Volk. Jaargang 4(1938-1939)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 179] [p. 179] Jan Melis: Lof der Heide De hei, door schoolmeesters in koor bezongen Maar door den boer moeizaam met zweet bevrucht, Moet van dor zand vruchtbare humus worden; Dit is de wet van 't schamele gehucht. Reeds rijst een steenen huis tusschen de hutten, De boekweit spreidt zijn purperrooden roem, Een perzikboompje bloost vóór iedre woning En in het najaar bloeit de zonnebloem. Taai vecht de boer tegen zijn maagre velden En klaagt zelfs niet aan 't wijf zijn stuggen nood; Hij keert voldaan, des avonds, maar gebroken Naar het festijn van zure melk en brood. Hij moet de hei en 't drassig ven veroovren, Een drang naar meester-worden drijft hem voort; Den viking zwaait men lof in alle tonen, Maar voor den heideboer geen enkel woord. De schuwe meisjes met hun gele vlechten Zijn schooner dan ooit vikingsdochter was; Ze zijn zoo stil, in eenzaamheid vergeten, Den honing garen zij en 't zachte was. Zij dragen in hun groot-verwonderde oogen Droomen zoo zuiver dat de dauwdrup schreit; Om d'avond en den morgen elk gebeuren Zijn zij ontroerd en kinderlijk verblijd. [pagina 180] [p. 180] D'aarde wiegt trotsch hun huppelende schreden, Hun heupen koesteren den prillen schoot Waaruit de reine vrucht eens zal gedijen En heerlijk rijzen in het morgenrood. De heide is milder dan de vette weiden Waar wrattig tiert en zweet het vratig ooft; Zij die met hars en honing drenkt haar gaven Wordt om haar minste gunst dankbaar geloofd. Graveel en spit neerdruipend van de tronen Worden gelouterd hier met strenge kracht, De zonde en d'overdaad van veel geslachten Weer uitgeboet; hier groeit een nieuw geslacht Dat naar den roep der blauwe verten luistert En nog kan zien met d'oogen van het kind De wondren van het openbloeiend leven, Dat strijdt en onverzoenbaar vecht, en wint. Vorige Volgende