Volk. Jaargang 4
(1938-1939)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
Dirk Vansina: Kroniek van het prozaKarei Elebaers: Kunst en Levensproblemen - Verhandeling 358 Hoog eschooluitbreiding. De twee voordrachten die Karei Elebaers liet bundelen onder de hoofding KUNST EN LEVENSPROBLEMEN verdienen onze volle aandacht, daar hier iemand aan het woord is, die aan een groote belezenheid, welke zich ook tot de allerjongsten uitstrekt, een juist en diep inzicht in de behandelde problemen paart. In de eerste lezing gaat het over KUNST EN VOLK. De spreker raakt de kern van de zaak als hij ze terugbrengt tot een kwestie van verhouding tusschen individu en gemeenschap; bij het overwicht van het eerste dreigt het gevaar van een individualistische kunst; bij deze van het tweede dit van een conformistische gemeenschapskunst. Deze twee uitersten moeten door den kunstenaar vermeden worden; het evenwicht mag noch in deze, noch in gene richting verbroken worden. Karel Elebaers geeft een goede analyse van den kunstenaar en legt er den nadruk op dat er slechts een mensch aanwezig is, die kunstenaar is, maar niet een apart soort schepsel wat een kunstenaar zonder meer zijn zou. Welnu, er bestaat nooit: een mensch en daarnaast een kunstenaar. Er bestaat slechts: een mensch die kunstenaar is. En wij hebben het recht niet de specifieke structuur van een kunstenaarstemperament af te zonderen van haar generisch mensch-zijn. Heel de artistieke aanleg, met al wat die onderscheidt van andere menschelijke gestalten, moet worden geintegreerd in de totaliteit van een menschelijke natuur. Daaruit volgt: dat de absolute waarde van de artistieke activiteit niet ligt in het esthetische. Kunst op zichzelf heeft maar relatieve waarde. De absolute waarde van de artistieke activiteit ligt in haar verhouding tot den heelen mensch. De kunstkritiek mag zich wel beperken tot het beoordeelen van het zuiver-artistieke, zij mag zelfs louter beschrijvend blijven; ‘doch zij moet toelaten dat een hoogere kritiek haar oordeel veile naar den maatstaf van de eeuwige, transcendente ideeẽn die, voor den mensch als dusdanig, alléén absolute waarde bezitten. Een kunstenaarsactiviteit is een menschelijke activiteit, en daarom ligt ze gebonden aan de essentieele wetten van de menschelijke natuur.’ Het is er de spreker om te doen de verhouding kunstenaar-volk te bepalen. | |
[pagina 209]
| |
Terecht doet de spreker opmerken dat langs denzelfden weg het vraagstuk der zedelijkheid in de kunst opgelost wordt. Indien wij de verantwoordelijkheid van den kunstenaar aanvaarden, en wij moeten ze aannemen indien wij het onverbreekbaar éénzijn van mensch en kunstenaar erkennen, dan is een uitspraak als deze van Mamix Gijsen, dat hem enkel een goed gedicht interesseert, zooals de beruchte ‘l'art pour l'art’ theorie, principieel verwerpelijk, en zijn er met betrekking van een geval als dit van Walschap niet veel woorden te verspillen. Maar keeren wij terug tot Elebaers waar hij de zoogezegde ‘volksche kunst’ behandelt. ‘Een zoogezegde ‘volksche kunst’, die, exclusief en bewrust, autobiographie van het volk beoogt te zijn, of die geen ander doel heeft tenzij de werkelijkheid: ‘volk’ onder al haar aspecten uit te beelden. enkel en alleen om daardoor de volksgemeenschap te dienen, kan geen kunst blijven, omdat de kunst haar kracht put en haar wezen krijgt uit en van de kunstenaarspersoonlijkheid zelf... en die is niet gediend met het collectief-uniforme denken, handelen en voelen. Zoo'n kunst is dan niet meer: belangloos objectiveeren van de werkelijkheid, want ze staat dan niet in den rechtstreekschen dienst van de schoonheid, maar in dien van het nut der gemeenschap. Belangen, van buiten uit opgedrongen, al zijn ze dan nog die van een groot volk, zijn strijdig met de autonomie der kunstenaarsactiviteit. Want het formeel object der kunst is niet een ding dat vorm geeft aan de persoonlijkheid van den kunstenaar, doch een ding waaraan de persoonlijkheid van den kunstenaar vorm heeft te geven. Het conformisme leidt regelrecht, naar pseudo-classicisme, naar academie-stijl en naar literatuur in serie’. De spreker bestatigt dat de ‘volksche kunst’ in sommige totalitaire staten, werken van groote artistieke waarde heeft voortgebracht ‘maar dan is dat juist omdat de persoonlijkheid van deze kunstenaars het nieuwe ideaal heeft geassimileerd met haar eigen wezen en omdat ze, met eigen vleesch en bloed, de vormen heeft gekneed voor de uitdrukking dezer geestelijke éénsgezindheid, zooals zij die zag en aanvoelde’. In dit geval viel de persoonlijkheid van den kunstenaar samen met het collectieve ideaal; het werk was zoo, omdat de scheppende kunstenaar zelf zoo was; niet omdat de kunstenaar bewust een dusdanig resultaat verlangde. Anderzijds heeft ook de meest individualistische kunst meesterwerken aan te wijzen, waar de kunstenaar vorm geeft aan een strict persoonlijk gevoel..., dat echter een algemeen-menschelijke resonans kon ver- | |
[pagina 210]
| |
wekken. Dit alles neemt niet weg dat de kunst zijn moet én individueel, én gemeenschappelijk, zooals de mensch zelf én individu én sociaal wezen is. In de plaats van het individualisme der vorige generaties hebben wij niet een gemeenschapskunst op commando en in serie te stellen, maar wij moeten in de plaats van den volksvreemden estheet de volksverbonden kunstenaar stellen. Zoo komt de spreker ertoe éénzelfde stelling te verdedigen als degene die wij in ‘Volk’ hebben voorgestaan. Het verheugt ons dan ook zeer in Karei Elebaers een medestrijder te begroeten, die op schitterende wijze de klassieke principes komt verkondigen en verdedigen, op een oogenblik dat ze langs twee verschillende zijden worden aangevochten. Moge het nu eindelijk voor éénieder duidelijk worden dat, zoo men in de kunst een goed en een kwaad wil onderscheiden, men de tegenstelling niet zien moet als valsche tendenzkunst tegenover eerlijke Ik-kunst, maar als gezonde kunst, algemeen menschelijk en volksverbonden, en ontaarde kunst waarbij evengoed hyperindividualistische als de onpersoonlijk-confor-mistische hoeft gerekend te worden. Het ware te hopen dat de belangstellenden zich niet hielden aan de gebrekkige samenstelling die we, samen met ons commentaar, hierbij gaven, maar dat ze de lezing van den eminenten criticus zelf ter hand zouden nemen. De brochure waar ze werd in opgenomen bevat trouwens een tweede boeiende lezing over Lyriek en Eeuwigheidsbetrachten, waar, aan de hand van de allermodemsten, dit essentieel lyrisch motief wordt verklaardGa naar voetnoot(1). Het besluit van de spreker is dat een bevrijding uit de levenstragedie slechts komen kan door de religieuze mystiek. Wie het gemakkelijk hedonisme afwijst en geen echte religieuze mystiek vindt, valt ten prooi aan een der drie ersatzmystieken, die de huidige maatschappij beheerschen: deze van het fascisme, het nationaal socialisme of van het bolchevisme. Het ware te wenschen dat iemand met de belezenheid, het psychologisch inzicht en het aanvoelingsvermogen van Karei Elebaers, een systematische en volledige studie wijden zou aan het eeuwigheidsbetrachten in onze letteren. De bloemlezing die hierbij zou aansluiten zou hoofdzakelijk complete gedichten of uitvoerige fragmenten dienen te bevatten. Waarom zou Dr. Elebaers dit zelf niet aanpakken? Een | |
[pagina 211]
| |
dergelijke studie zou niet enkel literair van belang zijn maar zou den psycholoog evenzeer aanbelangen. En de bloemlezing zou voor de religieuze naturen een kostbaar bezit zijn. In een omvangrijke studie verschenen in ‘Kunst en Geestesleven’ van ‘De Standaard’ heeft Paul Hardy destijds een zeer flinke bijdrage gegeven met betrekking tot het werk van den engelschen auteur: Fr. Dudley. Aan den romancyclus: Problems of human happiness, omvattende: The shadow on the Earth; Nederlandsche vertaling door L. Van den Biesen S.J.; The Masterfuk Monk; Pageant of Life en ‘The Coming of the Monster’ dat nu in de vertaling van Anton Van De Velde voor ons ligt, liet de schrijver een essay voorafgaan: ‘Will Men Be like Gods?’. Om Dudley in ‘De komst van het Monster’ goed te begrijpen moet men steeds voor oogen houden dat het probleem van het menschelijk geluk, dat hem bezighoudt, door hem teruggeleid wordt tot het dualisme: humanitarisme: katholicisme. Het communisme is de meest konsekwente uitkomst van een doorgevoerd streven tot dit doel naar de verwezenlijking van de gouden eeuw, met het gevolg dat in een gerationaliseerde maatschappij de mensch tot het niveau van het dier verlaagd wordt; terwijl het katholicisme andersom de wereld in het licht van een bovennatuurlijk goddelijk plan beschouwt, en door verzaking en onthechting den mensch tot het hoogste geluk op voert, dat er in bestaat den Wil van den goddelijken Vader te volbrengen. Het humanitarisme negeert de bovennatuur, het katholicisme aanvaardt hare primauteit. Dostoievsky heeft aangetoond dat een dusdanig thema wel in romanvorm kon behandeld worden: het heeft hem zijn sterkste scheppingen ingegeven. Dudley is er oneindig ver van af een Dostoievsky te zijn en, willen wij hem niet onrechtvaardig beoordeelen, moeten wij hem nemen voor wat hij is: een apologeet die zich op knappe wijze van den romanvorm bedient. Een apologeet met stylistische hoedanigheden, een springlevende kerel met opmerkingsgave en humor bedeeld. Maar die noch een dichter, noch een psycholoog, noch een oorspronkelijk denker, noch een schepper van menschentypen is. Wel kan hij een intrigue in mekaar steken en episodes neerschrijven, die even spannend zijn als deze, welke in een detectieven roman voorkomen; hij beheerscht de katholieke ideeënwereld, en weet haar op interessante manier uiteen te zetten; hij geeft enkel de groote lijnen van ingewikkelde psychologische processen aan; maar zijn deze lijnen te summair, zoo moet men toch erkennen dat zij niet mis zijn. Aan scheppende fantazie heeft hij geen tekort. Wat hem ech-ter | |
[pagina 212]
| |
ontbreekt is synthetische en dramatische kracht. Het eigenlijk onderwerp van ‘De Komst van het monster’ is de opgang van een wereldsch, maar idealistisch aangelegd, protestantsch meisje, tot zulken graad van zelfverloochening, dat zij na hare bekeering tot het katholicisme aan haar verloofde verzaakt om in een contemplatieve orde te treden, en door een leven van boetedoening op een bovennatuurlijk plan, het ‘monster’, den satan te bestrijden, die het kristendom dreigt te overweldigen. Zij verzaakt aan het menschelijk geluk dat ze in haar bereik had, om een hoogere roeping in te volgen. Nu wordt het verhaal niet met voldoende relief naar voren gebracht, zoodanig dat het in de schaduw wordt gesteld door het bijkomstig verhaal van den uit Rusland overgekomen agent, belast met de uitvoering van een doodsvonnis aldaar tegen een pater, in Engeland werkzaam, uitgesproken. Echte dramatiek ontbreekt, doordat de conflicten niet van binnen uit behandeld worden en de figuren van de tegenstanders niet ingeleefd werden. Maar de innerlijke evolutie van Verna, de heldin van dezen roman, is al even weinig ingeleefd; enkele snaphots kunnen dit niet goed maken. Ik ben niet zoo erg zeker van de apologetische draagkracht van dezen apologetischen roman. De slotindruk is te verward. Wat men er ten slotte van onthoudt is het sportieve en gentlemanlike optreden van een pater die aan geloofsverdediging doet. Aan de waarachtigheid van deze figuur kan men gelooven, wat niet van al de optredende personen kan gezegd worden. Waar boeiende katholieke romans zoo uitermate schaars zijn moeten wij ons om de verschijning van deze nederlandsche vertaling des te meer verheugen daar zij door Anton Van de Velde werd bezorgd, wiens verdiensten als vertaler niet meer moeten geroemd worden. Ook ditmaal heeft hij een springlevende herschepping gegeven. |
|