Volk. Jaargang 4(1938-1939)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 230] [p. 230] P. van de Velde: Moeder Je hebt ons maandenlang gedragen - gelijk een blijde tijding die men vertellen moet - en al die dagen met jouw illusies en je bloed gevoed. Toen wij gescheiden werden van je hart, - je droeg je pijnen als een zegevlag - heb jij verlangend onzen naam genoemd. Zoo dezen van een nieuwe wereld, die gij reeds liggen wist en zag. Wij hebben minne en melk gedronken aan je borst. Ons eerste woord heeft je bekoord meer dan je lievelingsroman. Wij leerden loopen aan je hand - een kleine dronkenman op aarzelenden voet - steeds ander' wond'ren te gemoet. Je waart de blonde fee, die alle bergen wijken deed. je woning was de havenstad, waar bonte booten, dag aan dag, het nieuws uit verre streken brachten. Je stille liefde gleed zooals een schaduw naast ons mee. [pagina 231] [p. 231] II Nu zijn wij groot en zeer geleerd. Wij hebben talen gestudeerd en metaphysica. Wij meten wijs de relativiteit van ruimte en tijd. Doch onze ziel is een verdoemde woud, wáár 't eenzaam is en koud. en doode boomen staan. Wij kunnen nimmer meer tot onze moeder gaan. De Vrede die haar witte hoofd omkranst kan ons niet meer genaken. wáár staat de baken? Wij hebben ons verschanst in onderaardsche holen en zoeken er het licht. Al de einders blijven dicht. Zij krijgt geregeld ons bezoek en driemaal 's jaars een fraai geschenk. Wij praten als de menschen in een boek. Haar handen, twee verdorde blaren, liggen doelloos in haar schoot. Zij leest den nood in d'armoeplooi van onzen mond en wou het oud geloof om onze wonden winden. Haar hulploosheid voor ons groeit elken dag. Dit valt haar zwaarder dan z'ons sterven zag. Vorige Volgende