Volk. Jaargang 4(1938-1939)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 263] [p. 263] Bert Peleman: Havenlied De zeeman zei dat hij alleen wou zuipen, ofschoon de vrouw als zuurstof hem de hersens wrat; doch dat hij vreesde voor het plotse vuur de stuipen wanneer een vrouw hem huivrig op de knieën zat. Zij vroeg hem dan de borrels leeg te drinken en dacht dat eens aan dek de dag wel hard moest zijn. Zij wenschte dat hij als een oorlogsschip zou zinken, gekelderd door de trechters van der listen mijn. Zij hield zijn handen in haar heete haren en vroeg of hij haar hart niet hebben wou. Zijn handen gleden naar der heupen baren. Hij droeg de rekkende oogen van den kabiljauw. Gelijk een luipaard lag zij hem ter zijde. Gelijk een hond, bezongen om zijn trouw. Lijk messen voelde hij haar oogen snijden die kerfden in zijn ziel de korte katers-krauw. De zeeman zei dat hij alleen wou zuipen tot traag zijn oogen rekten rood en klaar; doch om zijn hart voelde hij slangen sluipen en als een valbrug stond hij over haar. Zij snoof den geur van zijne zeemans-haren. Gelijk een helm hield zij het hoofd naar hem gericht en als een zeester in den buik der baren, droeg zij in zich het laaien van zijn aangezicht. Vorige Volgende