Volk. Jaargang 4
(1938-1939)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
Beeldende Kunst
| |
[pagina 214]
| |
woordelijk begekten geest gehouden. Maar de trekzucht naar het zwoele en duistere onbekende van het onontgonnen oerinstinkt werkte bij de moderne, steeds op nieuwe sensatie beluste, kunstlikkende bourgeoisie aanstekelijk vruchtbaar. Ze slurfde gretig als zwijnen aan den trog van deze artistieke brij, De gezonde kritiek werd vlug achterhaald en voorbij gestreefd door de zinlooze modesmaak die het definitieve woord sprak. - De kritikus die zijn houding kritisch trachtte te bepalen, door een klaar onderscheid voorop te stellen tusschen het essentieele en het bijkomstige in deze kunst, het buitensporige en het gezonde, het geweldige, het verhevene en het lage, het voorbijgaandeverbazende en het blijvende waardevolle, werd voor een achterlijk fanaticus gescholden. Het was plots gedaan met de aesthetische kritiek. De blinde modezucht verving het redelijk kunstgenieten. Deze brutale macht die het dilettanterig proletariaat alleen kan hanteeren, vocht alle wegen vrij om met de meest onzinnige uitbeeldingen een verbluffend sukses te oogsten. Deze hollen roem geeft gemakkelijk aanleiding tot een lichtzinnig spel met de hoogste waarden. Aan Permeke was alles toegelaten, maar in weerwil eischte men van hem ook een offer aan de mode, en verwachtte dan ook de meest verrassende en tegenstrijdige manifestaties. Deze gangsterswaardeering heeft menig artist leelijke parten gespeeld. Het was een enge kaste van schuinloopers, die, afgekeerd van alle zieleleven en levensverdiepingen, niets begreep van de wezenlijke beteekenis der moderne kunst, en er alles op zette om deze zoolang mogelijk tot eigen profijt en glorie te exploiteeren. De troebele en onbegrijpelijke composities vol zwangere duisternis werden door hen het vlugst gepeild en zoogezegd begrepen; er was geen wierook genoeg om onuitstaanbare lof te zwaaien. De stompzinnige bourgeoisie, steeds gedre- ven door het motto ‘Comprendre c'est egaler’, haastte zich, zoodra ze er de lucht van kreeg dat er gelegenheid was om zich te heffen aan den zwellenden roem van een artistieke persoonlijkheid. Met haar verraderlijk geld maakte zij deze roem tot een venerische kwaal; zij trok Permeke mee op het vlak der epidemische burgerlijke zwamglorie. Sommigen beweeren dat Permeke zich onbedacht op sleep heeft laten nemen omdat hij zich gedekt waande door hun z.g. gezag, en dat daardoor juist zijn materieele berekening zijn kunst op dit vlug veroverd vlak heeft willen handhaven, en daarom zijn werk niet naar verdieping gericht heeft, maar hoofdzakelijk op louter effektjagerij is blijven teeren. Het pleit niet voor de hoogere en zuivere artistieke beteekenis van een | |
[pagina 215]
| |
kunstwerk dat het, 't zij met of tegen den wil van den artist, de mode bepaalt en beheerscht. Dit is niet zelden het bewijs dat zulke kunst essentieel de kiemen der oppervlakkigheid in zich draagt, die aanleiding geven tot de verzoeningsmogelijkheid met het kunstzwelgend plebs. Het gaat hier niet om, de baanbrekende beteekenis van Permeke's werk te kleineeren, evenmin om er de schilderkundige eigenschappen van te miskennen. Maar gewaagd acht ik het stellig, er een klassieke hoogte in te huldigen van een nieuwe opduikende geestelijk georienteerde kuituur, zooals August Vermeylen en Pater StubbeGa naar voetnoot(1) het waagden, in tegenstelling met andere gezaghebbende autoriteiten die minder geestdrift vertoonden. Jozef Muls b.v. zag de beteekenis van dit werk in een heel ander licht, hij schetst Permeke als een volkomen materialist, hij noemt zijn kunst een beeld van de meest brutale werkelijkheidGa naar voetnoot(2). Dit artistiek ruw materialisme, de meest kenschetsende eigenschap van dit oeuvre, is de zekerste hefplank in een tijd vol stoffelijke idealen, geestelijke afstomping en dierlijke spanning. Het is deze materialistische toegekeerdheid naar de brutale werkelijkheid, die een gezond en realistisch werk met geestelijke orientatie, zooals dit van Prosper De Troyer, den weg naar de erkenning en de waardeering verhindert. * * * Voor Permeke zich plots als beeldhouwer openbaarde, was het terrein al lang veroverd. Alles wat Permeke schept is a priori geniaalGa naar voetnoot(3). Avant-garde-critici die de onloochenbare kracht van Permeke prezen, en het geniale ervan onderstreepten, deden dit soms zoo overmoedig, dat ze de genialiteit van den kunstenaar als een blind feit vooropstelden. Hierdoor werden de parasitaire eigenschappen der bourgeoisie gewekt. Deze klampte zich haastig vast aan het genie, en propageerde deze genialiteit om zich zelf in het brandpunt der belangstelling te heffen. Ze kocht voor hooge prijzen voor zich zelf den waan der glorie! De aldus gevulgariseerde genialiteit van Permeke groeide ver uit bo- | |
[pagina 216]
| |
ven zijn oeuvre uitGa naar voetnoot(4). Dit geeft nu aanleiding om zijn beeldhouwwerk als even geniaal te bestempelen, De artistieke waarde van een kunstwerk wordt niet bepaald door de nieuwe wijze van zien, en de daaruit voortkomende behandeling, De zonderlinge of nieuwe technische veruitwendiging van een idee of voorwerp geeft geen waarborg voor de zuivere artistieke waarde van het voortgebrachte werk, De essentieele artistieke beteekenis ligt in de begeesterende kracht die uitgaat van de harmonische verhouding die tot stand komt tusschen inhoud en vorm; deze harmonie groeit langs den vorm over het anekdoot heen tot ware kunstgrootheid. Een besliste technische vormgeving (het absolute vakmanschap) geeft doorgaans de veiligste waarborgen voor de artistieke bedoeling. Deze noodige dosis ambachtsvaardigheid ter genietbare verwezenlijking eener waarde, mist Permeke-beeldhouwer volkomen. De natuurlijke ongebonden wezenseigen behandeling van de materie, zooals in zijne schilderijen, genieten we niet in zijn beeldhouwwerken. De beteekenis van Permeke ligt in zijn pikturaal talent besloten; dit wordt te meer bevestigd door dit beeldhouwkundig pogen. De houding der figuren (of de schikking dezer plompe vleeschmassas) zijn vooral pikturaal gezien. Het is eerder gebeeldhouwde schilderkunst waar geen specifische beeldhouwkundige eigenschappen uit loskomen. Dit werk verschaft ons noch aesthetisch, noch technisch welgevallen. Wij kunnen moeilijk deze afgeslachte, uitgebeende en aan stukken gesneden vrouwentorsen, die als kwabbelige vleeschlappen aan den haak schijnen te hangen, als emotieve beeldhouwkundige proeven beschouwen. In al deze sceletlooze rompen leeft er geen drang naar definitieve vormgeving. Alles is zoo onbepaald, zoo vaag, zoo onzeker en onvast, dat we best doen in Permeke-beeldhouwer voorloopig niet te gelooven. Toch zullen deze doodgeborene, versteende wanstaltige getuigenissen eener materialistische, verdwaasde, geestelijk minderwaardige beschaving, naast de levende kunstorakels der oude beschavingen, en de anemieke neo-klassieke of akademisch geavorteerde kunst, roemrijk gelijkwaardig | |
[pagina 217]
| |
opgeborgen worden, zonder onderscheid van het ‘marque de maison’, ‘Geestesadel - geestesverkalking - geestesverdwazing’, in de demokratische toevluchtsoorden voor cosmopolitische kunst: de koninklijke musea. Een geboetseerd Kristushoofd en ‘de doode Kristus’Ga naar voetnoot(5) trekken meer onze aandacht door hun archaïsch karakter. Ze voeren ons terug tot de uitbeeldingen van oud-grieksche en middeleeuwsche beelden, nochtans boeien en overtuigen ze ons niet in hun gesloten eenheid. Deze beelden zijn gegroeid uit een spel met waarden, ze dragen niet de openbaring van een innerlijke en vormelijke Waarheid! - De moderne opzettelijke primitief kent die heilige bezetenheid niet meer, die al scheppend naar geloof en kunstdaden stuwt. De overweldigende grootschheid der primitieve en oude kunst schuilt vooral in de eenheid van heroïsme en daad, van geloof en wil. De moderne primitieven, of beter de 20eeuwste primairen hebben geen absoluut geloof, daardoor ontsnapt hen de scheppende levensgeest die alle doode materie volgens haar eigen wetten, tot de vertolkster maakt van het openbaringdragende leven. De moderne artisten die voornamelijk dank zij de veelvuldige moderne theorieën en het snobisme van het publiek stand weten te houden, worden soms al te lichtvaardig begroet als de herauten van nieuw ontdekte geestelijke kreitzen. Ze worden aanzien als de redders van het in den dras der oude beschaving gewortelde leven. In werkelijkheid zijn ze niets einders dan de geestelijk gedesoriënteerden eener ineenstortende beschaving vol brutaal cynisme en geestesverkrachting. |
|