Volk. Jaargang 4
(1938-1939)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Frans Mertens: Adrianus Brouwer, gryllorum pictor Antverpiae, natione FlanderNota's bij het schoone en pijnlijke leven van een rebelsch en avontuurlijk schilder uit het Spaansche Tijdperk.Ga naar voetnoot(*) Was het zwerverszucht die hem dreef, toen deze schilder als een roekeloozen vlegel het ouderlijke dak ontvluchtte? -Ga naar voetnoot(1). Niet alleen de verleidende roep van het wilde avontuur, maar de dwaze hoop misschien, in dezen bangen tijd van getrapte vrijheid, eindelijk eens iets groots, iets heldhaftigs te beleven, moet dezen jeugdigen overmoedigen knaap er toe bewogen hebben naar het rebellen-Nederland uit te wijken. Voorzeker, niet grondig op de hoogte van den juisten ingewikkelden politieken toestand in de verdrukte rebellen-Provinciën, maar toch vaag bewust dat er iets groots voor het vaderland was weggelegd als het Spaansche juk werd afgeschud, werd hij naar den haard der opstandigheid gedreven. Was het algemeene vrijheidszin of waren het heroïsche droomen van 'n overmoedigen knaap die in de branding van den strijd om vrijheid, zijn plaats innemen wou tegen den doodsvijand van het vaderland? Drukte het Spaansche juk op dit jong, fijngevoelig gemoed? Wij weten het niet, maar het is zeker dat er achter deze uitwijking wat meer schuilt dan 'n louter verliederlijkt vagabondeeren. Waarom anders van uit Oudenaarde naar de opstandige Provinciën opgerukt, waar het niet goed was om 'n zorgeloos zwerversleventje te slijten? De jonge Brouwer, onderbewust van zijn volksadel, 't zij als ontlui- | |
[pagina 146]
| |
kend kunstenaar, 't zij als zelfbewuste jonge man, dacht in Noord-Ne-derland voorzeker de noodige ruimte te ontdekken voor de ontplooiïng van zijnen opduikenden vrijheidsgeest die, overtuigd van eigen-voor-treffelijkheid, het onteerend knechtschap niet langer dulden kon. Waarschijnlijk heeft hij te Breda actief aan den politieken strijd deelgenomen. Een landkaart van de belegering van Breda zal hij zijn gansch leven door als 'n heilig idool bewaren. Waren het enkel kunstenaarsambities geweest die hem dreven, dan had hij evengoed in Vlaanderen kunnen blijven, want Vlaanderen met zijn aanzienlijk getal befaamde kunstenaren, en vooral Antwerpen als eenig centrum van mondiaal kunstexport, bood veel meer mogelijkheden dan Noord-Nederland voor een aanstormend jong schilderstalent dat hartstochtelijke kunstenaarsdroomen verwezenlijken wouGa naar voetnoot(2). Maar in deze kunstmetropool werd 'n kunstenaar met nationalen vrijheidszin onder den voet geloopen. Zij die te fier waren om het compromis met het Spaansch regeeringsbeleid en Jezuïet te sluiten, bleven best buiten haar wallen. Een hongerbestaan wachtte degenen die het als mensch en als kunstenaar vertikten een ander leven te leiden dan dat van zelfbewuste volksverbondenheidGa naar voetnoot(3). Rond de jaren 1628-29 verlaat de zelfstandige trotsche schilder de Nederlanden en trekt Antwerpen binnen. In die dagen zat Antwerpen gekneld tusschen strijdende machten; ieder oogenblik kon de opstand op zijn grondgebied losbranden. De Spanjaards waren op hun quivive in het Zuidkasteel, en binnen de stad was er tweespalt tusschen de spaanschgezinden en de getrouwen van den Prins. Het geuzenbloed verhitte de gemoederen, het oude ideaal brandde opnieuw onder de schedels, er kwam gisting in het brouwsel van het verzet. | |
[pagina 147]
| |
Het magistraat proclameerde strenge maatregelen tegen de rustverstoorders, en remde waar het remmen kon, maar spijts de knellende banden die het volk weerhielden naar de vrijheid los te breken, gelukte het de overheid niet de openlijke sympathie van de rebellen te onderdrukken, en de zoo gevreesde als verdachte Noord-Nederlandsche inwijkelingen buiten de Antwerpsche wallen te houden. Antwerpen krioelde van verdachte elementen, zij waren de voorboden der nakende bevrijding, die den vijand in zijn eigen nest kwamen bespieden. Zoo is het te Antwerpen gesteld als Adriaan Brouwer aldaar belandt. De faam van Brouwer als schilder heeft ondertusschen sterk toegenomen; als hij het er wil op aanleggen zijn kunst uit te buiten, wordt hij een der meest geziene grands seigneurs der stad. Brouwer houdt niet van groothanzerij, hij woont als een havelooze vagebond. Spijts den roem zijner kunst, die zijn faam te Antwerpen had verbreid, verteert hij zijn geld bij voorkeur met volksmenschen, en zoekt vrienden, die hem in alle opzichten niet anders dan compromitteeren kunnen in de oogen zijner zelfgenoegzame, kleinburgerlijke, hatelijke stadsgenooten. Te Antwerpen heeft hij nooit 'n vaste woonst bezeten, zelfs niet eens het ailernoodzakelijkste voor 'n man van zijn kimde. Hij zit voortdurend op den schupsteelGa naar voetnoot(4). In de volle kracht van zijn rijpe jeugd komt hij te Antwerpen toe, waar de opstandigheid smeult, met denzelfden overmoed waarmee hij enkele jaren terug naar het brandend hart der rebellen-Nederlanden trok. Brouwer Wordt gedreven naar de haarden waar verzet broeit en storm dreigt los te breken; daar waar het vuur aan de lont wordt gelegd. Daar waar het onverdelgbaar levensgeweld van den opstandigen adeltrots der volksziel naar heroïsche daden stuwt, daar voelt hij zich thuis! Het is klaar dat een impulsief man met een open karakter als Brouwer, te Antwerpen niet lang op vrije voeten loopen zou. Als inwijkeling | |
[pagina 148]
| |
kon hij niet onopgemerkt blijven. Brouwer's natuur wfos van aard om niet lang onder den domper te leven. Hij werd gedreven naar de donkere schuiloorden van verbeten haat en verborgen volksmizerie, waar het leven krielde als stof in een ontstoken keel, waar de vervloekte Spanjool en de huichelzuchtige burgerschap, vloekend naar de hel werden gezopen, maar waar de vertrapte glorie nog vonkte onder de smeulende as van het resteerde ideaal. In de taveernen sprak hij voorzeker het vrije woord. Zijn voortdurende omgang met het verdachte geuzenbroedsel, en zijn faam als kunstenaar trokken onafwendbaar de aandacht op zijn figuur. De wind jaagt het vuur op, en Brouwer geraakt in de handen der Spanjolen, en wordt gevangen gezet op het Spaansch belegeringskasteelGa naar voetnoot(5). Te Antwerpen zoekt hij niet dadelijk kontakt met zijn kunstbroeders, die verstrikt zaten in het spernet van het Spaansch kunstmecenaat. Het kleinburgerlijk opportunisme had de meeste onzer schilders partij voor de Spanjaards doen kiezenGa naar voetnoot(6). Dit moet Brouwer leelijk dwars hebben gezeten. Hij was er de man niet naar om met zijn kunst te speculeeren en alzoo grooten en aanzienlijken tot zich te trekken. Hij voelde niets voor het schaamteloos, nieuwbakken aristocratisch janhagel. De bloedroep van den adel der bittere verbetenheid klonk in zijn ziel. Hij voelde de schemering van den waren adellijken band achter het schuchtere, troostelooze oog van den getrapten volksman, die in de gore wrangheid van zijn eentonig, mat bestaan, kleurige illusies als wilde bloemen koesterde, om de nakende komst van een beteren tijd. Zijn warm medelijdend hart klopte trouw voor allen die, neergedrukt door het hard en troosteloos bestaan, de smart niet langer dragen konden, er naar de brute vreugden van het leven waren afgedwaald. Hij | |
[pagina 149]
| |
kende geen weerstand meer wanneer zijn kunst hem af en toe wat geld in de handen speeldeGa naar voetnoot(7). Het geld rolde in de kroegen over de tafels, zijn zorgeloos leven en de verachting voor 's werelds goed brachten hem in zware schulden.Ga naar voetnoot(8) Het onafwendbaar noodlottige gevolg maalt hem als een pletsteen. Zijn schamel boeltje valt in handen zijner schuldeischers (1632), die zeer behendige schuldbekentenissen van hem afdwingen, om in het bezit te komen van zijn zeer gezochte zonderlinge schilderijen. Schijnbaar onverschillig teekent hij schuldbekentenis op schuldbekentenis, hij zit gevangen in de handen van zijn rijke kunstparasietenGa naar voetnoot(9). In tijden van algemeene corruptie, politieke prostitutie en pestepidemieën, valt het soms hard, om blijmoedig groote droomen van heldhaftigheid onverzwakt te blijven koesteren. De bitterheid bespringt plots het mannelijk idealistisch streven. De vermetele hoop in de komst van een nakenden schooneren tijd, vervalt langzamerhand in onverschilligheid. Doelmatig als den wilden sprong van een roofdier bespringt de verbittering haar prooi. Ze lost haar slachtoffer niet, vooraleer het uitgezogen, moedeloos alle hoop laat varen en schreeuwend wegzinkt in de laagten van het leven. Was het soms die wreede kracht die langzaam Brouwer's droomen brak? Heeft ze sluipend haar wreeden wilden sprong gewaagd en zich onafwendbaar aan zijn lichaam vastgeklampt? Brouwer voert een hopeloozen strijd om zelfbehoud. Zijn bloed gonst onstuimiger dan ooit in het hopeloos verzet van dit al te barre wee. Brouwer drinkt meer dan ooit. In den roes | |
[pagina 150]
| |
van den drank voelt hij zich een oogenblik verlost, en hooghartig tart hij het noodlot; hij drinkt tot hij als een steen des aanstoots tusschen de voeten rolt zijner hoogedele vraatzuchtige schuldeischers. Maar in zijn geest is 't zonnewendefeest; duizend lampen breken plots den zwaren nacht van wee, duizend bloemen barsten geurend open, en door zijn juichende gepeinzen glijdt zonneklaar de lichtende gestalte van het verschroeide, zielsgeliefde ideaal! Brouwer werpt 'n grijnslach op het leven. Trots alles heft hij, als laatste verzet tegen het wrange leed en den bitteren smaad, den drinkpot op den feestdisch van de Violieren, Maar het noodlot is onbarmhartig trouwGa naar voetnoot(10). Het volgt hem op de hielen wanneer hij als vermoeide dompelaar een onderkomen zoekt in de wijntaveerne van Gysbrecht van den CruyseGa naar voetnoot(11). Wat den benarden tijd en de hebzuchtige menschheid niet hadden gekund, dat kon de ziekte: zij brak den trotschen weerstand; zijn vermoeid lichaam valt in de armen van de pest, en wordt in den pestput weggeworpen. Zijn weerloos lijk moest ook dien laatsten smaad ontgeldenGa naar voetnoot(12), Maar plots eischt de roem zijner onsterfelijke kunst dit lichaam weer op. Brouwer werd in triomf naar de kerk gedragen. ‘Siet, desen sarck besluyt Brouwers verteerde leden
Een geest van hoogh verstant, die 's werelds pracht verstiet,
Die met het cloeck pinceel meer als Apelles deden
En achte het ghewin en ryckdom min als niet,
Maer nae sijn bleecke doodt de const naer d'eere draefde
Wanneer men sijn ghebeent uyt d'eerste graf ontgraefde.
Den roem van synen gheest socht de onsterfelijkheydt
Als 't lichaem wert met lof in 't tweede graf gheleyt.
Niet om syn edeldom oft cloecke oorloghsslaghen
Wert Brouwer naer de kerck van 't kerckhof ghedragen.
| |
[pagina 151]
| |
Maer d'eerste graf dat scheen te wesen niet ghenoegh
Omdat syn groote const noch al veel swaerder woegh.’Ga naar voetnoot(13)
BIBLIOGRAPHIE. - Cornelis de Bie: ‘Het gulden cabinet’ 1661-1662 Antwerpen. Bullart: ‘Academie des sciences et des arts’ 1682 Amsterdam. A. Houbraken: ‘De groote schouburgh der nederl. Kunstschilders en schilderessen’ 1753 's Gravenhage. F. Jos Van den Branden: ‘Adriaan de Brouwer en Joos van Craesbeeck’ 1882 Antwerpen. Illustratie voor ‘Soo Moereman’
BR. MAXIMINUS. |
|