| |
| |
| |
L. Van Alken: Wat is de Cultuur
Geen woord dat in meer verschillende beteekenissen wordt opgevat dan het woord cultuur.
Wij onderscheiden vooreerst cultuur in den subjectieven zin, eigenschap van een persoon: een mensen met cultuur, - en de cultuur als objectief gegeven: de Chineesche, Fransche, Nederlandsche, Middeleeuwsche enz. cultuur.
| |
Subjectief
Over datgene wat tot een cultuurmensch behoort, loopen de meeningen weer zeer uiteen. Voor den eene is het geleerdheid, voor den andere goede manieren, voor een derde modern comfort enz.
Slaan we een klein woordenboek open, zoo vinden wij daar: cultuur-bebouwing van den grond met gewassen, beschaving.
Het begrip cultuur is aan den landbouw ontleend en vandaar op den mensch overgedragen. Het oorspronkelijk beeld van den landbouw kan ons als leidraad dienen in de bepaling van wat cultuur is.
Wij stellen vast dat een landbouwcultuur het gevolg is van de samenwerking van twee oorzaken: de natuurkracht en de inspanning van den mensch.
Zonder de natuurlijke vooropstellingen als daar zijn: bodem en water, licht en lucht, zaad en plant is geen teelt van gewassen denkbaar. Doch de inspanning van den menschelijken geest, wil en arbeid moet erbij komen, door ploegen en zaaien, bemesten en wieden om de mogelijkheden, die in den grond en het zaad sluimeren, op te wekken, den groei en de vruchtbaarheid te bevorderen.
Op gelijkaardige wijze steunt de menschelijke cultuur op de voorhanden gegevens, krachten, vermogens en mogelijkheden van de menschelijke natuur.
Tevens is zij de vrucht van geest, wil en inspanning.
Cultuur staat tegenover de aan haar zelf overgelaten natuur als een verzorgde teelt tegenover een ongeordende wildernis, ook nog als een veredelde plant tegenover een onveredelde.
De menschelijke natuur is weliswaar aangelegd op cultuur, als op haar eigen volmaking, doch deze kan slechts geschieden door het ingrijpen van den geest en door de tucht van den wil, die de wilde neigingen ordent.
| |
| |
Tusschen natuur en cultuur bestaat geen wezenlijke vijandschap, doch een vruchtbare spanning. Wanneer cultuur zich losrukt van den voedenden bodem van het leven, dan ontstaat een schijncultuur, een voos en krachtloos formalisme. Doch wanneer het leven zich onttrekt aan de eenheid van den bindenden wil en de tucht van den geest, dan is verwildering op komst.
Cultuur is niets anders dan de volwording en volmaking van den mensch, zoodat hij zijn volle maat bereike en niet beneden datgene blijve wat hij werkelijk is: word wat gij zijt. Hiertoe behoort een karaktervol samenwerken van lichaam en ziel, verstand en verbeelding, wil en daadkracht in ongebroken eenheid.
Hieruit volgen deze conclusies:
1) | Cultuur is niet enkel een uiterlijk sieraad van het leven, doch een diepe en gansch-menschelijke aangelegenheid. |
2) | Cultuur is niet synoniem met geleerdheid en kan best bestaan zonder overdadig intellectualisme. Verstand is meer dan geleerdheid, en Wijsheid meer dan wetenschap. De liberalistisch-rationalistische opvatting doet alsof de mensch slechts één vermogen had, het verstand, en dan nog het verstand in zijn laagste verrichtingen. |
| Zij vormt het verstand, doch enkel in den zin der exacte wetenschap en verwaarloost de meest oorspronkelijke gaven van den geest: zij doodt den metaphysischen aanleg en miskent het hart, dat zich doorheen de hoogste werken van den geest openbaart. |
3) | Cultuur staat niet gelijk met modern comfort, techniek en utilitarisme. Zulke opvatting verwaarloost de hoofdzakelijke goederen van de menschelijke cultuur voor de materieele en ondergeschikte middelen der cultuur. |
| Echte cultuur stelt het menschelijk goed (bonum honestum) boven de nuttigheidswaarden (bonum utile). |
4) | Tegen het bleeke cultuurideaal van het intellectualisme rijst heden ten dage een biocentrisch oorbeeld naar boven: irrationeele levenscultus, nadruk op de alogische en instinctieve levensmachten. |
| Hier laat zich de opstand waarnemen van de natuur tegen de overmacht van een natuurloozen, levenloozen geest. |
| Tegenover de aanbidders van ‘Leven’ moeten wij laten opmerken dat het ‘Leven’ geen homogene grootheid is. Er is niet enkel het leven van het lichaam en der instinctieve neigingen, niet enkel het leven van gevoel en gemoed, doch ook het leven van de ziel, van den wil en van den geest. |
| Het leven, anders gezegd, de menschelijke natuur is een geordende
|
| |
| |
| eenheid, een hierarchie, een rij functies, waarvan geen enkele mag worden uitgeschakeld, wil men de volheid der cultuur bereiken, doch waar alle op hun rang moeten samenwerken in harmonie om de totaliteit van het menschelijk wezen te realiseeren. |
| De radicale tegenstelling tusschen geest en leven, tusschen des menschen klare lichtzijde en zijn donkere nachtzijde bestaat niet. |
| Immers ook de geest is leven, ook de wil is leven. Tot welk vuur, tot welken gloed is de levende geest, de levende wil niet bekwaam? Daarbij: de geest kent de natuurlijke levenswettelijkheden binnen zichzelf en in de wereld; de wil richt zich naar het spoor van deze erkende wettelijkheden om vruchtbaar en opbouwend te werken in de richting van het leven. |
| Ten slotte: de geest kent niet alleen de uiterlijke zijde der dingen (wetenschap), hij ontdekt ook het geheim innerlijk leven der dingen, de dragende vormen en zineenheden. Zijn diepste streven is metaphysisch. De wil streeft niet enkel naar doode nuttigheidswaarden, (geld, techniek) doch ook naar menschelijke goederen: waarheid, goedheid, schoonheid enz. |
| Het biocentrisch cultuurideaal heeft geen zin voor den hierarchischen omvang en de hoogste dimensies van het leven. |
5) | De cultuur heeft als veredeling, volmaking der natuur haar eigen zin en wezensgrond, doch de laatste zin der cultuur zelf ligt niet in de cultuur. Zooals de natuur zelf, zoo wijst ook de cultuur boven haar zelve uit. Wat ware de zin van al het menschelijk cultuurstreven indien daar het Rijk Gods niet was, dat aan al het pogen der aardbewoners zijn laatste beteekenis geeft? Het zichtbare leeft van het onzichtbare. Alle groote en echte culturen steunden dan ook op een godsdienstigen en metaphysischen grond. Hiermede komen wij tot een tweede beteekenis van het woord cultuur. |
| |
Objectief
Aldus is cultuur niet meer de eigenschap van een persoon, doch een stel objectieve goederen, die het bezit uitmaken van een volk, een streek, een tijdvak enz. Grieksche cultuur, Europeesche cultuur, middeleeuwsche cultuur enz. Deze cultuurschat bestaat uit een eigenaardig geheel van gedachten, waarden, instellingen, werken en gewrochten. Zij behooren niet tot één of meer personen, doch zijn het milieu, het klimaat waar de betrokken personen in opgroeien en waaruit zij voordeel trekken. Drie kenmerken schijnen ons tot het wezen van alle echte culturen te behooren: eenheid, gemeenschap, traditie.
| |
| |
| |
Eenheid
Wanneer wij terugblikken naar de cultuur van de middeleeuwen dan stellen wij vast dat alle levensuitingen door één stijl gekenmerkt zijn: één grondopvatting, één levensgevoel beheerscht en bundelt alle krachten. Het is dezelfde geest, dien wij vinden in de kathedralen èn in de Summa van den Aguiner, èn in de Divina Commedia van Dante, èn in den socialen en politieken gemeenschapsopbouw.
Wat aan alle groote culturen hun eenheid verschaft is de ongebroken soliditeit van wereld- en levensopvatting en van het menschelijk typus.
Een breuk in den godsdienst of in de levensbeschouwing beteekent dadelijk een breuk in de cultuur. De eenheid der cultuur is afhankelijk van de eenheid in de wereldbeschouwing.
Men kan dit vaststellen niet alleen in de Christene perioden en werelddeelen, doch ook in de Araabsche, Indische en Chineesche culturen. Op het empirisme en het utilitarisme kan geen groote cultuureenheid worden gevestigd, want materie is de oorzaak van verbrokkeling.
| |
Gemeenschap
De typische goederenschat, dien men cultuur noemt, is de vrucht van menschelijke samenwerking, hetzij deze bewust of onbewust, georganiseerd of ongeorganiseerd weze.
De gedachten, werken, wetten en instellingen, die hun oorsprong danken aan groote persoonlijkheden van dichters, denkers, baanbrekers, stichters, zijn toch in zooverre gemeenschappelijk werk als deze persoonlijkheden voor anderen hebben gewerkt en in zooverre de gemeenschap hun werk heeft opgenomen.
Op elk gebied geldt toch deze wet: de mensch die alleen staat, is arm, hij verdort en blijft onvruchtbaar.
Evenzeer als de mensch van natuur uit op gemeenschap is aangewezen, is hij ook op den gemeenschappelijken goederenschat, die wij cultuur noemen, aangelegd. Hij is niet zelfgenoegzaam, doch bestemd om in samenwerking met de gemeenschap te treden, om door haar opgewekt, gesterkt en gesteund te worden. Hij heeft de gemeenschap noodig om te geven en om te ontvangen.
Alle menschen zijn op cultuur aangelegd; het onderscheid tusschen natuurvolkeren en cultuurvolkeren zou hier aanleiding geven tot misverstand. Want ook natuurvolkeren hebben een gemeenschappelijke goederenschat, een cultuur. Het is alleen de graad van armoede of rijkdom in cultuur, die verschilt.
| |
| |
Hier zou het pas geven de verhoudingen tusschen volk en cultuur te onderzoeken, doch daar wij ons enkel tot doel stellen een algemeene wezensbepaling van cultuur te geven, kunnen wij daar niet op ingaan. Zooveel kan in ieder geval gezegd worden: alle echte cultuur is volksch. Dit wil zeggen dat zij den stempel van den volksgeest draagt, die haar schiep, niet dat alle cultuurwerken bewust en met opzet omwille van de volkschheid werden geschapen. Groote krachten werken meestal onbewust. De opzettelijke wil tot volkschheid bij een cultuurwerk kan weleens de natuurlijke en oorspronkelijk-levende volkschheid belemmeren.
Cosmopolitische cultuur is nooit wortelvast, nooit echt.
In den spiegel van den volksgeest kunnen en moeten evenwel de universeele, menschelijke waarheden en waarden op eigenaardige wijze weerkaatst worden.
De verschillende volksculturen zijn bestemd om in samenwerking en wisselwerking elkander te verrijken en aan te vullen, zonder daarom het eigen karakter van ieder volkscultuur uit te wisschen.
| |
Traditie
Evenmin als één mensch op zichzelf bekwaam is - buiten de gemeenschap om - de onmisbare cultuurgoederen te veroveren, evenmin is één geslacht daartoe opgewassen.
De cultuur wordt als een erfdeel van het eene geslacht tot het andere overgeleverd. Elk geslacht, dat voorbijgaat, bouwt mede aan den gemeenschappelijken goederenschat der traditie. Elk geslacht, dat opkomt, groeit om zoo te zeggen binnen in het klimaat der overgeleverde cultuur.
Tijden van individualisme, dit zijn: tijden waar ieder enkeling om zoo te zeggen een nieuwe wereld voor zich waant te bouwen, zijn tijden van cultureel verval. Het is een onmogelijke taak. Ten slotte blijkt dat ook de mogelijkheden van den individualistischen wereldhervormer, die kasteelen in de lucht bouwt, nog eng begrensd zijn, binnen de perken van de bestaande cultuur, al weze deze dan nog arm en vervallen. Een verandering der cultuur voltrekt zich slechts uiterst langzaam.
Het traditioneel karakter van alle echte cultuur mag niet verward worden met stilstand of stagnatie. Culturen zijn toch een functie van levende menschen, van levende gemeenschappen.
Wat noodig is, dat is een criterium, waardoor de gezonde ontwikkeling van de ontaarding onderscheiden wordt. Op elk gebied der cultuur valt onderscheid te maken tusschen onveranderlijke beginselen en veranderlijke
| |
| |
vormen, belichamingen, toepassingen. Een gezonde traditie handhaaft de onveranderlijke beginselen, doch klampt zich niet vast aan verouderde vormen, die reeds door het leven werden verlaten.
Wat onze moderne cultuur kenmerkt, sedert zij zich van de Christelijke traditie heeft losgemaakt, is dat zij voor het geheel van het leven en voor elk afzonderlijk cultuurgebied geen enkel onveranderlijk beginsel heeft veroverd.
Haar ontwikkeling gelijkt op een dolle vaart, waar beurt om beurt met eenzijdigheden wordt geëxperimenteerd, een vaart zonder duurzaam richtsnoer, zonder baken of kust.
Weliswaar stond de geschiedenis eigenlijk nooit stil. Alle tijden waren tijden van gisting, waar nieuwe vormen tegen oude aanbotsten, nieuwe gedachten tegen overleefde. Altijd was iets dat opkwam en iets dat verging.
Het uitzonderlijk diepe crisisgevoel, dat op de moderne cultuur weegt en duizelig maakt, alsof de wereld ging stukvallen, wordt veroorzaakt door het feit dat elk licht van onveranderlijke traditioneele beginselen voor haar is verloren gegaan.
Echte cultuur stelt voorop de ongebroken eenheid van wereldbeschouwing en de ongebroken eenheid van traditie.
Br. Maximinus.
Illustratie voor ‘De Wereld van Soo Moereman’ door G. Walschap.
|
|