ontworpen werd en waarvan het vermoeden niet zoo dwaas is dat ze een klassieke figuur in onze letterkunde zal blijven; een wonderbaar tweeslachtig wezen dat een mengeling is van vrouwelijke teerheid en hardhandige vluggetongde drukte en imponeerende bazigheid waarmee ze haar omgeving tyraniseert. Als kader het Drentsche landschap en de afgesloten dorpsgemeenschap met haar oeroude tradities en konservatieven geest; een beeld van den nederlandschen buiten waarvan wij in Vlaanderen in geen eeuw nog het bestaan en de mo-gelijkheid vermoedden. Het is een mooi, gaaf en in den grond blijmoedig boek over een vrouw die ons ongemeen sympathiek is in haar ongecompliceerde, gave eenvoud.
Met zijn novelle ‘Ik zag Cecilia komen’ is Felix Timmermans eenigszins afgeweken van de lijn welke we in zijn werk gewend zijn weer te vinden. Eenigszins, want in den grond is de afstand tusschen dit lyrisch-psychologisch verhaal, waarin de lyriek nog altijd sterker op den voorgrond treedt dan de psychologische inslag, naar zijn vroegeren roman ‘Anne-Marie’ niet zoo enorm. In dit zeer zuiver verhaal vindt men de belangrijkste kwaliteiten van dezen auteur alle terug: een sterk lyrisch vermogen en de gave om de dingen langs hun blijmoedige aspekten te zien. Al gaat het in den grond ook om een tamelijk gevoelige verliefdheid van een ziekelijken, overigens reeds verloofden jongen man op de eveneens ziekelijke dochter van een onderwijzer in een kempisch gehucht, in hoofdzaak blijft u na de lectuur van dit boek den indruk bij van een kleurig scherpgeteekend landschap onder zomersche zon met daarin het min of meer onwezenlijk beweeg van een drietal menschen, waarvan het leven beheerscht wordt door een noodlot dat weliswaar niet zonder tragiek is, maar verdoezelt wordt door een serene berusting. Sterker dan dit noodlotsbewustzijn en de zielkundige verwikkeling dringt zich echter op het zuivere beeld van het meisje Cecilia, en de verrukking om het mooie land, waarin de dichter Timmermans zich uitviert. Alles en alles een goed boek dat in de reeks titels van dezen auteur lang geen kwaad figuur slaat.
Sedert de Noordnederlandsche kritiek William Elsschot ontdekte, en deze zijn werken als gevolg hiervan in vlug tempo in N. Ned. liet verschijnen, valt er met dezen auteur rekenschap te houden; hij schreef een soort romancyclus waarin een telkens weerkeerend twee- drietal personen de lijn van het motief in handen hebben, en den auteur de kans gunnen om zijn quasi-cynische, in hooge mate met scepsis door-