derheid groeit sinds 1920 in iets sneller tempo maar ze blijft véél en véél te klein om de massa te beïnvloeden), in geen eeuwen tot een volwaardig Nederlander zal groeien, wordt grooter en grooter, Vooral nu de aloude ‘Vlaamsche Beweging’ wier doel inderdaad geen ander is, zelfs in hare extreemste vleugels zoo jammerlijk weinig combattiviteit aan den dag legt en zich een enkele maal in essentieele zaken grovelijk vergist.
Het is niet voldoende dit zoo maar te beweren; daarom mogen hier een paar vaststellingen volgen.
Waar is het ons Vlamingen om te doen? Gaat het om taalkennis, om eentaligheid in het openbare en privéleven? Om de verhooging van het cultureel peil bij het volk? Om het materieele welzijn en om betere kansen voor een vruchtbare Vlaamsche volkskracht, voorwaarde voor nationaal zelfbewustzijn en schoone eigenwaarde? Om dat alles gaat het: m.a.w. het gaat om de verrijking der wereldschoonheid en de handhaving der humane en humanistische waarden dóór en in Nederland. Als we geen cultureele Nederlanders zijn of kunnen worden - het is reeds zoo dikwijls gezegd - laat ons dan in Gods naam Franschen of Duitschers worden. Zoo snel en zoo volledig mogelijk. Dat een ‘belge moyen’ met ‘ersatz’ genoegen neemt of met een ‘à peu-près’, mag ons slechts interesseeren als een curieus verschijnsel van nieuw barbarendom.
Voelen we ons één en met ons gansche wezen verbonden met de rijke, alle menschelijke activiteit omvattende Nederlandsche cultuur; zijn we vertrouwd met de vormen en methodes van het Nederlandsche denken, is de vroomheid en het gevoelsleven van het Nederlandsche volk het onze, evenals zijn kijk op de uiterlijke wereld, zijn karakter en zijn idealen? Zoo ja, dan moet het ons ook aan het hart gaan dat Zuid en Noord-Nederland een zwaren tijd doormaken. Indien het heil van gansch Nederland voor ons een voorwaarde is tot persoonlijk geluk, dan moet de dreigende afval van Vlaanderen ons met zorg vervullen omdat zonder Vlaanderen, Nederland verminkt wordt en zich niet zal kunnen handhaven.
Hoe staat Vlaanderen er voor? Of eenzelfde vraag anders gesteld: hoe kan het Nederlandsch stand houden aan de grenzen van een groote cultuur wier eigenaardigheid sinds de 16e eeuw ligt, in een zekere afronding en sierlijke aanvaardbaarheid, in dienst van ruime penetratie? En die daarenboven de cultuur is van een deel der hoogere standen? Dat deze instandhouding niet gaat zonder krachtigen tegenweer, en autoritaire verdediging van het volk tegen zich-zelf, begrijpt een