Volk. Jaargang 4
(1938-1939)– [tijdschrift] Volk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
[Nummer 4] | |
K. Vertommen: Ballade der SchooiersGa naar eindnoot(*)Twee schamele schooiers in haveloos pak,
en de blauwe hemel als onderdak,
die hadden elkaar eeuw'ge trouw gezworen:
zij hadden 't geloof in de mensen verloren.
Als 's avonds de gouden sterren blonken
telden zij 't matte geld, hun uit deernis geschonken,
Een van bei brak zijn woord en hij werd soldaat,
hij werd door een ronselaar omgepraat.
Hij diende de Prins en reed hoog op een paard,
verdiende soldij en betaalde de waard.
Weer waren de mensen hem welgezind
en zijn ogen glansde' als van een die bemint.
Maar toen hij vernam van verdrukking in 't land,
toen vlamde zijn oog en beefde zijn hand.
Midd'lerwijl zong zijn maat door het land 't oude lied
dat ontgoocheling en heimwee naar liefde verried.
Tot hij eens in het dorp bij de smidse kwam,
daar wapperde flonkerend een rosse vlam
| |
[pagina 98]
| |
en achter 't vuur, in het heerlijke licht,
straalde jong en volkrachtig een meisjesgezicht.
- ‘Gij trekt aan de blaasbalg, ik zing mijn verdriet’;
Mijn hart is uw vuur en uw rhythme mijn lied’.
- ‘Is uw hart als mijn vuur, smeed de ring dan van trouw’,
dat ik hou van een man, dat ik worde zijn vrouw.’
Hij maakte twee ringen uit edel metaal,
dan smeedde hij een zwaard uit het sterkste staal.
Zij trok aan de blaasbalg, hij klopte rinking,
dat een zinderend lied in de smidse hing.
- ‘Ik heb er een makker, die is soldaat’.
‘hij is 't die voor ons op de wallen staat’
- ‘En ik heb mijn hart aan een man verpand,
wij wekken 't geslacht van de vrede in dit land’.
Daar klopte op de smidspoort een jong soldaat:
- ‘Ik stond op de wallen en bleef paraat;
gebroken heb ik mijn goede zwaard,
verloren heb ik mijn goede paard,
vergoten mijn bloed, maar het Land werd vrij...’
Zij gespten 't nog warme zwaard aan zijn zij.
Toen brak zijn hart, maar met laatste kracht
kust' hij de ringen van 't vredesgeslacht.
- ‘Wij hadden, mijn vriend, eeuw'ge trouw gezworen,
wij hadden 't geloof in de mensen verloren;
gij diende uw land, ik min een vrouw,
wij bleven elkaar in ons volk getrouw’
|
|