Dirk Vansina: Dietsche Poëzie
P. VAN RENSSEN: VERSTOLEN SCHOONHEID. Kampen, J.H. Kok. 123 blz., fl. 1,40; geb. fl. 1,95
De hernieuwingsijver van ‘De Nieuwe Gids’ heeft klaarblijkelijk gevoerd tot een ergerlijke miskenning van heel wat dichters der 17de en 18de eeuw, zoodat zij maar zeer slordig met de verworvenheden van het verleden zijn omgegaan. Zoo geraakten een heel stel dichters in vergetelheid, die wij weliswaar niet op dezelfde manier genieten zullen als hun tijdgenooten het deden, maar in wier vaak omvangrijke oeuvre een verfijnd literair inzicht men zeldzame schatten weet op te delven. Haast al deze waardevolle gedichten behooren tot de godsdienstige poëzie, ontstonden aan een gevoels- en gedachtenwereld die aan de nieuwe heidenen der 19de eeuw totaal vreemd was. De religieuze heropleving der laatste jaren maakte nu echter menig criticus gevoelig voor een schoonheid, die enkel kan nagenoten worden, door wie zelf niet van dieper zieleleven verstoken bleef. Na al wat door hen herontdekt werd vraagt men zich af of de geschiedenis der letterkunde niet heel opnieuw dient herschreven te worden. Naast Hadewych, Vondel, Gezelle, de drie groote dichterfiguren van onzen stam, gaat onze belangstelling nu in de eerste plaats uit naar vroeger minder bekende figuren als De Swaen, Stalpaert, Camphuyzen, Revius en die schitterende reeks dichters der Contrareformatie die door Van Duinkerken in eere werden hersteld. Uit de nalatenschap van een jong overleden protestantsch dichter, P. Van Renssen, krijgen wij nu een verzameling teksten, van aanteekeningen voorzien, die bijna alle zoogoed als onbekend bleven, en tot het beste behooren waarop de lyriek uit vroegere eeuwen bogen kan. Het is dan ook even onmisbaar als het boek van van Duinkerken die zich in zijn standaardwerk enkel met de katholieke dichters bezig hield, terwijl Van Renssen in hoofdzaak met protestantsche religieuze dichters komt aandragen.
Is Luyken nog eenigszins bekend, zoo is van Lodenstein voor de meesten van ons een totaal onbekende. Hij is nochtans de schrijver van dit wondere vers: ‘Op de aankomst van mijn vader en zuster’ dat Van Renssen zeer terecht als een van de meest mysterieuze gedichten onzer literatuur mocht bestempelen en waarvan hij getuigen kon dat dit het gehalte van die zeldzame gedichten heeft, van welke een dichter er geen twee in zijn leven schrijft. Het kan niet beter omschreven worden dan het door den commentator werd gedaan in volgende zinsnede: ‘Dit gedicht is een betooverend en geheimvol mystisch en poetisch bloeisel, en zijn onstoffelijke geur is de verwachting van het ruischen eener zachte stilte, waarin God voorbij gaat.’ Hierna volgt de tekst:
Op de aankomst van mijn vader en zuster
(als ik de wagen tegemoet wandelde)
Mijn vader, hadt gij voor u (w) andre kindren
Te laten, en met één tot één te gaan?
Ik bid u, laat u wind noch weer verhindren,
Maar denkt: de(n) hemel blaast u herwaarts aan.
Wij zullen wel met u ons zuchten sturen
Na(a)r boven. Vreest niet, 't weer is in Gods hand.