de spelers zijn vertrokken!
DE BULT:
Ai mij, die om
Den horst als een verdwaalde kraai blijf draaien!...
3de PRIESTER:
Vorst! aan den eisch des lots werd niet voldaan
En altijd nog staat Wursings schuld te kraaien,
Daar waar uw zwaard te kort schoot...
RADBOUD:
Dwaze waan! -
Als Wursing faalde - zèlfs de goden falen -
Dat dan die schurk daar Wursings schuld betale...
Wat zegt gij?
lste PRIESTER:
Niets! - doch zien, met groot gedruisch,
De Friesche góden van hun zuilen storten
En Radbouds arm, dien Willibrord verkortte,
Heel t Friesche land nog teek nen met het kruis.
RADBOUD:
Zwijgt mij van Willibrord en staakt uw twisten
Daar Radboud blijft wat Radboud is: geen Christen!
A.M.D.G.
23 Maart 1939.
|
|