| |
| |
| |
Tooneel
Anton van de Velde: Massadramatiek
Er is in dezen troebelen tijd meer dan ooit nood aan duidelijk en klaar inzicht in tal van eigentijdsche vragen op velerlei gebied. Het dilettantisme heeft, als 'n al te vurig onkruid, zoo hevig z'n wortels geschoten in àllen grond, maar voornamelijk in 't domein der schoonheidsleer of esthetica, dat het, me dunkt, tijd wordt het kwade van 't goede, het echte van 't onechte weer te leeren onderscheiden. Voor alle terrein des geestes, dat de mensch te bestrijken heeft, is er toch 'n fundamenteele waarheid als principe voor het geesteswerk te onderkennen en te erkennen. 'n Eenvoudig axioma wil dat alle kunst, die wààr is, goed is. We zullen straks op dit punt terugkomen. Ik beperk me hier natuurlijk binnen de grenzen der kunst (de overige gebieden waarop het dilettantisme hoogtij viert, gun ik van harte aan andere analysten!) en binnen de grenzen der kunst zal ik me ditmaal houden aan de behandeling van het onderwerp Massadramatiek. Maar vooreerst 'n verweer tegen de gebruikelijke benaming massat ooneel: Wij gebruiken 't woord ‘tooneel’ meestal verkeerdelijk. Tooneel immers kan de plaats der dramatische handeling aanduiden, dus: den schouwburg of het podium waarop men speelt, ofwel 'n onderdeel van 'n stuk: 't zooveelste tooneel uit 't zooveelste bedrijf, maar wanneer we 't hebben over 't complex der factoren die de handeling, het leven op dat tooneel daarstellen, spreken we van drama. Drama als familienaam voor al de verscheiden soorten van tooneelwerken; drama, het Grieksche woord, dat ‘handeling’ beteekent. Handeling, die evengoed het tragische als het komische kan omvatten, maar waarin wij geleidelijk 'n soort-indeeling hebben gemaakt naar onzen eigen taalschat: wij spreken van 'n drama - en daarmee bedoelen we de droevige soort, - van 'n blijspel, de komische soort; van 'n tooneelspel, dat de middensoort is, zoowat de
formule van den lach en de traan. Mij goed, dat die benamingen hun burgerrecht behouden, maar in onderhavig geval houden we ons best bij de philologisch en historisch juiste benaming massadrama, vermits we 't hebben over het gansche complex der elementen die 'n massaal dramatisch gebeuren daarstellen. Er wordt vaak nog 'n àndere benaming gebruikt, name- | |
| |
lijk spel, hier dus: massaspel. Ook dié benaming dekt niet of niet volledig het begrip drama. Laten we dus, ter wille van klaarheid, eerst even ontleden, ten eerste, 't begrip ‘massa’, ten tweede, 't begrip ‘spel’, ten derde, 't begrip ‘dramma’.
Volgens de N. Nederlandschen psycholoog Van Dael beteekent massa, met betrekking tot den mensch: ‘...een aantal menschen, die, ruimtelijk vereenigd, zóó tot een psychische eenheid samensmelten, dat bij allen gelijksoortige gevoelens, aandoeningen en wilsstrevingen optreden. De enkeling geeft daarbij zijn gewone denk- en handelwijze op... De massa is impulsief, veranderlijk, licht beïnvloedbaar, critiekloos, lichtgeloovig. Zij heeft eenvoudige, doch heftige gevoelens.’ Spel beteekent ‘in 't algemeen elk bedrijf dat tot ontspanning en verstrooiing dient, 't zij van het lichaam, 't zij van den geest!’ Drama, ik zei het reeds, beteekent handeling, zijnde (ik citeer hier nog 'n paar uitspraken): ‘...het onderdeel der dichtkunst waarin de dichter de gestalten van zijn phantasie sprekend en handelend invoert en door werking en tegenwerking een bepaald doel bereiken laat.’
En verder: ‘Het dramatische handelen is niet beperkt tot een ongestoord nastreven en bereiken van een of ander doel, maar steeds moet een strijd tusschen twee tegenstellingen voorhanden zijn, die tot innerlijke en uitwendige conflicten en daardoor tot ongedachte ontknoopingen leidt. De dramatische handeling is te dieper naarmate de tegenstellingen feller tegenover elkaar staan. Vandaar de groote ethische beteekenis van het drama, dat men wel de dialectiek der zedelijke wereldbeschouwing heeft genoemd’.
Ten slotte het begrip massadrama. Dit mag niet geïnterpreteerd als 'n drama, geschreven om voor 'n massa vertoond te worden, neen, 't begrip reikt verder: Het massadrama wordt gespeeld voor en door de massa.
Het massadrama is 'n na-oorlogsch verschijnsel. Het ontstond onder den drang van sociale en politieke oorzaken. De eerste massaal-drama-tische experimenten werden doorgevoerd in Rusland onder het Sowjetrégime. Denkt hierbij aan de protagonisten dier beweging: Meyerhold, Mardsjanow, Taïrow, en de hevigste: Piscator (die later naar Berlijn uitweek). In 't Duitschland van de jaren 20/29 zijn er enkele pogingen aangewend om aan massadramatiek te doen (ook Piscator was toen de heftigste in z'n eigen theater te Berlijn) maar 't bleef hoofdzakelijk massas pel, en de reactie van de burgerlijke conventie
| |
| |
heeft die pogingen spoedig lamgelegd. 't Moet zijn dat het belang der massadramatiek stilaan werd ingezien in onze lage landen, want in 't jongste decennium zagen we in Nederland de christelijke (protestantsche) jeugdvereenigingen zich aan enkele experimenten wagen, terwijl de katholieke Graal-organisatie 'n paar exhibities op haar actief kreeg, en Vlaanderen zijnerzijds ook 'n paar dingen riskeerde. Al die Noord- en Zuidnederlandsche vertooningen, uit protestantsche of katholieke bron, huldigden de christelijke ethiek, maar, op den keper beschouwd, staan we hier voor collectieve handeling, die zoogezégd massadrama is, maar die in feite beter zou worden genoemd massa-manifestatie of hoogstens massas pel.
Het is wellicht 'n evidente formule voor dezen tijd, het manifesteeren in den vorm van 'n spel, zoo goed als er gemanifesteerd wordt onder vorm van optochten en stoeterijen, en hier doet zich het normale feit voor: de actie van belijdenis A roept onvermijdelijk de reactie van belijdenis B te voorschijn, of, met andere woorden, wanneer de groenen of de zwarten 't initiatief nemen hun politieke of sociale ideeën te verdedigen bij middel van 'n cavalcade of 'n spel, gaan de witten zich haasten om zoo gauw mogelijk ook hùn opinies met 'n dito cavalcade of 'n dito spel te vulgariseeren, maar, nog eens, al die manifestaties of die zgn. massaspelen hebben weinig of niets gemeens met mas-sadramatiek. Buiten 'n tweetal proeven bestààn er, meen ik, in ons Nederlandsch repertorium nog geen massadrama's. Er bestaan drama's voor de massa; het populaire stuk, dat gansch 'n massa kan boeien, desnoods ontroeren, desnoods opzweepen (onze vaderen vertellen van rumoerige vertooningen van ‘De gebroeders Degraeve’, ‘De bult of de kleine parijzenaar’; dat moet 'n zalige tijd geweest zijn!) We hebben in onze belgische geschiedenis zelfs het feit te memoreeren van de voor ons, Vlamingen, zoo belabberde opvoering van de ‘Muette de Portici’ in 1830, én haar gevolgen, maar zoo'n exces van dramatischen invloed is zeldzaam.
Massadramatiek zou dus moeten zijn het drama waarin 'n massa het dramatische gebeuren meespeelt, mee beleeft, zoodat zij finaal 'n onderdeel der bezetting gaat worden, zoodat actie en reactie van weerszijden het voetlicht tegeneen opbotsen en elkaar aanvullen. Hier belanden we dus op 't terrein van de zuivere gemeenschapskunst, waarbij de massa niet om haarzelf, niet om de numerieke kracht van 't aantal spelers of tegenspelers wordt nagestreefd, en waarin de massale opvatting niet alleen het begrip massa doch meteen en vooral het begrip dramatiek dient.
| |
| |
Dan nog eens: dramatiek, met of zonder massa, moet zijn: de sterk dramatische uitwerking in woord en daad van 'n thema, dat in 't leven van den mensch zelf wortelt, en liefst in 't ziele leven van den mensch, 'n thema waarin de hartstochten van het kwade zoo goed als de verzuchtingen en de verrukkingen van het goede verwerkt zijn; waarin het satanische z'n vuren stookt en het bovennatuurlijke z'n regenbogen spant; waarin de antechrist tegenover Christus wordt geplaatst: de twee polen waartusschen de mensch en de wereld slingeren tot op den jongsten dag. Ook wij, belijders van de christelijke leer, moeten geen kwezelachtige angstvalligheid aan den dag leggen tegenover het barre realisme van dezen tijd en de noodzaak - of, op z'n zachtst - de wenschelijkheid om dat realisme in ons drama - ook in ons massadrama - te verwerken, met daarnaast en daarboven de sereniteit der negen engelenchoren en de glorie van ons onvergankelijk geloof. Maar zelfs indien we dàt durven te doen, hebben we nóg geen drama, zoo niet de vorm beantwoordt aan de gestelde wetten. Want naast de ethica van het probleem, is er nog de esthetica, die haar eerbiedwaardige eischen stelt’ En dààr schuilt voor onze katholieke dramatische kunst steeds het gevaar: wij denken vooral - of uitsluitend - aan het leerzame, onderwijzende, moraliseerende, tot de deugd aansporende, beprekende van onze dramagegevens, maar loopen meestal totaal in 'n slop verloren waar 't gaat om aan al die essentieel katholieke (en voorzeker eerbiedwaardige) bedoelingen 'n basis en 'n kader te geven van artistiek-gaven vorm. (Ik signaleer hier terloops de op dit gebied zeer interessante pogingen van de religieus-socialistisch georiënteerde schrijfster Henriette Roland Holst.) Het is lichtelijk beschamend, te moeten vaststellen dat 95 % van onze katholieke dramatiek (die doordrenkt is van bravigheid en waardoor je misschien 'n paspoort krijgen
kan voor 'n rechtstreeksche reis naar den hemel) op kunstgebied zoo onbenullig is als de meeste bravigheden waarmee de kinderen zoet te houden zijn in de zondagschool. Moet dan het catholicisme op dit gebied 'n synoniem worden van onmacht? En waarin schuilt dan de oorzaak van die schijnbare onmacht? Die oorzaak is veelzijdig.
1. De jongste jaren heeft het epitheet ‘katholiek’ 'n averechts uitwerksel op velerlei domein der kunst. Het waarom van dit feit kunnen we eenvoudig constateeren en ons beperken bij de algemeene veronderstelling dat, ook hier, in dit geval, de reactie van de ‘kinderen der duisternis’ des te heviger werd naarmate de ‘kinderen van het licht’ zich meer te werk stelden op het allesomvattende publieke terrein,
| |
| |
maar die algemeene veronderstelling is lang niet voldoende voor wie nuchter, historisch, de kern van het waarom wil vatten, en wie dàt wil, komt allicht tot de bevinding dat vele onzer zgn. katholieke kunstuitingen misschien wel heel katholiek, doch alles behalve kunst zijn. Laat ik me hierbij beperken.
2. Was, op 'n gegeven oogenblik, na den oorlog, de Vlaamsche dramatische productie hoofdzakelijk het werk van katholieke auteurs, zoo is die productie thans voor 't grootste part lamgelegd door velerlei omstandigheden. Van die auteurs ging de eene in de politiek, de andere trok naar 't buitenland, 'n derde stapte over naar 't romangebied, 'n vierde kreeg 'n officieele functie, 'n vijfde... nou ja, noem zelf maar op. En nu zijn er wel enkele epigonen van dat verstomde bent aan te wijzen, mààr ofwel staan die technisch te zwak, ofwél hebben ze principïeel lood in de schoenen, en dat voert me naar
3. 't eigenaardig verschijnsel, kenmerk van de groote meerderheid der jongere kunstenaarsgeneratie: 't gebrek aan durf om ronduit voor 'n katholieke overtuiging in hun werk (dus ook in de dramatiek) uit te komen. Waaraan dat gebrek aan durf toe te schrijven? Wellicht voor 't grootste part aan den schrik zich te compromitteeren tegenover sommige instanties waarvan vele jongeren nog naïef genoeg zijn 'n soort levenslang patronaat en 'n messiade voor hun toekomst te verwachten. En anderzijds is die schrik misschien minder schrik dan afkeer tegenover de vierkante belijdenis omdat te vaak de katholieke belijdenis werd voorgedragen door pseudokunstenaars, die in werkelijkheid niet anders waren dan katholieke caramellendichters of prosateurs voor 'n congregatie van gebenedijde kwezels met geconfijte zielen.
Het moet ons niet té bitter stemmen; laten we veeleer koelbloedig de conclusie maken: onze katholieke dramatiek gaat mank omdat eenerzijds ter wille van de geciteerde redenen, de kunners afzijdig blijven, en omdat, anderzijds, de brave Hendrikken ons overgieten met wijwater, waarin we, hoe gewijd ook, haast verdronken zijn, en waarin, zooveel erger, ook de beste ‘ikheid’ van ons volk dreigt te te verdrinken, want wat hier over de dramatiek-in-'t-algemeen werd gezegd, geldt evenzeer de productie van het massadrama of wat zich daarvoor uitgeeft.
Goethe zei reeds in zijn tijd heel scherp:
Wie einer ist, so ist sein Gort.
Darum ward Gort so oft zu Spott.
* * *
| |
| |
Moet de massadramatiek er komen? Zoo ja, hoe moet het drama geschreven en gevormd?
Ik ben begonnen met 'n citaat: de omschrijving van het begrip ‘massa’. 't Is ontegenzeglijk wààr dat de massa 'n element is, gemakkelijk ten goede of ten kwade te beïnvloeden. Van die beïnvloeding zien en hooren we dagelijks velerlei bewijzen, zoo binnen als buiten onze grenzen, in de pers, de film, de radio, en dat wordt zelfs af en toe dramatisch. Wanneer b.v. 'n dictator, ergens op 'n forum of in 'n Sportpalast voor 100.000 menschen z'n welberekende oratische perioden stijgen en losknallen laat, dan hooren we heel duidelijk dat de uitbarstende geestdrift van die 100.000 'n massale, onberedeneerde reactie is ten gevolge van juist de welberekendheid der oratorische slagformules. Nergens beter en scherper vinden we dit fenomeen weergegeven dan in Shakespeare's ‘Julius Caesar’, in 't tooneel van Marcus Antonius' rede op Rome's forum voor de duizenden rond Caesar's lijk saamgestroomd. Die Antonius is 't prototype van den volksmenner, die de psychologie der massa door en door kent, en 't duurt slechts twee bladzijden - de lengte van z'n lijkrede - of datzelfde volk, dat vooraf pro Brutus c.s. gestemd was, loopt brullend weg om de huizen van dienzelfden Brutus en zijn mede-senatoren te verwoesten. Dàt is de kracht van één denkend mensch over 'n massa niet-denkende menschen. Dat is de kracht van z'n deskundig woord. Zoo'n dénkende enkeling denkt nog verder: het woord volstaat niet eeuwig, want de massa is 'n veelvratig complex, dat steeds nieuwe voeding eischt (panem et circenses!) voor z'n passioneelen honger, en de berekende dictator organiseert, in 't jaar '39, de reusachtige manifestaties: olympiaden, troepenschouw, parades, manoeuvers met titanische proporties, en dàt is het spel; circus bij de Romeinen van 't oude keizerrijk; stadion en feestpaleis in den modernen massastaat. Denkt er over wat ge wilt: woord en spel zijn daar
geheel ten dienste der gedachtelooze massa, methodisch, georganiseerd, berekend. En waar de elementen woord (van den enkeling) en spel (van het volk) in dit opzet aanwezig zijn, en onderling verwerkt, staan we niet zoo ver meer van wat, in z'n ruwbouw, het massad rama geroepen is te zijn.
Ik beproef die stelling nog duidelijker te maken: wanneer ik 'n stuk schrijf, waarin desnoods tienduizend figuranten optreden, 'n stuk dat ik speel voor 'n half millioen toeschouwers, maar dat louter kijkspel is, dan ben ik, ondanks al die massale cijfers, vérre van het massa-drama gebleven. Doch wanneer ik 'n stuk speel met desnoods één acteur, die iets wezenlijk dramatisch uit te beelden heeft, en wanneer
| |
| |
de toeschouwers actieve figuranten worden, dan benàder ik de verwezenlijking van 't begrip massadramatiek. Tóch moet hier nóg 'n onderscheid gemaakt: misschien meent ge dat 't dus volstaan zou uw publiek 'n stel dingen vooraf wijs te maken: ge zult dit zeggen, dit doen, op dàt oogenblik - om te bereiken wat ik bedoel? Nee, ook dàt ‘systeem’ zou naast de kwestie zijn. Kom, laat 't me u verdietschen met één voorbeeld. Stelt u voor: de tijd der kristenvervolging onder Nero. 't Reusachtig Circus Maximus te Rome, stampvol rumoerende, lawaaiende heidenen. In 't circus, daar beneden, gaat 'n traliedeur open. Daar verschijnt de ééne acteur, 'n kristen die om Christus' wil tot den marteldood veroordeeld werd. Hij speelt, hij alléén, z'n zwijgende rol. 'n Tweede traliedeur gaat open: Brullend gieren uitgehongerde leeuwen de arena binnen. En terwijl het gruwelijk dierenfestijn van vleesch en bloed z'n gang gaat, huilt en tiert de dolgeworden, haatvolle, sadistische massa rondom en hitst de dieren op en lastert God en lastert den zwijgenden acteur, den martelaar. En dan eindelijk - finita la commedia - staat Nero recht in z'n loge. 't Niet afgesproken signaal voor 'n helsch gejuich derzelfde massa te zijner eer. Nero verdwijnt, 't Circus loopt leeg. De wachters jagen de leeuwen in hun kooi en vegen de schamele resten van den tragischen speler onder 'n hoop zand... Dàt is massadrama.
Misschien lijkt u het voorbeeld wat drastisch gekozen? Aux grands maux les grands remèdes. Ik kan niet velen dat men poogt te leuren met formules, die onwaar zijn in hun beginsel én in hun verwezenlijking.
Nee, we hebben geen Nero's en geen bloed noodig om massadramatiek te realiseeren, maar wat we wél noodig hebben, wil ik pogen u te verklaren, langs 'n kleinen omweg:
De fransche psycholoog Gustave Lebon zegt in z'n ‘Psychologie des foules’ o.m. het volgende (ik ontleen den Nederl. tekst aan den voor-treffelijken dramakenner Dr. Jan Walch): ‘Het intellect van een massa staat altijd lager dan dat van het individu afzonderlijk. Dat wil dan zeggen: het intellectueele leven wordt in de ‘âme collective’ verdrongen door het gevoelsleven. Al bestaat een massa uit voortreffelijke geleerden, ze zal volkomen als een massa reageeren, ten minste tegenover de onderwerpen die buiten hun eigen specialiteit liggen. De in deze laatste woorden opgesloten restrictie: dat ten opzichte van onderwerpen, wél tot de speciale bevoegdheid van een aanwezige behoorend, zijn oordeelsvermogen niet teloor gaat, is van belang. Immers, zegt Walch, werd deze uitzondering niet gemaakt, dan zouden
| |
| |
we noodwendig moeten concludeeren dat er geen tooneelcritiek mogelijk was; althans dat niemand direct, bij de voorstelling, critisch zou kunnen staan tegenover een suggestief gespeeld tooneelstuk en zijn vertolking. ‘En tóch, gaat Jan Walch verder, zullen dramatische specialiteiten nog telkens, als een te bekampen strooming, de gevoelens der massa verstorend voelen binnenvlagen in hun overwegingen’.
Wanneer we die psychologische verklaring over publiek (de toeschouwende, luisterende massa) en over de critiek (de synthetiseerende, theoretisch juist oordeelende enkelingen) voor wààr aanvaarden, hebben we àlle reden om één conclusie te maken: de schrijvers, of beter: de fabrikanten, die speculeeren op de ‘psycologie des foules’, verdienen gevierendeeld te worden en gehangen. Want zij staan nog lager dan het bent der historisch geworden oorlogswoekeraars, waar deze laatsten slechts de lichamelijke behoeften van de massa exploiteerden, terwijl de eersten den geestelijken honger der massa ophitsen naar hun eigen godvergeten plezier en winstberekening. En hier komen we tot 'n tweede conclusie: geen kunstenaar, den naam van ‘begenadigde’ waardig, zal kunst voortbrengen zonder bij z'n werk 'n sociale gedachte te hebben omgedragen: hij werkt immers voor de gemeenschap, dus voor de geestelijke verheffing van de massa, van z'n volk. Dit is de, ik zou haast zeggen: heilige volksverbondenheid die het werk van den kunstenaar stempelt met de hoogere waardijen voor geest en hart, voor tijd en eeuwigheid. Die normen gelden ook voor al wie aan dramatiek doende is. Dramatische kunst moet zijn 'n bij uitstek sociale kunst, 'n kunst waaraan gansch de gemeenschap haar beste ‘zelf’ optillen kan. Die volksverbondenheid hebben, op hùn manier en met hùn tendens, de totalitaire staten ingezien en begrepen, maar wat doen wij, katholieken, wij die niet moeten steunen op de fictieve, wankele, tijdelijke basis van 'n politiek concept, doch op de onwrikbare fundamenten van ons geloof en onze christelijke beschaving; wij, die alle schoonheid niet in dienst moeten stellen van 'n momenteel ideaal, maar in dienst van de Schoonheid Zelf, die God is?
Slot in volgend nummer.
|
|