Nieuwe boeken
Die Gegenwartsdichting der Europaischen volker herausgegeben van Kurt Wais. Junker û Dünnhaupt Verlag. Berlin.
Dat dergelijk lijvig naslagwerk van literair-historischen aard, ingedeeld naar de nationaliteiten, in Duitschland een uitgeverssucces wordt, bewijst allicht dat er bij dit volk een ruime belangstelling bestaat en dat confrontatie met het eigene-nationale niet geschuwd wordt. Na inzage zal men echter akkoord gaan dat alle absolute waarde aan dit boek moet ontzegd worden. Door de omstandigheid dat een 15 tal auteurs ieder een deel van de Europeesche literatuur voor hun deel hebben genomen valt het bovendien te verklaren dat op esthetisch gebied slechts een vage overeenkomst te bespeuren valt. Wat de atmosfeer betreft is de samensteller, Kurt Wais, er wel in geslaagd een zekere harmonische samenhang te verwezenlijken gebaseerd op ruimheid van begrip, welwillend humanisme en afkeer van moreele decadentie en cynisme. De geest waarin het boek werd samengesteld zal best kunnen worden aangetoond door het volgend citaat van K. Wais: ‘Op het gezwerm der meest uitloopende ideeën komt het nimmer aan, maar wel op de vraag of ze scheppende kracht bezitten, leven worden in plaats van te verstarren in het stadium der tendencieuse demagogie of in doelloos estheticisme te verzinken omdat er twee voorwaarden ontbraken zonder dewelke geen schepping bestaan kan: verbondenheid met het volk en met de aanvaarde erfenis zijner literaire traditie’ (blz. VIII). Andere zeer juiste uitspraken van dezelfden schrijver lezen we met belangstelling, b.v. daar waar hij zegt dat het ingewortelde bewustzijn, dat de nationale eenheid geen probleem meer is, voor Engeland en Frankrijk aanleiding was niet alleen de Duitsche en Italiaansche cultuur te minachten maar zelf zich in onvolksche verfijning en zielsanalyse te verdiepen. Tegenstelling zeer treffend tot uiting komend in de 2 slagwoorden: ‘Mich vollendend dien ich dem Volke’ en in het volksche: ‘Dem Volke dienend, vollende ich mich’.
Het Nederlandsche overzicht, geschreven door Jettie Wichert en Willem G. Noordegraaf, is hoewel aanvaardbaar in zijn groote trekken, zeer gewoontjes. Niemand zal er wat uit leeren. De Fransche literatuur van K. Waïs lijkt zeer goed geschreven, de Engelsche van H. Galinsky veel, véél minder. Verder zijn we niet bevoegd. Maar wat Galinsky schrijft, geeft heelemaal geen objectief beeld van de ontzaglijke wereld der angelsaksische gedachten en gevoelswereld. De behendigheid waarmee hij erin slaagt te verdoezelen dat de gansche moderne Engelsche literatuur een grimmige strijdgeest ademt voor wat men noemt de individueele vrijheid en de vrije geestesuiting, deze behendigheid heeft me een moment met bewondering geslagen...
Verder wordt het overzicht van de Fransche letterkunde ontsierd door enkele vergissingen, waarop te wijzen hier ondoenbaar is. Terloops weze het toegelaten te zeggen dat het volstrekt niet opgaat de Fransch-Vlaming M. Vander Meersch als een Waal te doodverwen (blz. 273). Men kan met recht zeggen dat hij een Franschman is, en met meer recht dat zijn kunst Vlaamsch is, maar tot de Waalsche letterkunde behoort hij alvast niet. Trouwens van het bestaan eener specifiek Waalsche literatuur die hier en daar opbloeit, schijnt K. Waïs niets af te weten. Maar dat zal hem niet zwaar worden aangerekend.
OSKAR VAN DER HALLEN.