draaide. John Grierson heeft ze op alle manieren, ook door de daad, verkondigd. En nog onlangs hebben Harry Watt en Cavalcanti in Engeland met NOORDZEE, heeft Pare Lorentz in Amerika met DE STROOM (The River) aangetoond, dat het mogelijk is een reportage zoo te dramatiseeren, dat de toeschouwer er ademloos bij zit
THE MARCH OF TIME heeft trouwens, waar het vertoond werd, groote belangstelling ontmoet; die bondige, leerzame beelddocumencatie omtrent actueele kwesties is zeer Amerikaansch georiënteerd, en vindt toch overal weerklank.
Voor de cultuurfilm staat het er dus wel wat beter voor dan ik hooger schreef. Na de vertooning van dergelijk werk hoort ge bij kinemabezoekers, die anders nooit diep over den eigen aard van de film hebben nagedacht, enkele uitingen in dezen trant: ‘Dàt zijn toch dingen, die alleen de film kan brengen’. ‘De rest is altijd maar 't zelfde; hier zien we eens wat anders, wat nieuws’. ‘Dat zijn werkelijk dingen van onzen tijd.’
Een weg werd gebaand. Niet alleen door Leni Riefenstahl, niet in de eerste plaats door de Duitschers; maar als in een triomfwagen is de Duitsche kineaste er met haar ‘Fest der Völker’ en ‘Fest der Schönheit’ voor 't eerst onder 't gejuich van de menigte over gereden. Laten degenen, die bekwaam zijn, nu zorgen, dat er geen gras tusschen de steenen groeit.
* * *
De vreeselijk-serieuze menschen, die in den grond van hun hart alles verachten, wat niet even streng en serieus is als zijzelf, spreken reeds met wrokkig genoegen van den teleurgang der speelfilm. Maar wij, die weten, dat het verhaal (laat het nu epos of stuiversroman heeten), het boeiend drama (laat het nu KING LEAR zijn of DE BROODDRAAGSTER), de speelfilm (weze het DE VERKLIKKER of een cowboy-avontuur) aan een onuitroeibaren drang in de volksziel beantwoordt, betreuren het diep, dat er geen krachtig, bloeiend, schoon werk op dit gebied wordt voortgebracht. Bij ontstentenis daarvan, laven de kinemabezoekers zich immers aan prulwerk en grove sensatie.
Hier en daar wordt een symptoom van herleving waargenomen. De kleurenfilm heeft nog weinig tot de hernieuwing bijgedragen. Of er van dien kant redding te verwachten is, blijft een open kwestie. Ik geloof, dat de redding eerder van begaafde menschen dan van nieuwe technieken zal komen.
* * *
In Vlaanderen hebben we zeer magere maanden beleefd. Storck heeft weinig kans gekregen om te filmen. De crisis in 't land dwingt de staatsdiensten en half-officieele instellingen, die de beste cliënten van Storck en Dekeukeleire zijn, tot bezuiniging. Hoe goed ze ook weten, dat de film een der beste middelen is om een levende band te leggen tusschen hen en ‘het publiek’ in binnen-en buitenland, hier staan we voor een geval van heirkracht. Door een samenloop van omstandigheden is Dekeukeleire er toch beter aan toe geweest dan zijn kunstbroeder. Hij is op den voorgrond getreden met een drietal mooie documentaires: HET VLAS, DE WOL, HET LEDER. En te Venetië heeft hij zelfs een medaille weggekaapt met een film, waarin hij menschentypen en motieven uit oud schilder-en beeldhouwwerk bij de hedendaagsche werkelijkheid vergeleek.
Het staat thans wel vast, dat die twee, Storck en Dekeukeleire, als cultuurfilmers gerust naast de goede buitenlanders mogen staan.