Coster: Zonder kerk.
Men kan Dirk Coster zonder eenige schade jaren uit het oog verliezen. Als men terugkeert van drie wereldreizen, vijf boeken en een strijd op leven en dood, zit hij nog bij Penning, aait de kat nog overdag, en alleen zijn ziel is wat meer verschrompeld
Hij hanteert zijn kleine parochie, (de critieklooze ambachtsman, de dichteres die pas, onder zijn leiding, begint en den gelegenheidsbezoeker) en vecht in zijn heldere uren met den moreelen kater, dien hij langzaam-aan leert strelen als hij het immer zijn poesen deed.
Coster deed nooit een mensch kwaad, zooals hij ook nooit een mensch goed deed, en ik heb het er altijd voor gehouden dat hij met zachtheid geoordeeld zou worden, omdat hij althans voor de kellners vriendelijk was, en omdat hij, naar den geest, gaf van het schaarsche dat hem gegeven was.
Er is echter een angst in Nederland, die zelfs door de gordijnen van Penning dringt, de angst niet mee te kunnen en geen rol meer te spelen en zelfs niet naar zijn oordeel gevraagd te worden, wanneer eenmaal de gedrukte on-nuttigheid gaat worden verbrand.
Er is ook een leeftijd, een amalgaam van hartkloppingen, steken in den lever, onbestemde angstgevoelens, het toenemen van de verraderlijke roos op de jaskraag. Ouder worden beteekent dichter bij God komen. Dichter bij God komen beteekent zich er niet altijd meer met een Jantje van Leiden en evenmin met een Dirkje van Delft te kunnen afmaken.
En dit alles samen beteekent: hardop in zichzelf praten zooals een kind in het donker. Over den vijand, tegen den vijand of over niemendal en dan op een schrillen, vreemden toon waarin het bestaan van den vijand kennelijk wordt genegeerd. Altijd is de vijand van het kwade het Goed, en bijna altijd is zijn naam: God.
Men beschimpt echter den Koning niet zoo gemakkelijk en niet zoo straffeloos als Zijn hovelingen, als Zijn raadsheeren, als Zijn schrijvers.
Zoo beschimpt Coster in het laatste nummer van zijn heesche en tot eerlang zwijgen gedoemde ‘Stem’, Sint Paulus.
Het is gevaarlijk voor den kleinen auteur den grooten te beschimpen. Zoo mislukte de katjang du Perron tegen den schrijver Coster, omdat Coster, (afschuwelijk voor hem, denzèlfden Coster) in een handvol eerlijke bladzijden, nadat hij de poesen van zijn schoot gestreken had, werkelijk steenen aandroeg voor het groeiend gebouw dat steeds verder door de wolken dringt.