trots den bitteren levensstrijd toch het jeugdidealisme en de jeugdkracht onverminderd blijven bewaren, ja, doen aangroeien.
Wat ‘men’ Van de Velde vroeger aanwreef, nl. dat inhoud ten dienste werd gesteld van vorm, en tekst ondergeschikt was aan dekor, kan hier, naar algemeen oordeel, allerminst worden volgehouden. Alles stond in dienst van het symbolisch gebeuren. Terwijl Faust in 't vagevuur wacht op zijn verlossing, vindt zijn goede en kwade ‘ik’ een aparte incarnatie in de twee hoofdpersonen van dit stuk: Hans Worst, zijn lompen knecht, die tegen vijf en twintig jaar genot zijn ziel verkoopt aan den duivel, en Wagner, zijn trouwen en oprechten famulus. De duivel promoveert Hans Worst tot doctor in een nieuw opgerichte faculteit: de brouw- en gistwetenschap. Worst wordt gekker dan ooit in zijn zotte leventje; hij zwelgt lenteromantiek. Wagner, die den nieuwen doctor in kommervolle trouw op zijn flaters wijst, wordt betrokken in een duel met Hans; duel, waartoe Mefisto den onnoozelen Hans heeft opgehist. Als Wagner gekwest wordt en zich in een klooster terugtrekt om te bidden en te boeten voor Faust en Hans, begint deze laatste te beseffen hoe dom zijn romantiek is; ten laatste drijft zijn wroeging hem ter beevaart naar Wagner's klooster. Mefistofeles heeft het gevaar gezien. Hij sart Worst tot het uiterste om hem ten slotte neer te steken op den drempel der kloosterpoort. Gelukkig niet ten doode. Wagner verschijnt en de uiteindelijke strijd tusschen Kruis en Satan besluit met de vlucht van Mefistofeles en het heimkeeren van Hans in het veilige klooster. Hans Worst is gered dank zij 't boeten en bidden van Wagner: de echte romantiek van 't geloof heeft overwonnen: ons kwade ‘ik’ werd geveld door ons goede ‘ik’ en de ware romantiek van de gemeenschap der heiligen.
Dit gegeven werd gediend door al de rijpe talenten van Anton Van de Velde; door het woord, verheven of gek, maar altijd schilderend en nooit banaal; door het onberispelijk rithme in den dialoog: verre van aan het samenspel te schaden, deed het dezes soepelheid nog scherper uitkomen en droeg het verrassend bij tot het uitbeelden der karakters. Zelfs het zoo gevaarlijke rijm verscherpte de tragisch-komische atmosfeer van het stuk. De bestudeerde aktie in houding, beweging en gebaren vervulde op uitmuntende wijze haar rol in 't onderlijnen van woord en stemming. En dan het dekor, de kostuums en het licht: éénig! Ook weer iets dat Van de Velde alléén kan, omdat hij alleen het aandurft. Wat anderen met patriarchale voorzichtigheid achter de schermen en tusschen de bedrijven in laten gebeuren, brengt Van de Velde onbevreesd op het tooneel. Zelfs een film ontbrak niet. Is dit nu een summum? Kom nu, laten we niet enggeestig zijn: waar we bij anderen over groote gebreken heenzien, moeten we hier ons niet belachelijk aanstellen om eenige kleine tekorten. De harmonie kon nóg volmaakter zijn, hier en daar wat meer accentuatie van de zielesituaties; wat trager rithme in enkele hoogtepunten; soms wat meer soberheid met het licht. Maar kom, als we op zulke kleinigheden wijzen, moet het geheel wel schitterend geweest zijn en de harmonie omzeggens volkomen.
Wat bergt Van de Velde nog aan mogelijkheden? Laten we hoopvol afwachten: met ‘Hans Worst’ treden we in 't land der belofte. Van de Velde is nog lang niet uitgepraat, want nu heeft hij de echte katholieke kunst aangesneden en op dit gebied is nog veel te doen! Hierom vooral zijn we hem dankbaar: om deze brok klare katholieke kunst in ons eigen Nederlandsch en met onze eigen Vlaamsche volksziel. Van de Velde heeft ons de echte romantiek van het geloof verwoord en uitgebeeld. Al het moderne tooneelapparaat werd in een wondervolle organische eenheid ten dienste gesteld van de katholieke idee. Dit is een verdienste waarop slechts wei-