| |
| |
| |
Jaak Gommers: Jean Giono, een volksverbonden auteur uit het nieuwentijdsche Frankrijk
J'Aime la vie. Je n'aime même que la vie (Refus d'Obéissance).
Vóór vijf jaar hoorde ik voor 't eerst den naam Giono in verband met een oeuvre vol liefde en vol optimisme, - een oeuvre dat als een in eerherstelling was van het leven en het liefhebben deed. -
Toen was Giono een onbekend iemand, maar sindsdien heeft zijn werk den weg gevonden naar velen. - Moge 't wezen dat het bekend worde aan alle menschen van goeden wil, de wereld zal er baat bij vinden. - Provence leeft in Mistral, in Gézanne, in Van Cogh, nu meer dan ooit in Giono, want Jean Giono is provencaal en zijn streek is het grootsche kader waarin hij 't leven heeft uitgebouwd. -
Te Manesque werd hij geboren en nu twee-en-veertig jaar leeft hij er als een patriarch temidden van een familie die hem een wereld moet zijn van liefde en eenvoudig menschelijke natuurlijkheid, vrouw en kinderen, ouders en verwanten. - Nochtans leek het er naar of zijn leven een heel andere richting zou genomen hebben, het eenvoudig-brave burgerlijke bestaan, kleurloos en zonder groote hartstochten. - Zijn vader was schoenmaker, zijn moeder strijkster en hijzelf bij de zusters op school en op veertien jaar te Marseille bankbediende. -
Dra kwam de oorlog en wat hij daar ondervond moet hem den vurigen, hartstochtelijken aanbidder gemaakt hebben van het leven. De brutale vernietiging ervan moet hem Provence voor den geest geroepen hebben - Provence! Het tooverwoord, de steeds lokkende klank der sirene. - Heuvels in de zon en de groote winden over de plateaux - 't mocht niet dat dit alles ten onder ging. Over de niets ontziende brutaliteit moest de liefde zegevieren. Dat was zijn roeping, zoo zal hij ze gevoeld hebben, - en hij heeft er zich schitterend naar gedragen. - Hijzelf noemt zijn werk ‘des simples histoires d'espérances’ Hij wil vóór alles dienen, nuttig zijn, de menschheid terug den weg leeren vinden naar een mooier grootscher en beter leven - voor alles een natuurlijk leven. Dienen is zijn heele hart en zoo wenscht hij het bij anderen ook ‘Ma raison d'être c'est de donner espérance. Je ne peux comprendre une oeuvre d'art si elle ne sert pas l'homme et je reconnais les plus hautes à ce qu'elles expriment en même
| |
| |
temps l'étrange malheur de la condition humaine et les raisons de l'espérance.’ (Voorwoord bij de Fransche vertaling van ‘De Goede Moordenaar’ van Anton Coolen). Zoo gewetensvol, met zooveel liefde kweet hij zich van zijn taak, dat hij na tien jaar het bankleven vaarwel zegde, zich terugtrok in zijn streek en zich uitsluitend wijdde aan zijn werk. -
Vooraan kwam ‘Pan’ een trilogie die gaat van de beklemmende verwantschap tusschen den primitieven mensch en de onbegrepen natuurkrachten (Colline) over de zachttrillende en lichtende emoties van ‘Un de Beaumugnes’ naar den epischen lofzang ‘Regain’, den strijd van een mensch tegen de gansche aarde.
Daarna verschenen een aantal kleinere werken waarvan er verscheidene zeker vroeger geschreven werden. En als einde van die periode van ‘voorbereiding’ ‘Le serpent d'Etoiles’ dat de hoogste uitdrukking is van Giono's natuurgevoel. -
Tot hiertoe was dit gevoelen het domineerende element, nu komt er een roman die een brug legt tusschen de lyriek der vorige werken en de sociale faktor van de volgende. Die overgang was ‘Le chant du monde’. Er wordt meer belang gehecht aan den mensch maar het zwaartepunt wordt nog niet naar hem toe verschoven - Daarvoor moeten we ‘Que ma joie demeure’ leeren kennen.
Het heeft Giono niet onverschillig gelaten, dat de koffie in zee geworpen, de katoen verbrand en het graan onbruikbaar gemaakt werden wijl de maaiers honger en armoe leden. Hij die de aarde zoo liefheeft en haar weelderige oogsten als een zegen aanschouwt, voelde den aanslag gepleegd tegenover de eerste principes van het leven en de gemeenschap. - Meteen staan we volop in het sociale. Voor velen was het een ontnuchtering, zoo erg zelfs dat Giono daarna ‘Les vraies richesses’ schreef - Geen roman, enkel een uitleg over zichzelf ten behoeve van die ontnuchterden. -
De oorlog vergeet men zoo maar niet en zeker niet een mensch zooals Giono er een is. Na twintig jaar is het hem nog een voortdurende obsessie. ‘Het mag niet meer gebeuren - ik wil nogmaals de rauwe werkelijkheid tegenover valsche leuzen stellen, ik schrijf ‘Refus d' Obeissance’ - En hiermee hebben we vluchtig de lijst van Giono's werken overloopen. -
Welk is de evolutie geweest van den gezond sensueelen natuurmensch ‘Pan’ naar den sociaal denkenden schrijver van ‘Que ma joie demeure’ Wat is er groot geweest in die evolutie, welk is de visie geweest, en hoe heeft ze zich georienteerd?
| |
| |
In ‘Colline’ hebben we een hoeve, een familie, een mysterieuze atmosfeer en een droge zomer die uitloopt op een boschbrand. De grootvader is stervend en vanop zijn bed ziet hij al de natuurkrachten die den mensch bedreigen en bedwingen, de geheime macht der heuvels en hun wil tot wraak tegenover de menschen. Als een orakelspreker, als een toovenaar in de brousse houdt hij het heele leven daar gevangen onder de vrees voor naderend onheil. -
‘Tu veux savoir ce qu'il faut faire et tu ne connais pas seulement le monde ou tu vis. Tu comprends que quelque chose est contre toi et tu ne sais pas quoi. Tout ça parce que tu as regardé d'alentour sans te rendre compte. Je parie que tu n'as jamais pensé à la grande force? La grande force des bêtes, des plantes et de la pierre. -’
De fontein loopt niet meer, een zwarte kat komt over het erf, de angst neemt toe, tot de oude sterft en de schrik zich oplost in een laaienden heuvelbrand.
Wat gaf Giono in dit werk? De groote machten die hijzelf voortdurend aanvoelt in alles wat leven is, de groote natuur ‘le patron en belle veste à six boutons, en gilet de velours marron, le manteau en peau de mouton’, de dieren en de kleine menschen. De groote machten die bij onbegrip den mensch als onheil voorkomen, maar die hem bij nader inzien tot het eenige geluk kunnen voeren. -
Meer zon is er in ‘Un de Beaumugnes’. Eigenlijk is het een heel banale historie. Albin houdt van Angèle, met al de liefde die een oprecht mannenhart bevatten kan, Angèle zou hem wel toebehoord hebben, doch gaat er met een souteneur van door en komt te Marseille in de prostitutie terecht - Maar ook het happy-end ontbreekt niet. Albin wacht haar nog steeds temidden van haar vroegere velden, daar zal Angèle met haar kind een eenvoudig en sober geluk vinden. - Door de historie heeft het boek niet de minste waarde, want nieuw is het verleide-meisjes motief alles behalve; wat we wel voelen is het conflict tusschen twee levensuitingen, dat eindigt op de symbolische stijging naar Beaumugnes. Giono's idealisme wint het, maar wat we waardeeren is de atmosfeer van het boek, die lichtende wazigheid doorademd van de Middellandsche zee, het land, het decor dat op gevoelige wijze het heele verloop meeleeft, en niet het minst de liefde van den schrijver tot zijn sujet. - ‘Alle smart is eindig, alle geluk is eindeloos’. Het kwaad heeft voor Giono geen waarde, het crapuul wordt niet eens hatelijk, het is de quantité négligeable die in het werk komt om haar tegenwoordigheid te bevestigen en daarna verdwijnt. Het idealisme van Giono is primitief te noemen in dien zin dat het
| |
| |
zich resumeert tot den man, de vrouw en het kind en den arbeid onder Gods wijde natuur. Het is romantiek, maar een romantiek gezwollen van een grootsche kracht. - Ze slaat geen gaten in de lucht. -
Als derde gedeelte van het drieluik ‘Pan’ volgt ‘Regain’. Een groote adem, een epische zwier, een enthousiasme hoog gehouden door een warm kloppend hart en de passie voor de innerlijk verwezenlijking van een ver aanvoelend ideaal. -
‘Regain’ is een boek als Hamsun's ‘Hoe het groeide’.
Panturle leeft nog alleen in een van de vele in puin gevallen en verlaten dorpen in Provence, koppig houdt hij er aan vast, hij gaat niet weg. Na een vreugdeloos bestaan komt dan de vrouw, als een zaad waaruit het al zal groeien, de familie en tevens het geluk.
Episch is het werk, zelden werd het grootsche in den strijd tusschen den mensch en de aarde, strijd die een verzoening is, cosmischer aangevoeld. Welk een mannelijkheid en hartstocht in het streven van Panturle. Welk een kalmte na de verovering; eenvoud en eerlijkheid ‘Voilà l'aube - Ils disent ça l'un après l'autre sans se regarder; ils ont maintenant de grands corps calmes, des coeurs simples comme des coquelicots’.
Hoe gaat Giono zijn hart niet aan 't branden bij 't aanschouwen van die simpele en veel versmade heerlijkheid: de man, de vrouw, en het kind en daaromheen in kringenden horizont ‘Provence’ de aarde. ‘Regain’ is af, volledig, in zijn compositie, zijn voorstelling, zijn groei en stijging van zijn personnages. De curve van Panturle, zijn innerlijke ontwikkeling naar geluk is een ononderbroken gang naar het hoogste. Panturle is een werkelijk mensch. Het is de groote verdienste van den schrijver hem niet in de sferen van zijn gedroomd ideaal te laten verzweven en verwijlen.
Met welke liefde geeft Giono de vrouw niet, ook al werd ze door alles heen gesleurd, voor alles gebruikt, ook al droeg ze den naam van ‘Marie couche toi là’. Tot welk een vrouw en moeder ontpopt ze zich niet, welk een wereld van verlangen brandt er in haar gebrutaliseerde lichaam niet, en tot welk een mogelijkheid van geluk is ze niet in staat. Ook na alles komt de rust van 'n verlangenloozen eenvoud, die alles is. De hoop is er voor allen, ook voor hen die in het diepste donker zitten, als ze van goeden wille zijn. ‘Ma raison d'être c'est de donner léspérance’.
Een groot kontrast met Hamsun.
Hamsun geeft het zelfde thema, zelfde resultaat, zelfde gevolgtrekking,
| |
| |
maar hoe? Wat Giono aanvoelt als het te veroveren ideaal, als het te heroveren geluk op ons eigen zelf, dat geeft Hamsun als een vlucht uit ons zelf. Wat bij Giono gegeven wordt als het grootste wat als mensch bereikbaar is, het grootste dat we kunnen zijn, een mensch; dat wat bij hem een stijging wordt komt bij Hamsun voor als een daling, als een volledige negativiteit die alleen bereikbaar is nadat de man in zich alle genegendheid voor de vrouw gedood heeft, en alle gevoelens die het menschelijke gemoed milderen heeft uitgeroeid. Liefde is hem enkel sexueelen honger. De sloor die bij Giono tot zoo een prachtig beeld van moeder uitgroeit blijft bij Hamsun altijd het op avonturen beluste schepsel. ‘Ze was een vrouw als anderen. Ze was zeker alleen rein gebleven bij gebrek aan verzoeking. Dat oude mensch’ (Hoe het groeide). Wanneer Hamsun de heele beschaving uit elkaar heeft gehaald, al zijn menschen uiteen heeft gerafeld, in de heele rotboel en zich zelf de brand heeft gestoken, na alle negatie blijft hem dan ‘Nietzsche's grosze Kühle’. Alle hartstocht uitgebrand, alleen de zekerheid van de aarde. Dit kleine geluk dat hem overblijft is dan nog een negatie van ons mensch-zijn.
Zoo zien we dat over alle gemeenschap heen, bij twee groote schrijvers, twee kunstenaars, er een afgrond van verschil bestaat die niet zoozeer als rasse-kenmerk of beschavingsverschil dient aangenomen, maar die toch typisch is voor Noord en Zuid, de Middellandsche zee en de meren van het Noorden.
Giono heeft zijn cultuur grootendeels bij de Grieken gevonden. ‘La Naissance de l'Odyssée’ is er het getuigenis van. Bij de Grieken heeft hij bewonderd en genoten, evenwicht, klaarheid, ideeën in dienst van een ideaal, menschelijkheid, tragische menschelijkheid, en kalmte die geluk is. Trouwens draagt het boek als tweede titel ‘Présence de la Méditerrannée’. Karakteriseerend is het voor Giono, die dichter aansluit bij de wereld van Homeros dan bij 't werk van zijn eigen landgenooten. Welk een armzalig-heerlijke figuur wordt hier de verloopen Ulysses niet, met zijn honderd kleine ondeugden en zijn mannelijk egoisme. En welk een voorstelling van Penelope? Bij 't conflict tusschen haar man Ulysses en haar minnaar Antinous is haar ééne gedachte ‘Qu'elle serait la femelle du vainqueur, quel qu'il soit’ - dat sluit heel dicht bij Hamsun aan, maar Giono kwam pas uit den oorlog en het is eigenlijk de eenige maal dat de vrouw onder dergelijk aspect belicht wordt. Was het den invloed van vier jaar lange ontzetting en verwildering? De atmosfeer in het werk resumeert zich in een woord, de Middellandsche Zee. Ze is de alomtegenwoordige, de
| |
| |
bestendige aanwezigheid; in het landschap en de taal die plastisch is en klaar, en in de beelden vol zon.
In de kleinere novellen en jeugdherinneringen ‘Solitude de la Pitié’ en ‘Jean le Bleu’ die de voorloopers geweest zijn van zijn ‘grooter’ werk weet Giono even geweldig te ontroeren als in zijn romans. In een paar bladzijden voelen we zoovéél drama's. Wat zit er niet in de overweging bij 't zien van een cypres naast een verlaten hoeve.
‘Firmin est mort, la Madelon est morte, le petit n'est pas revenu de la guerre; il reste l'arbre’. De oorlog vergeet men zoo gemakkelijk niet. ‘Regain’ voelden we aan als een hoogtepunt ‘Le serpent d'Etoiles’ is er een ander, maar zooals het eerste episch is ondanks alle lyriek, zoo is het tweede lyrisch. Het is misschien onevenwichtig, niet stabiel, het kan den indruk geven van den grond weg te willen als de sluier van Helena, maar het is een heerlijke brok literatuur waarin beelden voorkomen, met een zuiverheid van gevoelen en van taal die we slechts huiverend bewonderen kunnen. ‘L'arbre tout entier vibrait jusque dans ses racines, et du large emplein de ses doigts l'homme serrait les rênes au beau cheval volant; tout le ciel ruiselait au travers de la lyre. Alors une grêle d'oiseaux tomba de la nuit et comme des pierres en marche les moutons se mirent à monter à travers le bois. Ils sortaient doucement de la barrière des arbres, ils venaient pas à pas, un par un, sans bruit. Ils étaient là, tête basse à écouter et la corne des béliers trainait dans l'herbe et l'agneau tout tremblant se cachait sous le ventre de la brebis, sans bruit. Er is geen sprake van intrige, het heele drama wordt gespeeld door kudden schapen. Het is een groot gedicht in proza, het is de hoogste uitdrukking van Giono's natuurgevoel.
‘Quand un berger s'asseoit, le chien vient se mettre à coté de lui, les ouailles restent un peu plus loin. Si c'est un joueur de tympon vous verrez chaque fois un mouton s'approcher, poser sa tête sur les genoux de l'homme et attendre la consolation.
In ‘Le chant du monde’ herneemt de mensch terug zijn rechten of beter wordt zijn bestaan terug erkend. Misschien heeft Giono zich de vraag gesteld: ‘Heb ik in ‘Le Serpent d'Etoiles’ het zwaartepunt niet teveel in eene richting geplaatst, de mensch bestaat ook, ik moet er rekening mee houden. Het antwoord heeft hij zelf gegeven ‘Je veux écrire un livre ou on entendra le chant du monde (Solitude de la Petié). Hier is geen overwicht van menschen, dieren of natuur, het speelt alles een gelijke en evenwaardige rol, de bergen, de stroomen, het woud, de nacht, het zijn evengoed akteurs als Antonio, Matelot en
| |
| |
Clara: ‘Je sais bien qu'on ne peut guère concevoir un roman sans homme puisqu'il y en a dans le monde, ce qu'il faudrait c'est le mettre a sa place, ne pas le faire le centre de tout’. - ‘Le chant du monde’ is zeker de meest evenwichtige roman, stevig van compositie, waar de intrige het best is uitgebouwd en normaal naar de ontknooping loopt, en waar de dramatische spanning het sterkst is. Dit boek is een overgang van den zanger, dichter en gezond-zinnelijken genieter uit de vorige werken, naar den socialen mensch die zich op verrassende wijze in de volgende openbaart, we hebben hier nog wel dezelfde waarden en kenmerken, taal, geestelijke gesteldheid en bedoeling, maar toch voelen we als het begin van wat daarachter volgen zou, het sociale element, dat uitgesproken op den voorgrond treedt in ‘Que ma joie demeure’.
Alles speelt zich natuurlijk weer af in Provence, met zijn eeuwige menschen, Bobi een ronddolend akrobaat (Giono) komt er toe een soort kolonie te stichten onder de boeren van het plateau Gremone, met het doel de vreugde in het leven een blijvende waarde te verschaffen. Sterk voelen we hier communistische leerstellingen. (maar Giono is alles behalve communist) Er is geen bezit meer, alles behoort de gemeenschap. Alle maatschappelijke valsche tradities van verkoop en voortbrenging, geboren uit corruptie worden over boord geworpen. Het is een zuivere terugkeer naar de natuur of beter naar het natuurlijke. Bobi is de animator, de dichter en de theoreticus, de Christus die het geluk voor allen wil, iets waarin hij niet slaagt en dan voort den weg opgaat naar het onbekende en zijn dood vindt. Is zijn werk tevergeefs geweest? Zijn pogen vruchteloos? Neen. Giono 's idee sterft niet.
Het is een groote verdienste van den schrijver dat hij met dit werk toonde iemand te zijn die diep ingrijpt in het leven van anderen en de nooden van zijn eeuw. En daar waar we vroeger den nimmer vermoeiden bewonderaar van God en zijn schepping vonden, leeren we hem ook als gemeenschapsmensch kennen, die aanduiden wil den weg naar een blijvend geluk, het natuurlijke leven.
Nieuw is het niet, maar onder de gedaante waarin we Giono terugvinden ontdekken we meteen faktoren in zijn werk en ook gebreken die we tevoren niet ontmoetten. - Eerst en vooral zijn we heel tevreden als we 't boek dichtslaan kunnen en zeggen: gedaan, hoe boeiend ook geschreven. De eerste gedachte die in ons opkomt is een vraag of het werk niet hetzelfde resultaat zou bereikt hebben met minder omvang? Wat we al te goed voelen is de idee die de schrijver propageeren wil.
| |
| |
In tegenstelling met zijn vorig werk is dit boek hoofdzakelijk beredeneerd, gedacht. De eenvoud van dialoog die we in al het voorafgaande zoo waardeerden en die zulke waarde verleende aan den vorm van zijn werk groeit hier menigmaal tot een beredeneerd debat over de vreugde. Een beredeneerd debat onder menschen die tevoren nooit verder keken dan de grenzen van hun graanveld over het plateau. Dat is het juist wat ons belet het gansche werk zonder meer te genieten. We voelen te goed Giono achter zijn woorden. Giono die immer terug op dezelfde plaats van het menschelijke denken kloppen komt, aanhoudend zijn gedachte wil opdringen. Daarom ook werd het werk zoo lang.
Dat maakt het boek voor alles tot een tendensroman, een maatschappelijk werk dat naast de groote literaire waarde om, toch de gebreken niet heeft hunnen vermijden van dit genre. Men kan zeggen: het was vooral om de idee te doen, om den mensch een inzicht te geven, hem klaar te doen zien. - Goed, maar vermits de schrijver zijn produkt onder letterkundigen vorm aanbiedt hebben we ook nog recht daarover te praten. De compositie van het werk, de samenhang der intrige, het ingrijpen der personen in elkaar is niet verantwoord, niet aaneengesloten en laat den indruk van een onsamenhangend niet sluitend geheel. - Het heele spel van de menschen daarboven, en de figuur van Bobi zijn twee zaken die niet als noodzakelijk gevoeld worden. Maar ondanks dat is Giono de artist gebleven, die het menschelijke hart door en door kent, een kunstenaar ‘dem die Nabelschnur die ihm mit der Mutter Natur verbindet noch nicht gerissen hat’ en die dit zelfde conflict bij anderen zoo pijnlijk kan laten branden. Wat worden bij hem niet twee menschenharten, onder de boomen van het woud dat opleeft in den lentenacht. Welk een begrijpen daar waar Aurore, het naar liefde hunkerende meisje, haar geliefde merrie die zwanger loopt, op den buik stampt. Het bedelen naar liefde dat razernij wordt, de wanhoop die uitloopt op zelfmoord. Voor deze daad voelde Bobi zich verantwoordelijk. Hij kan wel den weg naar de vreugde wijzen, de liefde, het hart lagen niet in zijne macht. Of daarom zijn ideaal faalde? Neen. Daarboven bleef de kolonie die onder zijn deveis het werk voortzetten zal, paree qu'un jour il reviendra’ net als de Christus.
* * *
Tot daar het werk van Giono. Wat daarna kwam: ‘Les Vraies Richesses’ is de historie van zijn denken, geschreven naar aanleiding van de menigvuldige aanvallen bij 't verschijnen van ‘Que ma joie Demeure’. Wie Giono uit zijn werk nog niet kende, leze ‘Les Vraies
| |
| |
Richesses’. Hij zal hem heel en gansch kennen en als dichter en als sociaal mensch. Giono heeft zich niet opgesloten in een ivoren toren, heeft niet geschreven voor een eiland: Provence. Hij heeft den strijd van de heele menschheid om geluk, zoowel van zijn geburen als van zijn tegenvoeters schrijnend aangevoeld en meegestreden. ‘Soixante pour cent des enfants qui naissent ont souffert de la misère dans le ventre de leur mère’. Hij wil niet het geluk van een man, niet zijn eigen zaligheid: wat hij vond in zijn eenvoudig patriarchaal bestaan moet de voldoening van alles worden, geen onverschilligheid. ‘Je ne veux pas traverser les batailles une rosé à la main’. Hij strijdt nog mee, zij taak is niet gedaan, geen valsche intellektualiteit, geen valsch sukses in de wereld. ‘On a du te dire qu'il fallait reussir dans la vie, moi je te dis qu'il faut vivre, c'est la plus grande réussite du monde’ alleen den terugkeer naar een eenvoudige natuurlijkheid. Il s'agit de laisser entrer la vie dans ce qui est devenu machinal et mécanique’..
Wat aan het werk van Giono een zoo groote waarde geeft is zijn menschelijkheid, zijn taal, en vooral zijn optimisme. Hoe voelen we niet het rillen van ons kleine hart temidden van de groote natuur, en het tragisch-grootsch aanvaarden van zijn onveranderlijke wetten.
Zoo in al zijn werken. Maar Giono is ook schrijver. Een schrijver die een taal gebruikt welke zich om de dingen heen weeft, zich buigt en hun vorm aanneemt. Een taal met een verrassende plastiek en sonoriteit. Een taal gansch nieuw in de Fransche letteren, een taal die een gekend Vlaamsch schrijver de opmerking ontlokte ‘Moi qui croyait la langue Française toute formée’. Giono boetseert en schildert met zijn taal, doet vorm en kleur aanvoelen op ontstellende wijze. ‘Une sauterelle frappait sur le silence avec le fil vert de ses jambes.’. ‘Il vole rasant la terre comme un oiseau de marais, soulevant du battement de ses ailes rouges l'odeur des sous-bois pourrissants.’
Hoe spreekt hij van de schepping! ‘La terre était dans le filet de Dieu, comme le thon dans la madrague.’ - Een taal die alles uitdrukt met alle schakeeringen en glanzen, en steeds op pakkende wijze de doorvoelde emotie weergeeft. De taal is Giono zelf, gezond sensueel. Het is eigenlijk de sensualiteit in Giono, het zinnelijke genieten en doorvoelen van de natuur die hem die oorspronkelijkheid geeft. Hijzelf weet het best. ‘Pour vivre il faut que je sois tout poilu de racines, comme une sorte de fleur de mer, mais qui flotterait au milieu de la chair durcie des montagnes et des hommes’.
| |
| |
Giono assimileert zich met zijn onderwerpen. Het is alsof hij vanuit de dingen zelf spreekt, na ze eerst in zich opgenomen te hebben. Giono zijn taal is heel Provence, met zijn heuvels, zijn dalen, zijn menschen en dieren, bloemen en geuren.
Dat de schrijver nauw verbonden is met zijn omgeving, er met zijn diepste zijn in wortelt is in al zijn werken te lezen. Giono is voor alles Provencaal, zoo zelfs dat hij zich nauw op de grens van het regionalisme beweegt; dat hij door taal, vorm en voorstelling den indruk geeft een geniaal schrijver te zijn voor de menschen van zijn streek ware 't niet dat het innerlijke van die menschen, het innerlijke niet ware van alle menschen. Ware 't niet dat hun verlangens, hun geluk en ongeluk ook het onze niet waren en dat van anderen. Juist dat maakt het werk van Giono universeel: zijn cosmische visie van het leven. Al wat leeft is even grootsch van het oogenblik dat het leeft. Zij het dan een plant, een mier of een mensch, als het maar leven is. Die grootsche visie heeft voor Giono ook een groot kader, geen enge intrige. Hij droomt een roman niet samen uit menschen op wier doen en laten alles uitloopt. Hij hoeft geen materiaal, door het feit dat zijn stof, zijn terrein, het heelal is. Het heelal waarin hij de wereld weet rond te draaien beladen met bosschen, dieren en menschen en bewogen door den alles doordringenden ether van het leven.
Giono zijn romans zijn groote frescos waar de adem van het Universum in waait en waarin de mensch niet de spil is maar het harmonische onderdeel van het alles omvattende Zijn. Misschien kan men wel zeggen dat Giono het leven eenzijdig heeft gegeven, het zijn allemaal goeie menschen. Maar het kwam er niet op aan het leven te copieeren maar wel een voorstelling te geven die het werkelijke tot het ideale zou kunnen opvoeren, en in dien zin mogen we van een idealistische groepeering spreken. Waar het voor Giono op aan kwam zegt hij in ‘Refus d'Obbeissance’ - ‘J'ai écrit pour la vie, j'ai voulu saouler tout Ie monde de vie, j'aurais voulu pouvoir faire bouillonner la vie comme un torrent frapper et la faire se ruer sur tous ces hommes secs et désespérés, les frapper avec des vagues de vie froides et vertes, leur faire monter le sang à fleur de peau, les assomer de fraicheur, de santé et de joie, les déraciner de l'assise de leurs pieds à souliers et les emporter dans le torrent’.
En wanneer het ook een ver en hoog gelegen ideaal is, toch mogen we zeggen dat Giono schitterend gegeven heeft wat voor hem het heiligst was. En wanneer we bedenken dat hij vier lange jaren de gruwelen van den oorlog rond zich heeft gezien en meegemaakt, dan
| |
| |
is zijn reactie als mensch bewonderenswaardig. Dan staan we stil bij zooveel moed, zooveel durf om tegenover dat groote beest, het leven te stellen, en het laatste zal het altijd winnen.
Het werk van Giono heeft grooter waarde dan de literaire. Zijn werk is een noodzakelijkheid, zijn optimisme een steun, een houvast voor zoovelen die in het duister tasten, en dat is naast alle schoonheid om, de grootste hulde die een oeuvre te beurt kan vallen.
Moge Giono voort gaan want nog is zijn taak niet ten einde. Van hem zal gezegd worden wat hijzelf van Panturle zei:
‘Il est debout devant ses champs, il a ses grands pantalons de velours brun à côtes, il semble vêtu avec un morceau de ses labours. Les bras le long du corps, il ne bouge pas. Il a gagné, c'est fini’.
|
|