Met voozen tegenzin trad hij toch binnen, onweerstaanbaar schrikkend: een ellendig hok waar het rook naar mest en rottend vuil. Midden den stal een ruime kist met een kleiner erboven waar een vetkaars op brandde. Aan de overzijde van dit tuig, half in den schemer, zat een uitgevaste monnik te bidden! Zijn mager gelaat glom schier incandescent: alleen de oogen gloeiden schuw: de storm der heilige verontwaardiging, schatte Ahasverus op staanden voet.
- Verschooning, mommelde hij strak en ongevoelig voor elke armoede of ongezelligheid, als ik je stoor...
- U stoort niemand.
- Maar een wijle rusten, en dan verder...
- U moet niet meer verder. Vragende blikken bestookten den spreker... nee, drong deze zacht aan en kneep de fijne lippen in het bleeke ascese gezicht samen, nee, doe het niet, het is vruchteloos.
- Ah zoo...
Ahasverus zocht iets om op te zitten. De monnik bleef onbewogen. Zijn roerloosheid had iets van de majesteit der onvergankelijkheid. De oude jood vond een houten bak, wipte hem tegen de kist om en zette zich krochend neer rechtover zijn gastheer.
- Dan kan ik wellicht hier den nacht doorbrengen, meesmuilde hij.
- Alles is hier het uwe, lijk het mijne: niets is van ons hier op aarde. Scherpe woorden. Ahasverus wierp monsterende achterdochtige blikken: de oerblikken van den oerjood. Bezitten...
- U moet zich niet verwonderen als ik u bidden mag; daar in den hoek staan spijzen: het is niet veel, maar van het schrale dat er is, kunt u nemen wat u lust.
Te bekwamen tijd onderdrukte de jood woorden van dank.
- Nee... hij haalde zijn stomp brood op, knauwde uit zielige gewoonte een hoek af... die oogen, bij God, die oogen... Hij kromp inwendig ineen en kon niets slikken... nee, rusten is mij voldoende, stotterde hij verlegen en ongevraagd.
- Rusten, vriend... een poos zwijgen als een eeuwigheid... acht u het nu nog tijd om te rusten?
- Als je moe bent!
- Eén enkele vermoeidheid telt... één enkele uitputting. Ahasverus kneep moedwillig den mond toe: niets vragen of er gebeurt je iets ontzaglijks! U moet dat gelooven, ging monnik door. Weer gaapte de zwijgenis. Geloof is meer dan waarheid, volgde erop.
- Waar huist de waarheid in deze tijden, teemde de jood verward.
- De waarachtigheid is zichzelf meester. God is tijdloos... bij Hem